Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland

Logo Leiden

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Katwijk, Leiden, Oegstgeest, Voorschoten, Waddinxveen, Wassenaar en Zoeterwoude;

overwegende dat:

  • het uit overwegingen van kwaliteit, continuïteit en efficiency gewenst is om hun samenwerking bij de beleidsvoorbereiding, heffing en invordering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen, alsmede bij de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken en het beheer en de uitvoering van vastgoedinformatie vorm te geven op basis van een gemeenschappelijke regeling;

  • het hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeenten Gouda, Leiden, Oegstgeest, Voorschoten, Wassenaar en Zoeterwoude sinds 1 januari 2011 op dit gebied samenwerken in de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk en Katwijk daarbij per 1 januari 2013 zijn aangesloten en dat de gemeente Waddinxveen wil aansluiten bij deze gemeenschappelijke regeling per 1 januari 2016;

  • de grondslag van de gemeenschappelijke regeling is gebaseerd op Hoofdstuk V, Regelingen tussen gemeenten en waterschappen, artikel 61 en volgende, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • het college van dijkgraaf en hoogheemraden en de colleges van burgemeester en wethouders van hun algemeen bestuur, respectievelijk gemeenteraden daartoe de vereiste toestemmingen hebben verkregen;

  • de gemeente Waddinxveen en de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling zich verbonden hebben de samenwerking met ingang van 1 januari 2016 operationeel te hebben en de taken daadwerkelijk gezamenlijk uit te voeren;

  • de tekst van de gemeenschappelijke regeling is aangepast als gevolg van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 januari 2015;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Waterschapswet, de Gemeentewet en de Wet waardering onroerende zaken;

b esluiten:

  • I.

    tot toetreding van de gemeente Waddinxveen per 1 januari 2016 tot de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, onder voorwaarde van gelijktijdige wijziging van deze regeling;

  • II.

    tot wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland 2013, opdat deze als volgt komt te luiden:

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband;

  • b.

    ambtenaar van het samenwerkingsverband: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub c, van de Gemeentewet en artikel 124, lid 5, sub c, van de Waterschapswet, bevoegd tot de heffing of de invordering van belastingen, en tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • c.

    belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub d, van de Gemeentewet en artikel 124, lid 5, sub d, van de Waterschapswet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

  • d.

    belastingen: de in dit artikel onder l en x genoemde belastingen;

  • e.

    belastingverordening: de verordeningen van de deelnemers tot heffing en invordering van belasting als bedoeld in artikel 110 van de Waterschapswet en artikel 216 van de Gemeentewet;

  • f.

    colleges: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland en de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

  • g.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband;

  • h.

    deelnemer: de aan de regeling deelnemende gemeenten en hethoogheemraadschap;

  • i.

    deelnemende gemeenten: Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Katwijk, Leiden, Oegstgeest, Voorschoten, Waddinxveen, Wassenaar en Zoeterwoude;

  • j.

    directeur: de door het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband benoemde directeur, die tevens de WOR-bestuurder is;

  • k.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland en Zuid-Holland;

  • l.

    gemeentelijke belastingen: de belastingen die de gemeente heft op grond van hoofdstuk XV van de Gemeentewet of krachtens specifieke wetten en waarvan de heffing op grond van de artikelen 5 en 6 is overgedragen aan het samenwerkingsverband;

  • m.

    gemeentelijke deelnemer: de aan de regeling deelnemende gemeenten;

  • n.

    grondgebied: het grondgebied van de deelnemers aan de regeling;

  • o.

    heffen: het opleggen van belastingaanslagen op basis van daartoe door de bevoegde bestuursorganen vastgestelde verordeningen;

  • p.

    heffingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub a, van de Gemeentewet en artikel 124, lid 5, sub a, van de Waterschapswet, bevoegd tot het heffen van belastingen en als bedoeld in artikel 30, lid 8 juncto artikel 1, lid 2 van de Wet waardering onroerende zaken, juncto artikel 231, lid 2 sub b van de Gemeentewet, bevoegd tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • q.

    invorderingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub b, van de Gemeentewet en artikel 124, lid 5, sub b, van de Waterschapswet, bevoegd tot invordering van belastingen;

  • r.

    kwijtscheldingsregels: de door of namens de vertegenwoordigende organen van de deelnemers vastgestelde regels als bedoeld in respectievelijk artikel 144, leden 3 en 4 van de Waterschapswet, en artikel 255, leden 3 en 4 van de Gemeentewet;

  • s.

    nadere regels: nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordening;

  • t.

    regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland;

  • u.

    samenwerkingsverband: het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland;

  • v.

    vertegenwoordigende organen: het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland en de raden van de deelnemende gemeenten;

  • w.

    voorzitter: de voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband;

  • x.

    waterschapsbelastingen: de belastingen die het hoogheemraadschap heft als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet en hoofdstuk 7 van de Waterwet of krachtens specifieke wetten en waarvan de heffing en de invordering zijn overgedragen aan de BSGR;

  • y.

    wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2: Openbaar lichaam

Artikel 2
  • 1.

    Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd ‘Openbaar Lichaam BelastingsamenwerkingGouwe-Rijnland’

  • 2.

    Het samenwerkingsverband is gevestigd te Leiden.

Artikel 3

Het bestuur van het samenwerkingsverband bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

Hoofdstuk 3: Belangen en bevoegdheden

Artikel 4
  • 1.

    In het kader van deze gemeenschappelijke regeling worden de belangen van de deelnemers, elk voor zover het hun grondgebied en hun belangen betreft, behartigd op het gebied van:

    • a.

      de heffing en invordering van belastingen;

    • b.

      de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de administratie van vastgoedgegevens op basis van deze wet en het verstrekken van vastgoedgegevens aan de deelnemers en derden.

  • 1

    Het samenwerkingsverband kan de deelnemers adviseren omtrent de belastingen waarvan de heffing en invordering bij of krachtens dit artikel is overgedragen aan het samenwerkingsverband.

Artikel 5
  • 1.

    Het samenwerkingsverband en de bestuursorganen van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3 en artikel 25 komen de bevoegdheden toe die in deze regeling aan het samenwerkingsverband en de bestuursorganen van het samenwerkingsverband zijn toegekend.

  • 2.

    Aan het samenwerkingsverband wordt overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van de volgende belastingen, voor zover de deelnemer de genoemde belasting kent:

  • 1.

    onroerende-zaakbelastingen;

  • 2.

    hondenbelasting;

  • 3.

    rioolheffing;

  • 4.

    afvalstoffenheffing;

  • 5.

    reinigingsrechten;

  • 6.

    forensenbelasting;

  • 7.

    toeristenbelasting;

  • 8.

    precariobelasting;

  • 9.

    de waterschapsbelastingen.

Artikel 6
  • 1.

    De colleges van de gemeentelijke deelnemers kunnen de bevoegdheid tot heffing en invordering van andere belastingen dan bedoeld in artikel 5 overdragen aan het samenwerkingsverband.

  • 2.

    Het algemeen bestuur neemt de belastingen als bedoeld in het eerste lid op in een bijlage bij deze regeling.

Hoofdstuk 4: Algemeen bestuur

Artikel 7
  • 1.

    Aan het hoofd van het samenwerkingsverband staat een algemeen bestuur, bestaande uit zoveel leden als er deelnemers zijn.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur worden door de colleges uit hun midden aangewezen.

  • 3.

    Het aantal stemmen van een lid van het algemeen bestuur is gerelateerd aan de in de begroting van de belastingsamenwerking voor het betreffende kalenderjaar opgenomen bijdrage van de betreffende deelnemer die het lid van het algemeen bestuur vertegenwoordigt.

  • 4.

    Het aantal stemmen per deelnemer wordt jaarlijks door het algemeen bestuur op de eerste vergadering van het jaar vastgesteld aan de hand van de voor dat jaar vastgestelde begroting van de belastingsamenwerking, met dien verstande dat het stemrecht van een deelnemer altijd minder dan 50% van het totale stemrecht bedraagt. Het aantal stemmen wordt afgerond op 2 cijfers achter de komma.

  • 5.

    Voor elk lid wijzen de colleges een plaatsvervanger aan die dat lid bij verhindering vervangt.

  • 6.

    Van elke aanwijzing tot lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur geven de colleges die het aangaan terstond daarvan kennis aan de voorzitter van het samenwerkingsverband.

Artikel 8
  • 1.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is, naast hetgestelde in artikel 20 van de Wet, onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, aangesteld bij het samenwerkingsverband of bij één van de deelnemers.

  • 2.

    Met ambtenaar als bedoeld in lid 1 worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van het samenwerkingsverband of bij één van de deelnemers werkzaam zijn op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 9
  • 1.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van het college dat het lid van het algemeen bestuur heeft aangewezen eindigt.

  • 2.

    Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het college dat het aangaat, zo spoedig mogelijk een nieuw lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    Hij die ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het algemeen bestuur wordt aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is aangewezen, zou hebben moeten aftreden.

  • 4.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan de deelnemer die het aangaat en aan de voorzitter van het algemeen bestuur. Het lid houdt zitting in het algemeen bestuur totdat in de opvolging is voorzien.

  • 5.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde worden ontslagen door het college dat hem heeft aangewezen wanneer dit college het vertrouwen in dit lid verliest.

  • 6.

    Wanneer niet tijdig een nieuw lid in het algemeen bestuur is aangewezen, neemt de burgemeester respectievelijk de dijkgraaf van de betreffende deelnemer deze functie waar.

Artikel 10
  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel ten minste vier tiende van de leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk aan de voorzitter verzoekt.

  • 2.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 3.

    De deuren worden gesloten wanneer drie tiende gedeelte van de aanwezigen leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 4.

    Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

  • 5.

    Met betrekking tot het opleggen van geheimhouding is artikel 23 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11
  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen eenreglement van orde vast. Dit reglement wordt ter kennisgebracht van de deelnemers.

  • 2.

    Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen, tenzij in deze regeling uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur kan een initiatief indienen tot wijziging of intrekking van een door het algemeen bestuur bij gewone meerderheid genomen besluit, wanneer de deelnemer die het lid vertegenwoordigt ernstig in zijn belangen wordt geschaad. Op dit initiatief is artikel 42 van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12
  • 1.

    Het algemeen bestuur geeft aan de colleges gevraagd dan wel ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het algemeen bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 2.

    Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop de in lid 1 bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dat college, of één of meer leden daarvan, worden verlangd.

  • 4.

    Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde bestuur.

Artikel 13

Het algemeen bestuur is belast met het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband, waaronder kaderstelling en controle van het dagelijks bestuur.

Artikel 14

Tot de bevoegdheden van het algemeen bestuur behoren, onverminderd het bepaalde in artikel 66a lid 1 van de wet, onder meer:

  • a.

    het vaststellen en wijzigen van de begroting;

  • b.

    het vaststellen van de jaarrekening;

  • c.

    het vaststellen van de bijdragen van de deelnemers in het samenwerkingsverband aan de hand van de kostenverdeelsleutel;

  • d.

    de benoeming, schorsing en ontslag van de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 5: Dagelijks bestuur

Artikel 15
  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit 3 leden te weten:

    • a.

      de voorzitter;

    • b.

      twee leden.

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur worden door en uit het midden van het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2.

    Eén lid is afkomstig uit het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland; één lid is afkomstig uit de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Gouda, Katwijk of Leiden en één lid is afkomstig uit de colleges van burgemeester en wethouders van de overige gemeenten die deel uit maken van het samenwerkingsverband

  • 3.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid van het dagelijks bestuur aan.

  • 5.

    Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid van het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.

  • 6.

    Conform artikel 19a, lid 3 van de Wet kan een lid van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 7.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet hiervan mededeling aan het algemeen bestuur. Een lid dat ontslag heeft genomen blijft zijn functie waarnemen, totdat zijn opvolger zijn aanwijzing heeft aanvaard.

Artikel 16
  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert jaarlijks ten minste vier maal en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur daarom verzoekt.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder één stem. Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen.

  • 3.

    In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten indien tenminste twee leden aanwezig zijn.

  • 4.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering.

  • 5.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

Artikel 17
  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden van het samenwerkingsverband, tenzij de voorzitter bij of krachtens de wet of krachtens deze regeling daarmee is belast.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en besluitvorming moet worden gebracht.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur, tenzij de voorzitter daarmee krachtens deze regeling is belast.

Artikel 18

Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:

  • a.

    de organisatorische inrichting en de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband en de personele aangelegenheden;

  • b.

    het beheer van de inkomsten, uitgaven en het vermogen van het samenwerkingsverband;

  • c.

    de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • d.

    het houden van toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband en de belastingdeurwaarder;

  • e.

    de behartiging van de belangen van het samenwerkingsverband bij andere overheden, instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het samenwerkingsverband van belang is;

  • f.

    het beheer van een register met de belastingverordeningen en de kwijtscheldingsregels die het samenwerkingsverband voor de deelnemers uitvoert.

Artikel 19

Conform artikel 66b juncto artikel 33b van de Wet is het dagelijks bestuur in ieder geval bevoegd tot:

  • 1.

    het nemen van conservatoire maatregelen;

  • 2.

    het voeren van rechtsgedingen en het instellen van bezwaar en beroep;

  • 3.

    benoeming, schorsing en ontslag van de directeur en het personeel van het samenwerkingsverband;

  • 4.

    het regelen van de bezoldiging van de directeur en het personeel van het samenwerkingsverband;

  • 5.

    het regelen van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de directeur en het personeel;

  • 6.

    uitoefening van de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de Minister van Financiën, het bestuur van ‘s Rijksbelastingdienst en de directeur, respectievelijk het college van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur van de deelnemers;

  • 7.

    de aanwijzing van één of meer ambtenaren van het samenwerkingsverband als heffingsambtenaar en als invorderingsambtenaar;

  • 8.

    de aanwijzing van één of meer ambtenaren van het samenwerkingsverband of een gerechtsdeurwaarder als belastingdeurwaarder;

  • 9.

    het aanwijzen van één of meer ambtenaren van het samenwerkingsverband als ambtenaar van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 sub b.;

  • 10.

    het vaststellen van instructies en beleidsregels voor de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband en de belastingdeurwaarder voor de uitoefening van hun bevoegdheden;

  • 11.

    het stellen van nadere regels met betrekking tot de heffing en invordering van de belastingen;

  • 12.

    het geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van de belasting;

  • 13.

    het besluiten tot het aanbesteden van leveringen en diensten;

  • 14.

    het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het samenwerkingsverband;

  • 15.

    het doen van aangifte van strafbare feiten, waarvan het kennis heeft genomen.

Artikel 20
  • 1.

    Conform artikel 19a van de Wet verstrekt het dagelijks bestuur en elk van zijn leden aan het algemeen bestuur de door één of meer leden van dit bestuur gevraagde inlichtingen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden leggen op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af over het door het dagelijks bestuur of door één van de leden gevoerde bestuur.

Artikel 21
  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks vóór 1 juli ter vaststelling aan een verslag van de werkzaamheden van het samenwerkingsverband over het afgelopen jaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt het verslag binnen 14 dagen na vaststelling aan de colleges.

Hoofdstuk 6: Voorzitter

Artikel 22
  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan, met inachtneming van artikel 15 van deze regeling.

  • 2.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het algemeen bestuur wijst uit de in artikel 15 lid 1 sub b van deze regelingbedoelde leden van het dagelijks bestuur een plaatsvervangend voorzitter aan, die de voorzitter bij afwezigheid vervangt.

Artikel 23
  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    Conform artikel 66d van de Wet vertegenwoordigt de voorzitter het samenwerkingsverband in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging met instemming van het dagelijks bestuur aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

  • 4.

    Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemer die partij is bij een geding waarbij het samenwerkingsverband is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter met betrekking tot dat geding de in lid 3 genoemde bevoegdheid uit.

  • 5.

    Indien ook de deelnemer van welk bestuur de plaatsvervangend voorzitter deel uitmaakt bij het in lid 4 bedoelde geding betrokken is, wordt een ander lid van het dagelijks bestuur gemachtigd om het samenwerkingsverband met betrekking tot dat geding te vertegenwoordigen.

Hoofdstuk 7: Directeur

Artikel 24
  • 1.

    Het samenwerkingsverband heeft een ambtelijke organisatie, met aan het hoofd een directeur. De directeur is tevens secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De directeur handelt in overeenstemming met de door het dagelijks bestuur vastgestelde instructie.

  • 3.

    De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde. Hij is bij de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 4.

    Alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door de directeur mede ondertekend.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Hoofdstuk 8: Heffingsambtenaar, Invorderingsambtenaar, ambtenaar van het samenwerkingsverband en belastingdeurwaarder

Artikel 25

Het samenwerkingsverband heeft één of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, ambtenaren van het samenwerkingsverband en belastingdeurwaarders.

Artikel 26
  • 1.

    De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer, de Wet op de bedrijveninvesteringszones en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar bevoegd tot de heffing van belastingen van de deelnemers.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in lid 1 neemt de heffingsambtenaar de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het dagelijks bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 27
  • 1.

    De invorderingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de bedrijveninvesteringszones zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar bevoegd tot de invordering van de belastingen van de deelnemers.

  • 2.

    De invorderingsambtenaar beslist niet tot het voeren van een executieprocedure in eerste aanleg en niet tot het instellen van hoger beroep dan nadat hij dagelijks bestuur van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld.

  • 3.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in lid 1 en 2 neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer en de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

  • 4.

    De invorderingsambtenaar is bevoegd het dagelijks bestuur gemotiveerd te verzoeken tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 19, sub 12, van de regeling.

Artikel 28
  • 1.

    De ambtenaar van het samenwerkingsverband oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer, de Wet op de bedrijveninvesteringszones en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar bevoegd tot de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 231, lid 2, sub d, van de Gemeentewet en artikel 123, lid 3, sub d, van de Waterschapswet.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in lid 1 neemt de ambtenaar van het samenwerkingsverband de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 29
  • 1.

    De belastingdeurwaarder oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de bedrijveninvesteringszones zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in lid 1 neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het dagelijks bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Hoofdstuk 9: Ondernemingsraad & rechtspositioneleregeling

Artikel 30
  • 1.

    Het samenwerkingsverband heeft ten behoeve van de medezeggenschap van de werknemers een ondernemingsraad op basis van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 2.

    De CAR/UWO is van toepassing op het personeel van het samenwerkingsverband.

Hoofdstuk 10: Begroting, rekening, administratie en controle

Artikel 31
  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt jaarlijks vóór 15 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt met ten minste drie vierde meerderheid van stemmen de begroting vast.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers. De ontwerpbegroting wordt gelijktijdig toegezonden aan de leden van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van ieder der deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, leden 2 en 3, van de Gemeentewet en artikel 100, leden 2 en 3, van de Waterschapswet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen omtrent de ontwerpbegroting aan het dagelijks bestuur hun zienswijzen naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijzen zijn vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 6.

    Nadat de begroting is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus vanhet jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 8.

    Het bepaalde in lid 1, ten aanzien van het gestelde met betrekking tot de meerderheid van stemmen, 2, 4 en 5 is mede van toepassing opbesluiten tot wijziging van de begroting.

  • 9.

    Het bepaalde in lid 7 is niet van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting waarbij in de bijdrage van de deelnemers geen wijziging wordt gebracht.

Artikel 32
  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven de door elke deelnemer voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft verschuldigde bijdrage.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt met ten minste drie vierde meerderheid van stemmen een verordening vast over de wijze waarop de door de deelnemers verschuldigde bijdrage wordt berekend.

  • 3.

    De deelnemers betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 16 januari, vóór 16 april, vóór 16 juli en vóór 16 oktober telkens een kwart van de in lid 1 bedoelde bijdrage.

  • 4.

    De deelnemers dragen er zorg voor dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 5.

    De deelnemers staan gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de door het samenwerkingsverband af te sluiten langlopende leningen, kasgeldleningen en in rekening courant op te nemen gelden, naar verhouding van de in lid 1 bedoelde bijdrage op 1 januari van het jaar waarin de rente en aflossing is verschuldigd.

Artikel 33
  • 1.

    Van de inkomsten en uitgaven van het samenwerkingsverband over het afgelopen jaar wordt door het dagelijks bestuur verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur onder overlegging van de jaarrekening met de daarbij behorende bescheiden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur voegt bij de jaarrekening een accountantsverklaring en een verslag van bevindingen van de accountant.

  • 3.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening over het afgelopen jaar en stelt haar met ten minste drie vierde meerderheid van stemmen vast.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 5.

    Van de vaststelling van de jaarrekening doet het dagelijks bestuur mededeling aan de vertegenwoordigende organen.

  • 6.

    De vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Artikel 34
  • 1.

    In de jaarrekening wordt de door elk van de deelnemers over het betreffende dienstjaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 2.

    Verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 32, lid 1 bepaalde bijdrage en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats terstond na de in artikel 33 lid 5 bedoelde mededeling.

Artikel 35
  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2.

    Het samenwerkingsverband houdt de administratie van de opgelegde aanslagen en de ingevorderde belastinggelden gescheiden van de administratie voor de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband.

  • 3.

    De ingevorderde belastinggelden worden beheerd op een uitsluitend daartoe bestemde rekening.

  • 4.

    Het is het samenwerkingsverband niet toegestaan nog te ontvangen of reeds ontvangen belastinggelden te verrekenen met de bijdragen van de deelnemers.

  • 5.

    Ingevorderde belastinggelden worden periodiek overgemaakt naar de rekening van de betreffende deelnemer. Het algemeen bestuur bepaalt de duur van de periode.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt periodiek aan de colleges een overzicht van de te heffen, geheven, in te vorderen en ingevorderde belastinggelden. Het algemeen bestuur bepaalt de duur van de periode.

  • 7.

    Het samenwerkingsverband verstrekt aan de deelnemers de informatie die deze opvragen om hun beleid te kunnen vormen ten aanzien van de in artikel 4 bedoelde onderwerpen.

Artikel 36
  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de controle op de administratie en op het beheer van de vermogenswaarden. De regels dienen onder meer te waarborgen dat de rechtmatigheid en doelmatigheid van de administratie en het beheer worden getoetst.

  • 2.

    De regels, bedoeld in lid 1, voorzien onder meer in de aanwijzing van een registeraccountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de jaarrekening alsmede het ter zake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de rekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.

Hoofdstuk 11: Toetreding en uittreding

Artikel 37
  • 1.

    Het college van een gemeente of een dagelijks bestuur van een waterschap dat wenst toe te treden dient het verzoek tot toetreding, met inbegrip van de verkregen toestemming van de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur van het waterschap, in bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur legt het verzoek tot toetreding ter advisering voor aan het algemeen bestuur. Vervolgens zendt het dagelijks bestuur het verzoek tot toetreding met het advies van het algemeen bestuur aan de colleges.

  • 3.

    Het college van een gemeente of het dagelijks bestuur van een waterschap treedt toe tot de regeling, indien alle deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling, na verkregen toestemming van hun vertegenwoordigende orgaan hebben ingestemd met de verzochte toetreding.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan algemene en specifieke regels stellen omtrent de toetreding van nieuwe waterschappen of gemeenten.

  • 5.

