TOELICHTING
ALGEMENE TOELICHTING
Aanleiding
Sinds studiejaar 2015–2016 gelden er bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de
toelating tot de pabo. Deze nieuwe eisen houden in dat aspirant pabo-studenten aantoonbare
voorkennis moeten hebben op het gebied van aardrijkskunde, geschiedenis en natuur
& techniek voordat zij aan de pabo ingeschreven kunnen worden. Wanneer deze kennis
niet met een diploma van een vooropleiding kan worden aangetoond, moeten toelatingstoetsen
gemaakt worden. Studenten met een mbo-vooropleiding moeten voor alle drie de kennisgebieden
toelatingstoetsen maken. Om mbo-studenten te ondersteunen in hun voorbereiding op
de toelating tot de pabo is een tijdelijk ondersteuningsaanbod ingericht. Dit aanbod
is toegespitst op de studenten in een mbo-opleiding tot onderwijsassistent, met de
bedoeling in te dalen in de keuzedelen van de opleiding.
Een specifieke groep mbo-studenten ervaart de bijzondere nadere vooropleidingseisen
als een te hoge drempel om aan een pabo-opleiding te beginnen; enerzijds omdat zij
moeite hebben de toelatingstoetsen te halen, anderzijds omdat zij zich bij voorbaat
door de toetsen laten ontmoedigen en zich daarom niet bij de pabo aanmelden. In het
studiejaar 2015–2016 daalde de pabo-instroom landelijk met 32%, waarbij mbo-studenten
en studenten met een niet-westerse achtergrond sterk oververtegenwoordigd waren. In
dit licht is vanuit de grote steden de behoefte kenbaar gemaakt om in de vorm van
een pilot ook een aanbod te creëren voor de groep mbo-studenten voor wie het bestaande
ondersteuningstraject onvoldoende toereikend is. Dit betreft met name studenten die
een mbo-opleiding volgen anders dan de opleiding tot onderwijsassistent en die op
een laat moment beslissen aan de pabo te willen gaan studeren; er resteert dan nog
onvoldoende tijd om via het al bestaande ondersteuningstraject de gevraagde kennisgebieden
op het vereiste niveau zich eigen te maken. De verwachting is dat met het creëren
van een extra aanbod voor deze groep de diversiteit van de pabo-instroom (weer) zal
toenemen.
Dat mbo-studenten en studenten met een niet-westerse achtergrond oververtegenwoordigd
zijn in de instroomdaling van de pabo maakt zichtbaar dat de populatie op de pabo
nóg minder dan voorheen de diversiteit in onze samenleving weerspiegelt. Dit is onwenselijk.
Divers samengestelde lerarenteams in het basisonderwijs zijn belangrijk; de kwaliteit
van het onderwijs kan substantieel verbeteren doordat leraren van elkaars verschillen
leren, en het biedt een verscheidenheid aan rolmodellen voor de diversiteit aan leerlingen
op de school. Om diversiteit van lerarenteams te bevorderen, is diversiteit in de
lerarenopleiding belangrijk. Zeker in steden waar het aandeel jongeren met een niet-westerse
achtergrond bovengemiddeld hoog is, is het belangrijk om diversiteit op de pabo te
bevorderen zodat er voldoende diverse uitstroom is naar het basisonderwijs in de regio.
Dit belang is onderstreept in de Gelijke kansenbrief die eind oktober 2016 naar de
Tweede Kamer is gestuurd1. In deze brief is aangekondigd dat er financiële middelen beschikbaar worden gesteld
om de diversiteit van de pabo-instroom te bevorderen.
Doel
Vanwege het belang van diversiteit op de pabo wordt voor de komende twee jaar subsidie
beschikbaar gesteld voor de niet-verwante overgang van het mbo naar de pabo in de
grote steden Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. Dit moet leiden tot een meer gemêleerde
instroom in de opleiding. De subsidie is bedoeld om de groep mbo-studenten te bereiken
die met het bestaande ondersteuningstraject onvoldoende bediend wordt en waarvoor
het nu niet (meer) vanzelfsprekend is om naar de pabo te gaan. Dit is met name het
geval voor studenten die pas aan het einde van de mbo-opleiding beslissen naar de
pabo te gaan, terwijl het startmoment van het ondersteuningstraject al aan het begin
van het laatste mbo-jaar ligt. De subsidie wordt beschikbaar gesteld voor een beperkte
pilot waarvan de resultaten na twee jaar geëvalueerd zullen worden. Vanwege de beperktheid
van de pilot wordt de subsidie opengesteld voor slechts een drietal grote steden:
Rotterdam, Amsterdam en Den Haag kenden voor de invoering van de bijzondere nadere
vooropleidingseisen een relatief hoge instroom van niet-verwante vooropleidingen.
Daarnaast is in deze drie grote steden het aandeel jongeren met een niet-westerse
achtergrond bovengemiddeld, namelijk meer dan 40% van het totaal aantal jongeren (Rotterdam
47%, Amsterdam 44%, Den Haag 44%). In andere grotere steden zoals Leiden (18%) en
Utrecht (25%) is dit beduidend lager2. De pilot is gericht op de niet-verwante doorstroom van het mbo naar de pabo, en
het daarmee vergroten van de diversiteit van de pabo-instroom. Studenten van de opleiding
onderwijsassistent waarvoor het bestaande ondersteuningsaanbod niet toereikend is
gebleken kunnen ook in de pilot worden meegenomen.
Evaluatie
Om vast te stellen of de pilots hebben bijgedragen aan het gestelde doel, wordt de
subsidieregeling na twee jaar, dus in 2019, geëvalueerd. De instellingen in het samenwerkingsverband
verplichten zich hier aan mee te werken. In elk geval zullen gegevens worden opgevraagd
over het aantal deelnemers, hun vooropleiding, de toetsresultaten, de feitelijke doorstroom
naar de pabo en de doorstroom c.q. uitval na het eerste jaar in de opleiding
Administratieve lasten en regeldruk
Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten. OCW heeft deze gevolgen in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel
(SKM) voor de administratieve lasten. Administratieve lasten worden gedefinieerd als
de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend
uit wet- en regelgeving van de overheid. Deelname aan deze regeling is vrijwillig
en brengt dus geen verplichte administratieve lasten met zich mee.
De incidentele administratieve lasten voor de aanvragers tezamen worden geraamd op
€ 18.900,– voor twee jaar (uitgaande van een uurtarief van € 45,–), oftewel gemiddeld
€ 6.300,– per aanvrager. Het gaat om de volgende wijzigingen in informatieverplichtingen:
opstellen samenwerkingsovereenkomst 40 uur; opstellen activiteitenplan 40 uur; opstellen
begroting 40 uur; verantwoording 20 uur.
Om de noodzakelijke lasten zoveel mogelijk te beperken zijn bij de vormgeving alternatieven
overwogen en is, gegeven de noodzaak om een informatieverplichting op te leggen, voor
het minst belastende alternatief gekozen. Tevens zijn de uitvoerings- en toezichtslasten
minimaal gegeven het doel van het beleid. De regeling is intern voorgelegd voor toetsing
op administratieve lasten.
Uitvoering
De regeling wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs, DUO. De regeling
is getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
Met de regeling wordt beoogd om – ten behoeve van de ontwikkeling van het bestel van
het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, van de wet – pilots in
te richten waarin wordt beproefd hoe de doorstroom naar de pabo van studenten die
niet een opleiding onderwijsassistent hebben gevolgd, kan worden verbeterd. Om dat
doel te bereiken, wordt aan drie instellingen die deelnemen aan een samenwerkingsverband
binnen een van de steden Amsterdam, Den Haag of Rotterdam, een subsidie verstrekt.
De studenten die aan de pilot deelnemen, volgen in het kader van hun mbo-opleiding
(middenkaderopleiding of specialistenopleiding) onderwijs dat bijdraagt aan een succesvolle
doorstroom naar de pabo. Keuzedelen gericht op doorstroom maken hier onderdeel uit.
De subsidie is niet bestemd voor het onderwijs aan deze studenten: dat wordt bekostigd
via de rijksbijdrage beroepsonderwijs. De subsidie is bijvoorbeeld bestemd voor extra
activiteiten waarmee onder meer de samenwerking tussen de mbo-instellingen en de pabo’s
wordt gefaciliteerd met het oog op een betere doorstroom en voor extra intensieve
begeleiding van de studenten. Zo kan het gaan om de werving en scouting van mbo-studenten
voor deelname aan de pilot; de inzet van alumni bij de werving en scouting, de afname
van een intake voor de pilot, docentuitwisseling en professionalisering van docenten,
onderzoek en evaluatie en kennisdeling. Per aanvraag is er maximaal € 300.000,– beschikbaar.
De activiteiten moeten worden verricht voor 1 mei 2019.
Op deze subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de
kaderregeling) van toepassing. Zoals in de subsidieregeling is aangegeven wordt met
deze subsidieregeling op een aantal punten van de kaderregeling afgeweken.
Artikel 3
De subsidie dient uitsluitend te worden besteed aan de activiteiten waarvoor zij wordt
verstrekt. Eventuele niet-bestede middelen worden na afloop van de looptijd van de
subsidie teruggevorderd.
Artikel 4
De pilot wordt vormgegeven binnen een samenwerkingsverband van ten minste één roc
en ten minste één hogeschool. Het roc moet de opleiding onderwijsassistent aanbieden;
deze eis wordt gesteld omdat dit roc ervaring heeft met de eisen die aan doorstromers
pabo worden gesteld en de extra keuzedelen al in huis heeft. Vanzelfsprekend moet
het binnen het samenwerkingsverband ook gaan om hogescholen die de opleiding pabo
in huis hebben. Voor beide geldt dat het moet gaan om opleidingen die in de steden
Amsterdam, Den Haag of Rotterdam worden verzorgd.
Ook andere mbo-instellingen die potentiële doorstromers binnen hun instelling hebben,
kunnen desgewenst deelnemen aan het samenwerkingsverband. Het kan zijn dat deze instellingen
geen opleiding onderwijsassistent verzorgen of dat zij buiten de stad gevestigd zijn.
Hun rol in de samenwerking zal dan uitgewerkt moeten worden in de samenwerkingsovereenkomst.
Wanneer na subsidieverlening een instelling of hogeschool zich bij het samenwerkingsverband
aansluit, heeft dat geen invloed op de hoogte van het reeds toegekende subsidiebedrag.
Wel moet dit uiteraard worden gemeld op grond van artikel 5.7 van de kaderregeling
en artikel 11 van deze regeling.
Artikel 5
De samenwerkende partijen (instellingen en hogescholen) stellen een samenwerkingsovereenkomst
op. Daarin moeten ten minste de onderwerpen zoals genoemd in dit artikel worden geregeld;
daarnaast kunnen alle zaken die partijen zelf van belang achten, worden opgenomen.
Artikel 6
De subsidie ten behoeve van activiteiten binnen het samenwerkingsverband wordt aangevraagd
door een mbo-instelling binnen het samenwerkingsverband en wel een instelling die
een opleiding onderwijsassistent in een van de drie grote steden verzorgt. Deze treedt
op als aanvrager en is subsidieontvanger. Het is ook deze instelling die verantwoording
af moet leggen over de besteding van de subsidie. Als aan een samenwerkingsverband
meer instellingen deelnemen die in een van de drie grote steden een opleiding onderwijsassistent
verzorgen, bepalen zij in onderling overleg wie als aanvrager optreedt.
Artikel 7 en 8
De aanvraag moet gedaan worden binnen 4 weken na de publicatie van deze regeling.
De minister beslist dan binnen 6 weken na afloop van de aanvraagperiode. Deze korte
termijnen zijn noodzakelijk omdat een deel van de activiteiten zal moeten plaatsvinden
voor aanvang van het studiejaar 2017–2018. Indien er meerdere aanmeldingen worden
ingediend vanuit één en dezelfde stad, zal op basis van cijfers van de Dienst Uitvoering
Onderwijs worden bepaald welke aanvraag in aanmerking komt voor beoordeling; namelijk
de aanvraag van de instelling waarvan in 2015 en 2016 de meeste studenten zijn doorgestroomd
naar een pabo.
Artikel 10
Er is aangesloten bij de arrangementen zoals geregeld in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig
de Regeling jaarverslaggeving onderwijs en in model G, onderdeel 2 en de vaststelling
vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste
jaar van besteding. Daarnaast wordt een activiteitenverslag opgesteld dat een reflectie
bevat op de behaalde resultaten mede in relatie tot het activiteitenplan bedoeld in
artikel 6. Voor de inrichting van het activiteitenplan zie ook artikel 1.1. van de
kaderregeling.
Artikel 13
De effecten van deze regeling worden geëvalueerd opdat daaruit lessen kunnen worden
getrokken die de landelijke doorstroom mbo-pabo ten goede komen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker