TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Inleiding
De samenleving moet kunnen vertrouwen op voldoende kwaliteit van examens inclusief
de betrouwbaarheid van afgegeven diploma’s. De examens van beroepsopleidingen moeten
daarom voldoen aan landelijke standaarden voor de kwaliteit van examens, als bedoeld
in artikel 7.4.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB).
Deze standaarden, inclusief de uitwerking en de normering, geven samen de door de
minister vastgestelde vereiste basiskwaliteit op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ aan die per opleiding moet worden
gerealiseerd door de instelling. Zij geven aan wat er van instellingen ten minste
verwacht wordt bij het uitoefenen van het recht op examinering bij een opleiding.
De examenkwaliteit van elke door de instelling aangeboden opleiding moet voldoen aan
de drie standaarden. De instelling dient dat te realiseren en dient zelf te bewaken
dat de kwaliteit van de examens van door haar verzorgde beroepsopleidingen voldoet
aan de standaarden. Waar nodig dient de instelling de kwaliteit tijdig te verbeteren.
Ingevolge artikel 1.3.6 van de WEB dient het bevoegd gezag jaarlijks publieke verantwoording
af te leggen over de uitkomsten van de zelfevaluatie van de examenkwaliteit van de
mbo-opleidingen. Als een instelling de vereiste basiskwaliteit niet kan leveren, dient
zij tijdig (dat wil zeggen vóór de uitvoering van de examinering) de benodigde verbetering
te realiseren, door bijvoorbeeld de tekortkomingen in eigen examenproducten weg te
werken of examenproducten en/of -diensten in te kopen die kwalitatief in orde zijn,
of vrijwillig de examinering volledig uit te uitbesteden aan een andere instelling
die over het betreffende recht beschikt.
Deze standaarden hebben dus een functie in het examenbeleid van de instelling, in
de beoordeling van en verantwoording over de examenkwaliteit.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit
van het onderwijs, waaronder de examenkwaliteit van beroepsopleidingen. De inspectie
heeft tot taak om de examenkwaliteit te beoordelen aan de hand van de standaarden
voor de examenkwaliteit en om de examenkwaliteit te bevorderen.
Als de examenkwaliteit van een opleiding niet voldoet aan de standaarden, dan kan
de minister bij de betreffende instelling het recht op examinering voor die opleiding
intrekken na een voorafgaande formele waarschuwing met een verbetertermijn voor de
instelling (op basis van artikel 6.1.5b of 6.2.3b van de WEB).
In onderhavige regeling worden de – gewijzigde – standaarden voor de kwaliteit van
de examens in het beroepsonderwijs (inclusief de daarbij behorende normering) vastgesteld.
De Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017 (hierna: regeling) vervangt de Regeling
standaarden examenkwaliteit mbo 2012.
De wijziging van de standaarden hangt samen met de wijziging van de WEB per 1 augustus
2017 waarbij de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs
(mbo) worden aangescherpt1, de wijziging van het inspectietoezicht in het mbo en de evaluatie van alle standaarden
voor de onderwijskwaliteit uit het Waarderingskader dat deel uitmaakt van het Toezichtkader
BVE, waaronder de standaarden voor de examenkwaliteit uit de Regeling standaarden
examenkwaliteit mbo 2012.
De inspectie heeft als vervolg op het Toezichtskader BVE het ‘Onderzoekskader 2017
voor het toezicht op het mbo’ (hierna: onderzoekskader mbo) ontwikkeld. Het concept-onderzoekskader
mbo heeft de inspectie in enkele pilots getest.
In afstemming met de inspectie zijn de standaarden voor de examenkwaliteit in het
mbo gewijzigd en neergelegd in deze regeling. Zowel de onderhavige regeling als het
vernieuwde toezicht van de inspectie treden in werking per 1 augustus 2017. De inspectie
voert vanaf die datum het toezicht op de onderwijskwaliteit (inclusief de examenkwaliteit)
uit op basis van het onderzoekskader mbo. De daarin – bij het kwaliteitsgebied ‘Examinering
en diplomering’ – opgenomen drie standaarden komen overeen met de standaarden in deze
regeling.
2. De standaarden voor de examenkwaliteit
De gewijzigde standaarden voor de examenkwaliteit mbo luiden compact geformuleerd:
-
• Standaard 1: De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.
-
• Standaard 2: Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan
de toetstechnische eisen.
-
• Standaard 3: De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling
is deugdelijk.
Alle drie standaarden zijn op basis van de betreffende wettelijke vereisten nader
uitgewerkt in de bijlage van deze regeling in de kolom ‘Uitwerking’ en voorzien van
een normering voor respectievelijk de afzonderlijke standaarden en voor het eindoordeel
over de examenkwaliteit van de opleiding. Samen geven die de vereiste basiskwaliteit
aan waaraan instellingen op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ bij
elke aangeboden opleiding moeten voldoen.
De basiskwaliteit houdt compact geformuleerd in dat zowel het exameninstrumentarium
en het examenproces (van afname en beoordeling) als de kwaliteitsborging (op het kwaliteitsgebied
‘Examinering en diplomering’) op orde moeten zijn bij elke aangeboden opleiding.
De kwaliteitscriteria genoemd in de kolom ‘Uitwerking’
Voor instellingen geldt, op grond van artikel 7.4.8 van de WEB, de algemene zorgplicht:
Het bevoegd gezag zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het opleidingsprogramma
en de examinering. De examens van beroepsopleidingen moeten voldoen aan de landelijke
standaarden voor de kwaliteit van examens zoals opgenomen in deze regeling.
In de uitwerking van de drie standaarden – zoals aangegeven in de bijlage van deze
regeling in de kolom ‘Uitwerking’ – staan de criteria genoemd waaraan de situatie
bij een opleiding moet voldoen. Onderstaand volgt een nadere toelichting van de criteria
per standaard en de deugdelijkheidseis of -eisen waarop onderscheiden criteria zijn
gebaseerd.
Uitwerking standaard 1
Bij standaard 1 is, ter invulling van artikel 7.4.5a, eerste lid, onder d, van de
WEB, als criterium opgenomen dat de examencommissie op objectieve en deskundige wijze
vast dient te stellen of een student voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen
van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring. De voorwaarden voor
het verkrijgen van een certificaat en een diploma staan genoemd in de WEB (artikelen
7.2.3, 7.4.6, tweede lid en 7.4.6a) en het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen
WEB (artikel 17). Op grond van artikel 7.4.5a, eerste lid, onder a, b en c en zesde
lid, van de WEB en artikel 7.4.8, vijfde lid, van de WEB bewaakt, monitort en analyseert
de examencommissie de kwaliteit van de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling
en van de diplomering en ziet zij in voorkomende gevallen toe op de realisatie van
verbetermaartregelen. Daarnaast borgt de examencommissie, op grond van artikel 7.4.5a,
eerste lid, onder a, van de WEB, in alle fases van de examinering de deskundigheid
van de betrokken personen. Voorts is bij standaard 1, ter invulling van artikel 7.4.5,
achtste lid, van de WEB en artikel 1.3.6, eerste lid, van de WEB, als criterium opgenomen
dat het beroepenveld betrokken is bij de examinering. Met het beroepenveld worden
organisaties bedoeld waar het toekomstig beroep kan worden uitgeoefend. Dit kunnen
organisaties zijn waar het beroepspraktijkvormende deel van de opleiding plaatsvindt
evenals andere organisaties die zich in of buiten de regio bevinden. De betrokkenheid
van het beroepenveld moet in ieder geval plaatsvinden bij de beoordeling van de examenkwaliteit
en bij de samenstelling van de examencommissie, maar kan ook bij andere aspecten van
de examinering plaatsvinden. Betrokkenheid van het beroepenveld is van belang voor
het benodigde vertrouwen van het beroepenveld in diploma’s.
Ter invulling van artikel 7.4.5a, zesde lid, van de WEB is als criterium opgenomen
dat de examencommissie jaarlijks een verslag opstelt over de examenkwaliteit per opleiding
aan de hand van de examenstandaarden en haar werkzaamheden.
Daarnaast dient het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie
voldoende te zijn gewaarborgd door het bevoegd gezag. Dit criterium wordt genoemd
in artikel 7.4.5, derde lid, van de WEB.
De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij elke aangeboden opleiding de examencommissie
zorg draagt voor deugdelijke diplomering, de borging van de examenkwaliteit en van
de deskundigheid van examenfunctionarissen, dat het beroepenveld betrokken is bij
de examinering en het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie
moet voldoende gewaarborgd zijn door het bevoegd gezag.
Uitwerking standaard 2
Bij standaard 2 is, overeenkomstig artikel 7.4.3 en 7.4.2, tweede lid, van de WEB,
als criterium opgenomen dat het exameninstrumentarium de eisen dekt van de kwalificatie
waarop de opleiding is gebaseerd, en die zijn aangegeven in het bijbehorende kwalificatiedossier,
evenals de eisen van de keuzedelen van de opleiding van de deelnemer (dit laatste
geldt voor opleidingen die zijn gestart op of na 1 augustus 2016). De in de standaard
genoemde uitstroomeisen betreffen de bovengenoemde kwalificatie-eisen en keuzedeeleisen.
Daarnaast dient het exameninstrumentarium, ter invulling van artikel 7.4.3 en 7.4.2,
tweede lid, van de WEB, te passen bij het niveau van de kwalificatie en de bijbehorende
complexiteit, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid die zijn aangegeven in het bijbehorende
kwalificatiedossier. En eveneens ter invulling van artikel 7.4.3 en 7.4.2, tweede
lid, van de WEB dienen de examenvormen te passen bij de exameninhoud.
Ter invulling van artikel 7.4.5a, eerste lid, onder b, van de WEB is het criterium
opgenomen dat er een beoordelingsvoorschrift moet zijn dat objectieve beoordeling
mogelijk maakt. Het beoordelingsvoorschrift is een vastgesteld voorschrift bij een
examen(onderdeel) waaruit blijkt hoe de beoordeling plaats moet vinden door de beoordelaar.
Ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid, van de WEB maakt het beoordelingsvoorschrift
voor het exameninstrumentarium een evenwichtige waardering mogelijk die recht doet
aan de onderscheiden kwalificatie-eisen (kerntaken, werkprocessen, kennis, vaardigheden,
houding en overige eisen zoals aangegeven in het bijbehorende kwalificatiedossier)
en die van de keuzedelen. Verder is, ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid,
van de WEB, bepaald dat bij het beoordelingsvoorschrift de cesuur op het niveau dient
te liggen waarop de student aan de eisen moet voldoen. De cesuur is de vastgestelde
grens bij de beoordeling van het examen(onderdeel) tussen de hoogste score waaraan
een onvoldoende wordt toegekend en de laagste score waaraan een voldoende wordt toegekend.
De in de standaard genoemde toetstechnische eisen betreffen de bovengenoemde eisen
betreffende de examenvormen en het beoordelingsvoorschrift.
De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij elke aangeboden opleiding het exameninstrumentarium
de eisen van de kwalificatie dekt, zoals aangegeven in het kwalificatiedossier en
ook de eisen van het keuzedeel indien van toepassing, dat het exameninstrumentarium
een passende taakcomplexiteit heeft en recht doet aan de kerntaken, werkprocessen
en overige vereisten uit het kwalificatiedossier en die van de keuzedelen, dat de
examenvormen zijn afgestemd op de exameninhoud, dat het exameninstrumentarium is voorzien
van een beoordelingsvoorschrift dat objectieve beoordeling mogelijk maakt en een cesuur
heeft die ligt op het niveau waarop de deelnemer aan de eisen voldoet.
Uitwerking standaard 3
Bij standaard 3 is, ter invulling van artikel 7.4.8, vijfde lid, van de WEB, het criterium
opgenomen dat de afnamecondities en beoordelingen voor deelnemers gelijkwaardig moeten
zijn. Afnamecondities zijn vastgestelde omstandigheden waaronder een examen(onderdeel)
dient te worden afgenomen.
Verder is, ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid, en artikel 7.4.8, vijfde lid,
van de WEB, als criterium opgenomen dat de afnamecondities recht doen aan de context
van het toekomstig beroep, waarbij onderdelen van het examen in de (reële) beroepspraktijk
plaatsvinden. Dat is nodig voor valide examinering, want het betreft een beroepsopleiding.
Het is zaak dat de examenkandidaat bij het examen kan bewijzen dat hij beroepshandelingen
kan uitvoeren binnen de context van het toekomstige beroep.
Voorts is, ter invulling van artikel 7.4.2, tweede lid, van de WEB, als criterium
opgenomen dat de beoordeling betrouwbare uitkomsten oplevert, deskundig plaatsvindt
en gericht is op een passende balans in vereiste kennis, houding en vaardigheden.
Tot slot is, ter invulling van artikel 7.4.8, eerste, tweede en vijfde lid, en 7.4.9
van de WEB, als criterium opgenomen dat de inrichting van het examen, de planning
van de examenperiodes, de beoordelingswijze en de procedure voor beroep en bezwaar
tijdig voor deelnemers beschikbaar zijn en voor alle betrokkenen transparant en eenduidig
zijn.
De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij de examinering van elke aangeboden
opleiding sprake is van adequate voorlichting, gelijkwaardige afnamecondities en beoordelingen,
en van afname van onderdelen van het examen in de beroepspraktijk. Beroepspraktijk
betekent op de werkvloer van het toekomstig beroep of een realistische simulatie daarvan.
3. De normering behorende bij de standaarden voor de examenkwaliteit
De normering die bij de standaarden voor de examenkwaliteit hoort, staat aangegeven
in de bijlage. Er is sprake van:
-
• de normering voor de afzonderlijke standaarden,
-
• de normering voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ c.q. de normering
voor het eindoordeel over de examenkwaliteit van de opleiding.
De normering kent een tweepunts-oordeel: voldoende en onvoldoende.
Normering voor de afzonderlijke standaarden
De situatie bij de opleiding voldoet aan een afzonderlijke standaard als de situatie
voldoet aan de criteria genoemd in de kolom ’Uitwerking’. Dan is sprake van het oordeel
‘voldoende’ voor de betreffende standaard. En als de situatie niet voldoet aan de
standaard c.q. aan criteria genoemd in de kolom ‘Uitwerking’, dan is sprake van het
oordeel ‘onvoldoende’.
Normering voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’
Er is sprake van voldoende examenkwaliteit bij een opleiding als de situatie aan de
drie standaarden voor de examenkwaliteit voldoet c.q. als op de drie standaarden sprake
is van het oordeel ‘voldoende’. En er is sprake van onvoldoende examenkwaliteit bij
een opleiding als de situatie bij de opleiding niet aan één of meer van de drie standaarden
voldoet c.q. als op één of meer van de drie standaarden sprake is van het oordeel
‘onvoldoende’.
4. Eigen aspecten van kwaliteit en de bevinding ‘goed’
Instellingen kunnen ook eigen aspecten van kwaliteit nastreven en realiseren. De overheid
stimuleert dit. Als sprake is van het oordeel ‘voldoende’, kan aan dit oordeel tevens
de bevinding ‘goed’ worden toegevoegd.
De bevinding ‘goed’ voor de afzonderlijke standaarden
Indien voor een standaard sprake is van het oordeel ‘voldoende’, kan aan dit oordeel
voor die standaard tevens de bevinding ‘goed’ worden toegevoegd. Van de bevinding
‘goed’ is sprake als de situatie bij de opleiding voldoet aan de criteria genoemd
in de kolom ‘Uitwerking’ bij de standaard en bovendien op overtuigende wijze eigen
aspecten van kwaliteit realiseert. Eigen aspecten van kwaliteit betreffen kwaliteitsdoelen
en ambities die het bevoegd gezag zelf bepaalt en die verder reiken dan de vereiste
basiskwaliteit (en dus niet samenvallen met de vereiste basiskwaliteit). Het eigen
aanvullende beleid van instellingen gericht op de eigen aspecten van kwaliteit, kan
per opleiding verschillen. De overheid, inclusief inspectie, stimuleert instellingen
om kwaliteitsdoelen en ambities te formuleren die verder reiken dan de vereiste basiskwaliteit
en om continu te streven naar verbetering van de kwaliteit. Van belang is een verbetercultuur
waarbij gezamenlijk wordt gestreefd om de kwaliteit niet alleen op voldoende niveau
te brengen, maar ook duurzaam te blijven verbeteren. Naast de oordelen ‘voldoende’
en ‘onvoldoende’ kan daarom voor een standaard ook sprake zijn van de bevinding ‘goed’.
De bevinding ‘goed’ voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’
Voor het verkrijgen van de bevinding ‘goed’ op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en
diplomering’ bij een opleiding dient voor dit gehele kwaliteitsgebied het oordeel
‘voldoende’ te zijn behaald en voor standaard 1 de bevinding ‘goed’ te zijn verkregen.
Voor de bevinding ‘goed’ bij een opleiding hoeft voor de standaarden 2 en 3 dus niet
de bevinding ‘goed’ te zijn verkregen.
5. Inspectietoezicht
De oordeelsvorming van de inspectie over de examenkwaliteit van een opleiding vindt
plaats aan de hand van de standaarden en de bijbehorende normering. De inspectie levert
bij het toezicht over het al dan niet voldoen aan de vereiste basiskwaliteit het oordeel
‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De inspectie beoordeelt echter niet elk criterium dat
staat aangegeven bij de standaard in de kolom ‘Uitwerking’ op zichzelf, maar in relatie
tot de kwaliteit die met de standaard wordt beoogd. Als het niet voldoen aan een bepaald
criterium – naar het oordeel van de inspectie – beperkt van invloed is op de aangetroffen
kwaliteit én als het punt eenvoudig en op korte termijn kan worden hersteld, dan kan
de inspectie het oordeel ‘voldoende’ geven op de standaard. Het bevoegd gezag van
een instelling ziet dan zelf toe op herstel van naleving.
Naast het waarborgen van de vereiste basiskwaliteit, stimuleert de inspectie ook de
realisatie van eigen kwaliteitsaspecten die de instelling hanteert, die verder reiken
dan de vereiste basiskwaliteit. De inspectie kan daarom, aanvullend op het oordeel
‘voldoende’, de bevinding ‘goed’ geven. Voor de bevinding ‘goed’ wegen – naast het
zichtbaar en overtuigend voldoen aan de vereiste basiskwaliteit (bij de standaard
en bij het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’) – ook de eigen aspecten
van kwaliteit mee die de vereiste basiskwaliteit overstijgen: laat de opleiding op
overtuigende wijze zien dat de situatie van de opleiding niet alleen voldoet aan de
standaarden maar ook aan de eigen aspecten van kwaliteit. De inspectie baseert zich
daarbij mede op de kwaliteitsambities van het bevoegd gezag en van de opleiding. Als
de opleiding naar het oordeel van de inspectie overtuigend laat zien – bijvoorbeeld
op basis van een audit of visitatie – en uit verificatie door de inspectie blijkt
dat hij zijn eigen kwaliteitsdoelen en ambities voor de opleiding boven de basiskwaliteit
realiseert, dan volgt de bevinding ‘goed’ in het rapport over de opleiding.
6. Draagvlak
Er is overeenstemming met het onderwijsveld bereikt over de gewijzigde standaarden
voor de examenkwaliteit mbo.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft aangegeven dat de nieuwe regeling ten opzichte
van de voorafgaande regeling geen gevolgen heeft voor de uitvoering door DUO. De nieuwe
regeling is handhaafbaar voor de inspectie.
8. Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. Uit deze regeling vloeien geen
structurele of eenmalige extra administratieve lasten voort, omdat de bestaande informatieverplichtingen
van instellingen niet wijzigen en met deze regeling voor het bedrijfsleven en burgers
geen informatieverplichtingen zijn gemoeid. De administratieve lasten die voortvloeien
uit de in de Wet examencommissies mbo opgenomen verplichting betreffende de instellingsverklaring
en de verplichting betreffende het verslag van de examencommissie aan het bevoegd
gezag over de examenkwaliteit en de werkzaamheden van de examencommissie, zijn in
paraaf 5 ‘Administratieve lasten en regeldruk’ van de memorie van toelichting van
die wet aangegeven (Kamerstukken II 2015/16, 34 402, nr.3).
9. Examenagenda mbo 2015–2020
Ter realisatie van het doel dat zo snel mogelijk bij alle aangeboden mbo opleidingen
sprake is van de vereiste basiskwaliteit zijn in de Examenagenda mbo 2015–2020 afspraken
vastgelegd van de instellingen, vertegenwoordigd door respectievelijk de MBO Raad,
de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) over de verdere verbetering van de kwaliteit van de examinering.
De examenagenda bestaat uit activiteiten op drie lijnen: lijn 1 exameninstrumenten
op orde, lijn 2 examenprocessen in control, lijn 3 professionaliteit op orde. De instellingen
zetten zich hier voor in en spreken elkaar waar nodig aan op de naleving van de afspraken.
Zij kunnen gebruik maken van handreikingen en ondersteuning.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker