Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 maart 2017, nr. MBO/1087949, houdende vaststelling van de landelijke standaarden voor de kwaliteit van de examens van de beroepsopleidingen (Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatsecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1

De landelijke standaarden, bedoeld in artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage behorend bij deze regeling.

Artikel 2

De Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2017.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 1 VAN DE REGELING STANDAARDEN EXAMENKWALITEIT MBO 2017

A. De drie standaarden

In onderstaande tabel staan de drie standaarden voor de examenkwaliteit met per standaard de uitwerking. De examenkwaliteit van elke mbo-opleiding moet voldoen aan de drie standaarden. De instelling moet dat realiseren, bewaken, eventueel tijdig verbeteren en zich daarover verantwoorden. Tevens heeft de inspectie tot taak om de examenkwaliteit te beoordelen aan de hand van de standaarden voor de examenkwaliteit.

 

Standaard

Uitwerking

1.

De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.

De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een deelnemer voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring.

De examencommissie bewaakt, monitort en analyseert de kwaliteit van de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling en van de diplomering en ziet in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaatregelen.

De examencommissie borgt in alle fases van de examinering de deskundigheid van de betrokken personen.

Het beroepenveld is betrokken bij de examinering.

De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op over de examenkwaliteit per opleiding aan de hand van de examenstandaarden en over haar werkzaamheden.

Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd door het bevoegd gezag.

2.

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

Het exameninstrumentarium dekt de eisen van de kwalificatie. Dit geldt ook voor de eisen van het keuzedeel of de keuzedelen van de opleiding van de betreffende deelnemer1.

De examenvormen zijn afgestemd op de exameninhoud.

Het exameninstrumentarium heeft een passende taakcomplexiteit. Het instrumentarium maakt evenwichtige waardering mogelijk en doet recht aan de kerntaken, werkprocessen en overige vereisten uit het kwalificatiedossier en die van de keuzedelen. De cesuur ligt op het niveau waarop de student aan de eisen voldoet. Het beoordelingsvoorschrift maakt objectieve beoordeling mogelijk.

3.

De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling is deugdelijk.

De afnamecondities en beoordelingen zijn voor deelnemers gelijkwaardig. De condities doen recht aan de context van het toekomstig beroep; onderdelen van het examen vinden in de (reële) beroepspraktijk plaats. De beoordeling levert betrouwbare uitkomsten op, vindt deskundig plaats en is gericht op een passende balans in vereiste kennis, houding en vaardigheden.

De inrichting van het examen, de planning van de examenperiodes, de beoordelingswijze en de procedure voor beroep en bezwaar zijn tijdig voor deelnemers beschikbaar en voor alle betrokkenen transparant en eenduidig.

X Noot
1

Dit geldt voor opleidingen die zijn gestart op of na 1 augustus 2016.

B. De normering

De standaarden en de omschrijving onder ’Uitwerking’ zijn gebaseerd op de in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) neergelegde vereisten. De situatie bij de opleiding voldoet aan een standaard als aan de omschrijving onder ‘Uitwerking’ is voldaan.

Er is sprake van voldoende examenkwaliteit bij een opleiding als de situatie aan de drie standaarden voor de examenkwaliteit voldoet. En er is sprake van onvoldoende examenkwaliteit als de situatie niet aan één of meer van de drie standaarden voldoet.

Schematisch overzicht:

• Normering voor de afzonderlijke standaarden

Oordeel standaard

Norm

Voldoende (basiskwaliteit)

De opleiding voldoet aan de criteria die staan aangegeven bij de standaard onder ‘Uitwerking’.

Onvoldoende

De opleiding voldoet in onvoldoende mate aan de criteria die staan aangegeven bij de standaard onder ‘Uitwerking’.

• Normering voor het kwaliteitsgebied examinering en diplomering (c.q. normering voor het eindoordeel over de examenkwaliteit van de opleiding)

Oordeel kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’

Norm

Voldoende (basiskwaliteit)

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén of meer van de drie standaarden zijn onvoldoende.

C. De bevinding ‘goed’

Indien voor een standaard of het gehele kwaliteitsgebied het oordeel ‘voldoende’ is, kan daaraan de bevinding ‘goed’ worden toegevoegd. Om te bepalen of de bevinding ‘goed’ kan worden afgegeven, wordt gekeken naar de eigen aspecten van kwaliteit. Dit zijn kwaliteitsdoelen en ambities die het bevoegd gezag zelf bepaalt en die verder reiken dan de vereiste basiskwaliteit.

Schematisch overzicht:

• Bevinding voor de afzonderlijke standaarden

Bevinding standaard

Norm

Goed

De standaard is voldoende en de opleiding realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

• Bevinding voor het kwaliteitsgebied examinering en diplomering (c.q. normering voor het eindoordeel over de examenkwaliteit van de opleiding)

Bevinding kwaliteitsgebied examinering en diplomering

Norm

Goed

De drie standaarden zijn voldoende en ten minste standaard 1 is goed bevonden.

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Inleiding

De samenleving moet kunnen vertrouwen op voldoende kwaliteit van examens inclusief de betrouwbaarheid van afgegeven diploma’s. De examens van beroepsopleidingen moeten daarom voldoen aan landelijke standaarden voor de kwaliteit van examens, als bedoeld in artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB).

Deze standaarden, inclusief de uitwerking en de normering, geven samen de door de minister vastgestelde vereiste basiskwaliteit op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ aan die per opleiding moet worden gerealiseerd door de instelling. Zij geven aan wat er van instellingen ten minste verwacht wordt bij het uitoefenen van het recht op examinering bij een opleiding. De examenkwaliteit van elke door de instelling aangeboden opleiding moet voldoen aan de drie standaarden. De instelling dient dat te realiseren en dient zelf te bewaken dat de kwaliteit van de examens van door haar verzorgde beroepsopleidingen voldoet aan de standaarden. Waar nodig dient de instelling de kwaliteit tijdig te verbeteren. Ingevolge artikel 1.3.6 van de WEB dient het bevoegd gezag jaarlijks publieke verantwoording af te leggen over de uitkomsten van de zelfevaluatie van de examenkwaliteit van de mbo-opleidingen. Als een instelling de vereiste basiskwaliteit niet kan leveren, dient zij tijdig (dat wil zeggen vóór de uitvoering van de examinering) de benodigde verbetering te realiseren, door bijvoorbeeld de tekortkomingen in eigen examenproducten weg te werken of examenproducten en/of -diensten in te kopen die kwalitatief in orde zijn, of vrijwillig de examinering volledig uit te uitbesteden aan een andere instelling die over het betreffende recht beschikt.

Deze standaarden hebben dus een functie in het examenbeleid van de instelling, in de beoordeling van en verantwoording over de examenkwaliteit.

De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, waaronder de examenkwaliteit van beroepsopleidingen. De inspectie heeft tot taak om de examenkwaliteit te beoordelen aan de hand van de standaarden voor de examenkwaliteit en om de examenkwaliteit te bevorderen.

Als de examenkwaliteit van een opleiding niet voldoet aan de standaarden, dan kan de minister bij de betreffende instelling het recht op examinering voor die opleiding intrekken na een voorafgaande formele waarschuwing met een verbetertermijn voor de instelling (op basis van artikel 6.1.5b of 6.2.3b van de WEB).

In onderhavige regeling worden de – gewijzigde – standaarden voor de kwaliteit van de examens in het beroepsonderwijs (inclusief de daarbij behorende normering) vastgesteld. De Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017 (hierna: regeling) vervangt de Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012.

De wijziging van de standaarden hangt samen met de wijziging van de WEB per 1 augustus 2017 waarbij de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) worden aangescherpt1, de wijziging van het inspectietoezicht in het mbo en de evaluatie van alle standaarden voor de onderwijskwaliteit uit het Waarderingskader dat deel uitmaakt van het Toezichtkader BVE, waaronder de standaarden voor de examenkwaliteit uit de Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2012.

De inspectie heeft als vervolg op het Toezichtskader BVE het ‘Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het mbo’ (hierna: onderzoekskader mbo) ontwikkeld. Het concept-onderzoekskader mbo heeft de inspectie in enkele pilots getest.

In afstemming met de inspectie zijn de standaarden voor de examenkwaliteit in het mbo gewijzigd en neergelegd in deze regeling. Zowel de onderhavige regeling als het vernieuwde toezicht van de inspectie treden in werking per 1 augustus 2017. De inspectie voert vanaf die datum het toezicht op de onderwijskwaliteit (inclusief de examenkwaliteit) uit op basis van het onderzoekskader mbo. De daarin – bij het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ – opgenomen drie standaarden komen overeen met de standaarden in deze regeling.

2. De standaarden voor de examenkwaliteit

De gewijzigde standaarden voor de examenkwaliteit mbo luiden compact geformuleerd:

  • Standaard 1: De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.

  • Standaard 2: Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

  • Standaard 3: De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling is deugdelijk.

Alle drie standaarden zijn op basis van de betreffende wettelijke vereisten nader uitgewerkt in de bijlage van deze regeling in de kolom ‘Uitwerking’ en voorzien van een normering voor respectievelijk de afzonderlijke standaarden en voor het eindoordeel over de examenkwaliteit van de opleiding. Samen geven die de vereiste basiskwaliteit aan waaraan instellingen op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ bij elke aangeboden opleiding moeten voldoen.

De basiskwaliteit houdt compact geformuleerd in dat zowel het exameninstrumentarium en het examenproces (van afname en beoordeling) als de kwaliteitsborging (op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’) op orde moeten zijn bij elke aangeboden opleiding.

De kwaliteitscriteria genoemd in de kolom ‘Uitwerking’

Voor instellingen geldt, op grond van artikel 7.4.8 van de WEB, de algemene zorgplicht: Het bevoegd gezag zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het opleidingsprogramma en de examinering. De examens van beroepsopleidingen moeten voldoen aan de landelijke standaarden voor de kwaliteit van examens zoals opgenomen in deze regeling.

In de uitwerking van de drie standaarden – zoals aangegeven in de bijlage van deze regeling in de kolom ‘Uitwerking’ – staan de criteria genoemd waaraan de situatie bij een opleiding moet voldoen. Onderstaand volgt een nadere toelichting van de criteria per standaard en de deugdelijkheidseis of -eisen waarop onderscheiden criteria zijn gebaseerd.

Uitwerking standaard 1

Bij standaard 1 is, ter invulling van artikel 7.4.5a, eerste lid, onder d, van de WEB, als criterium opgenomen dat de examencommissie op objectieve en deskundige wijze vast dient te stellen of een student voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring. De voorwaarden voor het verkrijgen van een certificaat en een diploma staan genoemd in de WEB (artikelen 7.2.3, 7.4.6, tweede lid en 7.4.6a) en het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB (artikel 17). Op grond van artikel 7.4.5a, eerste lid, onder a, b en c en zesde lid, van de WEB en artikel 7.4.8, vijfde lid, van de WEB bewaakt, monitort en analyseert de examencommissie de kwaliteit van de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling en van de diplomering en ziet zij in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaartregelen. Daarnaast borgt de examencommissie, op grond van artikel 7.4.5a, eerste lid, onder a, van de WEB, in alle fases van de examinering de deskundigheid van de betrokken personen. Voorts is bij standaard 1, ter invulling van artikel 7.4.5, achtste lid, van de WEB en artikel 1.3.6, eerste lid, van de WEB, als criterium opgenomen dat het beroepenveld betrokken is bij de examinering. Met het beroepenveld worden organisaties bedoeld waar het toekomstig beroep kan worden uitgeoefend. Dit kunnen organisaties zijn waar het beroepspraktijkvormende deel van de opleiding plaatsvindt evenals andere organisaties die zich in of buiten de regio bevinden. De betrokkenheid van het beroepenveld moet in ieder geval plaatsvinden bij de beoordeling van de examenkwaliteit en bij de samenstelling van de examencommissie, maar kan ook bij andere aspecten van de examinering plaatsvinden. Betrokkenheid van het beroepenveld is van belang voor het benodigde vertrouwen van het beroepenveld in diploma’s.

Ter invulling van artikel 7.4.5a, zesde lid, van de WEB is als criterium opgenomen dat de examencommissie jaarlijks een verslag opstelt over de examenkwaliteit per opleiding aan de hand van de examenstandaarden en haar werkzaamheden.

Daarnaast dient het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie voldoende te zijn gewaarborgd door het bevoegd gezag. Dit criterium wordt genoemd in artikel 7.4.5, derde lid, van de WEB.

De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij elke aangeboden opleiding de examencommissie zorg draagt voor deugdelijke diplomering, de borging van de examenkwaliteit en van de deskundigheid van examenfunctionarissen, dat het beroepenveld betrokken is bij de examinering en het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie moet voldoende gewaarborgd zijn door het bevoegd gezag.

Uitwerking standaard 2

Bij standaard 2 is, overeenkomstig artikel 7.4.3 en 7.4.2, tweede lid, van de WEB, als criterium opgenomen dat het exameninstrumentarium de eisen dekt van de kwalificatie waarop de opleiding is gebaseerd, en die zijn aangegeven in het bijbehorende kwalificatiedossier, evenals de eisen van de keuzedelen van de opleiding van de deelnemer (dit laatste geldt voor opleidingen die zijn gestart op of na 1 augustus 2016). De in de standaard genoemde uitstroomeisen betreffen de bovengenoemde kwalificatie-eisen en keuzedeeleisen. Daarnaast dient het exameninstrumentarium, ter invulling van artikel 7.4.3 en 7.4.2, tweede lid, van de WEB, te passen bij het niveau van de kwalificatie en de bijbehorende complexiteit, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid die zijn aangegeven in het bijbehorende kwalificatiedossier. En eveneens ter invulling van artikel 7.4.3 en 7.4.2, tweede lid, van de WEB dienen de examenvormen te passen bij de exameninhoud.

Ter invulling van artikel 7.4.5a, eerste lid, onder b, van de WEB is het criterium opgenomen dat er een beoordelingsvoorschrift moet zijn dat objectieve beoordeling mogelijk maakt. Het beoordelingsvoorschrift is een vastgesteld voorschrift bij een examen(onderdeel) waaruit blijkt hoe de beoordeling plaats moet vinden door de beoordelaar. Ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid, van de WEB maakt het beoordelingsvoorschrift voor het exameninstrumentarium een evenwichtige waardering mogelijk die recht doet aan de onderscheiden kwalificatie-eisen (kerntaken, werkprocessen, kennis, vaardigheden, houding en overige eisen zoals aangegeven in het bijbehorende kwalificatiedossier) en die van de keuzedelen. Verder is, ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid, van de WEB, bepaald dat bij het beoordelingsvoorschrift de cesuur op het niveau dient te liggen waarop de student aan de eisen moet voldoen. De cesuur is de vastgestelde grens bij de beoordeling van het examen(onderdeel) tussen de hoogste score waaraan een onvoldoende wordt toegekend en de laagste score waaraan een voldoende wordt toegekend. De in de standaard genoemde toetstechnische eisen betreffen de bovengenoemde eisen betreffende de examenvormen en het beoordelingsvoorschrift.

De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij elke aangeboden opleiding het exameninstrumentarium de eisen van de kwalificatie dekt, zoals aangegeven in het kwalificatiedossier en ook de eisen van het keuzedeel indien van toepassing, dat het exameninstrumentarium een passende taakcomplexiteit heeft en recht doet aan de kerntaken, werkprocessen en overige vereisten uit het kwalificatiedossier en die van de keuzedelen, dat de examenvormen zijn afgestemd op de exameninhoud, dat het exameninstrumentarium is voorzien van een beoordelingsvoorschrift dat objectieve beoordeling mogelijk maakt en een cesuur heeft die ligt op het niveau waarop de deelnemer aan de eisen voldoet.

Uitwerking standaard 3

Bij standaard 3 is, ter invulling van artikel 7.4.8, vijfde lid, van de WEB, het criterium opgenomen dat de afnamecondities en beoordelingen voor deelnemers gelijkwaardig moeten zijn. Afnamecondities zijn vastgestelde omstandigheden waaronder een examen(onderdeel) dient te worden afgenomen.

Verder is, ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid, en artikel 7.4.8, vijfde lid, van de WEB, als criterium opgenomen dat de afnamecondities recht doen aan de context van het toekomstig beroep, waarbij onderdelen van het examen in de (reële) beroepspraktijk plaatsvinden. Dat is nodig voor valide examinering, want het betreft een beroepsopleiding. Het is zaak dat de examenkandidaat bij het examen kan bewijzen dat hij beroepshandelingen kan uitvoeren binnen de context van het toekomstige beroep.

Voorts is, ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid, van de WEB, als criterium opgenomen dat de beoordeling betrouwbare uitkomsten oplevert, deskundig plaatsvindt en gericht is op een passende balans in vereiste kennis, houding en vaardigheden. Tot slot is, ter invulling van artikel 7.4.8, eerste, tweede en vijfde lid, en 7.4.9 van de WEB, als criterium opgenomen dat de inrichting van het examen, de planning van de examenperiodes, de beoordelingswijze en de procedure voor beroep en bezwaar tijdig voor deelnemers beschikbaar zijn en voor alle betrokkenen transparant en eenduidig zijn.

De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij de examinering van elke aangeboden opleiding sprake is van adequate voorlichting, gelijkwaardige afnamecondities en beoordelingen, en van afname van onderdelen van het examen in de beroepspraktijk. Beroepspraktijk betekent op de werkvloer van het toekomstig beroep of een realistische simulatie daarvan.

3. De normering behorende bij de standaarden voor de examenkwaliteit

De normering die bij de standaarden voor de examenkwaliteit hoort, staat aangegeven in de bijlage. Er is sprake van:

  • de normering voor de afzonderlijke standaarden,

  • de normering voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ c.q. de normering voor het eindoordeel over de examenkwaliteit van de opleiding.

De normering kent een tweepunts-oordeel: voldoende en onvoldoende.

Normering voor de afzonderlijke standaarden

De situatie bij de opleiding voldoet aan een afzonderlijke standaard als de situatie voldoet aan de criteria genoemd in de kolom ’Uitwerking’. Dan is sprake van het oordeel ‘voldoende’ voor de betreffende standaard. En als de situatie niet voldoet aan de standaard c.q. aan criteria genoemd in de kolom ‘Uitwerking’, dan is sprake van het oordeel ‘onvoldoende’.

Normering voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’

Er is sprake van voldoende examenkwaliteit bij een opleiding als de situatie aan de drie standaarden voor de examenkwaliteit voldoet c.q. als op de drie standaarden sprake is van het oordeel ‘voldoende’. En er is sprake van onvoldoende examenkwaliteit bij een opleiding als de situatie bij de opleiding niet aan één of meer van de drie standaarden voldoet c.q. als op één of meer van de drie standaarden sprake is van het oordeel ‘onvoldoende’.

4. Eigen aspecten van kwaliteit en de bevinding ‘goed’

Instellingen kunnen ook eigen aspecten van kwaliteit nastreven en realiseren. De overheid stimuleert dit. Als sprake is van het oordeel ‘voldoende’, kan aan dit oordeel tevens de bevinding ‘goed’ worden toegevoegd.

De bevinding ‘goed’ voor de afzonderlijke standaarden

Indien voor een standaard sprake is van het oordeel ‘voldoende’, kan aan dit oordeel voor die standaard tevens de bevinding ‘goed’ worden toegevoegd. Van de bevinding ‘goed’ is sprake als de situatie bij de opleiding voldoet aan de criteria genoemd in de kolom ‘Uitwerking’ bij de standaard en bovendien op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit realiseert. Eigen aspecten van kwaliteit betreffen kwaliteitsdoelen en ambities die het bevoegd gezag zelf bepaalt en die verder reiken dan de vereiste basiskwaliteit (en dus niet samenvallen met de vereiste basiskwaliteit). Het eigen aanvullende beleid van instellingen gericht op de eigen aspecten van kwaliteit, kan per opleiding verschillen. De overheid, inclusief inspectie, stimuleert instellingen om kwaliteitsdoelen en ambities te formuleren die verder reiken dan de vereiste basiskwaliteit en om continu te streven naar verbetering van de kwaliteit. Van belang is een verbetercultuur waarbij gezamenlijk wordt gestreefd om de kwaliteit niet alleen op voldoende niveau te brengen, maar ook duurzaam te blijven verbeteren. Naast de oordelen ‘voldoende’ en ‘onvoldoende’ kan daarom voor een standaard ook sprake zijn van de bevinding ‘goed’.

De bevinding ‘goed’ voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’

Voor het verkrijgen van de bevinding ‘goed’ op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ bij een opleiding dient voor dit gehele kwaliteitsgebied het oordeel ‘voldoende’ te zijn behaald en voor standaard 1 de bevinding ‘goed’ te zijn verkregen. Voor de bevinding ‘goed’ bij een opleiding hoeft voor de standaarden 2 en 3 dus niet de bevinding ‘goed’ te zijn verkregen.

5. Inspectietoezicht

De oordeelsvorming van de inspectie over de examenkwaliteit van een opleiding vindt plaats aan de hand van de standaarden en de bijbehorende normering. De inspectie levert bij het toezicht over het al dan niet voldoen aan de vereiste basiskwaliteit het oordeel ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De inspectie beoordeelt echter niet elk criterium dat staat aangegeven bij de standaard in de kolom ‘Uitwerking’ op zichzelf, maar in relatie tot de kwaliteit die met de standaard wordt beoogd. Als het niet voldoen aan een bepaald criterium – naar het oordeel van de inspectie – beperkt van invloed is op de aangetroffen kwaliteit én als het punt eenvoudig en op korte termijn kan worden hersteld, dan kan de inspectie het oordeel ‘voldoende’ geven op de standaard. Het bevoegd gezag van een instelling ziet dan zelf toe op herstel van naleving.

Naast het waarborgen van de vereiste basiskwaliteit, stimuleert de inspectie ook de realisatie van eigen kwaliteitsaspecten die de instelling hanteert, die verder reiken dan de vereiste basiskwaliteit. De inspectie kan daarom, aanvullend op het oordeel ‘voldoende’, de bevinding ‘goed’ geven. Voor de bevinding ‘goed’ wegen – naast het zichtbaar en overtuigend voldoen aan de vereiste basiskwaliteit (bij de standaard en bij het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’) – ook de eigen aspecten van kwaliteit mee die de vereiste basiskwaliteit overstijgen: laat de opleiding op overtuigende wijze zien dat de situatie van de opleiding niet alleen voldoet aan de standaarden maar ook aan de eigen aspecten van kwaliteit. De inspectie baseert zich daarbij mede op de kwaliteitsambities van het bevoegd gezag en van de opleiding. Als de opleiding naar het oordeel van de inspectie overtuigend laat zien – bijvoorbeeld op basis van een audit of visitatie – en uit verificatie door de inspectie blijkt dat hij zijn eigen kwaliteitsdoelen en ambities voor de opleiding boven de basiskwaliteit realiseert, dan volgt de bevinding ‘goed’ in het rapport over de opleiding.

6. Draagvlak

Er is overeenstemming met het onderwijsveld bereikt over de gewijzigde standaarden voor de examenkwaliteit mbo.

7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft aangegeven dat de nieuwe regeling ten opzichte van de voorafgaande regeling geen gevolgen heeft voor de uitvoering door DUO. De nieuwe regeling is handhaafbaar voor de inspectie.

8. Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. Uit deze regeling vloeien geen structurele of eenmalige extra administratieve lasten voort, omdat de bestaande informatieverplichtingen van instellingen niet wijzigen en met deze regeling voor het bedrijfsleven en burgers geen informatieverplichtingen zijn gemoeid. De administratieve lasten die voortvloeien uit de in de Wet examencommissies mbo opgenomen verplichting betreffende de instellingsverklaring en de verplichting betreffende het verslag van de examencommissie aan het bevoegd gezag over de examenkwaliteit en de werkzaamheden van de examencommissie, zijn in paraaf 5 ‘Administratieve lasten en regeldruk’ van de memorie van toelichting van die wet aangegeven (Kamerstukken II 2015/16, 34 402, nr.3).

9. Examenagenda mbo 2015–2020

Ter realisatie van het doel dat zo snel mogelijk bij alle aangeboden mbo opleidingen sprake is van de vereiste basiskwaliteit zijn in de Examenagenda mbo 2015–2020 afspraken vastgelegd van de instellingen, vertegenwoordigd door respectievelijk de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over de verdere verbetering van de kwaliteit van de examinering. De examenagenda bestaat uit activiteiten op drie lijnen: lijn 1 exameninstrumenten op orde, lijn 2 examenprocessen in control, lijn 3 professionaliteit op orde. De instellingen zetten zich hier voor in en spreken elkaar waar nodig aan op de naleving van de afspraken. Zij kunnen gebruik maken van handreikingen en ondersteuning.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake aanscherping van de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs en een technische aanpassing (Stb. 2017, 43).

Naar boven