TOELICHTING
1. Aanleiding
Uit het rapport ‘Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld’ van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst uit 20161 blijkt dat personen die zich aansluiten bij de terroristische organisatie Islamitische
Staat (ISIS) hun reisdocumenten inleveren bij de autoriteiten van ISIS. Het is voorstelbaar
dat deze reisdocumenten vervolgens worden misbruikt door terroristen, bijvoorbeeld
bij reisbewegingen richting Europa. Voor de nationale en internationale veiligheid
is het van buitengewoon belang dat deze personen bij de Schengenbuitengrenzen worden
gedetecteerd en, indien er een Europees Arrestatiebevel is uitgevaardigd, bij deze
grenzen worden aangehouden. Met het oog daarop worden personen internationaal gesignaleerd,
en is het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme mede daarom opgesteld. Omdat reisdocumenten
een belangrijk middel zijn ter identificatie en detectie van personen en het vaststellen
van identiteitsverwisseling, is het wenselijk dat ook deze reisdocumenten worden opgenomen
in (inter)nationale signaleringsregisters. Daarom wordt met deze ministeriële regeling
in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 een nieuwe grond opgenomen voor opname
van reisdocumenten in het basisregister reisdocumenten (hierna: BR) en daarmee in
de internationale signaleringsregisters.
Het BR heeft tot doel het voorkomen en bestrijden van fraude met en misbruik van reisdocumenten.
Dit wordt gedaan door middel van het vastleggen van gegevens met betrekking tot vermiste,
ontvreemde en bepaalde van rechtswege vervallen documenten en de verstrekking van
die gegevens aan daartoe bevoegde autoriteiten en derden. Het BR wordt door de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Minister van BZK) beheerd.
Opname van documenten in het BR heeft ten gevolge dat deze gegevens onder verantwoordelijkheid
van de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: Minister van VenJ) worden opgenomen
in de internationale signaleringsregisters.
2. Vermissing reisdocument en registratie signaleringsregisters
Inhoud regeling
Volgens de definitiebepaling van artikel 1, onder j, van de Paspoortwet worden reisdocumenten
als vermist aangemerkt als de houder niet meer de feitelijke beschikking heeft over
een op zijn naam gesteld reisdocument, anders dan door of ten behoeve van handelingen
van een daartoe bevoegde autoriteit. In artikel 31 van de Paspoortwet en artikel 60
van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 is neergelegd dat de houder van
een reisdocument een eerder uitgereikt reisdocument als vermist kan opgeven. Met de
onderhavige regeling wordt in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 bepaald
dat ook ‘de Minister die het aangaat’ een vermissing van een reisdocument kan melden
bij de Minister van BZK. Voor de melding van deze vermissing en daarmee de opname
in het BR gelden twee criteria:
-
1. De persoon waarvan het reisdocument op zijn naam is gesteld is reeds opgenomen in
het register paspoortsignaleringen (hierna: RPS) op de grond van artikel 23 van de
Paspoortwet. Dat betekent dat het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon
buiten het Koninkrijk handelingen zal verrichten, die een bedreiging vormen voor de
veiligheid en andere gewichtige belangen van het Koninkrijk of een of meerdere landen
van het Koninkrijk dan wel de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden.
-
2. Voorts is er een gegrond vermoeden bij de Minister die het aangaat dat de betrokken
persoon de feitelijke beschikking van het reisdocument buiten het Koninkrijk heeft
overgedragen aan een derde, niet zijnde een daartoe bevoegde autoriteit.
Ad 1. Er is gekozen voor de afbakening van personen die op grond van artikel 23 van
de Paspoortwet in het RPS gesignaleerd zijn, omdat er ten aanzien van deze personen
reeds een gegrond vermoeden bestaat dat zij buiten het Koninkrijk handelingen zullen
verrichten die een bedreiging vormen voor de veiligheid van (landen van) het Koninkrijk
of bevriende mogendheden. Dit betreft derhalve een zwaarwegend criterium waardoor
de bevoegdheid niet lichtvaardig kan worden toegepast. Het criterium omvat onder andere
personen die reeds zijn uitgereisd en zich hebben aangesloten bij een terroristische
organisatie. Bovendien wordt met dit criterium aangesloten bij de systematiek van
de Paspoortwet.
