Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 21 maart 2017, nr. 2015730 houdende verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het College van procureurs-generaal ten aanzien van aangelegenheden van het openbaar ministerie die niet het beheer van het Openbaar Ministerie betreffen (Mandaatbesluit niet-beheersaangelegenheden Openbaar Ministerie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 10:3, 10:9, eerste lid, en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. minister:

    de Minister van Veiligheid en Justitie;

    b. mandaat:

    de bevoegdheid om in naam van de minister besluiten te nemen;

    c. secretaris-generaal:

    de secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie; en

    d. College:

    het College van procureurs-generaal.

  • 2. Dit besluit heeft geen betrekking op aangelegenheden die het beheer van het Openbaar Ministerie betreffen.

Artikel 2

  • 1. Aan de secretaris-generaal wordt ten aanzien van aangelegenheden die het Openbaar Ministerie betreffen mandaat verleend tot:

    • a. het beslissen op bezwaarschriften ten aanzien van besluiten die het College krachtens mandaat heeft genomen en in verband daarmee op verzoeken als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b. het behandelen van klachten die gedragingen van het College of leden daarvan betreffen;

    • c. het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur;

    • d. het beslissen op verzoeken op grond van de Wet hergebruik van overheidsinformatie; en

    • e. het behandelen van klachten en verrichten van handelingen op grond van de Wet Nationale ombudsman, met uitzondering van het geven van een verbod als bedoeld in artikel 14 Wet Nationale ombudsman.

  • 2. De secretaris-generaal wordt toegestaan om ten aanzien van het krachtens het eerste lid, onder a tot en met e verleende mandaat, ondermandaat te verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen.

Artikel 3

Aan het College wordt mandaat verleend ten aanzien van de tot de verantwoordelijkheid van de minister behorende aangelegenheden op het terrein van het Openbaar Ministerie, met uitzondering van:

  • a. het nemen van besluiten en het voeren van correspondentie neergelegd in een document, gericht tot:

    • 1°. de Koning;

    • 2°. de raad van ministers van het Koninkrijk, de ministerraad of een daaruit gevormde onderraad of commissie;

    • 3°. de voorzitter van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal of van een uit die Kamer gevormde commissie;

    • 4°. de vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk of de vice-president van de Raad van State;

    • 5°. de president van de Algemene Rekenkamer;

    • 6°. de Nationale ombudsman voor zover het gaat om het geven van een verbod als bedoeld in artikel 14 Wet Nationale ombudsman.

  • b. de bevoegdheden die in artikel 2, eerste lid, onder a, b en d aan de secretaris-generaal zijn verleend.

Artikel 4

  • 1. Het College wordt toegestaan ondermandaat te verlenen aan rechtstreeks onder hem ressorterende functionarissen, voor zover in dit besluit niet anders is bepaald.

  • 2. Het ondermandaat kan steeds één hiërarchisch niveau verder worden doorgegeven, voor zover in dit besluit niet anders is bepaald.

Artikel 5

Indien een krachtens mandaat te nemen besluit belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kan hebben, draagt het College zorg voor voorafgaande afstemming met de secretaris-generaal.

Artikel 6

  • 1. Ondermandaat door het College tot het nemen van besluiten op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de behandeling van en beslissing op bezwaarschriften tegen voornoemde besluiten en met die verzoeken of bezwaarschriften samenhangende beslissingen kan uitsluitend worden verleend aan:

    • a. de hoofden van de parketten;

    • b. het hoofd van de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het parket-generaal;

    • c. de directeur van de Dienstverleningsorganisatie Openbaar Ministerie; en

    • d. de directeur van de Rijksrecherche.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde ondermandaat kan slechts twee hiërarchische niveaus verder worden doorgeven.

Artikel 7

  • 1. Ondermandaat door het College ten aanzien van het behandelen van en beslissen op beroepschriften tegen de in artikel 6, eerste lid, bedoelde bezwaarschriften kan worden verleend aan:

    • a. het hoofd van de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het parket-generaal;

    • b. het hoofd van het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie voor zover het gaat om beroepschriften in zaken die het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie betreffen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde functionarissen wordt toegestaan ten aanzien van de bevoegdheid tot het behandelen van beroepschriften ondermandaat te verlenen aan onder hen ressorterende medewerkers die met die taak zijn belast.

Artikel 8

  • 1. Het College wordt toegestaan ondermandaat te verlenen aan het hoofd van de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het parket-generaal ten aanzien van:

    • a. het behandelen van en beslissen op gerechtelijke en buitengerechtelijke verzoeken om schadevergoeding in verband met strafvorderlijk of ander optreden dat aan het Openbaar Ministerie wordt toegerekend;

    • b. het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 4:7, eerste lid, onder a, van het Besluit politiegegevens.

  • 2. Het College wordt toegestaan ondermandaat te verlenen aan de hoofden van de parketten ten aanzien van de bevoegdheid tot het behandelen van en beslissen op buitengerechtelijke verzoeken om schadevergoeding tot en met € 10.000,– in verband met strafvorderlijk of ander optreden dat aan het Openbaar Ministerie wordt toegerekend,

  • 2. Het in het eerste en tweede lid bedoelde ondermandaat kan slechts één hiërarchisch niveau verder worden doorgeven.

Artikel 9

Vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit mandaatbesluit genomen besluiten waarin de in de Mandaatregeling niet-beheersaangelegenheden Openbaar Ministerie verleende mandaten verder zijn doorgegeven, blijven van kracht voor zover zij niet strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens dit besluit, totdat op grond van dit besluit is voorzien in ondermandaat of het betrokken besluit wordt ingetrokken.

Artikel 10

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met mandaat onderscheidenlijk ondermandaat gelijkgesteld de verlening onderscheidenlijk doorgifte van:

  • a. volmacht om in naam van de minister privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging om in naam van de minister handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 11

De mandaatregeling niet-beheersaangelegenheden openbaar ministerie (Stcrt. 2009 nr. 5602920/09) wordt ingetrokken

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit niet-beheersaangelegenheden Openbaar Ministerie 2017.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 21 maart 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

TOELICHTING

Algemeen

Onderhavig mandaatbesluit niet-beheersaangelegenheden Openbaar Ministerie (hierna: besluit) vervangt de Mandaatregeling niet-beheersaangelegenheden openbaar ministerie van 9 november 2009, nr. 56023920/09. Omdat een aantal bepalingen van deze mandaatregeling inmiddels kunnen vervallen of aanpassing behoeven, is ervoor gekozen een nieuw mandaatbesluit in werking te laten treden, in plaats van de oude mandaatregeling te wijzigen. De wens tot het vaststellen van een nieuw mandaatbesluit houdt verband met:

  • een tweetal wetswijzigingen: de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen en de Wet hergebruik van overheidsinformatie;

  • de wens om het mandaat van het College uit te breiden met de bevoegdheid om namens de minister klachten bij de Nationale ombudsman over het optreden van en de bejegening door het Openbaar Ministerie te behandelen;

  • organisatorische wijzigingen, onder andere de onderbrenging van het Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie (WBOM) bij het parket-generaal;

  • wijzigingen in werkprocessen en verantwoordelijkheidstoedeling om het werk efficiënter en effectiever te maken resulterend in aanpassingen ten aanzien van onder andere het ondermandaat;

  • enkele tekstuele en technische wijzigingen ter verbetering van de kwaliteit van de mandaatregeling van 9 november 2009.

Het besluit bevat bepalingen inzake de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het College van procureurs-generaal (hierna: het College) betreffende de aangelegenheden van het Openbaar Ministerie, met uitzondering van aangelegenheden die het beheer van het openbaar ministerie betreffen.

Zoals vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel reorganisatie openbaar ministerie en landelijk parket (Kamerstukken II 1996/97, 25 392, nr. 3, blz. 21) is het Openbaar Ministerie geen onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de betekenis van het ministerie in enge zin. Om die reden komt het Openbaar Ministerie niet voor als dienstonderdeel in het Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015. Het Openbaar Ministerie is in organisatorische zin ondergebracht bij de rechterlijke macht en dus geen ambtelijke dienst die op één lijn kan worden gesteld met rechtstreeks onder de hiërarchie van de minister vallende clusters en directoraten-generaal. Evenmin zijn de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011 en de daarop gebaseerde ondermandaatbesluiten van toepassing op aangelegenheden die het Openbaar Ministerie betreffen (behalve voor zover het bevoegdheden betreft in het kader van de zgn. beheersverantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie, zie hierna). Om die reden voorziet het onderhavige besluit voor zover het de niet-beheersaangelegenheden betreft in rechtstreekse mandaatverlening door de minister aan het College.

Parallel aan de mandaatverlening van de minister van Veiligheid en Justitie aan het College, wordt in dit mandaatbesluit mandaat verleend aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: de SG) voor een aantal bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden die het Openbaar Ministerie betreffen. Dit betreft het verlenen van mandaat ten aanzien van bevoegdheden die niet reeds met de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011 aan de SG verleend zijn. Reden voor deze mandaatverlening is de wens om de SG eveneens een aantal bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden met betrekking tot het Openbaar Ministerie te geven. Zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel 2.

De SG heeft in dit besluit daarnaast nog een belangrijke rol ten aanzien van krachtens mandaat te nemen besluiten die belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kunnen hebben. In die gevallen moet de gemandateerde bij het Openbaar Ministerie altijd vooraf afstemmen met de SG.

Overigens zij benadrukt dat, zoals ook in de genoemde memorie van toelichting is vermeld, de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie in organisatorische zin is ondergebracht bij de rechterlijke macht, geen afbreuk doet aan de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister voor het Openbaar Ministerie.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, van het Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015 is de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (dgRR) beheersverantwoordelijk voor het Openbaar Ministerie. Anders dan in beginsel het geval is bij de door het onderhavige besluit bestreken niet-beheersaangelegenheden die het openbaar ministerie betreffen, vallen beheersaangelegenheden (personeel, financiën, arbeidsomstandigheden e.d.) hiërarchisch onder de bevoegdheid van de dgRR. Terzake daarvan is op basis van de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011 door de dgRR geclausuleerd ondermandaat verleend aan het College via de Mandaatregeling beheersaangelegenheden openbaar ministerie. Het onderhavige besluit heeft dus geen betrekking op beheersaangelegenheden, hetgeen is vastgelegd in artikel 1, tweede lid.

Op de mandaatverlening in dit besluit zijn de regels uit afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Deze regels zijn krachtens artikel 10:12 Awb van overeenkomstige toepassing op de verlening van volmacht en machtiging.

Overigens blijft de minister, de mandaatgever, te allen tijde bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen en kan hij de gemandateerde instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. De gemandateerde verschaft de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheid. Hetzelfde geldt ten aanzien van volmacht en machtiging. Waar in deze toelichting wordt gesproken over mandaat, wordt indien van toepassing tevens gedoeld op volmacht en machtiging.

Zoals gebruikelijk, kunnen aan een functionaris gemandateerde bevoegdheden ook worden uitgeoefend door degene die als plaatsvervanger, waarnemer of fungerend functionaris is aangewezen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Naast enkele definities is in het eerste lid de omschrijving van mandaat in afdeling 10.1.1 Awb aangevuld om aan te duiden dat waar verder in het besluit gesproken wordt van mandaat, het uitsluitend namens de minister te nemen besluiten of te verrichten handelingen betreft.

Het tweede lid maakt duidelijk dat dit besluit geen betrekking heeft op beheersaangelegenheden. Zie hierover het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 2

Het in het eerste lid van dit artikel verleende mandaat aan de SG houdt verband met het volgende:

  • (a) Artikel 10:3, derde lid, Awb staat niet toe dat de beslissing op een bezwaarschrift wordt genomen door dezelfde gemandateerde als degene die het primaire besluit in mandaat heeft genomen. Ten aanzien van de in dit lid genoemde door het College krachtens mandaat genomen besluiten, waartegen bezwaar kan worden gemaakt, wordt de SG aangewezen om de beslissing op bezwaar te nemen. Ook voor het beslissen op een verzoek als bedoeld in art. 7:1a, eerste lid, Awb wordt mandaat verleend aan de SG. Volledigheidshalve wordt hier toegevoegd dat het verleende mandaat voor het nemen van besluiten mede omvat de in verband daarmee te voeren (overige) correspondentie.

  • (b) In verband met de gewenste distantie tussen klachtbehandelaar en degene over wie wordt geklaagd, is ervoor gekozen de SG aan te wijzen als behandelaar van klachten over gedragingen van een of meer leden van het College.

  • (c) Het komt in specifieke gevallen voor dat ook de SG namens de minister beslist over verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ten aanzien van aangelegenheden die het Openbaar Ministerie betreffen. Om die reden is de bevoegdheid om te beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ten aanzien van aangelegenheden die het Openbaar Ministerie betreffen aan de SG gemandateerd.

  • (d) Dit onderdeel is ingevoegd in verband met de inwerkingtreding van de Wet hergebruik overheidsinformatie. Gelet op het belang is er voor gekozen om beslissingen op grond van de Wet hergebruik van overheidsinformatie neer te leggen bij de SG.

  • (e) Het komt in specifieke gevallen voor dat ook de SG namens de minister reacties aan de Nationale ombudsman verstuurt ten aanzien van aangelegenheden die het Openbaar Ministerie betreffen. Om die reden is de bevoegdheid tot het behandelen van klachten en verrichten van handelingen op grond van de Wet Nationale ombudsman ten aanzien van aangelegenheden die het Openbaar Ministerie betreffen aan de SG te mandateren. Het geven van een verbod als bedoeld in artikel 14 Wet Nationale ombudsman blijft voorbehouden aan de minister.

Het in artikel 2, eerste lid, onder c en e aan de SG verleende mandaat laat onverlet de bevoegdheden inzake het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en behandelen van ombudsmanzaken die in artikel 3 aan het College zijn verleend.

Artikel 3

Deze bepaling geeft een algemeen mandaat aan het College, met enkele uitzonderingen. Onder het mandaat vallen alle aan de minister toekomende bevoegdheden op het terrein van het OM (voor zover niet het beheer van het OM betreffend: zie artikel 1, tweede lid).

Het mandaat omvat onder meer de behandeling van klachten over gedragingen van personen die werkzaam zijn bij het Openbaar Ministerie. In verband met de gewenste distantie tussen klachtbehandelaar en degene over wie wordt geklaagd, zijn in onderdeel b de klachten over gedragingen van (één of meerdere leden van) het College uitgezonderd van het mandaat. In plaats daarvan is hiervoor mandaat verleend aan de SG (artikel 2, eerste lid, onder b). Het College wordt met artikel 4 toegestaan o.a. de klachtbehandeling door te mandateren. In de praktijk zullen klachten over medewerkers van het Openbaar Ministerie worden afgedaan door een persoon die hiërarchisch hoger staat dan de persoon over wie geklaagd wordt.

Ook omvat het mandaat de bevoegdheid om namens de minister bij zowel de bestuurs- als de civiele rechter te procederen (waaronder het voeren van verweer) en op te treden bij comparitie van partijen. Bij de door de bestuursrechter te behandelen zaken gaat het om op grond van de Awb ingestelde beroepen tegen beslissingen van de minister, door het Openbaar Ministerie in mandaat genomen, zoals in het kader van Wob-verzoeken. Bij de door civiele rechter te behandelen zaken gaat het om verzoeken om schadevergoeding, voor welke schade het Openbaar Ministerie verantwoordelijk wordt gehouden. Voorts kan gedacht worden aan het verrichten van rechtshandelingen in het kader van een comparitie, naast de inschakeling van de Landsadvocaat die namens de Staat optreedt.

Het mandaat aan het college wordt uitgebreid met de bevoegdheid om namens de minister klachten bij de Nationale ombudsman over het optreden van en de bejegening door het Openbaar Ministerie te behandelen. De beperkingen die daarvoor golden in de mandaatregeling van 9 november 2009 zijn vervallen, met uitzondering van de beperking tot het nemen van besluiten en het voeren van correspondentie voor zover het gaat om het geven van een verbod als bedoeld in artikel 14 Wet Nationale ombudsman.

De behandeling van de Ombudsmanzaken is erg geholpen met direct contact tussen de Nationale ombudsman en het OM, omdat hierdoor sneller een reactie richting de Nationale ombudsman kan worden gegeven. Minder schakels in de keten, betekent vanzelfsprekend een kortere behandeltermijn. Het komt de afhandeling van de klacht ten goede komen als er sneller een reactie is van het Openbaar Ministerie. Wel geldt ook in deze zaken de bepaling van artikel 5 dat gevoelige zaken worden afgestemd met het departement c.q. de SG. Dergelijke afstemming kan er zelfs toe leiden dat, in onderling overleg tussen OM en departement, besloten wordt de Ombudsmanzaak op het departement door de SG te laten afdoen, namens de minister.

De uitzonderingen genoemd onder a komen overeen met de voorbehouden in het departementale mandaat van de minister aan de SG, vermeld in artikel 2 van de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011.

Artikel 4

Deze bepaling regelt in algemene zin dat het College ondermandaat kan verlenen. Evenals op basis van de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011 het geval is, kan dit ondermandaat in beginsel steeds één hiërarchisch niveau verder worden doorgeven. Clausuleringen op het ondermandaat voor wat betreft de uitoefening van specifieke bevoegdheden zijn opgenomen in de artikelen 6 tot en met 9.

Artikel 5

Wanneer besluiten of andere handelingen, te nemen of te verrichten door een op grond van dit besluit (onder)gemandateerde bij het openbaar ministerie, belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kunnen hebben, moeten deze vooraf worden afgestemd met de SG. Hierbij kan worden gedacht aan zaken waarin:

  • de ernst of de aard van de zaak landelijk grote commotie teweegbrengt, dan wel teweeg kan brengen;

  • de klager of een andere betrokkene landelijke dan wel lokale bekendheid geniet (bijvoorbeeld artiest, politicus), dan wel een bijzondere positie vervult die voortvloeit uit zijn of haar beroepsuitoefening (bijvoorbeeld politicus, journalist, etc.); en/of

  • de zaak (inter)nationaal, politiek (beleidsmatig), juridisch of publicitair gevoelig is of kan worden. Hieronder vallen ook de zaken die uit een oogpunt van eenheid van beleid of vanwege het principiële karakter bredere afstemming behoeven.

In de praktijk zal het vooral gaan om gevoelige bezwaar-, beroep- en schadevergoedingszaken en reacties aan de Nationale ombudsman. Op deze wijze blijft de SG geïnformeerd en kan hij de minister ondersteunen ten aanzien van diens politieke verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie.

Artikel 6

De onderhavige bepaling betreft, in combinatie met de artikelen 3 en 5 van dit besluit, de beslissingen op Wob-verzoeken, beslissingen op bezwaar daartegen en alle met die verzoeken of bezwaarschriften samenhangende beslissingen. Het College kan het mandaat aan de in het eerste lid onder a tot en met d genoemde functionarissen doorgeven. Deze opsomming is limitatief. Het ondermandaat aan de directeur van het wetenschappelijk bureau van het openbaar ministerie is vervallen. Het wetenschappelijk bureau van het Openbaar Ministerie is thans onderdeel van het parket-generaal van het Openbaar Ministerie.

Op grond van artikel 6, tweede lid, kunnen de daar genoemde functionarissen dit ondermandaat twee niveaus verder doorgeven aan ambtenaren die onder hen vallen. Verder ondermandaat is niet toegestaan. Deze bepaling maakt het mogelijk dat mandaat tot het nemen van dergelijke beslissingen op een lager niveau in de organisatie kan worden belegd zodat dergelijke verzoeken ondanks de grote aantallen binnen de wettelijke termijnen kunnen worden afgedaan.

Artikel 7

Deze bepaling, gezien in combinatie met de artikelen 3, aanhef, en 5 van dit besluit, betreft de behandeling van en de beslissing op beroepschriften.

Hieronder valt eveneens de bevoegdheid namens de minister op te treden ter zitting. Op grond van het eerste lid kan het College ondermandaat terzake verlenen aan het hoofd van de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het parket-generaal (hierna: BJZ) en aan het hoofd van het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. Beiden kunnen op grond van het tweede lid het ondermaat doorgeven aan medewerkers die onder hen vallen en met deze taak belast zijn.

Artikel 8

Op grond van artikel 8, aanhef en onder a, gezien in combinatie met artikel 3, aanhef en 5 van dit besluit, kan het College ondermandaat voor de behandeling van en beslissing op gerechtelijke en buitengerechtelijke verzoeken om schadevergoeding verlenen aan het hoofd BJZ. Dit betreft alle verzoeken om schadevergoeding die zien op schade waarvoor het Openbaar Ministerie verantwoordelijk wordt gehouden. Dit ondermandaat is ruimer dan het in artikel 9 voorziene ondermandaat voor zaken tot 10.000 euro dat daarnaast kan worden verleend aan hoofden van parketten en de directeur van de Dienstverleningsorganisatie Openbaar Ministerie.

Op grond van artikel 8, aanhef en onder b van dit besluit wordt aan het College, of na doormandatering het (plaatsvervangend) hoofd of een medewerker van BJZ, mandaat verleend ten aanzien van de aan de minister op grond van artikel 4:7 van het Besluit politiegegevens toekomende bevoegdheid om schriftelijk toestemming te verlenen tot verstrekking van politiegegevens voor wetenschappelijke doeleinden. Het opnemen van deze bepalingen betekent het bestendigen van de in de afgelopen jaren ontstane praktijk waarbij veel verzoeken van onderzoekers door het College worden beoordeeld en de organisatie van het Openbaar Ministerie op deze taak ook toegerust is. Daarnaast is ook ter bevordering van eenvormig beleid ervoor gekozen het College toe te staan het mandaat door te geven aan het hoofd van de afdeling BJZ, die dit mandaat nog één hiërarchisch niveau mag doorgeven.

Dit mandaat heeft geen betrekking op de bevoegdheid van de minister, bedoeld in artikel 4:7, vijfde lid, van het Besluit politiegegevens, om toestemming te geven voor de rechtstreekse benadering van personen. Evenmin heeft dit mandaat betrekking op de bevoegdheid van de minister, bedoeld in artikel 4:7, zesde lid, van het Besluit politiegegevens om, op grond van artikel 18, tweede lid van de Wet politiegegevens, gegevens als bedoeld in de artikelen 8, 9, 10 of 13 van de Wet politiegegevens te verstrekken voor wetenschappelijke doeleinden.

Op grond van de artikelen 3, aanhef, en 7, onder b, van dit besluit kan het College, of na doormandatering het (plaatsvervangend) hoofd of een medewerker van BJZ, verzoeken om schadevergoeding, voor welke schade het Openbaar Ministerie verantwoordelijk wordt gehouden, gerechtelijk en buitengerechtelijk afdoen. Ook hier geldt dat een gevoelig schadevergoedingsverzoek wordt afgestemd met de SG (artikel 5).

Artikel 9

Deze overgangsbepaling beoogt bestaande (onder)mandaten, volmachten en machtigingen die zijn verleend aan functionarissen onder het niveau van het College in stand te laten totdat ter zake desgewenst een op basis van dit nieuwe besluit vastgestelde voorziening is getroffen of is besloten tot intrekking van het desbetreffende (onder)mandaat. Een voorbeeld van een voorshands in stand blijvende (onder)mandaatregeling is de Ondermandaatregeling niet-beheersaangelegenheden parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie.

Artikel 10

Hetgeen in dit besluit over mandaat wordt gesteld, geldt ook voor de verlening en de doorgifte van volmacht en machtiging, in analogie met artikel 10:12 Awb en artikel 7, eerste lid, van de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie 2011.

Artikel 11

Het onderhavige besluit treedt in de plaats van de Mandaatregeling niet-beheersaangelegenheden van het openbaar ministerie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

Naar boven