Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 februari 2017, 2017-00000197982, tot vaststelling van de Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet (Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 83, derde en vierde lid, van de Participatiewet en artikel 2, tweede lid, van het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet;

besluit vast te stellen:

TIJDELIJKE REGELING EXPERIMENTEN PARTICIPATIEWET

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet;

initiatiefgemeente:

gemeente Groningen, gemeente Tilburg, gemeente Utrecht en gemeente Wageningen;

minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2 Indiening verzoek

  • 1. Het verzoek van een gemeente als bedoeld in artikel 3 van het besluit wordt uitsluitend schriftelijk ingediend bij de minister per e-mail op het volgende e-mailadres: ExperimentenPW@minSZW.nl. Het door de gemeente gebruikte e-mailadres zal in de verdere correspondentie worden gebruikt.

  • 2. Voor het indienen van een verzoek worden de daartoe beschikbare formulieren gebruikt, die op de website van de Rijksoverheid zijn gepubliceerd.

  • 3. Een initiatiefgemeente wordt in de gelegenheid gesteld om vanaf 1 april 2017 een verzoek in te dienen.

  • 4. Overige gemeenten kunnen vanaf maandag 1 mei 2017 om 9.00 uur, een verzoek indienen.

  • 5. Gemeenten die binnen dezelfde arbeidsmarktregio vallen, of deel uit maken van een bestaand samenwerkingverband in het kader van de wet, die gezamenlijk één experiment willen uitvoeren, wijzen een gemeente aan als penvoerder die het gezamenlijke verzoek per e-mail indient.

Artikel 3 Behandeling aanvragen

  • 1. Verzoeken worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 2. Alleen een volledig verzoek wordt in behandeling genomen.

  • 3. De minister stelt een gemeente onverwijld op de hoogte indien een verzoek door hem als niet volledig wordt beschouwd en derhalve niet in behandeling wordt genomen.

  • 4. De minister beslist binnen acht weken na ontvangst van het volledige verzoek. Deze termijn kan met vier weken worden verlengd.

  • 5. De minister stelt de gemeente schriftelijk in kennis van zijn beslissing.

Artikel 4 Toekenning verzoek

  • 1. Bij de toekenning van het verzoek tot aanwijzing wordt de volgorde van binnenkomst gehanteerd.

  • 2. De aanwijzing van een gemeente door de minister geschiedt schriftelijk.

Artikel 5 Afwijzing verzoek

Onverminderd artikel 4 van het besluit, wordt een verzoek afgewezen indien:

  • naar het oordeel van de minister één of meerdere verplichte voorgeschreven verordeningen in procedurele zin of inhoudelijk niet in overeenstemming zijn met de wet;

  • meer dan zeven gemeenten het verzoek indienen tot een gezamenlijk experiment.

Artikel 6 Verplichting gemeenten

De gemeente verschaft op verzoek van de minister onverwijld gevraagde informatie.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

Bij onvoorziene gevallen kan de minister aan alle deelnemende gemeenten of één of enkele deelnemende gemeenten aanwijzingen geven.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het moment dat het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet in werking treedt, en vervalt op het moment dat het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet komt te vervallen.

Artikel 9 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 februari 2017

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

1 Inleiding

Met het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (het besluit) wordt het mogelijk gemaakt voor gemeenten om te kunnen experimenteren met enkele bepalingen uit de Participatiewet (hierna: de wet). In artikel 83, vierde lid, van de wet is de grondslag gegeven voor deze regeling om nadere regels te stellen over de uitvoering van experimenten over hoe om te gaan met onvoorziene gevallen.

Om te kunnen experimenteren moeten gemeenten aangewezen zijn door de minister. Deze regeling geeft een nadere invulling hoe gemeenten een verzoek kunnen indienen ten einde aangewezen te worden. Deze regeling die gelijktijdig met het besluit in werking treedt – en vervalt – voorziet daarin.

2 Verzoek door gemeenten en aanwijzingscriteria

Op grond van het besluit kunnen gemeenten een schriftelijk verzoek indienen bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om aangewezen te worden om te mogen experimenteren. Verzoeken kunnen niet eerder worden ingediend dan de in artikel 2 van deze ministeriële regeling genoemde periode. De belangstelling of aanmeldingen die sommige gemeenten eerder dan de inwerkingtreding van het besluit en deze regeling hebben kenbaar gemaakt gelden niet als een verzoek conform het besluit en zijn niet in behandeling genomen.

2.1 Volgorde van binnenkomst

De schriftelijke verzoeken van gemeenten worden op volgorde van binnenkomst behandeld. Daarbij geldt dat de verzoeken tijdig en volledig moeten zijn ingediend. De initiatiefgemeenten, te weten Groningen, Tilburg, Utrecht en Wageningen krijgen de gelegenheid om eerder een verzoek in te dienen. De minister acht het opportuun om deze vier gemeenten voorrang te geven omdat zij vanaf medio september 2015 in gesprek zijn met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over hun plannen om te experimenten met de Participatiewet. Het besluit waarop deze regeling gestoeld is, is mede op basis van de plannen van deze vier gemeenten en hun waardevolle inspanningen tot stand gekomen. De minister stelt zich dan ook op het standpunt dat deze vier gemeenten – mits hun verzoeken voldoen aan de voorwaarden in het besluit – in ieder geval mogen deelnemen. Indien (een van) de vier initiatiefgemeenten binnen de voor hen vastgestelde termijn geen verzoek indienen, dan vervalt deze voorrangspositie.

Gemeenten kunnen vanaf het in deze regeling genoemde moment een schriftelijk verzoek indienen bij de minister. Voor de vier initiatiefgemeenten geldt een eerder tijdstip. Het verzoek kan uitsluitend via het e-mailadres ExperimentenPW@minSZW.nl worden ingediend. Bij het indienen van een verzoek maken gemeenten gebruik van de ‘Aanvraagbrief’ en het ‘Aanvraagformulier’ die op de website van de Rijksoverheid zijn gepubliceerd. Een verzoek is volledig ingediend als alle onderdelen van de brief en het formulier correct zijn ingevuld.

De verzoeken die voldoen aan de eisen van het besluit en het wetenschappelijke beoordelingskader worden toegekend totdat het maximale aantal van 25 gemeenten is bereikt of als het maximale aantal deelnemers van 4% van de bijstandspopulatie is bereikt (zie ook 2.3).

2.2 Samenwerkingsverbanden

De regeling biedt gemeenten de mogelijkheid om met meerdere gemeenten een verzoek in te dienen voor het opzetten van één gezamenlijk experiment. De samenwerkende gemeenten dienen één aanvraagformulier in met daarbij van iedere experimenterende gemeente een verzoek door middel van de aanvraagbrief. Op deze manier wordt ook kleinere gemeenten de mogelijkheid geboden om in samenwerking met andere gemeenten te voldoen aan de criteria van het besluit door voldoende deelnemers te werven om wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen. Bij een gezamenlijke aanvraag gelden de volgende criteria:

  • de gezamenlijke aanvraag wordt ingediend namens maximaal zeven gemeenten uit dezelfde arbeidsmarktregio of uit een ander bestaand samenwerkingsverband in het kader van de Participatiewet en bestaat uit één gezamenlijk aanvraagformulier en één aanvraagbrief per deelnemende gemeente;

  • de indieners van de gezamenlijke aanvraag wijzen één gemeente aan als penvoerder die het verzoek namens hen indient en de verantwoordelijkheid draagt voor de communicatie met de minister. Ook is de penvoerende gemeente verantwoordelijk voor het nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit het tweede en derde lid van artikel 8 van het besluit, namelijk het uitbrengen aan de minister van een halfjaarlijks verslag en een eindverslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk;

  • het verzoek is namens alle colleges van burgemeester en wethouders van de aan de gezamenlijke aanvraag deelnemende gemeenten ondertekend door middel van de separate aanvraagbrief per deelnemende gemeente;

  • de colleges van alle deelnemende gemeenten verklaren afzonderlijk dat zij de Participatiewet rechtmatig uitvoeren (zie ook 2.4);

  • iedere deelnemende gemeente telt mee voor het maximum van 25 gemeenten of voor het bereiken van de 4% van de bijstandspopulatie die aan de experimenten mag deelnemen.

De mogelijkheid tot samenwerking impliceert dat gemeenten die zich bij één van de vier initiatiefgemeenten aansluiten gezamenlijk een verzoek kunnen indienen vanaf het tijdstip dat geldt voor de vier initiatiefgemeenten. De initiatiefgemeenten hebben met de staatssecretaris afgesproken dat zij een beperkt aantal gemeenten bij hun verzoek betrekken zodat er ruimte overblijft voor overige gemeenten. Dit betekent dat er naast de verzoeken van de initiatiefgemeenten minimaal 14 gemeenten deel zullen kunnen nemen aan een experiment, mits de grens van 4% niet wordt overschreden.

Verder is van belang te verduidelijken dat indien een (gezamenlijk) experiment, de grens van maximum 25 gemeenten of 4% van de totale bijstandspopulatie overschrijdt, het verzoek (of de verzoeken van alle deelnemende gemeenten) kan worden afgewezen. Op basis van volgorde van binnenkomst kan een volgend verzoek wel worden toegekend dat onder de genoemde grens blijft.

2.3 Maximaal aantal deelnemers en gemeenten

Conform het tweede en derde lid van artikel 4 van het besluit mag het totaal aantal deelnemers (inclusief deelnemers die in de controlegroep zitten) van alle toegekende experimenten niet meer zijn dan 4% van de totale landelijke bijstandspopulatie. Bij de vaststelling van het aantal deelnemers hanteert de minister het totaal aantal bijstandsgerechtigden per 1 januari 2017. Daarnaast stelt het besluit dat maximaal 25 gemeenten kunnen deelnemen aan de experimenten totdat er voldoende verzoeken zijn toegekend voor een representatief totaalbeeld. De gemeenten dienen bij hun verzoek, conform het besluit en de eis van het wetenschappelijke beoordelingskader, de onderzoeksgroepen en de grootte daarvan te beschrijven. De experimenteergroepen zijn niet groter en conform het beoordelingskader noodzakelijk is.

Voorbeeld:

Eind juni 2016 ontvingen 463.000 personen tot de AOW-leeftijd een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Dat zou betekenen dat het totaal aantal deelnemers aan de experimenten niet meer mag zijn dan 4% van 463.000 wat neerkomt op 18.520 personen1. Stel er hebben vijftien gemeenten toestemming gekregen om te mogen experimenteren en het totale aantal deelnemers in de onderzoeksgroepen van deze 15 gemeenten is 18.500 personen. Dat betekent dat het toekennen van een 16e verzoek het criterium van 4% overschrijdt. In dat geval zal de minister geen andere gemeenten meer aanwijzen om te experimenteren. Omgekeerd geldt dat er maximaal 25 gemeenten kunnen deelnemen aan experimenten. Ook als het aantal deelnemers in de onderzoeksgroepen van de 25 toegekende gemeenten minder is dan 18.520 personen.

2.4 Rechtmatige uitvoering wet

In het besluit is bepaald dat een verzoek wordt afgewezen als de gemeente op het moment van indienen van het verzoek de Participatiewet niet rechtmatig uitvoert. Voor het specifieke doel om gemeenten te kunnen aanwijzen om te mogen experimenteren, is sprake van genoemde rechtmatige uitvoering indien in de verzoekende gemeente alle verplicht voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Participatiewet. Bij een aanvraag om aangewezen te worden als experimentgemeente dient het college door middel van de aanvraagbrief te verklaren dat in zijn gemeente sprake is van genoemde rechtmatige uitvoering. Bij verzoeken waarbij meerdere gemeenten betrokken zijn, is een afzonderlijke aanvraagbrief van elk betrokken college vereist. Zo wordt gewaarborgd dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Participatiewet ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het besluit. In de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Voortman (Kamerstukken II 2016/2017, nr.1019) en Koşer Kaya (Kamerstukken II 2016/2017, nr. 1018) is hierop ook gewezen.

