Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 maart 2017, nr. WJZ/17032008, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in verband met aanwijzing van de haven van Amsterdam en enkele technische aanpassingen

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 9 van Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand (PbEU L 150), artikel 8, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2115/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van een herstelplan voor zwarte heilbot in het kader van de visserijorganisatie in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PbEU L 340), de artikelen 7, 20, 42, eerste lid, en 43 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU L 343), artikel 79 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PbEU L 112), artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU L 354), artikel 14 van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PbEU L 191), artikel 30, eerste lid, Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PbEU L 252), Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72 (PbEU L344), Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PbEU L 354) en op Verordening (EU) 2017/127 van de Raad van 20 januari 2017 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU L 24);

Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de omschrijving van het begrip ‘Europees quotum’ ‘verordening nr. 2016/2285’ vervangen door: verordening 2016/2285.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de begrippen ‘verordening nr. 2016/1139’, ‘verordening nr. 2016/1627’ en ‘verordening nr. 2016/2285’ vervalt: nr.

b. Na de omschrijving van het begrip ‘verordening 2016/2285’ wordt de volgende begripsomschrijving ingevoegd:

verordening 2016/2336:

Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PbEU L 354);

c. De begripsomschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden’ komt te luiden:

verordening vangstmogelijkheden:

Verordening (EU) 2017/127 van de Raad van 20 januari 2017 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU L 24).

B

Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na ‘in bijlage 2 A vermelde havens’ ingevoegd: met uitzondering van Amsterdam.

2. In onderdeel b wordt ‘Vlaardingen en Velsen’ vervangen door: Vlaardingen, Velsen en Amsterdam.

C

In de artikelen 8, zesde lid, 10, eerste lid en derde lid, onderdelen c en d, en 79, eerste lid, wordt ‘verordening nr. 2016/2285’ telkens vervangen door: verordening 2016/2285.

D

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

Van het verbod, bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid, kan op grond van artikel 6d van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 uitsluitend ontheffing worden verleend, voor het uitoefenen van de visserij ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, voor zover:

  • a. het onderzoek wordt begeleid door een wetenschappelijk instituut;

  • b. het onderzoek, blijkens het bij de aanvraag voor de ontheffing te overleggen projectplan, naar het oordeel van de minister in het belang is van de Nederlandse visserij;

  • c. het de vissoorten betreft waarop het onderzoek betrekking heeft;

  • d. de resultaten van het onderzoek beschikbaar worden gesteld voor de Nederlandse visserijsector; en

  • e. de totale vangsten waarvoor ontheffing wordt verleend het in artikel 33, zesde lid, van de controleverordening, genoemde percentage van de in bijlage I van de verordening vangstmogelijkheden aan Nederland toegewezen vangstmogelijkheden niet te boven gaat.

E

Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De maatregelen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder b en c, van de verordening vangstmogelijkheden, gelden uitsluitend voor vissersvaartuigen ten behoeve waarvan een vismachtiging als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, is verleend voor de in artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder b onderscheidenlijk c, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde visserijactiviteiten.

F

Artikel 14. Visserij op diepzeebestanden

  • 1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 6 van verordening 2016/2285.

  • 2. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 5, vijfde en zesde lid, artikel 8, zevende lid, artikel 9, tweede, derde en negende lid, artikel 11, tweede lid, de artikelen 12 en 13, artikel 15, vierde lid, van verordening 2016/2336 en met artikel 3, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, van verordening nr. 2347/2002, voor zover het Unievissersvaartuigen betreft die visserijactiviteiten uitvoeren in het gereglementeerde gebied van NEAFC, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van verordening 2016/2336.

  • 3. De aanvraag om een vismachtiging als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, voor de in artikel 5, eerste of derde lid, van verordening 2016/2336 bedoelde visserij onderscheidenlijk visserijactiviteiten, voldoet aan artikel 8, eerste lid, van verordening 2016/2336.

  • 4. De aanvraag om een vismachtiging als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, voor de in artikel 5, eerste lid, van verordening 2016/2336 bedoelde visserij betreft een vissersvaartuig:

    • a. waarmee in de jaren 2009, 2010 of 2011 ten minste 100 ton van de in bijlage I bij verordening 2016/2336 vermelde soorten is aangeland, of

    • b. dat dient ter vervanging van een of meer vissersvaartuigen van de desbetreffende ondernemer ten aanzien waarvan is voldaan aan onderdeel a en het motorvermogen van het vervangende vissersvaartuig niet meer bedraagt dan het motorvermogen van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen.

  • 5. De havens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van verordening 2016/2336, zijn de in bijlage 2 B vermelde havens.

G

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16. Visserij-inspanning annex IIA

Het is verboden in ICES-deelgebied IV te varen of te vissen met een vissersvaartuig dat is uitgerust met boomkor (TBB) met een maaswijdte die gelijk is aan of groter is dan 80 millimeter, indien de voor Nederland geldende maximaal toegestane visserijinspanning, vermeld in bijlage IIA, onderdeel 3, van de verordening vangstmogelijkheden zoals deze op grond van artikel 33, achtste lid, van de controleverordening is aangepast, is overschreden. De minister maakt de datum bekend waarop het maximale visserij-inspanningsniveau is bereikt.

H

Artikel 28 vervalt.

I

In artikel 46b vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

J

In artikel 46c, eerste lid, onder b, wordt ‘de prijs’ vervangen door ‘de gemiddelde prijs’ en ‘www.rvo.nl’ vervangen door ‘http://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/visserij/registraties-visserij/referentieprijzen-aanlandcontingent’.

K

In artikel 70 wordt ‘artikel 6, tweede lid’ vervangen door: artikel 6, eerste lid.

L

In artikel 74 wordt ‘verordening nr. 2016/1139’ telkens vervangen door: verordening 2016/1139.

M

Aan de artikelen 75, derde lid, 77, vijfde lid, en 133, tweede lid, wordt toegevoegd: met uitzondering van Amsterdam.

N

In artikel 76 wordt ‘verordening nr. 2016/1627’ telkens vervangen door: verordening 2016/1627.

O

Artikel 84a komt te luiden:

Artikel 84a. Voorwaarden vismachtiging zeebaars

  • 1. Een vismachtiging als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, voor de in artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder b, van de Verordening vangstmogelijkheden bedoelde visserijactiviteiten, kan worden verleend, indien de aanvraag een vissersvaartuig betreft waarmee in de in artikel 9, tweede lid, derde alinea, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde periode blijkens de logboekgegevens met het type vistuig LHP, bedoeld in Bijlage XI van de uitvoeringsverordening controleverordening, op zeebaars is gevist, voor zover in de op het desbetreffende vissersvaartuig betrekking hebbende visvergunning was vermeld dat het de vergunninghouder in betrokken periode was toegestaan te vissen op zeebaars.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een vismachtiging niet verleend indien de aanvrager van de vismachtiging op het tijdstip waarop met het desbetreffende vissersvaartuig op zeebaars is gevist, weliswaar houder was van de in het eerste lid bedoelde visvergunning, maar nadien overeenkomstig artikel 84a, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel i, zoals dat artikelonderdeel op 31 december 2016 luidde, afstand heeft gedaan van het recht op de vermelding zeebaars op zijn visvergunning.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de vismachtiging worden verleend, indien:

    • a. de aanvrager ten genoegen van de Minister aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat hij in de desbetreffende periode met het desbetreffende vissersvaartuig niet in staat was de visserij uit te oefenen, mits hij in de periode daaraan voorafgaand met het desbetreffende vissersvaartuig wel op zeebaars heeft gevist en daartoe gerechtigd was;

    • b. het een vissersvaartuig betreft waarvoor binnen de in het eerste lid bedoelde periode, op de op dat vaartuig betrekking hebbende visvergunning overeenkomstig artikel 84a, tweede lid, onderdeel a, zoals dat artikelonderdeel op 31 december 2016 luidde, is vermeld dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen op zeebaars en de aanvrager ten genoegen van de Minister aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat hij niet in staat was met het desbetreffende vissersvaartuig in het restant van de desbetreffende periode, de visserij uit te oefenen of

    • c. het een vissersvaartuig betreft waarvoor eerst na de in het eerste lid bedoelde periode, maar voor 1 januari 2017:

      • i. op de op dat vaartuig betrekking hebbende visvergunning overeenkomstig artikel 84a, tweede lid, onderdeel a, zoals dat artikelonderdeel op 31 december 2016 luidde, is vermeld dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen op zeebaars of

      • ii. de aanvrager onomkeerbare investeringsverplichtingen is aangegaan en het bevoegd gezag heeft aangekondigd om op de op dat vaartuig betrekking hebbende visvergunning overeenkomstig artikel 84a, tweede lid, onderdeel a, zoals dat artikelonderdeel op 31 december 2016 luidde, te vermelden dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen op zeebaars.

  • 4. Een vismachtiging als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de controleverordening, voor de in artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder c, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde visserijactiviteiten, wordt verleend, indien de aanvraag een vissersvaartuig betreft waarmee in de in artikel 9, tweede lid, derde alinea, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde periode blijkens de logboekgegevens met het type vistuig GTR, GNS, FYK, FPN of FIX, bedoeld in Bijlage XI van de uitvoeringsverordening controleverordening op zeebaars is gevist.

P

Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde tot en met zesde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor zover het een vismachtiging voor de in artikel 5, eerste of derde lid, van verordening 2016/2336 bedoelde visserij onderscheidenlijk visserijactiviteiten betreft, wordt de vismachtiging slechts verleend indien voldaan is aan artikel 14 en aan artikel 8 van verordening 2016/2336.

  • 3. Voor zover het een vismachtiging voor de in artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder b of c, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde visserijactiviteiten betreft, wordt de vismachtiging slechts verleend indien voldaan is aan artikel 84a.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het is verboden in strijd te handelen met de aan de vismachtiging verbonden voorschriften.

Q

Aan artikel 100 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor zover het een vismachtiging voor de in artikel 5, eerste of derde lid, van verordening 2016/2336 bedoelde visserij onderscheidenlijk visserijactiviteiten betreft, schorst de minister de vismachtiging voor ten minste 2 maanden in de gevallen, bedoeld in artikel 14, onder a en b, van verordening 2016/2336.

R

Artikel 120, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het is verboden op zee, in het zeegebied, in de kustwateren, in de visserijzone of in de onmiddellijke nabijheid van die wateren meer dan het in artikel 9, vierde tot en met zesde lid, van de verordening vangstmogelijkheden in de desbetreffende periode en in de desbetreffende ICES-sector bedoelde aantal zeebaars of meer dan 25 stuks dan wel meer dan 20 kilogram kabeljauw voorhanden te hebben.

S

Artikel 124, vierde lid, tweede volzin, komt te luiden: Het aanlanden of overladen vindt plaats in de havens die zijn vermeld in bijlage 2 B binnen de in bijlage 2 C bij die havens vermelde lostijden.

T

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

a. In het opschrift wordt ‘artikel 6, eerste lid, onderdeel a’ vervangen door: artikel 6, eerste lid.

b. Er wordt een haven en losplaats toegevoegd, luidende:

  • 17. Amsterdam: kade Westhaven aan de Capriweg

2. Aan onderdeel B wordt een haven en een losplaats toegevoegd, luidende::

  • 7. Amsterdam: kade Westhaven aan de Capriweg

3. Aan onderdeel C worden twee havens en de bijbehorende lostijden toegevoegd, luidende:

Amsterdam

MA

00.00 t/m 16.00

 

DI

00.00 t/m 16.00

 

WO

00.00 t/m 24.00

 

DO

00.00 t/m 24.00

 

VR

00.00 t/m 20.00

 

ZA

00.00 t/m 12.00

     

Velsen

MA

00.00 t/m 16.00

 

DI

00.00 t/m 16.00

 

WO

00.00 t/m 24.00

 

DO

00.00 t/m 24.00

 

VR

00.00 t/m 20.00

 

ZA

00.00 t/m 12.00

U

Bijlage 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt ‘bijvangsthoeveelheden’ vervangen door: vangsthoeveelheden.

2. In onderdeel B wordt ‘ondermaats’ vervangen door: ondermaatse vis.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onderdelen B, S en T, dat in werking treedt met ingang van de vijftiende dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 maart 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

I Algemeen

1. Algemeen

De Uitvoeringsregeling zeevisserij bevat de voorschriften die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de in dat kader vastgestelde Europese verordeningen op het gebied van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee. In de Uitvoeringsregeling zijn onder meer de havens opgenomen, die lidstaten op grond van verschillende Europese verordeningen kunnen aanwijzen en waar (een bepaalde hoeveelheid van) een vissoort moet worden aangeland, of vis wordt aangeland die afkomstig is uit een bepaald gebied. Door middel van deze wijzigingsregeling is de haven van Amsterdam aan de aangewezen havens toegevoegd. Voorts bevatte de Uitvoeringsregeling een nationale instandhoudingsmaatregel voor de visserij op zeebaars. Door middel van deze wijzigingsregeling is deze nationale instandhoudingsmaatregel afgestemd op de met de verordening vangstmogelijkheden geïntroduceerde Europese instandhoudingsmaatregel die met ingang 1 januari 2017 van kracht is geworden.

Tevens voorziet deze regeling in op de voor de uitvoering van de nieuwe diepzeeverordening1 noodzakelijke voorschriften. Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen door te voeren en zijn enkele omissies hersteld.

In het vervolg van deze toelichting wordt nader ingegaan op de aanwijzing van de haven van Amsterdam en het nieuwe zeebaarsregiem. Tot slot wordt de regeling artikelsgewijs toegelicht.

2. Aanwijzing haven Amsterdam

Door de visserijsector is verzocht om de haven van Amsterdam aan te wijzen als haven waar pelagische vissoorten mogen worden aangeland. Door middel van deze wijziging wordt de haven van Amsterdam daarom aangewezen als haven waar door vissersvaartuigen die groter zijn dan 59 meter of met een brutotonnage van 1.200 BT of meer mogen aanlanden, lossen en overladen.

Op grond van verschillende Europese verordeningen wijst de lidstaat de havens aan waar (een bepaalde hoeveelheid van) een vissoort moet worden aangeland, of vis wordt aangeland die afkomstig is uit een bepaald gebied. In de Uitvoeringsregeling zeevisserij zijn deze verordeningen geïmplementeerd en zijn de havens aangewezen waar het aanlanden, lossen en overladen van vis is toegestaan. Ook zijn er lostijden vastgesteld waarbinnen vis op de desbetreffende haven mag worden aangeland of overgeladen. Buiten deze aangewezen havens en plaatsen mag geen vis worden aangeland, gelost of overgeladen.

Door de toevoeging van de haven van Amsterdam aan bijlage 2 B van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is het toegestaan met een vissersvaartuig dat groter is dan 59 meter of met een brutotonnage van meer dan 1.200 BT bijvoorbeeld meer dan 100 kilogram diepzeesoorten of haring, makreel, horsmakreel en blauwe wijting aan te landen in Amsterdam.

Verder is het ook toegestaan om over te laden in Amsterdam, ook indien er voor een bepaalde vissoort een meerjarenplan is vastgesteld en de vastgestelde drempel, uitgedrukt in levend gewicht, is overschreden.

In welke aangewezen haven een vissersvaartuig mag aanlanden is afhankelijk van de grootte en het brutotonnage van het vaartuig. De aanwijzing van de haven van Amsterdam geldt niet voor vissersvaartuigen kleiner dan 59 meter of vissersvaartuigen met een brutotonnage van minder dan 1.200 BT. Zogenaamde kotters en kleine vissersvaartuigen met een lengte van maximaal tien meter mogen dus niet in de haven van Amsterdam aanlanden, lossen of overladen. De aanwijzing van de haven van Amsterdam voor unievissersvaartuigen laat ook onverlet dat vissersvaartuigen afkomstig uit derde landen partijen vis of visserijproducten bij een erkende grensinspectiepost moeten aanlanden ten behoeve van een veterinaire controle.

3. Zeebaarsregiem

In verband met de achteruitgang van het zeebaarsbestand, heeft de International Council for Exploration of the Sea (ICES) in 2013 geadviseerd om de vangsten van zeebaars te reduceren. Naar aanleiding hiervan heeft Nederland destijds – in aanvulling op een aantal maatregelen die door de Europese Unie zijn vastgesteld – een nationale maatregel ingesteld die ertoe strekte de grootte van de Nederlandse vloot van handlijnvissers die gericht op zeebaars vissen te bevriezen. Deze maatregel, die was gebaseerd op artikel 19 van de basisverordening en op artikel 46, tweede lid, van de Verordening technische maatregelen, hield een verbod in om met handlijnen (vistuigcode LHP) op zeebaars te vissen, tenzij het een vissersvaartuig betrof waarmee in de referentieperiode van 6 juni 2011 tot 6 juni 2014 (hierna: de nationale referentieperiode) op zeebaars werd gevist. Voorts was het mogelijk een vissersvaartuig dat in de referentieperiode had gevist te vervangen door een ander vissersvaartuig. Voorwaarde voor dit zogenaamde entry-exit regime was dat het motorvermogen van het vervangende vaartuig niet groter mocht zijn dan het oorspronkelijke vaartuig. Bovendien moest de visser die volgens zijn visvergunning gerechtigd was met het oorspronkelijke vaartuig op zeebaars te vissen, afstand hebben gedaan van het recht op de vermelding zeebaars op zijn visvergunning.

Omdat de toestand van het zeebaarsbestand in de Keltische Zee, het Kanaal, de Ierse Zee en het zuidelijke deel van de Noordzee (ICES-sectoren IVb, IVc en VIIa en VIId-VIIh) nog steeds precair is en achteruit gaat, zijn de vangstmogelijkheden voor zeebaars in de verordening vangstmogelijkheden met ingang van 1 januari 2017 aangescherpt. In principe geldt nu op grond van artikel 9, tweede lid, eerste alinea, van die verordening een verbod om in de bovengenoemde ICES-gebieden de commerciële visserij op zeebaars uit te oefenen. Een uitzondering op dit verbod geldt voor de incidentele en onvermijdelijke bijvangsten van zeebaars door vaartuigen die gebruikmaken van bodemtrawls en zegennetten. Deze vaartuigen mogen op grond van artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder a, deze onvermijdelijke bijvangsten aan boord houden onder de voorwaarde dat deze niet meer bedragen dan 3% van het gewicht van de totale vangst aan boord met een bovengrens van 400 kg per maand.

Daarnaast geldt een uitzondering voor vissersvaartuigen die met vaste kieuwnetten vissen en voor vissersvaartuigen die met haken of lijnen vissen. Vissersvaartuigen die gebruik maken van kieuwnetten mogen volgens artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder c, het gehele jaar op zeebaars vissen, onder de voorwaarde dat zij per vaartuig niet meer ongewenste bijvangsten van zeebaars aan boord hebben dan 250 kg per maand. Vissersvaartuigen die met haken en lijnen op zeebaars vissen, mogen dat op grond van artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder b, alleen in januari 2017 en van 1 april tot en met 31 december 2017 doen, onder de voorwaarde dat ieder vissersvaartuig per jaar maximaal 10 ton zeebaars aan boord mag hebben of mag aanlanden.

De twee laatstgenoemde uitzonderingen gelden niet zonder meer, maar op grond van artikel 9, tweede lid, derde alinea, van de verordening vangstmogelijkheden uitsluitend voor die vissersvaartuigen, waarmee met de desbetreffende vistuigen vangsten van zeebaars zijn geregistreerd in de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016 (hierna: de Europese referentieperiode). Volgens overweging 8 bij de verordening vangstmogelijkheden is met de uitzondering voor de handlijnvisserij met name beoogd de sociale en economische gevolgen van het verbod op die visserij te beperken.

De hierboven beschreven aanpassing van de verordening vangstmogelijkheden noopte ertoe de Uitvoeringsregeling zeevisserij aan te passen, omdat deze met ingang van 1 januari 2017 niet meer in overeenstemming was met de Europese voorschriften.

Nu in de verordening vangstmogelijkheden bepalingen zijn vastgesteld over de zeebaarsvisserij met bepaalde vistuigen en deze visserij activiteiten slechts in een beperkt aantal gebieden zijn toegestaan, geldt op grond van artikel 7, eerste lid, van de controleverordening2 dat een vissersvaartuig deze specifieke visserijactiviteiten alleen mag uitoefenen voor zover die in zijn geldige vismachtiging zijn vermeld. Daartoe is nu in artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling bepaald dat de vissersvaartuigen die de visserij op zeebaars uitvoeren met vaste kieuwnetten of met haken of lijnen, een machtiging moeten hebben om deze activiteiten uit te voeren. Deze machtiging wordt verleend voor de duur van het jaar waarop de verordening vangstmogelijkheden betrekking heeft. Dit betekent voor de visserij op zeebaars met handlijnen dat niet langer op de visvergunning wordt vermeld dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen op zeebaars. Bovendien kwam door de introductie van de Europese referentieperiode aan de nationale referentieperiode geen betekenis meer toe en dientengevolge is de nationale referentieperiode komen te vervallen. Artikel 84a, waarin voorheen de vermelding zeebaars op de visvergunning was geregeld, is daarom ingrijpend gewijzigd. In dit artikel zijn nu de voorwaarden vermeld waaronder de vismachtiging zeebaars kan worden verstrekt. Met het thans in artikel 84a neergelegde stelsel, dat mede is gebaseerd op artikel 19 van de basisverordening, is beoogd de oude nationale zeebaarsmaatregelen zo veel mogelijk af te stemmen op het nieuwe Europese regiem.

Hoofdregel is dat zeebaarsvissers die met hun vissersvaartuig in de Europese referentieperiode op zeebaars hebben gevist en daartoe volgens het oude regiem, zoals dat voorheen in artikel 84a was opgenomen, gerechtigd waren, een vismachtiging voor zeebaars kunnen krijgen. Of in die periode op zeebaars is gevist blijkt uit de op die periode betrekking hebbende logboekgegevens en omdat het op grond van het oude regiem uitsluitend was toegestaan om met handlijnen (vistuigcode LHP) te vissen, is het eveneens bepalend dat deze logboekgegevens betrekking hebben op vistuigcode LHP. Vissers die weliswaar in de Europese referentieperiode rechtmatig zeebaars hebben gevangen, maar nadien afstand hebben gedaan van de mogelijkheid om op zeebaars te vissen (overeenkomstig het destijds geldende artikel 84a, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel i), kunnen geen machtiging krijgen. Anderzijds kunnen zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat – hoewel niet met een vissersvaartuig in de Europese referentieperiode op zeebaars is gevist – ten behoeve van dit vaartuig toch een machtiging om op zeebaars te vissen in 2017 wordt verstrekt. Dit kan onder meer het geval zijn als het oorspronkelijk vissersvaartuig overeenkomstig het oude regiem eerst na de Europese referentieperiode maar voor 1 januari 2017 is vervangen of dat in die tijd met het oog op vervanging van het oorspronkelijk vissersvaartuig onomkeerbare investeringsverplichtingen zijn aangegaan, terwijl Rijksdienst voor Ondernemend Nederland namens de Minister heeft toegezegd op de visvergunning van het nieuwe vaartuig te vermelden dat het de vergunninghouder is toegestaan te vissen op zeebaars.

Voorts kan het zijn dat het vissersvaartuig in de Europese referentieperiode vervangen is, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat er in het restant van de referentieperiode met het desbetreffende vissersvaartuig helemaal geen visserijactiviteiten uitgeoefend konden worden. Het is daarbij aan de aanvrager van de vismachtiging om aannemelijk te maken dat er in zijn situatie sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Tot slot kan het ook voorkomen dat door een zeebaarsvisser gedurende de Europese referentieperiode geen zeebaars is gevangen, omdat hij in die periode door bijzondere omstandigheden in het geheel geen visserijactiviteiten heeft kunnen uitoefenen. In dit geval moet er wel aantoonbaar voor de Europese referentieperiode zijn gevist op zeebaars (tussen 6 juni 2014 en 1 juli 2015). Ook dan zal betrokkene aannemelijk moeten maken dat er in zijn situatie bijzondere omstandig zijn.

4. Regeldruk

Deze wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij heeft geen gevolgen voor de regeldruk. De wijzigingen in deze regelingen vloeien onder andere voort uit verordening (EU) 2017/1273, verordening (EU) 2016/22854 en verordening (EU) 2016/23365. Verder is in verordening (EU) 2336/2016, verordening (EG) nr. 811/20046, verordening (EG) nr. 2115/20057, verordening (EU) 2016/11398, verordening (EU) 2016/16279, verordening (EG) nr. 2009/122410, verordening 404/201111 geregeld dat de lidstaat de havens aanwijst waar (een bepaalde hoeveelheid van) een vissoort moet worden aangeland, of vis wordt aangeland die afkomstig is uit een bepaald gebied. Door middel van deze wijziging wordt de haven van Amsterdam aangewezen. Er vloeien geen nieuwe informatieverplichtingen voort uit deze regeling voor het bedrijfsleven.

5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onderdelen B, S en T, dat in werking treedt de vijftiende dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de uitgangspunten van het beleid inzake vaste verandermomenten. Dit beleid houdt in dat een ministeriële regeling in werking treedt met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober en dat regelgeving minimaal twee maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding wordt gepubliceerd. Afwijking van de vaste verandermomenten is toegestaan indien dit onevenredig nadeel voor het bedrijfsleven voorkomt, wanneer het reparatieregelgeving betreft of implementatie van bindende EU-rechtshandelingen. Voor zover de wijzigingen dienen ter implementatie van Europese verordeningen treedt de regeling in werking de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Verder is het wenselijk van de vaste verandermomenten af te wijken omdat uitstel van aanwijzing van de haven van Amsterdam onevenredige kosten oplevert voor het betrokken bedrijf. In artikel 79 van verordening (EU) nr. 404/2011 is geregeld dat een aanwijzing van een haven vijftien dagen voorafgaand aan de inwerkingtreding moet worden gemeld. Daarom treden de onderdelen van deze regeling die betrekking hebben op de aanwijzing van de haven van Amsterdam in werking met ingang van de vijftiende dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

II Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, C, L, N en R

Sinds 2016 hebben de Europese verordeningen voorafgaande aan hun nummer geen aanduiding ‘nr’ meer, en daarom wordt de aanduiding ‘nr.’ bij deze verordeningen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij ook geschrapt.

Verder worden de vangstmogelijkheden en de daaraan gerelateerde aanvullende voorschriften jaarlijks door de Raad van de Europese Unie aangepast. Bij de wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij van 22 december 2016 (Stcrt. nr. 72296) is de voor het jaar 2017 geldende verordening vangstmogelijkheden in de uitvoeringsregeling geïmplementeerd. Op 20 januari 2017 is door de Raad van de Europese Unie de definitieve verordening vangstmogelijkheden vastgesteld en vervolgens gepubliceerd in het EU-publicatieblad. Daarom wordt nu de begripsomschrijving van de verordening vangstmogelijkheden aangepast. Verder waren in Verordening (EU) 2016/7212 de maatregelen die betrekking hadden op de zeebaars opgenomen in artikel 10. In Verordening (EU) 2017/12713 zijn deze maatregelen opgenomen in artikel 9 en daarom wordt deze verwijzing aangepast.

Artikel I, onderdeel B

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet is de haven van Amsterdam toegevoegd aan de havens die zijn opgenomen in bijlage 2 A van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Omdat de aanwijzing van deze haven alleen van geldt voor vissersvaartuigen die groter zijn dan 59 meter of met een brutotonnage van meer 1.200 BT wordt een uitzondering gemaakt voor kotters en kleine vissersvaartuigen (met een lengte van maximaal tien meter). Kotters en kleine vissersvaartuigen mogen dus niet aanlanden, lossen of overladen in de haven van Amsterdam.

Artikel I, onderdelen D, H en I

In titel II, hoofdstuk II, van de verordening vangstmogelijkheden was voorheen een pilot in het kader van volledig gedocumenteerde visserij opgenomen. Deze pilot is in de nieuwe verordening vangstmogelijkheden van 20 januari 2017 geschrapt. Daarom vervallen de bepalingen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij die op deze pilot betrekking hadden.

Artikel I, onderdelen E en O

Op grond van artikel 9, tweede lid, eerste alinea, van de verordening vangstmogelijkheden geldt er in principe een verbod op commerciële visserij op zeebaars voor vissersvaartuigen van de Unie. Ingevolge artikel 9, tweede lid, tweede alinea, onder b en c, van de Verordening vangstmogelijkheden geldt er een uitzondering voor vissersvaartuigen die in de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 september 2016, de Europese referentieperiode met haken en lijnen onderscheidenlijk met vaste kieuwnetten op zeebaars hebben gevist. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Controleverordening is een Unievissersvaartuig dat in de Uniewateren actief is, slechts gemachtigd specifieke visserijactiviteiten te verrichten voor zover die in zijn geldige vismachtiging zijn vermeld wanneer de visserijtakken of de visserijzones waar de activiteiten zijn toegestaan vallen onder andere dan meerjarenplannen of inspanningsregelingen in de Unieregelgeving vastgestelde bepalingen. Ter uitvoering daarvan is met onderdeel E aan artikel 13 een derde lid toegevoegd dat erin voorziet dat bedoelde vissersvaartuigen over een machtiging voor de zeebaarsvisserij moeten beschikken.

In het eerste lid van het met onderdeel O ingevoerde artikel 84a is de hoofdregel opgenomen dat vissers een machtiging voor de handlijnvisserij op zeebaars kunnen krijgen als zij – conform de destijds geldende voorschriften van de Uitvoeringsregeling zeevisserij – in de Europese referentieperiode met handlijnen (vistuig LHP) op zeebaars hebben gevist. Op grond van artikel 84a van de Uitvoeringsregeling zeevisserij (zoals dat artikel destijds luidde) was het verboden met een vissersvaartuig op zeebaars te vissen als in het voor dat vaartuig afgegeven visvergunning niet was vermeld dat het de vergunninghouder was toegestaan op zeebaars te vissen. Een dergelijke vermelding werd afgegeven voor vissersvaartuigen waarmee tussen 6 juni 2011 en 6 juni 2014 met handlijnen op zeebaars werd gevist of voor vervangende vissersvaartuigen. Voorwaarden waaronder een vermelding voor het vervangende vissersvaartuig werd afgegeven waren dat de oorspronkelijk gerechtigde afstand moest hebben gedaan van het recht op de vermelding zeebaars en dat het motorvermogen van het vervangende vissersvaartuig niet groter was dan dat van het oorspronkelijke vissersvaartuig. Derhalve kunnen vissers die in de Europese referentieperiode zeebaars hebben gevangen zonder vereiste vergunning, geen machtiging krijgen.

Zoals hierboven is aangestipt kon voor vervangende vissersvaartuigen in de visvergunning worden opgenomen dat de houder van die vergunning was toegestaan om met zeebaars te vissen, mits de vorige rechthebbende afstand had gedaan van de vermelding zeebaars. Betrokkene was daardoor volgens de destijds geldende nationale voorschriften niet langer gerechtigd op zeebaars te vissen. Er is geen reden om degene die gedurende de Europese referentieperiode rechtmatig op zeebaars heeft gevist, maar tijdens of na die periode afstand heeft gedaan van de mogelijkheid om op zeebaars te vissen onder het nieuwe regiem wel toe te staan op zeebaars te vissen. Om die reden is in het tweede lid van artikel 84a bepaald dat voor deze situatie geen aanvragen voor een machtiging in behandeling worden genomen.

Er kunnen zich situaties voordoen dat – hoewel niet met een vissersvaartuig in de Europese referentieperiode op zeebaars is gevist – ten behoeve van dit vaartuig toch een machtiging om op zeebaars te vissen wordt verstrekt. Deze zogenoemde hardheidsgevallen zijn opgenomen in het derde lid van artikel 84a. Het is daarbij aan de aanvrager van de vismachtiging om aannemelijk te maken dat hij aan een van de in dit artikellid opgenomen gronden voldoet.

Artikel I, onderdelen F en Q

Met de met onderdeel F doorgevoerde wijziging van artikel 14 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is een aantal voorschriften in de uitvoeringsregeling opgenomen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de nieuwe diepzeeverordening14. Daarnaast is in het eerste lid van artikel 14 een voorschrift opgenomen dat noodzakelijk is voor de uitvoering artikel 6 van de per 1 januari 2017 geldende tweejaarlijkse verordening vangstmogelijkheden15. Dat artikel betreft een verbod voor vissersvaartuigen van de Unie om in wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV Atlantische slijmkop (Hoplostethus atlanticus) te vissen en om in die gebieden gevangen Atlantische slijmkop aan boord te houden, over te laden of aan te landen.

Op grond van artikel 5 van de diepzeeverordening is het verboden om zonder machtiging op diepzeesoorten te vissen. Een uitzondering geldt voor visreizen gedurende welke maximaal 100 kg diepzeesoorten zijn gevangen. De verordening onderscheidt een machtiging voor gerichte visserij en een machtiging voor bijvangsten. Het machtigingsvereiste voor gerichte visserij geldt voor vissersvaartuigen waarvan de vangst blijkens de logboekgegevens op een visreis in enig kalenderjaar minstens 8% diepzeesoorten bevat, mits de totale registratie van diepzeesoorten in dat jaar 10 ton of meer bedraagt. De machtiging voor bijvangsten is voorgeschreven voor vissersvaartuigen niet gericht op diepzeesoorten vissen, maar deze soorten toch bijvangen. In de machtiging worden de diepzeesoorten vermeld waarop mag worden gevist of die mogen worden bijgevangen. De diepzeesoorten waarop de verordening betrekking heeft zijn opgenomen in Bijlage I bij de verordening.

In artikel 8 van de verordening zijn de eisen opgenomen waaraan een aanvraag voor een machtiging moet voldoen. In artikel 9 zijn de specifieke vereisten voor de bescherming van de zogenoemde VME’s (vulnerable marine ecosystems ofwel kwetsbare mariene ecosystemen) opgenomen die gelden voor visserijactiviteiten met bodemvistuigen beneden een diepte van 400 meter. Op grond van artikel 11 moeten vangsten van diepzeesoorten die meer bedragen dan 110 kilogram worden aangeland in daartoe aangewezen havens. Voor Nederland zijn dat de in bijlage 2 B bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij vermelde havens (artikel 14, vijfde lid). Op grond van artikel 12 van de diepzeeverordening moeten vissersvaartuigen die groter zijn dan 12 meter en die meer dan 100 kilogram diepzeesoorten willen aanlanden minstens vier uur voor de aanlanding de bevoegde autoriteiten in kennis stellen van het geplande tijdstip van aankomst in de haven. Voor vissersvaartuigen van 12 meter of kleiner bedraagt dit tijdstip minstens één uur. Op grond van artikel 13 gelden voorts in aanvulling op de voorschriften van de controleverordening nog specifieke logboekvoorschriften. Tot slot geldt op grond van artikel 15, vierde lid, van de diepzeeverordening de verplichting om in voorkomend geval wetenschappelijke waarnemers aan boord te laten en ervoor te zorgen dat deze hun taken kunnen uitoefenen. Op grond van artikel 14, tweede lid, geldt een verbod om in strijd met voornoemde voorschriften te handelen.

In artikel 6 van de diepzeeverordening is het zogenoemde capaciteitsbeheer geregeld, op grond waarvan de totale vangstcapaciteit uitgedrukt in BT en kW van vissersvaartuigen met een machtiging voor gericht visserij niet groter mag zijn dan de totale vangstcapaciteit van vissersvaartuigen die in de jaren 2009, 2010 of 2011 meer dan 10 ton diepzeesoorten hebben gevangen. Aan dit artikel is uitvoering gegeven in artikel 14, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling.

Tot slot is in artikel 14 van de diepzeeverordening voorgeschreven dat de vismachtiging voor minimaal twee maanden wordt geschorst indien niet wordt voldaan aan de in de machtiging opgenomen voorschriften of indien een wetenschappelijk waarnemer niet aan boord wordt genomen. Deze schorsingsgronden zijn door middel van de met onderdeel Q doorgevoerde wijziging opgenomen in artikel 100 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.

Artikel I, onderdeel G

Op grond van artikel 8, onderdeel a, in samenhang met bijlage IIA, van de verordening vangstmogelijkheden geldt een inspanningsregiem voor het beheer van schol- en tongbestanden in ICES-deelgebied IV. Dit inspanningsregiem betreft de vissersvaartuigen die zijn uitgerust met boomkorren (vistuigcategorie TBB) met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 80 mm. Abusievelijk was in artikel 16 van de Uitvoeringsregeling een absoluut verbod opgenomen om met dergelijke tuigen in het betrokken gebied te vissen. Uiteraard zou dat verbod pas moeten gelden voor zover de aan Nederland in bijlage IIA toebedeelde visserijinspanning is overschreden. Door middel van de met onderdeel G doorgevoerde wijziging is thans in deze omissie voorzien.

Artikel I, onderdeel J

In artikel 46c, eerste lid, is bepaald welk bedrag wordt betaald voor een aanlandcontingent. Een visser vraagt per visreis een aanlandcontingent aan voor vangsten van gecontingenteerde vissoorten die niet in mindering kunnen worden gebracht op een contingent, een in artikel 24 bedoelde vangsthoeveelheid of in voorkomend geval op het groepscontingent van de desbetreffende groep of PO. Een ondernemer met een vissersvaartuig dat behoort tot het vlootsegment MFL2 vraagt op grond van het vierde lid van artikel 46a voor alle vangsten van gecontingenteerde en initieel gequoteerde vissoorten een aanlandcontingent aan. Dit is slechts anders indien een ondernemer lid is van een groep of producentenorganisatie en de vangsten in mindering kunnen worden gebracht op een groepscontingent van de desbetreffende PO.

Ter uitvoering van de in de basisverordening neergelegde verplichting tot het in mindering brengen van aanlandingen op het nationaal quotum is de betrokkene ter zake van het vangen en aanlanden van de desbetreffende vissoorten verplicht een geldsom te betalen. Het bedrag dat voor het aanlandcontingent moet worden betaald, is gebaseerd op de gemiddelde opbrengst van de desbetreffende vissoort in het betrokken kwartaal van het voorafgaande kalenderjaar. Om dit te verduidelijken wordt in artikel 46c, eerste lid, het woord ‘gemiddelde’ toegevoegd. Dit bedrag wordt vermeld op de website van RVO.nl. Om ervoor te zorgen dat deze bedragen gemakkelijk te vinden zijn wordt de gehele link opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.

Artikel I, onderdeel K

Door wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij van 12 december 2016 (Stcrt. nr. 69116) is de systematiek van artikel 6 aangepast. Hetgeen voorheen in het tweede lid was opgenomen, is nu verplaatst naar het eerste lid van artikel 6. Daarom moet ook deze verwijzing naar artikel 6, tweede lid, worden veranderd in een verwijzing naar artikel 6, eerste lid.

Artikel I, onderdeel M

Op grond van de artikelen 75, derde lid, en 77, vijfde lid, mogen vissersvaartuigen die onder de vlag van andere verdragsluitende partijen vis die gevangen is in NAFO-gebied of NEAFC-gebied aanvoeren of overladen in de havens die zijn vermeld in bijlage 2B. Op grond van artikel 133, tweede lid, mogen vissersvaartuigen van derde landen alleen in de havens die zijn vermeld in bijlage 2 B aanlanden of overladen.

Gelet op het feit dat vissersvaartuigen afkomstig uit derde landen alleen mogen aanlanden bij een erkende grensinspectiepost wordt in deze artikelen een uitzondering voor Amsterdam opgenomen. Bij de in bijlage 2 B vermelde losplaats is namelijk geen erkende grensinspectiepost aanwezig en vissersvaartuigen afkomstig uit derde landen mogen hier dus niet aanlanden.

Artikel I, onderdeel S

Op grond van artikel 79, tweede lid, van de uitvoeringsverordening controleverordening stellen de lidstaten vast in welke havens de vissoorten haring, makreel en horsmakreel en blauwe wijting worden gewogen en zorgen zij ervoor dat de soorten ook steeds in die havens worden aangeland. Daarom wordt door deze wijziging expliciet bepaald dat vissersvaartuigen met deze vissoorten aan boord aanlanden moeten aanlanden in de havens vermeld in bijlage 2 B. Deze wijziging brengt echter geen inhoudelijke wijziging teweeg.

Artikel I, onderdeel T

Bijlage 2 wordt gewijzigd omdat vissersvaartuigen groter dan 59 meter of met een brutotonnage van meer dan 1.200 BT in het vervolg ook in Amsterdam mogen aanlanden. Daarom wordt de haven van Amsterdam met de bijbehorende losplaats en lostijden toegevoegd. Voor de haven van Velsen waren er nog geen lostijden opgenomen in bijlage 2 C en dit wordt door middel van deze wijziging hersteld.

Artikel I, onderdeel U

De vangsthoeveelheden uit artikel 24 van de uitvoeringsregeling werden voor de wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij van 12 december 2016 (Stcrt. nr. 69116) aangeduid als bijvangsthoeveelheden. Gelet op de omstandigheid dat voor de aanlanding van vissoorten die onder de aanlandplicht vallen niet langer van belang is of sprake is van bijvangst of vangst, worden deze voorzieningen niet langer bijvangstregelingen genoemd. Een visser moet namelijk de vangsten van vissoorten waarop de aanlandplicht van toepassing is aanlanden, ongeacht of sprake is van bijvangst. Daarom wordt de term ‘bijvangsthoeveelheden’ nu vervangen door het woord ‘vangsthoeveelheden’. Verder wordt verduidelijkt dat de hoeveelheden die worden genoemd in bijlage 9, onderdeel B, bestemd zijn voor aanlandingen van ondermaatse vis.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PbEU L 354).

X Noot
2

Verordening (EG) Nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343).

X Noot
3

Verordening (EU) 2017/127 van de Raad van 20 januari 2017 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU L 24).

X Noot
4

Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72 (PbEU L 344).

X Noot
5

Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PbEU L 354).

X Noot
6

Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand (PbEU L 150).

X Noot
7

Verordening (EG) nr. 2115/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van een herstelplan voor zwarte heilbot in het kader van de visserijorganisatie in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PbEU L 340).

X Noot
8

Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PbEU L 191).

X Noot
9

Verordening (EU) 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad (PbEU L 318).

X Noot
10

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PbEU L 343).

X Noot
11

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PbEU L 112).

X Noot
12

Verordening (EU) 2016/72 van de Raad van 22 januari 2016 tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Uniewateren en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/104 (PbEU L22).

X Noot
13

Verordening (EU) 2017/127 van de Raad van 20 januari 2017 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU L 24).

X Noot
14

Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PbEU, L 354)

X Noot
15

Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72 (PbEU, L 344)

Naar boven