Regeling van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 februari 2016, nr. WJZ/15154754, houdende salariscompensatie voor medewerkers van productschappen bij de overgang naar de Rijksoverheid (Regeling salariscompensatie medewerkers voormalige productschappen)

De Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, handelende in overeenstemming met de Minister voor Wonen en Rijksdienst;

Gelet op artikel 69, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Gehoord het Departementaal Georganiseerd Overleg, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, bij het Ministerie van Economische Zaken en bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. datum van overgang:

datum waarop medewerkers zijn overgegaan van een vast dienstverband met een productschap naar een vast dienstverband met het Ministerie van Economische Zaken of met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. jaarsalaris:

jaarsalaris van de medewerker inclusief eindejaarsuitkering, vakantiegeld, algemene toeslag van 1,9% en de structurele toeslagen van 1,25%, met inbegrip van eventuele schriftelijk vastgelegde salarisafspraken;

c. maandsalaris:

salaris per maand gebaseerd op het jaarsalaris, inclusief proportioneel deel eindejaarsuitkering, vakantiegeld, de algemene toeslag van 1,9% en de structurele toeslagen van 1,25%, met inbegrip van eventuele schriftelijk vastgelegde salarisafspraken;

d. medewerker:

een persoon die op de datum van overgang vanuit een vast dienstverband met het productschap in algemene dienst van het Rijk in vaste dienst treedt bij het ministerie;

e. ministerie:

het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

f. productschap:

openbaar lichaam alsmede rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, ingesteld op grond van artikel 66, eerste lid, respectievelijk 109, eerste lid, en 110 van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals deze luidden op 1 januari 2014;

g. septembertoeslag:

jaarlijkse toeslag in de maand september bij het productschap, in verband met het verdwijnen van bonussparen (ter hoogte van

€ 525,96), die niet pensioengevend is.

Artikel 2

  • 1. Aan een medewerker wordt een salariscompensatie in de vorm van een toelage toegekend indien het netto maandsalaris in de maand januari 2014 bij het productschap hoger is dan het netto maandsalaris dat de medewerker met ingang van de datum van overgang bij het ministerie gaat verdienen in de functieschaal van zijn functie.

  • 2. Het netto maandsalaris in de maand januari 2014 (exclusief de septembertoeslag) van de medewerker bij het productschap wordt op de datum van overgang door middel van een bruto-netto-bruto berekening omgerekend naar een bruto maandsalaris bij het ministerie. Het bij het ministerie gebruteerde netto maandsalaris van januari 2014 wordt ingepast in de salarisschaal van de functie waarop de medewerker is ingedeeld op de naast hogere trede die het bruto salarisbedrag het meest nadert. Indien het maximum bedrag in de schaal behorende bij de functie waarop de medewerker is ingedeeld, lager is dan het gebruteerde netto maandsalaris van januari 2014, wordt het verschil aangevuld door middel van de toelage als bedoeld in deze regeling. De hoogte van de toelage is dan ook het verschil tussen het maximum schaalbedrag en het gebruteerde netto maandsalaris van de medewerker. De toelage wordt op de datum van overgang eenmalig vastgesteld, is nominaal en wordt niet geïndexeerd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde toelage wordt maandelijks uitgekeerd zolang de medewerker is aangesteld bij het ministerie, maar niet langer dan twintig jaar na de datum van overgang van deze medewerker. De toelage eindigt eveneens op het moment dat het salarisniveau van januari 2014 is bereikt.

Artikel 3

  • 1. Indien een medewerker na de datum van overgang wordt bezoldigd naar een hogere salarisschaal wordt de toelage als bedoeld in artikel 2 naar evenredigheid verminderd met toegekende salarisverhogingen.

  • 2. Indien de arbeidsduur van de medewerker na de datum van overgang vermindert, vermindert de toelage als bedoeld in artikel 2 naar evenredigheid.

  • 3. Hoofdstuk 6 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing op de doorbetaling van de toelage als bedoeld in artikel 2.

  • 4. Voor de berekeningsgrondslag van de ambtsjubileum- en diensttijdgratificatie telt de toelage, bedoeld in artikel 2, mee.

Artikel 4

Het bevoegd gezag kan afwijken van de bepalingen in deze regeling indien toepassing hiervan onbedoeld tot een onbillijke individuele situatie leidt.

Artikel 5

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2014.

  • 2. Deze regeling vervalt op 1 januari 2035.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling salariscompensatie medewerkers voormalige productschappen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 februari 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2015 zijn de bedrijf- en productschappen opgeheven. Voor een deel van de medewerkers heeft de opheffing het gevolg gehad dat hun functie is verdwenen, voor deze medewerkers is een Sociaal Plan van toepassing. Andere medewerkers konden hun werk volgen naar het Ministerie van Economische Zaken (hierna: EZ) of (voor een klein deel) het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS). In het Overgangsprotocol Productschappen is de overgang van de betreffende medewerkers vanuit de productschappen naar EZ en VWS beschreven, waarbij de Wet overgang van onderneming van toepassing is. In artikel 5.1 van het Overgangsprotocol Productschappen is, na overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, een salariscompensatie afgesproken, op grond van artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. De aanspraak van medewerkers op de salariscompensatie en de overige in hoofdstuk 5 van het Overgangsprotocol Productschappen neergelegde voorzieningen, is bij de overgang eenmalig vastgelegd in een overzicht van de voor de medewerker geldende compensaties die in het kader van het overgangsprotocol zijn afgesproken. Dit overzicht maakt onderdeel uit van het aanstellingsbesluit. Deze regeling legt de met betrekking tot de salariscompensatie gemaakte afspraken vast in een overkoepelende regeling.

Het netto salaris van de medewerker (met inbegrip van eventuele schriftelijk vastgelegde salarisafspraken) in de maand januari 2014 (peildatum) is het uitgangspunt bij de inpassing van het salaris in de salarisschaal behorende bij de functie van de medewerker bij het ministerie. Deze inpassing vindt plaats door het netto salaris van de medewerker (inclusief algemene- en structurele toelage(n), exclusief de septembertoeslag) om te rekenen naar een bruto salaris bij het ministerie.

Bij deze vergelijking van salarissen wordt uitgegaan van een gelijke fiscale situatie en gelijke omstandigheden, waarbij gebruikmaking van senioren adv-uren (bij het ministerie PAS-regeling) en ouderschapsverlof buiten beschouwing zijn gelaten. Inhoudingen die verband houden met bijvoorbeeld levensloop, IKAP/cafetariaplan, ziektekostenverzekering en contributies, worden in de vergelijking niet meegenomen. Er wordt uitgegaan van een 38-urige werkweek. Indien het berekende bruto maandsalaris niet voorkomt als tabelbedrag in de salarisschaal behorende bij de functie van de medewerker bij het ministerie, wordt de medewerker ingeschaald op het naast hogere tabelbedrag in deze salarisschaal. Indien op de datum van overgang het bruto maandsalaris uitstijgt boven het maximum van de salarisschaal behorende bij zijn functie bij het ministerie, vindt inpassing plaats op het hoogste tabelbedrag (maximum) van die salarisschaal bij het ministerie, onder toekenning van een pensioengevende bruto toelage voor het nadelige verschil in maandsalaris. De grondslag voor deze toelage is artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) en wordt maandelijks uitgekeerd. Over de toelage wordt geen eindejaarsuitkering en vakantie-uitkering opgebouwd, omdat dit niet mogelijk is bij een vergoeding op basis van artikel 69. Om dit te herstellen, omdat de toelage bedoeld is als salarisaanvulling en over het salaris eindejaarsuitkering en vakantie-uitkering worden opgebouwd, wordt bij de berekening van de maandsalarissen het proportioneel deel van de eindejaarsuitkering en vakantie-uitkering meegenomen. Het proportioneel deel van de eindejaarsuitkering en vakantie-uitkering wordt dus maandelijks in de toelage uitgekeerd.

De toelage bedoeld in artikel 2 is op de datum van overgang vastgesteld op een nominaal bedrag. De toelage wordt niet geïndexeerd en loopt uiterlijk af twintig jaar na de datum van overgang of zoveel eerder als de medewerker uit dienst treedt bij het ministerie. Indien de medewerker door promotie of anderszins na overgang wordt bezoldigd naar een hogere salarisschaal zal de toelage in relatieve zin verminderen. Bij een overgang naar een functie bij het ministerie in een zelfde of lagere salarisschaal wijzigt de toelage niet.

Het uitgangspunt van de salariscompensatie is dat de medewerker er als gevolg van de overgang in netto salaris per maand niet op achteruit gaat. Fiscale maatregelen en overige externe factoren die leiden tot een lager netto salaris, die na de datum van overgang van kracht worden, blijven daarbij buiten beschouwing.

Hoofdstuk 6 van het ARAR is van overeenkomstige toepassing op de doorbetaling van deze toelage bij ziekte. Dit betekent onder andere dat de bepalingen over doorbetaling van bezoldiging bij ziekte van toepassing zijn.

De toelage behoort op grond van de vigerende regelgeving tot het pensioengevend inkomen en wordt, zolang de vigerende regelgeving dit toestaat, als loon aangemerkt waarover de premies op grond van de sociale verzekeringen worden berekend en waarop de (bovenwettelijke) uitkeringen worden gebaseerd.

De toelage telt ook mee voor de (huidige) berekeningsgrondslag van de ambtsjubileum- en diensttijdgratificatie.

Omdat de toelage niet wordt aangemerkt als salaris, wordt deze buiten beschouwing gelaten in het kader van de IKAP-regeling rijkspersoneel.

Bij uitbreiding van de arbeidsduur wordt de toelage niet aangepast. Indien de arbeidsduur van de medewerker structureel wordt verminderd, wordt deze arbeidsduurvermindering naar rato in mindering gebracht op de toelage. De medewerker kan een verzoek indienen om de toelage weer te verhogen tot het oude niveau indien deze (weer) een verzoek indient tot structurele uitbreiding van de arbeidsduur en dit verzoek wordt gehonoreerd. Er vindt geen inhouding plaats op de toelage bij gebruikmaking van de PAS-regeling.

Indien de medewerker wordt bezoldigd naar een hogere salarisschaal, zal de toelage in relatieve zin worden verminderd. Dit betekent dat bij een salarisverhoging het salarisbedrag dat de medewerker meer gaat verdienen per maand -inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering- in mindering wordt gebracht op de toelage. Indien tegelijkertijd sprake is van een arbeidsduurvermindering, wordt het nieuwe salaris -op basis van de oude arbeidsduur- eerst in mindering gebracht op de toelage voordat de arbeidsduurvermindering in mindering wordt gebracht op de toelage.

De inwerkingtreding van deze regeling als bepaald in artikel 5 is gekoppeld aan publicatie in de Staatscourant. Deze regeling werkt terug tot en met 1 januari 2014 en vervalt op 1 januari 2035.

Gelet op het karakter van de regeling en de met ingang van 1 januari 2014 toegepaste uitvoeringspraktijk, gebaseerd op het overgangsprotocol, wordt afgeweken van het standaard beleid inzake vaste verandermomenten. Er is geen sprake van nieuwe regeldruk.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven