Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 maart 2017, nummer WBV 2017/2, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Het asielbeleid ten aanzien van Afghanistan

2.1 Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

2.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD;

  • de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:

    • a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;

    • b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;

    • c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;

    • d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;

    • e. alle commandanten van een ferq’a; en

    • f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat. ; en

  • hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978-1996:

    • a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;

    • b. de Riasat-e-Makhsous; en

    • c. de Operatifi-ye Mahabas.

2.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
2.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

2.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt voor Afghanistan uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicogroep:

  • a) vrouwen die werkzaam zijn in de publieke arena (met name non-gouvernementele organisaties, journalistiek, bij ministeries, in het onderwijs, de gezondheidszorg en de rechterlijke macht).

  • b) personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten, die werkzaam zijn voor non-gouvernementele organisaties of het justitieel apparaat.

  • c) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.

  • d) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) religieuze minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.

  • e) niet-Moslims, vooral bekeerlingen (tot het Christendom bekeerden), afvalligen, Christenen, Bahai en Sikhs/Hindoes.

  • f) LHBT’s.

2.4 Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
2.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

2.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

2.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende categorieën aan als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a) vrouwen die werkzaam zijn in de publieke arena (met name non-gouvernementele organisaties, journalistiek, bij ministeries, in het onderwijs, de gezondheidszorg en de rechterlijke macht).

  • b) personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten, die werkzaam zijn voor non-gouvernementele organisaties of het justitieel apparaat.

  • c) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.

  • d) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) religieuze minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.

  • e) niet-Moslims, vooral bekeerlingen (tot het Christendom bekeerden), afvalligen, Christenen, Bahai en Sikhs/Hindoes.

  • f) LHBT’s.

2.4.4 Individuele kenmerken

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Afghaanse vreemdeling, die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor eerwraak of bloedwraak, als uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat een niet-gewelddadige oplossing onmogelijk is.

2.4.5 Alleenstaande vrouwen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan alleenstaande vrouwen uit Afghanistan.

De IND merkt een Afghaanse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft geen echtgenoot (meer) met wie zij in Afghanistan kan gaan samenleven; en

  • 2. de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze niet kan worden hersteld.

Ad. 2.

De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:

  • de Afghaanse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of

  • de Afghaanse vrouw zelfstandig is gaan wonen voor haar vertrek uit Afghanistan.

De IND toetst, indien de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd, of de vrouw terug kan keren naar haar ouderlijk gezin, aangezien dat in Afghanistan gebruikelijk is. Indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat dat niet mogelijk is, wordt de vreemdeling als alleenstaand beschouwd.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan alleenstaande vrouwen uit Afghanistan als het evident is dat de vreemdeling geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Dit kan met name het geval zijn indien zij (mannelijke) familieleden of een sociaal netwerk heeft.

2.5 Bescherming
2.5.1 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt ten aanzien van Afghanistan een vlucht- of vestigingsalternatief aan in Kaboel. De IND beoordeelt individueel of dit vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.

De IND neemt in ieder geval aan dat geen vlucht- of vestigingsalternatief in Kaboel aanwezig is voor de volgende categorieën:

  • a) de hierboven in paragrafen 2.3.2, 2.4.3 en 2.4.5 genoemde categorieën;

  • b) alleenstaande minderjarigen; en

  • c) vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor:

    • geweldpleging op grond van huiselijk geweld, of

    • geweld in de directe sociale omgeving, of

    • specifiek op hen als vrouw gericht eer-gerelateerd geweld.

2.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

2.7 Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

2.8 Bijzonderheden

Verwesterde vrouwen

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Afghaanse vrouw uitsluitend omdat zij na het vertrek uit Afghanistan een westerse levensstijl heeft aangenomen. De IND neemt namelijk aan dat de vrouw zich bij terugkeer zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De omstandigheid dat een Afghaanse vrouw zich in Afghanistan niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien, vormt voor de IND onvoldoende grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

B

Paragraaf C7/13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13 Het asielbeleid ten aanzien van Irak

13.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw.

13.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten tijde van het Baath-regime:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst; en

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst ten tijde van het Baath-regime.

13.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
13.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt Iraakse LHBT’s aan als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

13.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4 Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
13.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND wijst uitsluitend de volgende gebieden in Irak aan als gebieden waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b Vw:

  • de volgende provincies:

    • Anbar,

    • Ninewa,

  • de districten: Baiji, Tikrit, Dawr en Shirqat in de provincie Salaheddin;

  • het district Hawija in de provincie Ta’mim (Kirkuk);

  • de delen van de ring rondom de stad Bagdad (de zogenaamde Baghdad-belts), die grenzen aan de provincies Anbar, Salaheddin en Diyala.

13.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende groepen aan als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. christenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • b. mandeeërs afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • c. yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • d. joden afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • e. shabak afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • f. kaka’i afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • g. alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak; en

  • h. Turkmenen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Irak;

  • i. Bahai afkomstig uit Centraal- en Zuid-Irak.

Ad g.

De IND merkt een Iraakse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft geen echtgenoot (meer) met wie zij in Irak kan gaan samenleven; en

  • 2. de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze niet kan worden hersteld.

Ad 2.

De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:

  • de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of

  • de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen voor haar vertrek uit Irak.

De IND toetst, indien de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd, of de vrouw terug kan keren naar haar ouderlijk gezin. Dit aangezien een vrouw doorgaans zal worden opgenomen in de familie als bijvoorbeeld de echtgenoot wegvalt. Indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet mogelijk is, wordt de vreemdeling als alleenstaand beschouwd.

13.5 Bescherming
13.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Centraal en Zuid-Irak in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Centraal- en Zuid-Irak.

De IND neemt aan dat het mogelijk is voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio (KAR) de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

13.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Vlucht- en vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Irak.

De IND beoordeelt of sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich buiten het gebied van herkomst, bijvoorbeeld in de stad Bagdad of andere steden, kan vestigen.

De IND neemt aan dat, in beginsel, in ieder geval voor de volgende categorieën Iraakse asielzoekers afkomstig uit een van de gebieden genoemd in paragraaf C7/13.4.1 Vc geen sprake is van een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief in andere delen van Irak:

  • minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het gebied dat als vlucht- of vestigingsalternatief zou gelden; en

  • vreemdelingen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep als bedoeld in paragraaf C7/13.4.3 Vc.

Vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR

De IND neemt aan dat een vreemdeling afkomstig uit een van de gebieden genoemd in paragraaf C7/13.4.1 Vc geen vlucht- of vestigingsalternatief heeft in de KAR, tenzij er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de persoon zich in de KAR kan vestigen. De IND neemt in ieder geval aan dat de volgende aanknopingspunten de toepassing van een vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR kunnen rechtvaardigen:

  • de vreemdeling is geboren in de KAR; of

  • de vreemdeling staat in de KAR geregistreerd als inwoner;

  • de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat de facto onder het bestuur staat van de Koerdische regionale overheid (KRG);

  • de vreemdeling heeft familieleden in de KAR.

13.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Irak geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13.7 Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

13.8 Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND merkt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet aan als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 maart 2017

De staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

TOELICHTING

Algemeen

Met dit WBV wordt het landgebonden asielbeleid voor asielzoekers afkomstig uit Afghanistan en Irak gewijzigd.

Artikelsgewijs

A

Op 15 november jl. heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over Afghanistan. Dit ambtsbericht is een actualisatie van eerdere ambtsberichten over Afghanistan en beslaat de periode augustus 2014 tot en met oktober 2016. De in het ambtsbericht beschreven situatie in Afghanistan is reden om het landgebonden asielbeleid op bepaalde punten aan te passen. Het gaat om de volgende paragrafen (waarvan C7/2.5.1 inzake bescherming door autoriteiten is geschrapt en C7/2.5.2 inzake vlucht- of vestigingsalternatief tot C7/2.5.1 is vernummerd):

  • C7/2.3.2 inzake risicogroepen

  • C7/2.4.3 inzake kwetsbare minderheidsgroepen

  • C7/2.4.5 inzake alleenstaande vrouwen

  • C7/2.5.1 inzake bescherming door autoriteiten

  • C7/2.5.2 inzake vlucht- of vestigingsalternatief

De wijzigingen zien op een nadere specificatie van de verschillende groepen die wel of niet voor bescherming in aanmerking kunnen komen. Deze wijzigingen zijn ook vermeld in een brief aan de Tweede Kamer, waarin wordt ingegaan op de gevolgen van het nieuwe algemene ambtsbericht inzake Afghanistan (kenmerk: 2029884).

B

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 14 november 2016 een algemeen ambtsbericht over Irak gepubliceerd. Bij brief d.d. 22 februari 2017 (kenmerk: 2047886), heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn beslissing het landgebonden asielbeleid voor vreemdelingen uit Irak, op basis van het ambtsbericht en mede in het licht van de recente ontwikkelingen in Irak, aan te passen.

In bovengenoemde brief heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

de Kamer erover geïnformeerd dat hij besloten heeft het beleid voort te zetten voor de provincies Anbar, Ninewa en delen van de Baghdad-Belts en het beleid voor de provincies Salaheddin, Ta’mim (Kirkuk) en Diyala aan te passen. Gelet op de berichtgeving in het ambtsbericht, en mede in het licht van de recente ontwikkelingen in Irak, is geoordeeld dat in de provincies Salaheddin en Ta’mim slechts in enkele districten nog kan worden gesproken van een uitzonderlijke geweldssituatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de EU-Kwalificatierichtlijn no. 2011/95 en dat in de provincie Diyala niet langer sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals hier bedoeld. Tevens heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie besloten de Bahai als kwetsbare minderheidsgroep aan te duiden.

Met dit WBV wordt het beleid in lijn met de beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gebracht.

Verder is paragraaf C7/13.2 tekstueel aangepast om te verduidelijken op welke groepen de paragraaf betrekking heeft.

Daarnaast wordt de tekst van de definitie van alleenstaande vrouwen met dit WBV aangepast. Doel is een consistente definitie van deze groep te hanteren in het landenbeleid. Het betreft een verduidelijking van het beleid. De IND toetst immers nu al of, indien de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd, de vrouw terug kan keren naar haar ouderlijk gezin, aangezien het in Irak volgens algemene informatie bronnen doorgaans gebruikelijk is dat een vrouw in de familie wordt opgenomen als bijvoorbeeld de echtgenoot wegvalt.

Tot slot is verduidelijkt welke aanknopingspunten in ieder geval voor de IND relevant zijn om de toepassing van een binnenlands beschermingsalternatief in de KAR te rechtvaardigen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

Naar boven