Ad 2. Het criterium ‘gegrond vermoeden dat de betrokken persoon buiten het Koninkrijk
de feitelijke beschikking van het reisdocument heeft overgedragen aan een derde’ is
algemeen geformuleerd en kan meerdere situaties omvatten. Een gegrond vermoeden kan
bijvoorbeeld bestaan wanneer aannemelijk is dat iemand zich heeft aangesloten bij
een terroristische organisatie waarvan bekend is dat de leden (gedwongen) hun reisdocumenten
moeten afstaan aan de terroristische organisatie. Een gegrond vermoeden kan blijken
uit algemene en persoonsgerichte onderzoeken.
Indien een persoon op de grond van artikel 23 van de Paspoortwet in het RPS is gesignaleerd,
en het gegronde vermoeden bestaat dat betrokkene de feitelijke beschikking over zijn
Nederlands reisdocument buiten het Koninkrijk heeft overgedragen aan een derde, kan
niet worden afgewacht dat deze persoon zelf de vermissing van het reisdocument meldt.
Het is namelijk onwaarschijnlijk dat de betrokkene uit eigen beweging de melding van
vermissing zal doen. Melding van vermissing dient echter zo snel mogelijk plaats te
vinden omdat misbruik van het vermiste reisdocument ernstige gevolgen kan hebben voor
de veiligheid van het Koninkrijk.
De bevoegdheid tot melding van de vermissing komt toe aan ‘de Minister die het aangaat’.
Gezien het veiligheidsaspect zal melding in de meeste gevallen geschieden door de
Minister van VenJ. Het is echter niet uitgesloten dat ook een andere minister hier
noodzaak toe ziet. Daarom is er niet voor gekozen de Minister van VenJ expliciet in
de regeling te benoemen.
Opname vermist document in (inter)nationale systemen
Door opname van het vermiste reisdocument in het BR wordt misbruik met het vermiste
reisdocument zoveel als mogelijk tegengegaan. De gegevens uit het BR worden namelijk
via de Minister van VenJ uitgewisseld met het Schengen informatiesysteem II (hierna:
SIS II). Het SIS II is een signaleringsregister van het Schengengebied. Op grond van
artikel 38 van het SIS II Besluit2 worden reisdocumenten die zijn gestolen, verduisterd, anderszins vermist of ongeldig
gemaakt, ter inbeslagname opgenomen in het SIS II. Daarnaast vindt er een gegevensuitwisseling
plaats tussen SIS II en Stolen and Lost Travel Documents systeem van Interpol (hierna:
SLTD). In het SLTD worden gestolen of anderszins vermiste reisdocumenten opgenomen.
Door de gegevensuitwisseling tussen nationale en internationale signaleringsregisters
ontstaat de mogelijkheid tot detectie bij de controle bij grenspassages, ook buiten
Nederland. Het SIS II en het SLTD kunnen ten aanzien van gesignaleerde reisdocumenten
te allen tijde systematisch worden geraadpleegd door grensbewakers en opsporingsdiensten
binnen Schengen respectievelijk wereldwijd.
Met het SIS II kan verder worden gecheckt of de betreffende persoon ongewenst vreemdeling
is, gesignaleerd is vanwege criminele activiteiten of met het doel om betrokkene aan
te houden. Bij het grensoverschrijdende verkeer aan de Schengenbuitengrenzen wordt
eenieder aan controle onderworpen tot vaststelling van de identiteit op basis van
de overgelegde of getoonde reisdocumenten. Bij deze controle kunnen de documentnummers
(paspoort of identiteitskaart) worden gecontroleerd in het SISII en het SLTD. Daarnaast
bestaat de verplichting om persoonsgegevens van niet EU-onderdanen systematisch te
controleren in het SISII. Ten aanzien van EU-onderdanen geldt naar verwachting met
ingang van dit voorjaar dat persoonsgegevens tevens systematisch kunnen worden gecontroleerd.
Door de mogelijkheid de vermiste documenten op te nemen in signaleringsregisters is
de kans aanzienlijk groter dat betrokkene aan de grens wordt gedetecteerd dan in de
situatie dat alleen sprake is van een persoonssignalering. Wanneer de reisdocumenten
worden gecontroleerd, zal blijken dat deze ter inbeslagname zijn opgenomen in het
SIS II en kunnen de documenten worden ingenomen. Betrokkene heeft dan geen beschikking
meer over een reisdocument en zal de grens niet zonder meer mogen passeren. Indien
er een Europees Arrestatiebevel is uitgevaardigd voor de betrokkene wordt de betrokkene
bovendien aangehouden. De betrokkene is door de opname van het vermiste reisdocument
in de BR niet beperkt in zijn recht om terug te keren naar zijn land van herkomst.
De betrokkene heeft namelijk de mogelijkheid een laissez-passer aan te vragen voor
terugkeer naar Nederland. Hiervoor is echter contact nodig met een Nederlandse ambassade
of consulaat en een ‘onopgemerkte’ terugkeer wordt zoveel als mogelijk tegengegaan.
De melding van vermissing door de Minister wordt niet opgenomen in het basisregistratie
personen (BRP). Dit heeft tot gevolg dat bij de aanvraag van een nieuw reisdocument
de betrokkene ook zelf nog een verklaring van vermissing zal moeten afgeven. Hierdoor
moet de betrokkene uitleggen onder welke omstandigheden het reisdocument is vermist,
wat een extra controlemogelijkheid bewerkstelligd.
Relatie tot andere paspoortuitvoeringsregelgeving
Er is voor gekozen om de bevoegdheid om een vermissing te melden, op te nemen in de
Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. Dat laat onverlet dat deze (algemene)
bevoegdheid geldt ten aanzien van alle verstrekte reisdocumenten als bedoeld in artikel
2 Paspoortwet, ongeacht of deze is verstrekt op grond van de Paspoortuitvoeringsregeling
Nederland 2001 (door de burgemeester of gezaghebber), de Paspoortuitvoeringsregeling
Buitenland 2001 (door de Minister van Buitenlandse Zaken), de Paspoortuitvoeringsregeling
Caribische landen (door de Gouverneur) of de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke
Marechaussee 2001 (door de commandant). Omdat de terreurdreiging vooral voor (West)
Europa geldt, is er vooralsnog niet voor gekozen om in de Paspoortuitvoeringsregeling
Caribische landen eenzelfde bevoegdheid toe te kennen aan de Minister die het aangaat
van de betrokken landen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Met de term ‘Minister die het aangaat’ is aangesloten bij artikel 23 van de Paspoortwet.
Het is doorgaans de Minister van VenJ die het verzoek doet om een houder van een reisdocument
op grond van artikel 23 op te nemen in het RPS. Zoals hiervoor aangegeven, ligt het
in de reden dat ook de melding van de vermissing door de Minister van VenJ wordt gedaan.
De melding van de vermissing van het desbetreffende reisdocument wordt gedaan aan
de Minister van BZK, omdat deze minister verantwoordelijk is voor het BR en de opname
van gegevens in dit register.
De zinsnede ‘de feitelijke beschikking over zijn reisdocument buiten het Koninkrijk
heeft overgedragen aan een derde’ omvat zowel de situatie dat de betrokkene het reisdocument
vrijwillig heeft overgedragen aan een derde, als de situatie dat de betrokkene hiertoe
is gedwongen. In beide gevallen kan de Minister van VenJ een melding van vermissing
doen, mits betrokkene reeds is gesignaleerd op de grond van artikel 23 van de Paspoortwet.
Deze bevoegdheid staat los van de bevoegdheid van de betrokken persoon om zelf het
document als vermist op te geven.
Middels een door de Minister van BZK beschikbaar gesteld formulier wordt de Minister
van BZK ingelicht over de vermissing van een reisdocument door de betrokken Minister.
Op grond van artikel 4a, derde lid, van de Paspoortwet neemt de Minister van BZK het
vermiste reisdocument vervolgens op in het BR.
Artikel II
Met het oog op een mogelijke spoedige terugkeer van uitgereisde terroristen vanuit
door terroristen beheerd gebied naar Nederland, is het gewenst dat deze ministeriële
regeling zo spoedig mogelijk in werking treedt. Daarom bepaalt artikel II dat de ministeriële
regeling de dag na de publicatie in het Staatscourant in werking treedt. Hiermee is
afgeweken van de principes van vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn
van twee maanden (Ar. 174).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk