De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999
betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen
aan zware vrachtvoertuigen (PbEG 1999, L 187), zoals deze laatstelijk is gewijzigd
bij Richtlijn 2013/22/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PbEU 2013, L 158), en artikel
5, eerste en vijfde lid, van de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en
ViA15;
BESLUIT:
TOELICHTING
Algemeen deel
De Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 geeft de grondslag voor
tolheffing voor de wegvakken Blankenburgverbinding en de ViA15. Met de Wet tijdelijk
tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 wordt ook voorzien in een herimplementatie
van Richtlijn1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende
het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastuctuurvoorzieningen aan
zware vrachtvoertuigen (PbEG 1999, L 187) (hierna: Richtlijn 1999/62/EG) voor zover
het tolheffing betreft. Deze richtlijn was voor zover het tolheffing betreft, geïmplementeerd
in de Wet bereikbaarheid en mobiliteit, maar die is met de inwerkingtreding van de
Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 ingetrokken. Enkele onderdelen
van Richtlijn 1999/62/EG zijn in de onderhavige regeling geïmplementeerd.
De tracébesluiten die voor de realisatie van de wegvakken Blankenburgverbinding en
ViA15 vastgesteld moeten worden, gaan bij de vaststelling uit van de gegevens en onderzoeken
die zijn gebaseerd op de situatie dat tol wordt geheven. Om de tracébesluiten vast
te kunnen stellen, is het van belang dat naast de wettelijke grondslag om tol te kunnen
heffen ook de toe te passen toltarieven in een ministeriële regeling worden vastgelegd.
De maximumtoltarieven zijn berekend aan de hand van een methode die gebaseerd is op
de kernbeginselen voor kostenberekening die in Bijlage III van Richtlijn1999/62/EG
zijn opgenomen. Zie hiervoor verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.
De wet geeft een kader voor de tolheffing. De daadwerkelijke uitvoering en inrichting
van het tolsysteem moet nog nader worden uitgewerkt in het uitvoerings- en handhavingsplan.
Op het moment dat daarover meer duidelijkheid is, kan de onderhavige regeling verder
worden uitgebreid met andere onderwerpen voor zover die nodig zijn voor een goede
werking van het tolsysteem, zoals bijvoorbeeld het mogelijk maken van verschillende
betaalwijzen. Voorts kunnen onder andere in de ministeriële regeling motorrijtuigen
worden aangewezen waarvoor een vrijstelling van het toltarief geldt bij calamiteiten
en beheer- en onderhoudswerkzaamheden, de termijn waarbinnen het toltarief betaald
moet zijn en de termijn waarbinnen een eventuele aanmaning betaald moet zijn.
Bij de totstandkoming van deze regeling is afgezien van een internetconsultatie omdat
de tarieven al eerder aan de Tweede Kamer gemeld zijn (Kamerstukken II 2013/14, 33 750-A, nrs. 19 en 58). Een internetconsultatie zou niet leiden tot andere tarieven.
Deze regeling is afgestemd met Rijkswaterstaat, de Inspectie Leefomgeving en Transport,
het Centraal Justitieel Incassobureau en de Dienst Wegverkeer.
Artikelsgewijs
HOOFDSTUK 2 TOL
Artikel 2 (hoogte toltarief)
In dit artikel is de hoogte van de te heffen toltarieven vastgesteld. Daarbij is uitgegaan
van prijspeil 2013, zodat de tarieven overeenkomen met de tarieven die eerder aan
de Tweede Kamer zijn gemeld (Kamerstukken II 2013/14, 33 750-A, nrs. 19 en 58).
Op grond van artikel 7 sexies, eerste lid van Richtlijn 1999/62/EG zijn de maximumtoltarieven
berekend. De te heffen toltarieven mogen niet hoger zijn dan deze maximumtoltarieven.
Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd waarbij de kernbeginselen, bedoeld in bijlage
III van Richtlijn 1999/62/EG, zijn toegepast. De berekende maximumtarieven bedragen
€ 14,64 voor de Blankenburgverbinding en € 15,00 voor de ViA15, beide prijspeil 2013.
Overeenkomstig artikel 7 nonies, tweede lid, Richtlijn 1999/62/EG heeft de Europese
Commissie geadviseerd dat aan de verplichtingen van artikel 7 sexies Richtlijn 1999/62/EG
geacht wordt te zijn voldaan (advies Europese Commissie 8 februari 2016, C(2016) 663
final, punt 21).
De in artikel 2 van de onderhavige regeling vastgestelde toltarieven zijn lager dan
de berekende maximumtarieven en zijn daarmee toegestaan.
Er wordt niet gedifferentieerd naar Euro-emissieklasse. Op grond van artikel 7 octies
van Richtlijn 1999/62/EG kan voor vrachtvoertuigen onder andere van differentiatie
worden afgezien als dat technisch niet uitvoerbaar zou zijn of als de meest vervuilende
voertuigen daardoor naar andere trajecten zouden uitwijken, met negatieve gevolgen
voor verkeersveiligheid en volksgezondheid. Op basis van de gehanteerde verkeersprognoses
is het de verwachting dat een wijziging in het toltarief (voor vracht) grote gevolgen
heeft op de vraaguitval binnen die categorie. Een hoger toltarief voor meer vervuilende
voertuigen (op basis van Euro-emissieklasse) leidt er naar verwachting toe dat deze
voertuigen uitwijken naar de alternatieve gratis verbinding. Dit heeft een ongewenst
effect op de leefomgeving. Het differentiëren naar Euro-emissieklasse is bovendien
uitvoeringstechnisch complex. Er is geen Europees dekkend systeem waarmee in Nederland
van buitenlandse voertuigen de Euro-emissieklasse kan worden vastgesteld. De Euro-emissieklasse
kan ook niet op basis van uiterlijke kenmerken worden vastgesteld.
Gezien de ongewenste effecten op de leefomgeving door het omrijden die zouden ontstaan
vanwege differentiatie van de toltarieven en gezien het feit dat differentiatie niet
voor alle voertuigen technische uitvoerbaar is, wordt afgezien van het differentiëren
naar Euro-emissieklasse. De Europese Commissie oordeelt in haar hierboven genoemde
advies dat hiermee aan de voorwaarden om af te wijken van de differentiatie naar Euro-emissieklasse
is voldaan (advies Europese Commissie 8 februari 2016, C(2016) 663 final, punt 19).
Het derde lid bepaalt dat het toltarief jaarlijks wordt geïndexeerd volgens de Index
Bruto Overheidsinvesteringen (IBOI). Op grond van het vierde lid worden voorafgaand
aan het moment van openstelling en vervolgens jaarlijks de dan geldende, geïndexeerde
tarieven door de Minister van Infrastructuur en Milieu gepubliceerd. De publicatie
vindt plaats in de Staatscourant.
Het vijfde lid bepaalt dat er op de Blankenburgverbinding respectievelijk de ViA15
tol wordt geheven vanaf het moment dat wordt opengesteld.
HOOFDSTUK 3 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 3 (inwerkingtreding)
De inwerkingtreding van deze regeling vindt tegelijkertijd plaats met de inwerkingtreding
van de wet. Hiermee wordt afgeweken van de inwerkingtreding op de vaste verandermomenten
van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Het tracébesluit voor de Blankenburgverbinding
zal naar verwachting in maart 2016 worden vastgesteld en daarvoor is het van belang
dat de wet en de onderhavige ministeriële regeling in werking zijn getreden. De afwijking
van de vaste verandermomenten is gerechtvaardigd omdat hiermee aanmerkelijke ongewenste
publieke nadelen worden voorkomen. Voorts heeft afwijking van de vaste verandermomenten
geen praktische effecten voor burgers omdat de daadwerkelijke tolheffing pas zal plaatsvinden
vanaf het moment van openstelling van de respectievelijke wegvakken. Voor de Blankenburgverbinding
is dat naar verwachting in 2020 en voor de ViA15 is dat in 2023.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus