Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 maart 2017, nr. MBO/1116804, houdende de verstrekking van subsidie voor de verbetering van de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs naar de pabo door samenwerking mbo-hbo (Regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4;

c. instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de wet;

d. hogeschool:

instelling als bedoeld in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder c en g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

e. pabo:

opleiding tot leraar basisonderwijs;

f. wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2. Subsidieverstrekking

  • 1. De minister kan aan het bevoegd gezag van een instelling die onderwijs verzorgt in Amsterdam, Den Haag of Rotterdam subsidie verstrekken voor het binnen een samenwerkingsverband inrichten van een pilot, gericht op de verbetering van de doorstroom van deelnemers uit opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d en e, van de wet naar een pabo in de desbetreffende stad en die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt ten behoeve van activiteiten binnen één samenwerkingsverband per stad.

  • 3. Te subsidiëren activiteiten zijn activiteiten die bijdragen aan de verbetering van de doorstroom van deelnemers uit opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d en e, van de wet naar de pabo, en activiteiten die bijdragen aan de organisatie van de samenwerking.

  • 4. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor:

    • a. activiteiten die zijn gefinancierd vanuit de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2.1 van de wet, voor de betreffende instelling; en

    • b. activiteiten waarvoor subsidie is verleend op grond van andere subsidieregelingen.

  • 5. De subsidie bedraagt ten minste € 125.000,– en ten hoogste € 300.000,– per aanvraag.

  • 6. De subsidie wordt verstrekt voor een periode van twee jaar.

  • 7. De activiteiten worden verricht voor 1 mei 2019.

Artikel 3. Besteding van de subsidie

  • 1. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor zij wordt verstrekt.

  • 2. Eventuele niet-bestede middelen worden teruggevorderd.

Artikel 4. Samenwerkingsverband

  • 1. In een samenwerkingsverband werken samen ten minste één instelling die in het studiejaar 2016–2017 een opleiding onderwijsassistent verzorgt in een van de steden Amsterdam, Den Haag of Rotterdam en ten minste één hogeschool die een opleiding pabo verzorgt in diezelfde stad.

  • 2. Van een samenwerkingsverband kunnen ook andere instellingen dan de instelling, bedoeld in het eerste lid, in dezelfde of een andere stad, of andere hogescholen die een opleiding pabo verzorgen in diezelfde stad deel uitmaken. Zij kunnen daartoe de wens kenbaar maken bij de instelling, bedoeld in het eerste lid, in het betreffende samenwerkingsverband. Laatstgenoemde instelling draagt er in dat geval zorg voor dat de andere instelling of hogeschool in de gelegenheid wordt gesteld om deel te nemen aan het samenwerkingsverband, met inachtneming van de voorschriften van deze regeling.

Artikel 5. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De samenwerking binnen het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door alle partijen in het samenwerkingsverband.

  • 2. In de samenwerkingsovereenkomst is in elk geval geregeld:

    • a. de vorm van de samenwerking, waaronder de wijze waarop partijen betrokken zijn bij de organisatorische inrichting en de uitvoering van de pilot;

    • b. een beschrijving van de faciliteiten die de partijen beschikbaar stellen voor de inrichting en de uitvoering van de pilot;

    • c. de medewerking van de partijen aan de verantwoording van de subsidie en de evaluatie van deze regeling; en

    • d. de financiële afspraken tussen de partijen van het samenwerkingsverband.

  • 3. Partijen in het samenwerkingsverband verklaren in de samenwerkingsovereenkomst in elk geval dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording van de besteding van de subsidie door de aanvrager, en de evaluatie van de regeling aan de aanvrager of aan de minister op diens verzoek wordt verstrekt.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. De subsidie wordt aangevraagd door een instelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid.

  • 2. De aanvraag omvat in ieder geval:

    • a. een activiteitenplan;

    • b. een meerjarenbegroting; en

    • c. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 5.

Artikel 7. Indiening aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt ingediend binnen 4 weken na bekendmaking van deze regeling in de Staatscourant.

  • 2. In afwijking van artikel 3.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt de aanvraag elektronisch ingediend, met behulp van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs.

Artikel 8. Besluitvorming door de minister

  • 1. In afwijking van artikel 4.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS besluit de minister uiterlijk binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 2. Per stad wordt ten hoogste één subsidie verstrekt. Indien meer dan één aanvraag per stad is ingediend, besluit de minister als eerste op de aanvraag van de instelling waarvan in de twee voorafgaande studiejaren gezamenlijk de meeste deelnemers uit opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d en e, van de wet zijn doorgestroomd naar de pabo.

Artikel 9. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd, indien naar het oordeel van de minister de kosten van de activiteiten niet in een redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten.

Artikel 10. Verantwoording en vaststelling

  • 1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de voorschriften, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs in model G, onderdeel 2.

  • 2. Tevens stelt de subsidieontvanger een activiteitenverslag op. Dit activiteitenverslag wordt voor 15 juni 2019 gezonden aan de Dienst Uitvoering Onderwijs, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

  • 3. De minister stelt de subsidie vast binnen 1 jaar na ontvangst van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

Artikel 11. Wijze van melding

  • 1. De melding, bedoeld in artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, geschiedt schriftelijk aan de Dienst Uitvoering Onderwijs, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

  • 2. De melding wordt in afschrift gezonden aan het ministerie van OCW, directie MBO (IPC: 2150), Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag.

Artikel 12. Bevoorschotting en betaling

  • 1. De minister verleent een voorschot van 100%.

  • 2. In afwijking van artikel 6.1, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS ontvangt de subsidieontvanger elk kwartaal een voorschot.

  • 3. De voorschotten worden gelijkmatig betaald over de acht kwartalen waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Artikel 13. Evaluatie van de regeling

  • 1. De minister draagt uiterlijk in 2019 zorg voor evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling.

  • 2. De subsidieontvanger werkt mee aan de evaluatie van deze regeling en bedingt bij de partijen van het samenwerkingsverband dat zij meewerken aan de evaluatie.

Artikel 14. Inwerkingtreding en einddatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2020.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

ALGEMENE TOELICHTING

Aanleiding

Sinds studiejaar 2015–2016 gelden er bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de toelating tot de pabo. Deze nieuwe eisen houden in dat aspirant pabo-studenten aantoonbare voorkennis moeten hebben op het gebied van aardrijkskunde, geschiedenis en natuur & techniek voordat zij aan de pabo ingeschreven kunnen worden. Wanneer deze kennis niet met een diploma van een vooropleiding kan worden aangetoond, moeten toelatingstoetsen gemaakt worden. Studenten met een mbo-vooropleiding moeten voor alle drie de kennisgebieden toelatingstoetsen maken. Om mbo-studenten te ondersteunen in hun voorbereiding op de toelating tot de pabo is een tijdelijk ondersteuningsaanbod ingericht. Dit aanbod is toegespitst op de studenten in een mbo-opleiding tot onderwijsassistent, met de bedoeling in te dalen in de keuzedelen van de opleiding.

Een specifieke groep mbo-studenten ervaart de bijzondere nadere vooropleidingseisen als een te hoge drempel om aan een pabo-opleiding te beginnen; enerzijds omdat zij moeite hebben de toelatingstoetsen te halen, anderzijds omdat zij zich bij voorbaat door de toetsen laten ontmoedigen en zich daarom niet bij de pabo aanmelden. In het studiejaar 2015–2016 daalde de pabo-instroom landelijk met 32%, waarbij mbo-studenten en studenten met een niet-westerse achtergrond sterk oververtegenwoordigd waren. In dit licht is vanuit de grote steden de behoefte kenbaar gemaakt om in de vorm van een pilot ook een aanbod te creëren voor de groep mbo-studenten voor wie het bestaande ondersteuningstraject onvoldoende toereikend is. Dit betreft met name studenten die een mbo-opleiding volgen anders dan de opleiding tot onderwijsassistent en die op een laat moment beslissen aan de pabo te willen gaan studeren; er resteert dan nog onvoldoende tijd om via het al bestaande ondersteuningstraject de gevraagde kennisgebieden op het vereiste niveau zich eigen te maken. De verwachting is dat met het creëren van een extra aanbod voor deze groep de diversiteit van de pabo-instroom (weer) zal toenemen.

Dat mbo-studenten en studenten met een niet-westerse achtergrond oververtegenwoordigd zijn in de instroomdaling van de pabo maakt zichtbaar dat de populatie op de pabo nóg minder dan voorheen de diversiteit in onze samenleving weerspiegelt. Dit is onwenselijk. Divers samengestelde lerarenteams in het basisonderwijs zijn belangrijk; de kwaliteit van het onderwijs kan substantieel verbeteren doordat leraren van elkaars verschillen leren, en het biedt een verscheidenheid aan rolmodellen voor de diversiteit aan leerlingen op de school. Om diversiteit van lerarenteams te bevorderen, is diversiteit in de lerarenopleiding belangrijk. Zeker in steden waar het aandeel jongeren met een niet-westerse achtergrond bovengemiddeld hoog is, is het belangrijk om diversiteit op de pabo te bevorderen zodat er voldoende diverse uitstroom is naar het basisonderwijs in de regio. Dit belang is onderstreept in de Gelijke kansenbrief die eind oktober 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd1. In deze brief is aangekondigd dat er financiële middelen beschikbaar worden gesteld om de diversiteit van de pabo-instroom te bevorderen.

Doel

Vanwege het belang van diversiteit op de pabo wordt voor de komende twee jaar subsidie beschikbaar gesteld voor de niet-verwante overgang van het mbo naar de pabo in de grote steden Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. Dit moet leiden tot een meer gemêleerde instroom in de opleiding. De subsidie is bedoeld om de groep mbo-studenten te bereiken die met het bestaande ondersteuningstraject onvoldoende bediend wordt en waarvoor het nu niet (meer) vanzelfsprekend is om naar de pabo te gaan. Dit is met name het geval voor studenten die pas aan het einde van de mbo-opleiding beslissen naar de pabo te gaan, terwijl het startmoment van het ondersteuningstraject al aan het begin van het laatste mbo-jaar ligt. De subsidie wordt beschikbaar gesteld voor een beperkte pilot waarvan de resultaten na twee jaar geëvalueerd zullen worden. Vanwege de beperktheid van de pilot wordt de subsidie opengesteld voor slechts een drietal grote steden: Rotterdam, Amsterdam en Den Haag kenden voor de invoering van de bijzondere nadere vooropleidingseisen een relatief hoge instroom van niet-verwante vooropleidingen. Daarnaast is in deze drie grote steden het aandeel jongeren met een niet-westerse achtergrond bovengemiddeld, namelijk meer dan 40% van het totaal aantal jongeren (Rotterdam 47%, Amsterdam 44%, Den Haag 44%). In andere grotere steden zoals Leiden (18%) en Utrecht (25%) is dit beduidend lager2. De pilot is gericht op de niet-verwante doorstroom van het mbo naar de pabo, en het daarmee vergroten van de diversiteit van de pabo-instroom. Studenten van de opleiding onderwijsassistent waarvoor het bestaande ondersteuningsaanbod niet toereikend is gebleken kunnen ook in de pilot worden meegenomen.

Evaluatie

Om vast te stellen of de pilots hebben bijgedragen aan het gestelde doel, wordt de subsidieregeling na twee jaar, dus in 2019, geëvalueerd. De instellingen in het samenwerkingsverband verplichten zich hier aan mee te werken. In elk geval zullen gegevens worden opgevraagd over het aantal deelnemers, hun vooropleiding, de toetsresultaten, de feitelijke doorstroom naar de pabo en de doorstroom c.q. uitval na het eerste jaar in de opleiding

Administratieve lasten en regeldruk

Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van administratieve lasten. OCW heeft deze gevolgen in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten. Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Deelname aan deze regeling is vrijwillig en brengt dus geen verplichte administratieve lasten met zich mee.

De incidentele administratieve lasten voor de aanvragers tezamen worden geraamd op € 18.900,– voor twee jaar (uitgaande van een uurtarief van € 45,–), oftewel gemiddeld € 6.300,– per aanvrager. Het gaat om de volgende wijzigingen in informatieverplichtingen: opstellen samenwerkingsovereenkomst 40 uur; opstellen activiteitenplan 40 uur; opstellen begroting 40 uur; verantwoording 20 uur.

Om de noodzakelijke lasten zoveel mogelijk te beperken zijn bij de vormgeving alternatieven overwogen en is, gegeven de noodzaak om een informatieverplichting op te leggen, voor het minst belastende alternatief gekozen. Tevens zijn de uitvoerings- en toezichtslasten minimaal gegeven het doel van het beleid. De regeling is intern voorgelegd voor toetsing op administratieve lasten.

Uitvoering

De regeling wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs, DUO. De regeling is getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Met de regeling wordt beoogd om – ten behoeve van de ontwikkeling van het bestel van het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, van de wet – pilots in te richten waarin wordt beproefd hoe de doorstroom naar de pabo van studenten die niet een opleiding onderwijsassistent hebben gevolgd, kan worden verbeterd. Om dat doel te bereiken, wordt aan drie instellingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband binnen een van de steden Amsterdam, Den Haag of Rotterdam, een subsidie verstrekt.

De studenten die aan de pilot deelnemen, volgen in het kader van hun mbo-opleiding (middenkaderopleiding of specialistenopleiding) onderwijs dat bijdraagt aan een succesvolle doorstroom naar de pabo. Keuzedelen gericht op doorstroom maken hier onderdeel uit. De subsidie is niet bestemd voor het onderwijs aan deze studenten: dat wordt bekostigd via de rijksbijdrage beroepsonderwijs. De subsidie is bijvoorbeeld bestemd voor extra activiteiten waarmee onder meer de samenwerking tussen de mbo-instellingen en de pabo’s wordt gefaciliteerd met het oog op een betere doorstroom en voor extra intensieve begeleiding van de studenten. Zo kan het gaan om de werving en scouting van mbo-studenten voor deelname aan de pilot; de inzet van alumni bij de werving en scouting, de afname van een intake voor de pilot, docentuitwisseling en professionalisering van docenten, onderzoek en evaluatie en kennisdeling. Per aanvraag is er maximaal € 300.000,– beschikbaar. De activiteiten moeten worden verricht voor 1 mei 2019.

Op deze subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de kaderregeling) van toepassing. Zoals in de subsidieregeling is aangegeven wordt met deze subsidieregeling op een aantal punten van de kaderregeling afgeweken.

Artikel 3

De subsidie dient uitsluitend te worden besteed aan de activiteiten waarvoor zij wordt verstrekt. Eventuele niet-bestede middelen worden na afloop van de looptijd van de subsidie teruggevorderd.

Artikel 4

De pilot wordt vormgegeven binnen een samenwerkingsverband van ten minste één roc en ten minste één hogeschool. Het roc moet de opleiding onderwijsassistent aanbieden; deze eis wordt gesteld omdat dit roc ervaring heeft met de eisen die aan doorstromers pabo worden gesteld en de extra keuzedelen al in huis heeft. Vanzelfsprekend moet het binnen het samenwerkingsverband ook gaan om hogescholen die de opleiding pabo in huis hebben. Voor beide geldt dat het moet gaan om opleidingen die in de steden Amsterdam, Den Haag of Rotterdam worden verzorgd.

Ook andere mbo-instellingen die potentiële doorstromers binnen hun instelling hebben, kunnen desgewenst deelnemen aan het samenwerkingsverband. Het kan zijn dat deze instellingen geen opleiding onderwijsassistent verzorgen of dat zij buiten de stad gevestigd zijn. Hun rol in de samenwerking zal dan uitgewerkt moeten worden in de samenwerkingsovereenkomst.

Wanneer na subsidieverlening een instelling of hogeschool zich bij het samenwerkingsverband aansluit, heeft dat geen invloed op de hoogte van het reeds toegekende subsidiebedrag. Wel moet dit uiteraard worden gemeld op grond van artikel 5.7 van de kaderregeling en artikel 11 van deze regeling.

Artikel 5

De samenwerkende partijen (instellingen en hogescholen) stellen een samenwerkingsovereenkomst op. Daarin moeten ten minste de onderwerpen zoals genoemd in dit artikel worden geregeld; daarnaast kunnen alle zaken die partijen zelf van belang achten, worden opgenomen.

Artikel 6

De subsidie ten behoeve van activiteiten binnen het samenwerkingsverband wordt aangevraagd door een mbo-instelling binnen het samenwerkingsverband en wel een instelling die een opleiding onderwijsassistent in een van de drie grote steden verzorgt. Deze treedt op als aanvrager en is subsidieontvanger. Het is ook deze instelling die verantwoording af moet leggen over de besteding van de subsidie. Als aan een samenwerkingsverband meer instellingen deelnemen die in een van de drie grote steden een opleiding onderwijsassistent verzorgen, bepalen zij in onderling overleg wie als aanvrager optreedt.

Artikel 7 en 8

De aanvraag moet gedaan worden binnen 4 weken na de publicatie van deze regeling. De minister beslist dan binnen 6 weken na afloop van de aanvraagperiode. Deze korte termijnen zijn noodzakelijk omdat een deel van de activiteiten zal moeten plaatsvinden voor aanvang van het studiejaar 2017–2018. Indien er meerdere aanmeldingen worden ingediend vanuit één en dezelfde stad, zal op basis van cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs worden bepaald welke aanvraag in aanmerking komt voor beoordeling; namelijk de aanvraag van de instelling waarvan in 2015 en 2016 de meeste studenten zijn doorgestroomd naar een pabo.

Artikel 10

Er is aangesloten bij de arrangementen zoals geregeld in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs en in model G, onderdeel 2 en de vaststelling vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding. Daarnaast wordt een activiteitenverslag opgesteld dat een reflectie bevat op de behaalde resultaten mede in relatie tot het activiteitenplan bedoeld in artikel 6. Voor de inrichting van het activiteitenplan zie ook artikel 1.1. van de kaderregeling.

Artikel 13

De effecten van deze regeling worden geëvalueerd opdat daaruit lessen kunnen worden getrokken die de landelijke doorstroom mbo-pabo ten goede komen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

34550-VIII-16

X Noot
2

www.cbs.nl

Naar boven