Samenwerkingsovereenkomst voor Interventieteams 2017

Convenantpartners

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer M.J. Kuipers, Inspecteur-generaal, en de heer B. ter Haar, Directeur-generaal Sociale Zekerheid en Integratie,

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer B.J. Bruins, voorzitter van de Raad van Bestuur,

De Sociale Verzekeringsbank, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer M.R. Schurink, voorzitter van de Raad van Bestuur,

De Rijksbelastingdienst, onderdelen Belastingdienst/Belastingen en Belastingdienst/Toeslagen, beide te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J.J.M. Uijlenbroek, Directeur-generaal,

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer R.J.T. van Lint, hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,

Het College van Procureurs-generaal, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer G. W. van der Burg, portefeuillehouder,

De Politie, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer P. van Musscher, Politiechef Den Haag,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J. Bos, wethouder Volksgezondheid, Zorg en Welzijn en Inkomensvoorzieningen ca. en plv. voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Noord,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwolle, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevr. N. Vedelaar, wethouder Zorg en WMO, Sociale Zaken en Werkgelegenheid ca. en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Overijssel,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J.G. Kruithof, wethouder Werk en Inkomen (inclusief participatie) ca. en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Gelderland,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer V. Everhardt, wethouder Werk en Inkomen ca. en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Midden-Nederland,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoorn te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevr. A. J. de Jong, wethouder Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid ca. en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Noord-Holland,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gouda, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer R.A. Tetteroo, wethouder Sociale Zaken en Werkgelegenheid ca. en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Haaglanden-Hollands Midden,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer E.M.C. Faassen, wethouder Sociale Zaken, Werkgelegen-heid, Economie en Decentralisaties en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Rotterdam Rijnmond/Zuid-Holland-Zuid,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer E. de Ridder, wethouder Financiën, werk en inkomen ca. en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Zuidwest-Nederland,

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer G.C.F.M. Depla, wethouder werk, economie en beroepsonderwijs ca. en voorzitter van het Regionaal Platform Fraudebestrijding Zuidoost-Nederland,

Overwegende dat,

  • de sociale zekerheid één van de pijlers van de maatschappij in Nederland is,

  • burgers die op de sociale zekerheid een beroep doen, naar waarheid die gegevens dienen te verstrekken die nodig zijn om het uitkeringsrecht vast te stellen,

  • de ordening van de arbeidsmarkt, die in de arbeidswetten is geregeld, zorgt voor eerlijk, veilig en gezond werk tegen een beloning conform de wet,

  • het voor een rechtmatige uitvoering van de sociale zekerheid en voor het uitoefenen van toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, noodzakelijk is dat een adequate controle op de naleving van de wettelijke verplichtingen op deze beleidsterreinen plaatsvindt en dat deze controle wordt gevolgd door de sanctionering, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk, van de geconstateerde overtredingen en misdrijven,

  • samenwerking in het uitoefenen van het toezicht meerwaarde oplevert in vergelijking met een individuele aanpak van elke convenantpartner afzonderlijk en daarom de effectiviteit van deze controles in hoge mate bevordert,

  • de convenantpartners besluiten om voor het uitoefenen van dit gezamenlijk toezicht, waarbij iedere convenantpartner van de eigen wettelijke bevoegdheden gebruik maakt, in zogenaamde Interventieteams samen te werken,

  • het gewenst is om de afspraken ten behoeve van deze samenwerking in een Convenant vast te leggen,

  • de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, per brief van 23 mei 2003 aan de Tweede Kamer heeft bekendgemaakt dat één landelijk dekkende structuur zal worden gerealiseerd die zwart werk, illegale arbeid, sociale zekerheids- en fiscale fraude in heel Nederland aanpakt (bijlage 1),

  • deze structuur op 8 oktober 2003 door middel van ondertekening van de Samenwerkingsovereenkomst voor Interventieteams is ingesteld en sindsdien functioneert,

  • het gewenst is om deze Samenwerkingsovereenkomst te vernieuwen omdat de samenwerking in Interventieteams zich ook zal uitstrekken tot de aanpak van misbruik van Toeslagen,overtredingen van andere arbeidswetgeving naast de Wet arbeid vreemdelingen, en van misbruik van verblijfsrecht en de daaruit voortvloeiende rechten binnen het sociale domein.

Komen het volgende overeen:

Artikel 1 Definities en afkortingen

In dit Convenant (en de daarbij behorende bijlagen) wordt verstaan onder:

a. Convenant:

de samenwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 1.1., sub bb, van het Besluit SUWI;

b. Centrumgemeente:

gemeente die optreedt als voorzitter van een RPF van een regio;

c. Convenantpartner:

iedere partij die dit Convenant heeft ondertekend;

d. Gemeenten:

de gemeenten die dit Convenant hebben getekend;

e. Interventieteam:

tijdelijk samenwerkingsverband, in de vorm van een projectorganisatie, tussen twee of meer van de bij dit Convenant aangesloten convenantpartners, waardoor het integraal overheidsoptreden ter voorkoming en terugdringing van belasting- en premiefraude, toeslagenfraude, uitkeringsfraude, overtredingen van arbeidswetgeving en daarmee samenhangende misstanden zoals door de LSI aangeduid, gestalte krijgt;

f. LSI:

Landelijke Stuurgroep Interventieteams als bedoeld in artikel 3 van dit Convenant;

g. RPF:

Regionaal Platform Fraudebestrijding als bedoeld in artikel 5 van dit Convenant.

Artikel 2 Doel van de samenwerking in Interventieteams

Het doel van dit Convenant is om afspraken vast te leggen over de samenwerking in Interventieteams. De convenantpartners werken samen in Interventieteams ter voorkoming en terugdringing van belasting- en premiefraude, toeslagen-fraude, uitkeringsfraude, overtredingen van arbeidswetgeving en daarmee samenhangende misstanden zoals door de LSI aangeduid.

Artikel 3 Landelijke Stuurgroep Interventieteams

  • 1. Er is een LSI, waarin de Inspectie SZW, de Belastingdienst/ Belastingen, de Belastingdienst/Toeslagen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de gemeenten, het Openbaar Ministerie en de Politie op managementniveau zitting hebben.

  • 2. De directeur Stelsel & Volksverzekeringen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vervult de rol van voorzitter van de LSI en draagt zorg voor het secretariaat.

  • 3. De voorzitters van de RPF’s mandateren één van hen om alle gemeenten in de LSI te vertegenwoordigen.

  • 4. Het Openbaar Ministerie wordt in de LSI vertegenwoordigd door een Officier van Justitie van het Functioneel Parket.

  • 5. De Politie wordt in de LSI vertegenwoordigd door het Hoofd van het Expertisecentrum Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel.

  • 6. De LSI neemt haar besluiten bij voorkeur met consensus.

  • 7. Elke vertegenwoordiger en zijn of haar vervanger beschikt over de gemandateerde bevoegdheid tot het nemen van besluiten die betrekking hebben op het functioneren van de LSI, de RPF’s en de Interventieteams, het maken van afspraken op hoofdlijnen met betrekking tot het Jaarplan Interventieteams en deel te nemen aan de besluitvorming in de LSI over onder meer projectvoorstellen, projectplannen en rapportages. Met betrekking tot deze onderwerpen is elke convenantpartner gebonden aan de besluiten die de LSI in gezamenlijkheid neemt.

  • 8. Met uitzondering van de vertegenwoordigers van de gemeenten en de politie in de LSI houdt voor elke andere convenantpartner instemming met een projectvoorstel -of plan ook in dat, binnen de wettelijke kaders, gegevens worden verstrekt en capaciteit ter beschikking wordt gesteld.

  • 9. In het geval van een gemeente ligt de bevoegdheid tot het nemen van besluiten over het verstrekken van gegevens en de capaciteitsinzet ten behoeve van individuele Interventieteamprojecten niet bij de vertegenwoordiger van de gemeenten in de LSI maar bij het College van Burgemeester en Wethouders van de desbetreffende gemeente die aan het Interventieteamproject deelneemt.

  • 10. In het geval van de Politie ligt de bevoegdheid tot het nemen van de beslissingen inzake gegevensverstrekking en capaciteitsinzet bij de chef van de regionale eenheid die het betreft. De Politie zal zich maximaal inspannen om tegemoet te komen aan de afspraken die in het kader van dit Convenant en per project worden gemaakt met betrekking tot beveiliging van het Interventieteam en het uitoefenen van het vreemdelingentoezicht.

  • 11. De LSI vergadert minimaal eenmaal per kwartaal, volgens een door de LSI vast te stellen schema. De LSI neemt haar besluiten in de vastgestelde vergaderingen, tenzij zij anders besluit.

  • 12. Indien spoedeisende redenen dat vereisen, kan de LSI besluiten om een extra vergadering bijeen te roepen dan wel om over een voorstel of eindrapport, volgens een daarvoor door de LSI vastgestelde schriftelijke procedure, buiten de vergadering een besluit te nemen.

Artikel 4 Taken van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams

Met uitzondering van operationele beslissingen over de aansturing van een Interventieteam, die door de operationeel projectleider zoals bedoeld in artikel 7, derde lid van het Convenant worden genomen, neemt de LSI alle beslissingen die op de samenwerking tussen convenantpartners betrekking hebben, in het bijzonder:

  • het vaststellen van het jaarplan voor het daaropvolgende jaar;

  • het vaststellen van de landelijke thema’s waarbinnen Interventieteamprojecten in het daaropvolgende jaar met name zullen worden uitgevoerd;

  • de afspraken over de capaciteit die elke convenantpartner in het daaropvolgende jaar voor de uitvoering van interventieteamprojecten ter beschikking stelt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, achtste, negende en tiende lid, met betrekking tot de gemeenten en de politie,

  • het goedkeuren van alle projectvoorstellen en -plannen en het vaststellen van alle tussen- en eindrapportages van Interventieteamprojecten;

  • het aanwijzen van één van de convenantpartners als projectverantwoordelijke convenantpartner voor elk Interventieteamproject;

  • het tussentijds heroverwegen van thema’s en capaciteitsinzet, indien politieke prioriteiten of maatschappelijke ontwikkelingen daartoe aanleiding geven;

  • het geven van richtlijnen voor de inhoud van het eindrapport van elk Interventieteamproject;

  • het opdragen tot het formuleren van aanbevelingen en uitvoeren van effectmetingen;

  • het vaststellen van het verslag van de resultaten van het voorafgaande jaar.

Artikel 5 Regionaal Platform Fraudebestrijding

  • 1. De convenantpartners participeren op regionaal niveau ook in RPF’s. In totaal zijn er negen regio’s met elk een RPF. Elke convenantpartner zorgt ervoor dat zijn vertegenwoordiger in een RPF over het vereiste mandaat beschikt.

  • 2. De deelname van een gemeente in het RPF vindt, in afwijking van het eerste lid, plaats op vrijwillige basis. Per regio worden afspraken gemaakt over een evenwichtige vertegenwoordiging van gemeenten. Als bijlage 2 bij dit Convenant is een overzicht van de regio-indeling van de negen RPF’s opgenomen.

  • 3. In elke regio is één gemeente verantwoordelijk voor de instelling en de werkwijze van het RPF in die regio. Deze gemeente is de centrumgemeente in die regio. Een wethouder van deze centrumgemeente treedt op als voorzitter van het platform in die regio, tenzij in het RPF hierover anders wordt besloten.

  • 4. De RPF’s hebben tot doel om de regionale contacten en expertise te waarborgen, regionale prioriteiten vast te stellen en projectvoorstellen voor Interventieteams, na het bereiken van overeenstemming op regionaal niveau, bij de LSI ter goedkeuring in te dienen. De voorzitter van het RPF die namens gemeenten zitting heeft in de LSI, draagt er voor zorg dat de projectvoorstellen van het RPF bij de LSI worden ingebracht.

Artikel 6 Criteria voor samenwerking in Interventieteams

  • 1. De samenwerking in een Interventieteam moet voor de deelnemende convenantpartners meerwaarde opleveren ten opzichte van de aanpak van belasting- en premiefraude, toeslagenfraude, uitkeringsfraude, overtredingen van arbeidswetgeving en daarmee samenhangende misstanden zoals door de LSI aangeduid, door elke daartoe bevoegde convenantpartner afzonderlijk. Meerwaarde van gezamenlijk optreden wordt verondersteld aanwezig te zijn, indien tenminste twee convenantpartners bij een project belang hebben.

  • 2. Interventieteamprojecten moeten worden gericht op het aanpakken van een, naar de opvatting van één of meer convenantpartners, bestaand of uit resultaten van onderzoek blijkend nalevingstekort in een branche, doelgroep of gebied, en op het bevorderen van de naleving van regelgeving in die branche, doelgroep of dat gebied.

  • 3. Interventieteamprojecten zijn niet gericht op een (nader) onderzoek naar aard, ernst en omvang van mogelijke misstanden. Voor zover mogelijk zullen de convenantpartners deze onderzoeken met toepassing van artikel 64 Wet Suwi uitvoeren.

Artikel 7 Interventieteams

  • 1. De convenantpartners werken, ten behoeve van het in artikel 2 genoemde doel, op projectmatige basis samen in Interventieteams.

  • 2. Projectvoorstellen voor het instellen van een Interventieteam worden door of namens de convenantpartners bij de LSI ingediend. Per project wordt een Interventieteam gevormd, nadat de LSI haar goedkeuring aan een daartoe strekkend projectvoorstel heeft gegeven en een projectverantwoordelijke convenantpartner heeft benoemd. Het model projectvoorstel is als bijlage 3a bij dit Convenant opgenomen.

  • 3. De projectverantwoordelijke convenantpartner benoemt binnen zijn/haar organisatie een operationeel projectleider die verantwoordelijk is voor de activiteiten van het Interventieteam. Deze operationeel projectleider heeft de leiding over het Interventieteam en onderhoudt de contacten met de andere aan het Interventieteamproject deelnemende convenantpartners.

  • 4. Het Interventieteam heeft als eerste taak het goedgekeurde projectvoorstel nader uit te werken in een projectplan dat ter goedkeuring aan de LSI wordt aangeboden. Het model Projectplan Interventieteams is als bijlage 3b bij dit Convenant opgenomen.

  • 5. Met inachtneming van de van toepassing zijnde wettelijke grondslagen is de inzet van alle preventieve en repressieve instrumenten en bevoegdheden mogelijk. Onder preventieve en repressieve instrumenten worden in dit Convenant verstaan: risicoanalyses om onderwerpen te selecteren, handhavingscommunicatie, het uitvoeren van gezamenlijke controles, het opleggen van bestuursrechtelijke sancties, het opsporen, verbaliseren en vervolgen van strafbare feiten, en flankerende beleidsmaatregelen ten tijde van het bestaan van het Interventieteam.

  • 6. In het projectplan van elk project wordt voor zover mogelijk vastgelegd welke van de in het vijfde lid genoemde instrumenten en bevoegdheden bij het project worden ingezet.

  • 7. Een instantie die geen convenantpartner is, kan ook aan een Interventieteamproject deelnemen, mits de deelname binnen de doelstelling van dit Convenant past en wettelijke grondslagen voor gegevensuitwisseling tussen elke convenantpartner enerzijds en de bedoelde instantie aanwezig is. Deze samenwerking tussen de convenantpartners en de bedoelde instantie wordt in een afzonderlijke overeenkomst vastgelegd.

  • 8. De door het Interventieteam geconstateerde gevallen van fraude en overtredingen worden bij voorrang door de daartoe bevoegde deelnemende convenantpartners binnen hun reguliere werkproces afgehandeld.

  • 9. Elk project wordt afgerond met een eindrapport. In het eindrapport wordt uitsluitend gerapporteerd over de bevindingen van het Interventieteam die rechtstreeks voortvloeien uit de projectdoelstelling. Het model eindrapport is als bijlage 3c bij dit Convenant opgenomen.

  • 10. Effectmetingen en aanbevelingen worden niet voor elk onderwerp afzonderlijk opgesteld maar kunnen in voorkomende gevallen – op verzoek van de LSI – worden opgesteld door één van de deelnemende convenantpartners of door het voor het onderwerp beleidsverantwoordelijke departement.

Artikel 8 Communicatie/woordvoerderslijn t.a.v. Interventieteams

  • 1. Bij het besluit tot goedkeuring van een Interventieteamproject wordt de woordvoering over dat project door de LSI toegewezen aan de projectverantwoordelijke convenantpartner.

  • 2. Elke vorm van publiciteit wordt vooraf door de projectverantwoordelijke convenantpartner afgestemd met alle deelnemende convenantpartners en de betrokken departementen.

  • 3. Indien sprake is van een strafrechtelijk onderzoek, is de betrokken persofficier van Justitie bevoegd om als woordvoerder op te treden.

Artikel 9 Gegevensuitwisseling en privacy

  • 1. Als in het kader van dit Convenant (persoons-)gegevens, worden verwerkt, maken de deelnemende convenantpartners daarover zodanige afspraken dat wordt voldaan aan de eisen die de van toepassing zijnde wet- en regelgeving daaraan stelt.

  • 2. De in het eerste lid genoemde afspraken worden opgenomen in het projectplan.

  • 3. Gegevensverwerking als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats dan nadat de in het eerste lid genoemde afspraken zijn gemaakt en goedgekeurd door de LSI.

  • 4. De projectverantwoordelijke convenantpartner wordt aangemerkt als de verantwoordelijke als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Dit laat onverlet dat elke convenantpartner verantwoordelijk blijft voor de uit de eigen administratie geleverde persoonsgegevens.

  • 5. Indien in een Interventieteamproject het instrument SyRI wordt toegepast, dan gelden ten aanzien van de daarvoor gebruikte gegevens de in artikel 65 Wet SUWI en de in het Besluit SUWI, hoofdstuk 5a, daarover opgenomen wettelijke voorschriften.

Artikel 10 Vervolgacties

Eventuele vervolgacties die voortvloeien uit de door het Interventieteam uitgevoerde activiteiten worden door de deelnemende convenantpartners zelf afgehandeld binnen de projectduur dan wel, indien dit noodzakelijk is, doorgeleid naar de voor interventie meest geëigende (publiekrechtelijke) organisatie.

Artikel 11 Financiële verplichtingen

  • 1. Elke convenantpartner die aan een Interventieteamproject deelneemt, draagt zelf de kosten van inzet van personeel en apparatuur.

  • 2. De Interventieteams maken – voor de periode waarin het team bestaat – gebruik van de kantoorruimte, automatisering en secretariële ondersteuning die door één van de deelnemende convenantpartners beschikbaar worden gesteld.

Artikel 12 Verslaglegging

Na afloop van elk kalenderjaar stelt het secretariaat van de LSI een verslag op van de uitvoering van het Convenant en van de behaalde resultaten. Dit verslag wordt vóór 1 juni van het daaropvolgende jaar aan de LSI aangeboden.

Artikel 13 Evaluatie

  • 1. De convenantpartners evalueren de uitvoering en werking van dit Convenant elke vijf jaar, voor het eerst in 2022.

  • 2. De evaluatie wordt verricht en een verslag daarvan wordt gemaakt door een door de LSI te benoemen commissie. Indien de meningen over de evaluatie of de uitkomsten daarvan binnen de commissie verschillen, vermeldt het verslag de verschillende meningen.

  • 3. De commissie biedt haar verslag telkens uiterlijk op 1 januari van het daaropvolgende jaar aan de convenantpartners aan.

  • 4. De kosten van de evaluatie worden door elke convenantpartner, behoudens de gemeenten, voor een gelijk deel gedragen.

Artikel 14 Publiekrechtelijke medewerking

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, zevende, achtste, negende en tiende lid, verbinden de convenantpartners zich jegens elkaar om de voor de uitvoering van dit Convenant benodigde publiekrechtelijke besluiten zodanig vast te stellen respectievelijk te nemen, dat de uitvoering van dit Convenant publiekrechtelijk is toegestaan.

  • 2. De convenantpartners bevorderen daarbij zoveel mogelijk, met inachtneming van wettelijke procedures en de te betrachten zorgvuldigheid jegens derden, dat de procedures tot het nemen van publiekrechtelijke besluiten met voortvarendheid worden doorlopen.

  • 3. Ingeval de in het tweede lid bedoelde procedures ertoe leiden dat de uitvoering van het Convenant niet of althans niet op de door de convenantpartners bij het aangaan van het Convenant voorgestane wijze kan worden uitgevoerd, bezien de convenantpartners of dit Convenant wijziging, of (gedeeltelijke) beëindiging behoeft. De artikelen 16, 17 en 18 worden hierbij in acht genomen.

  • 4. De in het kader van dit Convenant door de convenantpartners te verlenen publiekrechtelijke medewerking laat de publiekrechtelijke positie en bevoegdheden van de convenantpartners onverlet.

Artikel 15 Gewijzigde omstandigheden

  • 1. De convenantpartners treden met elkaar in overleg indien zich omstandigheden voordoen die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van dit Convenant.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt plaats binnen 4 weken nadat een convenantpartner de wens hiertoe aan de andere convenantpartners schriftelijk kenbaar heeft gemaakt.

  • 3. Ingeval het overleg niet binnen 2 maanden tot overeenstemming heeft geleid, geldt de beëindigingsregeling zoals deze is opgenomen in artikel 17 van dit Convenant.

Artikel 16 Wijziging of aanpassing van het convenant

  • 1. De afspraken die in dit Convenant zijn gemaakt, zullen worden aangepast indien een wetswijziging dat noodzakelijk maakt.

  • 2. Voorts kunnen de afspraken van het Convenant worden aangepast indien één of meer convenantpartners de andere convenantpartners schriftelijk verzoeken het Convenant te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle convenantpartners.

  • 3. De convenantpartners treden in overleg binnen 4 weken nadat een convenantpartner de wens daartoe aan de andere convenantpartners schriftelijk heeft meegedeeld.

  • 4. De wijziging en de verklaring(en) tot instemming worden als bijlage aan het Convenant gehecht.

  • 5. Ingeval het overleg niet binnen 2 maanden tot overeenstem-ming heeft geleid, geldt de beëindigingsregeling zoals deze is opgenomen in artikel 17 van dit Convenant.

Artikel 17 Opzegging

  • 1. Elke convenantpartner kan met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden het Convenant schriftelijk opzeggen en uit het samenwerkingsverband treden, indien een zodanige verandering van omstandigheden is opgetreden dat deelname aan dit Convenant billijkheidshalve op korte termijn hoort te eindigen. Onder een zodanige verandering van omstandigheden wordt in ieder geval begrepen: door het kabinet vastgestelde bezuinigingen. De opzegging moet de verandering in omstandigheden vermelden.

  • 2. Wanneer een convenantpartner het Convenant opzegt, blijft het Convenant voor de overige partijen in stand voor zover de inhoud en de strekking ervan zich niet daartegen verzetten.

  • 3. Ingeval van beëindiging van het Convenant krachtens opzegging is geen van de convenantpartner jegens een andere convenantpartner schadeplichtig.

Artikel 18 Ontbinding

  • 1. Onverminderd wat in het Convenant is vastgelegd, kan elk van de convenantpartners het Convenant door middel van een aangetekend schrijven buiten rechte geheel of gedeeltelijk ontbinden, indien de (een) andere convenantpartner in verzuim is dan wel nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.

  • 2. Indien één van de convenantpartners gedurende een bij dit Convenant te bepalen periode ten gevolge van overmacht haar verplichtingen op grond van dit Convenant niet kan nakomen, heeft de andere convenantpartner (hebben de andere convenantpartners) het recht dit Convenant door middel van een aangetekend schrijven met onmiddellijke ingang buiten rechte geheel of gedeeltelijk te ontbinden, zonder dat daardoor enig recht op schadevergoeding zal ontstaan.

  • 3. Onder overmacht wordt in ieder geval niet verstaan: gebrek aan personeel, stakingen, ziekte van personeel en tekortschieten van ingeschakelde derden.

  • 4. Ingeval van overmacht gaan de convenantpartners niet eerder tot ontbinding over dan nadat een termijn van 3 maanden is verstreken, tenzij de convenantpartners een andere termijn overeenkomen.

Artikel 19 Toetredingsregeling

  • 1. Het Convenant staat open voor toetreding door instanties waarvan de (wettelijke) taak past bij de in artikel 2 van het Convenant geformuleerde doelstelling, die gerechtigd zijn tot gegevensuitwisseling binnen de gestelde wettelijke kaders en bereid zijn om ten behoeve van de door de Interventieteams uit te voeren controles capaciteit beschikbaar te stellen. Elke instantie die tot het Convenant toetreedt, dient de verplichtingen die voor die instantie uit het Convenant voortvloeien, te aanvaarden.

  • 2. Een instantie die tot het Convenant wil toetreden, kan daartoe een aanvraag indienen bij de voorzitter van de LSI.

  • 3. De voorzitter van de LSI legt een verzoek tot toetreding van een instantie voor aan de convenantpartners. Indien de convenantpartners met het verzoek instemmen, vindt toetreding tot het Convenant plaats door middel van ondertekening door die instantie van een bijlage bij het Convenant waarin de toetreding wordt geregeld en gelden voor die instantie de voor haar uit het Convenant voortvloeiende rechten en verplichtingen. Het model Toetreding is als bijlage 5 bij dit Convenant opgenomen.

  • 4. De convenantpartners kunnen gezamenlijk besluiten om een instantie waarvan de (wettelijke) taak past bij de in artikel 2 van het Convenant geformuleerde doelstelling, die gerechtigd is tot gegevensuitwisseling binnen de gestelde wettelijke kaders en bereid is om ten behoeve van de door de Interventieteams uit te voeren controles capaciteit beschikbaar te stellen en aan de verplichtingen die uit het Convenant voortvloeien, kan en wil voldoen, uit te nodigen om tot het Convenant toe te treden. Indien dit tot toetreding van die instantie leidt, vindt toetreding op dezelfde wijze plaats als in het derde lid van dit artikel is bepaald.

  • 5. Het verzoek tot toetreding en de verklaring tot instemming worden als bijlage aan het Convenant gehecht.

Artikel 20 Afdwingbaarheid en escalatie

  • 1. Met uitzondering van de in artikel 24 opgenomen geheimhoudingsbepaling zijn de in dit Convenant vastgelegde afspraken niet in rechte afdwingbaar.

  • 2. Mocht er bij de uitvoering van dit Convenant een geschil ontstaan, dan zullen de convenantpartners zich in goed overleg tot het uiterste inspannen om het geschil tot een oplossing te brengen. Een geschil is aanwezig, indien dit door één van de convenantpartners is gesteld.

Artikel 21 Ongeldigheid

Indien een bepaling van dit Convenant in enige mate als nietig, vernietigbaar, onwettig of anderszins als niet-bindend moet worden beschouwd, wordt die bepaling, voor zover nodig, uit dit Convenant verwijderd en vervangen door een bepaling die wel bindend en rechtsgeldig is en die de inhoud van de niet-geldige bepaling zoveel mogelijk benadert. Het overige deel van het Convenant blijft ongewijzigd.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Inwerkingtreding, looptijd en intrekking

Het Convenant treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant en wordt voor onbepaalde tijd aangegaan. De Samenwerkingsovereenkomst voor Interventieteams van 8 oktober 2003 wordt ingetrokken na inwerkingtreding van dit Convenant.

Artikel 23 Bijlagen

  • 1. Bij dit Convenant zijn de volgende bijlagen gevoegd:

    • 1. Brief van 23 mei 2003, kenmerk BOB/2003/39316, van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer betreffende de besluitvorming over Interventieteams;

    • 2. Overzicht van de regio-indeling van de negen RPF’s;

    • 3. Modelprojectvoorstel, -projectplan en -eindrapport van een Interventieteamproject;

    • 4. Modelcorrespondentie met betrekking tot verzoeken om de toepassing van het Systeem Risico Indicatie (SyRI);

    • 5. Model Toetreding.

  • 2. Ingeval van strijdigheid tussen het bepaalde in een bijlage en het Convenant prevaleert het Convenant.

  • 3. Dit convenant, met inbegrip van de bijlagen, omvat alle afspraken tussen de convenantpartners aangaande de samenwerking in Interventieteams ten behoeve van het in artikel 2 omschreven doel.

  • 4. Toekomstige bijlagen die onder de werking van dit Convenant gaan vallen, maken vanaf het moment van inwerkingtreding van de bijlage eveneens integraal onderdeel uit van dit Convenant. In de bijlage(n) wordt (voor zover mogelijk) de verwijzing naar dit Convenant opgenomen.

Artikel 24 Geheimhouding

  • 1. De convenantpartners verbinden zich over en weer de in het kader van (de uitvoering van) dit Convenant uitgewisselde dan wel uit te wisselen gegevens geheim te houden en deze geheel noch gedeeltelijk aan enige derde bekend te maken, behoudens voor zover een verplichting tot openbaarmaking voortvloeit uit de wet, een rechterlijke uitspraak of dit Convenant.

  • 2. Elk van de convenantpartners kan verlangen dat een door één of meer van de andere convenantpartners in te zetten derde een geheimhoudingsverklaring ondertekent alvorens aan die derde informatie wordt verstrekt.

Artikel 25 Toepasselijk recht

Op dit Convenant is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

Artikel 26 Publicatie in de Staatscourant

  • 1. Binnen een maand na ondertekening van dit Convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 2. Bij wijzigingen in het Convenant vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing.

  • 3. Van toetreden, uittreden, opzeggen of ontbinden wordt melding gemaakt in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen en in zeventienvoud ondertekend, op 17 maart 2017, te Den Haag

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, M.J. Kuipers, Inspecteur-generaal en B. ter Haar, Directeur-generaal Sociale Zekerheid en Integratie

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Namens deze, B.J. Bruins, voorzitter Raad van Bestuur

De Sociale Verzekeringsbank, namens deze, M.R. Schurink, voorzitter Raad van Bestuur

De Rijksbelastingdienst, onderdelen Belastingdienst/Belas-tingen en de Belastingdienst/Toeslagen, namens deze, J.J.M. Uijlenbroek, Directeur-generaal

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, R.J.T. van Lint, Hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst

Het College van Procureurs-generaal, namens deze, G.W. van der Burg, portefeuillehouder

De korpschef van politie, namens deze, P. van Musscher, politiechef Den Haag

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen, namens het College, J. Bos, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwolle, namens het College, N. Vedelaar, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn, namens het College, J.G. Kruithof, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht, namens het College, V. Everhardt, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoorn, namens het College, A.J. de Jong, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gouda, namens het College, R.A. Tetteroo, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, namens het College, E.M.C. Faassen, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tilburg, namens het College, E. de Ridder, wethouder

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven, namens het College, G.C.F.M. Depla, wethouder

Naar boven