    De toetreding gaat in op de eerste dag van enig jaar.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur van de toegetreden deelnemer doet zo spoedig mogelijk de nodige benoemingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van deze regeling.

Artikel 38
  • 1.

    Een deelnemer kan uittreden uit de regeling. De deelnemer die uit de regeling wenst te treden maakt, na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan, zijn voornemen tot uittreding bij aangetekend schrijven kenbaar aan het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband en aan de overige deelnemers.

  • 2.

    Gedurende vijf jaren na de datum van toetreding tot de regeling is het niet mogelijk om uit de regeling te treden.

  • 3.

    Voor uittreding wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen.

  • 4.

    Uittreding vindt plaats aan het eind van het kalenderjaar.

  • 5.

    Na ontvangst van het in lid 1 vermelde schrijven wordt aan een, in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen, onafhankelijke registeraccountant opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling besloten. Het liquidatieplan wordt met ten minste drie vierde meerderheid van stemmen vastgesteld door het algemeen bestuur en de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 6.

    Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan het samenwerkingsverband te voldoen.

  • 7.

    De kosten van het opstellen van het liquidatieplan komen voor rekening van de deelnemer die het voornemen heeft om uit te treden.

Hoofdstuk 12: Wijziging en opheffing

Artikel 39
  • 1.

    De regeling kan door de deelnemers worden gewijzigd op voorstel van het algemeen bestuur. De colleges en het dagelijks bestuur kunnen het algemeen bestuur oproepen om een wijzigingsvoorstel vast te stellen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de deelnemers het voorstel tot wijziging en verzoekt de deelnemers tot het nemen van een besluit omtrent de voorgestelde wijziging.

  • 3.

    De colleges besluiten omtrent de voorgestelde wijziging nadat zij daartoe toestemming hebben verkregen van hun vertegenwoordigend orgaan. Van hun besluit stellen zij het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling schriftelijk in kennis.

  • 4.

    Een wijziging van de regeling is tot stand gekomen wanneer alle deelnemers zich op de wijze als vermeld in lid 3 daarmee hebben ingestemd.

  • 5.

    De wijziging van de regeling treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 40
  • 1.

    De regeling wordt opgeheven bij gelijkluidend besluit van alle deelnemers.

  • 2.

    Artikel 39 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Ingeval een besluit tot opheffing volgens lid 1 is genomen, besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt het, gehoord de deelnemers, een liquidatieplan vast.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Voorts voorziet het liquidatieplan in de regeling van de personele gevolgen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan.

  • 6.

    Zo nodig blijft het dagelijks bestuur ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat het liquidatieplan is uitgevoerd.

Hoofdstuk 13: Overige bepaling

Artikel 41
  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van het samenwerkingsverband overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de wettelijke voorschriften.

  • 2.

    Op de archiefbescheiden is van toepassing de Verordening Archief- en Informatiebeheer van Leiden, 1998.

  • 3.

    De directeur is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden.

Artikel 42
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 28 van de wet worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies.

  • 2.

    Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in lid 1 bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen een afvaardiging van het dagelijks bestuur en een afvaardiging van het college waarmee het geschil bestaat.

  • 3.

    Indien het in het lid 2 bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt, benoemen het dagelijks bestuur en het college waarmee het geschil bestaat elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het dagelijks bestuur treedt mede namens het betreffende college op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt tenminste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.

  • 4.

    De in het lid 3 bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het dagelijks bestuur en aan het betreffende college.

  • 5.

    Na ontvangst van het advies treden de in het lid 2 bedoelde afgevaardigden nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de wet voor te leggen aan gedeputeerde staten.

  • 6.

    De kosten van de adviescommissie worden door het dagelijks bestuur en het betreffende college ieder voor de helft gedragen.

Hoofdstuk 14: Slotbepalingen

Artikel 43
  • 1.

    De wijziging van de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland treedt op 1 januari 2016 in werking.

  • 2.

    De besluiten die zijn genomen krachtens de gemeenschappelijke regeling zoals deze luidde vóór 1 januari 2016 worden voor zover van toepassing geacht te zijn genomen krachtens de per 1 januari 2016 gewijzigde regeling.

  • 3.

    De bevoegdheden van het dagelijks bestuur, de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband en de belastingdeurwaarder hebben betrekking op de bevoegdheden met betrekking tot belastbare feiten die zich voordoen vanaf 1 januari 2016.

Artikel 44

Binnen één maand na het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling wijzen de dagelijkse besturen en de colleges op grond van artikel 7 de leden en plaatsvervangend leden van het algemeen bestuur aan.

Artikel 45

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 46

Het college van de gemeente Leiden wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten.

Artikel 47

De regeling kan worden aangehaald als ‘Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland 2016’.

Aldus vastgesteld op 29 september 2015 in de vergadering van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland,

de secretaris,

de dijkgraaf,

Aldus vastgesteld op 6 oktober 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 13 oktober 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 10 november 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 17 november 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 13 oktober 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 27 oktober 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 6 oktober 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 27 oktober 2015 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld op 12 januari 2016 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude,

de secretaris,

de burgemeester,

Bijlage bij Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna Reglement) als bedoeld in artikel 6, lid 2 van het Reglement.

Met ingang van 1 januari 2011 gaat het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna BSGR) , naast de in artikel 5, lid 2 van het Reglement genoemde belastingen ook de navolgende belastingen ten behoeve van de genoemde deelnemers uitvoeren:

Ten behoeve van de gemeente Gouda is door het college van burgemeester en wethouders van Gouda bij delegatiebesluit van 14 december 2010 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

  • haven- en bruggelden;

  • leges;

  • marktgelden;

  • parkeerbelasting;

  • staangelden.

Ten behoeve van de gemeente Wassenaar is door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar bij delegatiebesluit van 14 september 2010 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

•baatbelasting.

Ten behoeve van het hoogheemraadschap van Rijnland is door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland bij delegatiebesluit van 23 november 2010 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

•leges.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 22 december 2010 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Ten behoeve van de gemeente Zoeterwoude is door het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude bij delegatiebesluit van 6 december 2011 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

•een BIZ-bijdrage.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 21 december 2011 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Ten behoeve van de gemeente Katwijk is met ingang van 1 januari 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Katwijk bij delegatiebesluit van 8 januari 2013 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

  • belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten;

  • parkeerbelasting;

  • havengeld;

  • marktgelden;

  • begraafrechten.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 23 april 2013 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Ten behoeve van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is met ingang van 1 januari 2015 door het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk bij delegatiebesluit van 8 juli 2014 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

•de bouwleges.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 24 november 2014 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Ten behoeve van de gemeente Wassenaar is met ingang van 1 januari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar bij delegatiebesluit van 15 september 2015 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

  • BIZ-bijdrage Maaldrift;

  • reclamebelasting.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 17 september 2015 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Ten behoeve van de gemeente Voorschoten is met ingang van 1 januari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten bij delegatiebesluit van 14 september 2015 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

  • BIZ-bijdrage Dobbewijk;

  • reclamebelasting.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 17 september 2015 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Ten behoeve van de gemeente Oegstgeest is met ingang van 1 januari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest bij delegatiebesluit van 16 september 2015 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

• BIZ De Kempenaer 2016.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 17 september 2015 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Ten behoeve van de gemeente Waddinxveen is met ingang van 1 januari 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen bij delegatiebesluit van 18 augustus 2015 aan de BSGR overgedragen de bevoegdheid tot heffing en invordering van:

  • baatbelasting;

  • leges;

  • lijkbezorgingsrechten;

  • marktgelden.

Het Algemeen Bestuur is in zijn vergadering van 17 september 2015 akkoord gegaan met de voornoemde overdacht van heffings- en invorderingsbevoegdheden naar de BSGR.

Aldus vastgesteld op 17 september 2015 in de vergadering van het algemeen bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland,

de directeur,

de voorzitter,

Naar boven