Beschikking van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, houdende ontheffing voor Bioflight van het verbod VFR-vluchten uit te voeren beneden de minimum VFR-vlieghoogte boven het water

Datum: 27 februari 2017

Nummer: ILT-2017/29731

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gezien het verzoek om ontheffing van 3 januari 2017 van Bioflight, adres: Vasevy 53, 2840 Holte, Denemarken; tel.: +45 26 12 54 53; e-mail: dix@bioflight.dk;

Overwegende:

  • dat de vereiste relevantie blijkt uit de opdracht voor het uitvoeren van VFR-vluchten boven de Noordzee voor onderzoek naar vogels;

  • paragraaf SERA.3105 van verordening (EU) nr. 923/2012 de mogelijkheid biedt aan (nationale) bevoegde autoriteiten om toestemming te verlenen lager te vliegen dan de minimumvlieghoogten, zoals die voor VFR-vluchten in paragraaf SERA.5005, onderdeel (f), van verordening (EU) nr. 923/2012, zijn geregeld;

Gelet op paragraaf SERA.3105 en artikel 19, derde lid, van het Besluit luchtverkeer 2014;

BESLUIT:

Artikel 1

Deze beschikking is van toepassing op de vliegtuigen van het type Partenavia P-68 met registratie OY-INS, OY-GNS, OY-GIS, OY-GPS, OY-ILS en OY-MIS, of een vergelijkbaar vervangend vliegtuig in gebruik bij Bioflight, waarmee VFR-vluchten worden uitgevoerd boven de Noordzee, voor zover gelegen binnen de begrenzing van de FIR Amsterdam.

Artikel 2

Aan de gezagvoerder van de in artikel 1 bedoelde luchtvaartuigen wordt van 1 maart 2017 tot en met 31 december 2017 ontheffing verleend van het verbod, genoemd in paragraaf SERA.5005, onderdeel (f), van verordening (EU) nr. 923/2012, om VFR-vluchten uit te voeren boven water, beneden de minimum VFR-vlieghoogte, gedurende de daglichtperiode, zoals gepubliceerd in de in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van het Besluit luchtverkeer 2014, bedoelde luchtvaartgids met inachtneming van de volgende voorschriften en beperkingen:

  • a. de gezagvoerder is in het bezit van een geldig CPL of ATPL;

  • b. de minimum toegestane vlieghoogte bedraagt 250 ft AGL, doch ten minste 100 ft boven de hoogste hindernis gelegen binnen een afstand van 600 m van het luchtvaartuig, met dien verstande dat niet lager mag worden gevlogen dan 250 voet;

  • c. de vliegroute, vlieghoogte en vliegsnelheid worden zodanig gekozen dat:

    • 1°. overlast aan derden zoveel mogelijk wordt vermeden;

    • 2°. in geval van een noodlanding het risico voor inzittenden en derden zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • d. er wordt niet bij voortduring laaggevlogen, doch slechts gedurende de periode dat dit voor het daadwerkelijk uitvoeren van de onderzoeksvluchten noodzakelijk is;

  • e. vóór en ná de vlucht is de opdracht van de opdrachtgever ter inzage aanwezig zodat deze kan worden gecontroleerd door de Landelijke eenheid, afdeling Luchtvaart, of de Inspectie Leefomgeving en Transport;

  • f. er worden geen passagiers vervoerd tijdens de vlucht, anders dan benodigd voor het onderzoek naar vogels;

  • g. voor de inzittenden zijn voldoende zwemvesten en reddingsmiddelen aanwezig;

  • h. tijdens het uitvoeren van de vlucht is een tweezijdige radioverbinding tot stand gebracht met de betrokken luchtverkeersleidingsdienst en wordt voortdurend op de aangewezen radiofrequentie geluisterd;

  • i. vóór de aanvang van de vlucht worden ingelicht:

    de meldkamer van de Landelijke eenheid, afdeling Luchtvaart (tel.: 020 5025693 of fax: 020 5025699 of e-mail: dlvplvt@klpd.politie.nl) en ILT (e-mail: aviation-approvals@ilent.nl), waarbij de volgende gegevens worden verstrekt:

    • 1°. de naam (namen) van de gezagvoerder(s), de registratie en het model/type;

    • 2°. de route en de periode van de voorgenomen vlucht;

    • 3°. het nummer van deze beschikking;

  • j. één uur vóór aanvang van de vlucht wordt gecoördineerd met de Operationele Helpdesk; tel.: 020 4062201; fax: 020 4063672; e-mail: ops_helpdesk@lvnl.nl; aan de voorwaarden door hen gesteld wordt strikt de hand gehouden.

Artikel 3

De aanvrager draagt er zorg voor dat de gezagvoerder en de cameraman of dierenexpert bekend zijn met de inhoud van deze ontheffing.

Artikel 4

De aanvrager voert bij de voorbereiding van elk project een veiligheidsanalyse uit. Daarbij wordt in kaart gebracht welke risico’s er zijn als gevolg van het uitvoeren van VFR-vluchten beneden de minimum VFR-vlieghoogte boven het water. Vervolgens worden risicobeperkende maatregelen in kaart gebracht en toegepast, zodanig dat de vlucht op een verantwoorde wijze kan worden uitgevoerd.

Artikel 5

Bij het niet of niet volledig nakomen van de voorschriften of beperkingen kan deze ontheffing worden ingetrokken.

Artikel 6

Deze beschikking treedt in werking met ingang van 1 maart 2017 en vervalt met ingang van 1 januari 2018, tenzij deze voortijdig wordt ingetrokken.

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, namens deze, DE INSPECTEUR ILT/LUCHTVAART, M. van Velzen Senior Inspecteur

Bezwaarmogelijkheid

Tegen dit besluit kunt u binnen een termijn van zes weken na dagtekening, ingaande de dag ná verzending van dit besluit, bezwaar indienen. Het bezwaar moet minimaal bevatten:

  • de naam en het adres van de indiener;

  • de dagtekening;

  • een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;

  • de gronden van het bezwaar;

  • uw handtekening.

Het bezwaar kan onder vermelding van ‘bezwaar’ en het kenmerk van dit besluit worden gestuurd naar het volgende adres:

Inspectie Leefomgeving en Transport

Postbus 16191

2500 BD Den Haag

Is er sprake van onverwijlde spoed? Dan kunt u de rechtbank in het rechtsgebied van uw woonplaats verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.

Meer informatie over de voorlopige voorziening vindt u op www.rechtspraak.nl.

TOELICHTING

Paragraaf SERA.5005, onderdeel (f), van verordening (EU) nr. 923/2012, geeft de minimumvlieghoogte voor VFR-verkeer. Op basis van artikel 19, derde lid, van het Besluit luchtverkeer 2014 en paragraaf SERA.3105 kan ontheffing worden verleend van de voorgeschreven minimumvlieghoogten voor VFR-verkeer.

Door het Research and Technology Centre (FTZ), University of Kiel, is aan de aanvrager een opdracht gegeven om boven het Duitse deel van de Noordzee waarnemings- en onderzoeksvluchten uit te voeren. Hiervoor moet incidenteel lager worden gevlogen binnen de Amsterdam FIR. Om een representatief beeld te krijgen dienen er gedurende het jaar verschillende waarnemings- en onderzoeksvluchten te worden uitgevoerd. Omdat er gedurende het gehele jaar vluchten worden uitgevoerd waarbij de uiteindelijke opdracht tot het uitvoeren van de vlucht relatief kort voor aanvang van de vlucht wordt verstrekt, is de Inspectie van mening dat het gerechtvaardigd is om een jaarvergunning af te geven.

Bij het niet of niet volledig nakomen van de voorschriften of beperkingen kan deze ontheffing worden ingetrokken.

Naar boven