2.5 Adviesrol ZonMw

In opdracht van de staatssecretaris heeft ZonMw een beoordelingskader opgesteld voor experimenten met de Participatiewet. Dit kader is door het ministerie op de website van de Rijksoverheid gepubliceerd.2 De minister vraagt ZonMw om advies over verzoeken die voldoen aan het besluit en deze regeling. ZonMw toetst die verzoeken aan het wetenschappelijke beoordelingskader en adviseert de minister of een verzoek voldoet aan de wetenschappelijke kwaliteitseisen.

3 Aanwijzingsbesluit door de minister

De minister beoordeelt verzoeken op basis van het besluit, deze regeling en het wetenschappelijk beoordelingskader, in beginsel binnen acht weken na ontvangst. Het is mogelijk dat voor de beoordeling van ingediende aanvragen meer tijd nodig is dan acht weken. In dat geval verlengt de minister zijn beslistermijn met nog eens vier weken en stelt de verzoekende gemeente hiervan op de hoogte. De minister maakt zijn besluit of een gemeente of een samenwerkingsverband van gemeenten al dan niet aangewezen wordt om te mogen experimenteren schriftelijk bekend.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat enkele definitiebepalingen waaronder de opsomming van de initiatiefgemeenten.

Artikel 2 Indiening verzoek

In dit artikel wordt beschreven hoe en met name wanneer een verzoek kan worden ingediend. Een initiatiefgemeente kan vanaf 1 april 2017, het verzoek indienen. Ook indien een of meerdere initiatiefgemeenten deel uitmaken van een gezamenlijk experiment kunnen die gezamenlijke indieners gebruik maken van deze eerdere periode. Voor alle overige gemeenten geldt 1 mei 2017, 9:00 uur, als moment vanaf wanneer een verzoek kan worden ingediend. Vanaf dat moment verliezen de initiatiefgemeenten deze voorrangspositie.

Voor de aanvraag worden de daartoe vastgestelde formulieren gebruikt. Hiervoor zijn op de website van de Rijksoverheid een aanvraagbrief en aanvraagformulier gepubliceerd. Naast het aanvraagformulier voor het gezamenlijke experiment, wordt voor elke deelnemende gemeente een aparte aanvraagbrief bijgevoegd bij de gezamenlijke aanvraag door de penvoerende gemeente.

Artikel 3 Behandeling aanvragen

Het in behandeling nemen van de aanvragen geschiedt op volgorde van binnenkomst. Voor aanvragen die niet volledig zijn, wordt geen hersteltermijn geboden, maar deze kunnen opnieuw worden ingediend.

Artikel 4 Toekenning verzoek

De toekenning van het verzoek en dus de formele aanwijzing conform de wet om van de wet te mogen afwijken geschiedt schriftelijk.

Artikel 5 Afwijzing verzoek

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden om van aanwijzing af te zien, naast de afwijzingsgronden die in artikel 4 van het besluit al zijn gegeven. Zo is voor het wetenschappelijk kunnen vergelijken van alle resultaten van de experimenten van belang dat deelnemende gemeenten alle voorgeschreven verordeningen, niet alleen in procedurele zin maar ook inhoudelijk in overeenstemming hebben met de wettelijke bepalingen.

Voorts is een maximum van 7 samenwerkende gemeenten gesteld.

Artikel 6 Verplichting gemeenten

Indien nodig kan de minister aan de gemeenten informatie vragen over het verloop van het experiment.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

Indien nodig kan de minister enige sturing geven aan het experiment.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt op hetzelfde moment in werking als het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet waarop het is gebaseerd en vervalt eveneens op hetzelfde moment dat het besluit vervalt. Het besluit en dus deze regeling treden in werking op 1 april 2017, en vervallen op 1 april 2021.

Artikel 9 Citeertitel

Indien wordt verwezen naar deze regeling gebeurt dat middels de volgende titel: Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Afhankelijk van de stand van de totale bijstandspopulatie per 1 januari 2017 kan dit genoemde cijfer enigszins afwijken.

Naar boven