Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 19 december 2016, nr. WJZ / 16102042, tot wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 in verband met de invoering van een subsidiemodule voor innovatieprojecten duurzame visserij

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 149) en artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2.9, derde lid, onderdeel b, en 2.20, vierde lid, onderdeel c, wordt ‘artikel 61’ telkens vervangen door: de artikelen 61 of 65, achtste lid,.

B

Aan artikel 2.14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor zover van toepassing gaat een aanvraag om een voorschot vergezeld van gegevens over de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013.

C

Artikel 3.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling ‘wetenschappelijke of technische organisatie’ komt te vervallen.

2. Op alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

binnenvisserij:

binnenvisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, van de Visserijwet 1963;

kustvisserij:

kustvisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Visserijwet 1963;

technische organisatie:
  • a. onder c en g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

  • b. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a;

  • c. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a of b direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

  • d. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met c;

  • e. organisatie, niet zijnde een wetenschappelijke organisatie of een organisatie als bedoeld onder a tot en met d, die wetenschappelijke of technische kennis heeft op het gebied van de op grond van dit hoofdstuk te subsidiëren activiteiten, en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;

visserijorganisatie:

een organisatie waarvan uit de doelstellingen in de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt;

wetenschappelijke organisatie:
  • a. onder a en b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

  • b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a,

    • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

zeevisserij:

zeevisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel b, van de Visserijwet 1963.

D

In artikel 3.1.6, zesde lid, wordt ‘wetenschappelijke of technische organisatie’ vervangen door: wetenschappelijke organisatie.

E

Aan titel 3.1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

3.1.9. VERREKENING NETTO-INKOMSTEN

  • 1. Voor zover van toepassing worden bij subsidieverlening de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 61 of artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013 verminderd met de netto-inkomsten, bedoeld in de artikelen 61 of 65, achtste lid, van die verordening.

  • 2. Voor zover van toepassing worden, indien bij het verstrekken van een voorschot als bedoeld in artikel 2.14 of bij de subsidievaststelling blijkt dat de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013, de eerder met de subsidiabele kosten verrekende netto-inkomsten te boven gaan, de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 65, achtste lid, van die verordening verminderd met het verschil tussen deze bedragen aan netto-inkomsten.

  • 3. In afwijking van artikel 1.7 worden, indien de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013, niet vooraf objectief te bepalen zijn, de subsidiabele kosten na afloop van het project verminderd met de gerealiseerde netto-inkomsten overeenkomstig artikel 61, zesde lid, van die verordening.

F

In artikel 3.2.1 komen de begripsbepalingen ‘binnenvisserij’, ‘kustvisserij’ en ‘zeevisserij’ te vervallen en wordt de puntkomma aan het eind van de begripsbepaling ‘visserijregister’ vervangen door een punt.

G

In artikel 3.3.1 komt de begripsbepaling ‘visserijorganisatie’ te vervallen en wordt de puntkomma aan het eind van de begripsbepaling ‘algemeen nut beogende instelling’ vervangen door een punt.

H

Artikel 3.3.4, onderdeel c, vervalt, onder verlettering van de onderdelen d en e tot c en d.

I

Artikel 3.3.14, vierde lid, vervalt.

J

Artikel 3.3.15 komt te luiden:

Artikel 3.3.15. Netto-inkomsten

Voor de toepassing van de artikelen 2.9, derde lid, onderdeel b, 2.14, vijfde lid, 2.20, vierde lid, onderdeel c, en 3.1.9 wordt voor deze titel onder netto-inkomsten mede verstaan netto-inkomsten als bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

K

Artikel 3.3.16, onderdeel c, vervalt, onder verlettering van de onderdelen d en e tot c en d.

L

Artikel 3.4.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 3.4.10. Toepassing artikel 3.1.7, eerste lid

2. ‘Artikel 3.1.7’ wordt vervangen door: Artikel 3.1.7, eerste lid.

M

Na titel 3.7 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 3.8. INNOVATIEPROJECTEN DUURZAME VISSERIJ

Artikel 3.8.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

innovatieproject duurzame visserij:

project dat tot doel heeft nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren, en

  • a. in geval van zeevisserij of kustvisserij past binnen artikel 39, eerste lid, van verordening 508/2014; of

  • b. in geval van binnenvisserij past binnen artikel 44, eerste lid, aanhef en onderdeel c, juncto artikel 39, eerste lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.8.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een innovatieproject duurzame visserij aan:

  • a. een visserijorganisatie;

  • b. een marktdeelnemer;

  • c. deelnemers in een samenwerkingsverband van twee of meer van de onder a en b bedoelde partijen.

Artikel 3.8.3. Betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie

Een innovatieproject duurzame visserij wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie.

Artikel 3.8.4. Validatie door een wetenschappelijke organisatie

De resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in artikel 3.8.12, derde lid, worden door een wetenschappelijke organisatie gevalideerd.

Artikel 3.8.5. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie, bedoeld in artikel 3.8.3, bij het innovatieproject duurzame visserij geborgd zal worden;

  • b. in geval van een innovatieproject duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij: het nummer waaronder een vissersvaartuig dat wordt ingezet in het kader van het project geregistreerd staat in het vlootregister, of indien dit niet mogelijk is, het maximum aantal vissersvaartuigen van de nationale vloot dat zal worden ingezet voor het project en de maximum bruto-tonnage van deze vissersvaartuigen;

  • c. in geval de subsidieaanvrager een visserijorganisatie is: een kopie van de op het moment van de subsidieaanvraag geldende statuten, waaruit de doelstelling van de subsidieaanvrager blijkt;

  • d. een verklaring van de wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.8.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a;

  • e. een verklaring van een wetenschappelijke organisatie dat deze bereid is de resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in artikel 3.8.12, derde lid, te valideren.

Artikel 3.8.6. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor innovatieprojecten duurzame visserij op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.8.7. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een innovatieproject duurzame visserij, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

  • a. een meer innovatief karakter heeft (20 procent);

  • b. meer economisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (10 procent);

  • c. meer technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5 procent);

  • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (25 procent);

  • e. minder vervuiling met zich meebrengt (15 procent);

  • f. een grotere bijdrage levert aan selectiviteit van vismethoden (15 procent);

  • g. meer energiebesparing oplevert (10 procent).

Artikel 3.8.8. Beschikkingen onder opschortende voorwaarde
  • 1. Indien bij de rangschikking van de innovatieprojecten duurzame visserij blijkt dat de in artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 vastgestelde maxima worden overschreden, komen de innovatieprojecten duurzame visserij die het hoogst zijn gerangschikt op grond van artikel 3.8.7 als eerste in aanmerking voor subsidie totdat deze maxima zijn bereikt, en wordt subsidie aan de overige innovatieprojecten duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij die op basis van de rangschikking en de hoogte van het subsidieplafond in aanmerking zouden komen voor subsidie, verleend onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie.

  • 2. De minister stelt de subsidieaanvrager zo spoedig mogelijk nadat het oordeel van de Europese Commissie bekend is, op de hoogte van dit oordeel en de eventuele gevolgen voor de eerder afgegeven beschikking.

Artikel 3.8.9. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5, 2.10 en 3.1.2, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014;

  • b. kosten voor vervanging of modernisering van hoofd- of hulpmotoren.

Artikel 3.8.10. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie:

    • a. 30 procent van de subsidiabele kosten voor een onderneming die geen mkb is;

    • b. 75 procent van de subsidiabele kosten voor een visserijorganisatie die geen onderneming is als bedoeld in onderdeel a.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste € 700.000 per innovatieproject duurzame visserij.

Artikel 3.8.11. Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde innovatieprojecten duurzame visserij wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na subsidieverlening.

  • 2. De op grond van deze titel gesubsidieerde innovatieprojecten duurzame visserij worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3. Indien er sprake is van een subsidieverlening onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 3.8.8, eerste lid, beginnen de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, te lopen vanaf de datum waarop de minister de subsidieaanvrager op de hoogte heeft gesteld van het oordeel, bedoeld in artikel 3.8.8, tweede lid, indien het innovatieproject duurzame visserij is goedgekeurd door de Europese Commissie.

Artikel 3.8.12. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zet voor een innovatieproject duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij niet meer vissersvaartuigen in dan en overschrijdt niet de bruto-tonnage, zoals opgegeven bij de aanvraag op grond van artikel 3.8.5, onderdeel b.

  • 2. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zorgt dat de onderzoeksopzet die aan het innovatieproject duurzame visserij ten grondslag ligt, voldoet aan de algemeen aanvaarde wetenschappelijke standaarden en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk worden onderbouwd.

  • 3. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband stelt een wetenschappelijk of technisch rapport op of laat deze opstellen door de wetenschappelijke of technische organisatie, waarin de onderzoeksopzet, de resultaten van het innovatieproject duurzame visserij en de bijdrage van de wetenschappelijke of technische organisatie aan het project wordt beschreven.

  • 4. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband, dan wel een van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, stelt het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in het derde lid, gelijktijdig met het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, gedurende een periode van drie jaar, beschikbaar op zijn website.

Artikel 3.8.13. Afwijzingsgrond
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een innovatieproject duurzame visserij voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, minder dan € 250.000 bedragen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een innovatieproject duurzame visserij dat uitsluitend betrekking heeft op binnenvisserij of kustvisserij, voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, minder dan € 100.000 bedragen.

Artikel 3.8.14. Intellectuele eigendomsrechten

Op de resultaten van een innovatieproject duurzame visserij worden geen intellectuele eigendomsrechten gevestigd.

Artikel 3.8.15. Voorschot
  • 1. Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2. Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3. Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het innovatieproject duurzame visserij.

  • 4. Een aanvraag van een voorschot gaat in geval van een innovatieproject duurzame visserij op het gebied van zeevisserij of kustvisserij vergezeld van het nummer waaronder een vissersvaartuig dat wordt ingezet in het kader van het project geregistreerd staat in het vlootregister, indien dit bij de aanvraag tot subsidieverlening niet is opgegeven en dit nummer op het moment van indienen van een aanvraag van het voorschot bekend is.

Artikel 3.8.16. Netto-inkomsten

Voor de toepassing van de artikelen 2.9, derde lid, onderdeel b, 2.14, vijfde lid, 2.20, vierde lid, onderdeel c, en 3.1.9 wordt voor deze titel onder netto-inkomsten mede verstaan netto-inkomsten als bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.8.17. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een wetenschappelijk of technisch rapport als bedoeld in artikel 3.8.12, derde lid;

  • b. een verklaring van de wetenschappelijke organisatie dat de onderzoeksopzet aan wetenschappelijke standaarden voldoet die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk zijn onderbouwd;

  • c. in geval het een project op het gebied van zeevisserij of kustvisserij betreft: het nummer waaronder een vissersvaartuig dat is ingezet in het kader van een innovatieproject duurzame visserij geregistreerd staat in het vlootregister;

  • d. het adres van de website, bedoeld in 3.8.12, vierde lid, waarop het wetenschappelijk of technisch rapport beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 3.8.18. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 maart 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel behorende bij artikel 3 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 wordt na de rij met titel 3.2 de volgende rij ingevoegd:

Titel 3.8: Innovatieproject duurzame visserij

3.8.2

   

01-03-2017 t/m 15-05-2017

3.500.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 december 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (hierna: EFMZV), vastgelegd in Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad (PbEU 2014, L 149) (hierna: verordening 508/2014), is het fonds voor het Europees beleid op het gebied van maritieme zaken en visserij voor de periode van 2014 tot 2020. De Europese Unie en de Nederlandse overheid willen met het EFMZV bijdragen aan de verwezenlijking van het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid, dat is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening 1380/2013). Centraal element in dat beleid is duurzaam gebruik en instandhouding van natuurlijke hulpbronnen. Via het EFMZV stellen de Europese Unie en de Nederlandse overheid subsidies beschikbaar om de sector kansen te bieden om initiatieven te ontwikkelen voor de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. In het Operationeel Programma EFMZV zijn de thema’s vastgelegd waarop en de maatregelen waarvoor Nederland de middelen uit het fonds zal gebruiken.

Deze nieuwe subsidiemodule innovatieprojecten duurzame visserij, opgenomen in de Regeling Europese EZ-subsidies (hierna: REES), is gebaseerd op de artikelen 39 en 44, eerste lid, aanhef en onder c, van verordening 508/2014 en is gericht op innovatie voor duurzame visserij, zowel zee- en kustvisserij als binnenvisserij. Deze subsidiemodule volgt uit twee van de drie doelstellingen van het Operationeel Programma van het EFMZV, namelijk verdere verduurzaming van de visserijsector en invoering van de aanlandplicht. Op grond van deze subsidiemodule kunnen visserijorganisaties, visserijondernemingen en overige marktdeelnemers, al dan niet in samenwerkingsverband, in aanmerking komen voor subsidie voor innovatieprojecten gericht op het ecologisch verduurzamen van de visserij.

2. Staatssteun

De subsidie die op grond van deze module wordt verleend, is geoorloofde staatssteun. Op grond van artikel 8, tweede lid, van verordening 508/2014 zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Innovatieprojecten duurzame visserij vallen binnen deze categorie. De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van verordening 508/2014 mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 508/2014 en het Operationeel Programma EFMZV dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Bovendien vallen innovatieprojecten duurzame visserij binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen van verordening 1380/2013 (zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Dit is door de goedkeuring van het Operationeel Programma EFMZV bevestigd.

3. Regeldruk

Deze wijziging heeft regeldrukeffecten. Deze bestaan uit administratieve lasten die gepaard gaan met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording van projecten onder deze subsidiemodule. De administratieve lasten voor de subsidiemodule voor innovatieprojecten duurzame visserij bedragen in totaal € 51.375 voor de totale subsidieperiode van drie jaar Dit is 1,47% van het totale subsidiebudget. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 14 aanvragen worden ingediend en dat uiteindelijk 10 projecten worden goedgekeurd.

4. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

II. Artikelen

Artikel I, onderdelen A, B en E (artikelen 2.9, derde lid, onderdeel b, 2.20, vierde lid, onderdeel c, 2.14, vijfde lid, en 3.1.9)

In de artikelen 61 en 65, achtste lid, van verordening 1303/2013 zijn bepalingen opgenomen over de vermindering van subsidiabele kosten met netto-inkomsten. Met deze wijzigingen in de algemene bepalingen van de REES wordt verduidelijkt wanneer en hoe de netto-inkomsten van de subsidiabele kosten worden afgetrokken. Hierbij is aangesloten bij de bepalingen die hierover eerder waren opgenomen in de titel aanlandplichtinnovatieprojecten.

Ten eerste wordt in de artikelen 2.9, derde lid, onderdeel b, en 2.20, vierde lid, onderdeel c, verduidelijkt dat (voor zover van toepassing) de gegevens die de subsidieaanvrager of subsidieontvanger bij aanvraag of vaststelling aan moet leveren over de te verwachten netto-inkomsten, niet alleen zien op artikel 61 maar ook op artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013. Of de netto-inkomsten overeenkomstig artikel 61 of 65, achtste lid, van verordening 1303/2013 moeten worden getoetst en berekend, kan alleen per project bepaald worden. Artikel 61 van verordening 1303/2013 is alleen van toepassing op projecten die na voltooiing ervan netto-inkomsten genereren. Bovendien noemt artikel 61, zevende en achtste lid, van verordening 1303/2013 een aantal gevallen waarin het artikel niet van toepassing is. Zo is dit artikel niet van toepassing op projecten waarbij de totale subsidiabele kosten niet meer dan € 1.000.000 bedragen. In de gevallen dat artikel 61 van verordening 1303/2013 niet van toepassing is, maar er tijdens de uitvoering van het project wel netto-inkomsten worden gegenereerd, is artikel 65, achtste lid, van die verordening van toepassing.

Aan artikel 2.14 over het voorschot is een lid toegevoegd op grond waarvan de subsidieontvanger, voor zover van toepassing, bij het aanvragen van een voorschot ook de gegevens over de tot dan toe gerealiseerde netto-inkomsten, bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013, moet aanleveren. Zo kunnen ook bij het verlenen van een voorschot de subsidiabele kosten verminderd worden met hogere gerealiseerde netto-inkomsten dan verrekend bij subsidieverlening. Indien het regime van artikel 61 van verordening 1303/2013 van toepassing is, is dit niet nodig omdat dan ofwel de objectief vooraf te bepalen inkomsten tijdens en na de uitvoering van het project al bij subsidieverlening zijn afgetrokken van de subsidiabele kosten (artikel 61, derde lid, van verordening 1303/2013) ofwel de gerealiseerde inkomsten gedurende drie jaar na afloop van het project achteraf met de subsidiabele kosten worden verrekend (artikel 61, zesde lid).

Tevens wordt aan titel 3.1 met betrekking tot de algemene bepalingen voor het EFMZV een artikel toegevoegd (artikel 3.1.9) om te verduidelijken hoe en op welk moment de netto-inkomsten verrekend worden. De subsidiabele kosten worden zoveel mogelijk op het moment van subsidieverlening verminderd met de geschatte netto-inkomsten, overeenkomstig artikel 61 of 65, achtste lid, van verordening 1303/2013. Indien bij voorschotverlening of bij subsidievaststelling blijkt dat de gerealiseerde netto-inkomsten als bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 13030/2013 hoger zijn dan de netto-inkomsten waarmee rekening is gehouden bij subsidieverlening en eerdere voorschotten, dan worden de netto-inkomsten waarmee nog geen rekening was gehouden alsnog overeenkomstig artikel 65, achtste lid, verrekend.

Wanneer de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013, niet objectief vooraf berekend kunnen worden, zullen deze netto-inkomsten overeenkomstig artikel 61, zesde lid, van die verordening achteraf verrekend worden.

Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat, doordat de te hanteren berekeningsmethode onder andere afhankelijk is van de hoogte van de subsidiabele kosten, bij voorschot en vaststelling mogelijkerwijs een andere methode moet worden toegepast dan bij verlening is toegepast.

Artikel I, onderdelen C, F en G (artikelen 3.1.1, 3.2.1 en 3.3.1)

Een aantal begripsbepalingen uit de subsidiemodule jonge vissers (titel 3.2) en de subsidiemodule aanlandplichtinnovatieprojecten (titel 3.3) is verplaatst naar artikel 3.1.1, met betrekking tot de algemene begripsbepalingen van hoofdstuk 3, omdat deze begrippen ook op de nieuwe titel van toepassing zijn.

Voorheen was één definitie voor zowel wetenschappelijke als technische organisaties (‘wetenschappelijke of technische organisatie’) opgenomen in de algemene begripsbepalingen van hoofdstuk 3. Aanvragers dienden deze organisaties in te schakelen bij de begeleiding en validatie van innovatieprojecten. De ervaring van eerdere openstellingen onder het EFMZV heeft geleerd, dat de groep die onder het begrip wetenschappelijke of technische organisatie viel niet ruim genoeg was. Bij sommige aanvragers bestaat de behoefte om een project te laten begeleiden door hogescholen of adviesbureaus, iets wat de huidige definitie niet toestaat. Omdat de verordening de mogelijkheid biedt om de definitie van wetenschappelijk of technische organisatie ruimer te interpreteren, is er daarom voor gekozen hiervan gebruik te maken.

Hiertoe zijn ‘wetenschappelijke organisatie’ en ‘technische organisatie’ als twee aparte definities opgenomen. De groep met technische organisaties is uitgebreid om ook hogescholen en adviesbureaus te omvatten. Deze organisaties kunnen voortaan ook innovatieprojecten begeleiden. Om het wetenschappelijke gehalte van de resultaten van de projecten te borgen, is er wel voor gekozen om de validatie van het onderzoek van innovatieprojecten duurzame visserij uitsluitend door wetenschappelijke organisaties te laten doen. Voor technische organisaties die eerder onder sub e van de begripsbepaling ‘wetenschappelijke of technische organisatie’ vielen betekent dit dat hun rol enigszins wordt ingeperkt. De nieuw ontstane situatie doet beter recht aan het belang van wetenschappelijke validatie van de resultaten.

Artikel I, onderdeel D (artikel 3.1.6, zesde lid)

Aangezien ook hogescholen en adviesbureaus vallen onder het nieuwe begrip ‘technische organisaties’, wordt het mogelijk om voor diensten van deze organisaties meerdere offertes aan te vragen. Daarom wordt artikel 3.1.6, zesde lid, zo aangepast dat alleen in geval opdracht wordt verleend aan een wetenschappelijke organisatie, de verplichting van drie offertes uit artikel 3.1.6, eerste lid, niet geldt.

Artikel I, onderdelen H, I, J en K (artikelen 3.3.4, 3.3.14, 3.3.15 en 3.3.16)

In titel 3.3 (aanlandplichtinnovatieprojecten) was al een aantal specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot de aan te leveren gegevens voor netto-inkomsten en de verrekening van netto-inkomsten bij aanlandinnovatieprojecten. Nu de bepalingen in het algemeen deel met betrekking tot netto-inkomsten verduidelijkt en aangevuld zijn, kunnen deze bepalingen in titel 3.3 vervallen.

Omdat artikel 39 van verordening 508/2014, waarop de titel aanlandplichtinnovatieprojecten is gebaseerd, in het zesde en zevende lid, specifiek verwijst naar de netto-inkomsten die voortvloeien uit de deelname van een vissersvaartuig aan een op grond van dit artikel gesubsidieerde activiteit, is in het nieuwe artikel 3.3.15 opgenomen dat bij toepassing van de artikelen met betrekking tot netto-inkomsten uit het algemeen deel, voor deze titel onder netto-inkomsten mede wordt verstaan de netto-inkomsten als bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

Artikel I, onderdeel L (artikel 3.4.10)

Met dit onderdeel wordt de verwijzing in artikel 3.4.10 naar de bepaling uit artikel 3.1.7 gecorrigeerd. Sinds de laatste aanpassing van de REES (Stcrt. 2016, 1151) bestaat artikel 3.1.7 uit twee leden. Artikel 3.4.10 verwijst naar artikel 3.17, eerste lid, van de REES.

Artikel I, onderdeel M (titel 3.8)

Artikel 3.8.1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen die alleen voor deze titel van belang zijn, opgenomen. Het innovatieproject duurzame visserij heeft tot doel nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren op het gebied van ecologische duurzame visserij. Deze ecologische verduurzaming kan bijvoorbeeld inhouden: projecten gericht op het bevorderen van de selectiviteit van vismethoden, verminderen van bodemberoering, het verminderen van vervuiling of nieuwe innovatie ten behoeve van energiebesparing. Het innovatieproject kan zowel op binnenvisserij als op zee- of kustvisserij betrekking hebben. Artikel 39 van verordening 508/2014 heeft betrekking op zee- en kustvisserij. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van diezelfde verordening maakt het mogelijk om onder andere artikel 39 ook open te stellen voor binnenvisserij, waarvoor bij deze openstelling is gekozen.

Artikel 3.8.2

In dit artikel is opgenomen wie een aanvraag tot subsidie voor een innovatieproject duurzame visserij kan indienen. Om innovatie te bevorderen en ideeën uit verschillende geledingen de kans te bieden, kan een brede groep van partijen, te weten visserijondernemingen – die onder het begrip marktdeelnemers vallen –, overige marktdeelnemers en visserijorganisaties een aanvraag indienen, al dan niet in samenwerkingsverband. Deze samenwerkingsverbanden kunnen nodig zijn om de benodigde kennis en praktijk bij elkaar te brengen. Zo kan samenwerking tussen bijvoorbeeld visserijondernemingen, toeleveranciers, afnemers en retail de visserijsector helpen bij het innoveren voor verduurzaming. Samenwerking is echter niet verplicht.

Artikel 3.8.3

Een innovatieproject duurzame visserij wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie die van tevoren verklaart deze rol te willen vervullen (artikel 3.8.5, onderdeel d), conform artikel 39, tweede lid, van verordening 508/2014. Uit de aanvraag moet duidelijk blijken hoe deze betrokkenheid geborgd wordt (zie artikel 3.8.5, onderdeel a).

Ten opzichte van eerdere regelingen zijn ook hogescholen en adviesbureaus toegevoegd als zijnde een technische organisatie. Hier is voor gekozen omdat hogescholen en adviesbureaus ook een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan innovatieprojecten, bijvoorbeeld door kennis praktisch toepasbaar te maken en projecten te begeleiden.

Artikel 3.8.4

De resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport kunnen alleen gevalideerd worden door een wetenschappelijke organisatie. Deze wetenschappelijke organisatie dient van te voren te verklaren de validatie te willen doen (artikel 3.8.5, onderdeel e). De reden dat alleen wetenschappelijke organisaties mogen valideren is om te borgen dat de resultaten en het wetenschappelijk of technisch rapport voldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.

Het wetenschappelijk of technisch rapport is verplicht op grond van artikel 3.8.12. Het rapport kan de subsidieontvanger zelf opstellen, maar hij kan het ook laten opstellen door de wetenschappelijke of technische organisatie.

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt een verklaring gevraagd waarin de wetenschappelijke organisatie aangeeft dat de resultaten op wetenschappelijk verantwoorde wijze tot stand zijn gekomen (artikel 3.8.17, onderdeel b). Dit betekent wel dat de begunstigde, indien het project wordt begeleid door een technische organisatie, tijdig af dient te stemmen met de wetenschappelijke organisatie die de resultaten en het rapport valideert.

Artikel 3.8.5

In dit artikel is opgesomd welke gegevens de subsidieaanvrager bij een aanvraag tot subsidieverlening moet aanleveren, bovenop de gegevens die al op grond van de artikelen 2.9 en 3.1.4 moeten worden aangeleverd.

Voor de onderdelen a, d en e wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 3.8.3 en 3.8.4. De informatie die gevraagd wordt in onderdeel b, is noodzakelijk, omdat artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 een grens stelt aan het aandeel van vissersvaartuigen dat betrokken mag zijn bij subsidies die op grond van dit artikel worden verstrekt. Indien dit aandeel groter is dan 5 procent van de vissersvaartuigen van de nationale vloot en groter dan 5 procent van de bruto-tonnage van de nationale vissersvloot, moeten projecten door de Europese Commissie goedgekeurd worden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Omdat alleen vissersvaartuigen die actief zijn in de zee- of kustvisserij opgenomen zijn in de nationale vissersvloot, geldt dit vereiste niet voor projecten die uitsluitend betrekking hebben op binnenvisserij.

In geval de subsidieaanvrager een visserijorganisatie is, dient deze tevens een kopie van de statuten aan te leveren op het moment van de subsidieaanvraag om aan te tonen dat deze het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt (onderdeel c).

Artikel 3.8.6

De subsidieaanvragen voor een innovatieproject duurzame visserij worden gerangschikt. De Minister van Economische Zaken (hierna: minister) wordt bij de rangschikking conform artikel 3.1.8 geadviseerd door de adviescommissie EFMZV.

Artikel 3.8.7

Dit artikel somt de rangschikkingscriteria op, op basis waarvan de minister bepaalt welk project als eerste voor subsidie in aanmerking komt. De subsidiemodule heeft tot doel de ecologische duurzaamheid van de visserijsector te bevorderen door middel van het genereren en in de praktijk testen van nieuwe ideeën. In het algemeen zal een project hoog scoren wanneer een vernieuwend idee voor ecologische verduurzaming in de bedrijfsvoering ingepast kan worden. Het innovatieve karakter van het project is belangrijk (onderdeel a), hier wordt hoger op gescoord naarmate het idee meer vernieuwend en creatief is. Op de criteria economisch en technisch perspectief (onderdelen b en c) wordt hoger gescoord naarmate de verwachting is dat het resultaat van het innovatieproject op termijn ook praktisch toegepast kan worden. Ecologische duurzaamheid wordt gewaarborgd door projecten hoger te rangschikken naarmate deze:

  • minder negatieve effecten, of meer positieve effecten op de natuur, zoals biodiversiteit of zeebodemintegriteit, hebben (onderdeel d);

  • minder vervuiling opleveren, door bijvoorbeeld een reductie van afval of reductie van het gebruik van pluis of ander plastic dat in zee terecht kan komen (onderdeel e);

  • een grotere bijdrage aan selectiviteit leveren, bijvoorbeeld door netinnovaties maar nadrukkelijk ook door compleet nieuwe manieren van selectieve visserij te ontwikkelen (onderdeel f); en

  • meer energiebesparing opleveren (onderdeel g).

Artikel 3.8.8

Door de grens die artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 stelt aan het aandeel van vissersvaartuigen van de vissersvloot dat betrokken mag zijn bij subsidies die op grond van dit artikel worden verstrekt (zie ook toelichting bij artikel 3.8.5), kunnen subsidies voor projecten op het gebied van kustvisserij of zeevisserij niet zomaar verleend worden als in een bepaalde openstellingsperiode deze grens wordt overschreden, terwijl de grenzen van de subsidieplafonds wellicht nog niet bereikt zijn. Omdat subsidieaanvragers wel binnen een redelijke termijn een reactie dienen te ontvangen op hun subsidieaanvraag en de goedkeuringsprocedure van de Europese Commissie wat tijd in beslag zal nemen, is in dit geval bepaald dat de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie wordt verleend. Voor innovatieprojecten duurzame visserij die uitsluitend betrekking hebben op binnenvisserij, geldt dit niet, aangezien deze vaartuigen niet tot de nationale vloot behoren. Deze kunnen – indien zij hoog genoeg scoren – dus zonder voorwaarden verleend worden, ook wanneer het percentage overschreden is.

Er is een kleine kans dat een of meerdere projecten van onder opschortende voorwaarden verleende subsidies niet worden goedgekeurd door Europese Commissie, waardoor er budget vrijkomt. Dit budget zal terugvloeien in het EFMZV en daarmee weer beschikbaar komen voor latere concrete acties. Bij beschikken onder opschortende voorwaarde blijft er onzekerheid bestaan voor de subsidieaanvrager. Deze onzekerheid moet zo kort mogelijk duren. De minister zal de subsidieaanvrager daarom zo spoedig mogelijk informeren over het oordeel van de Europese Commissie en de eventuele gevolgen hiervan voor de eerder afgegeven beschikking.

Artikel 3.8.9

In dit artikel wordt beschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Dit artikel moet in samenhang gelezen worden met de artikelen 1.5, 2.10 en 3.1.2.

Artikel 3.8.10

Op grond van artikel 95, eerste lid, van verordening 508/2014 bedraagt de maximale steunintensiteit gewoonlijk 50 procent van de subsidiabele kosten (eerste lid).

In artikel 95, vierde lid, juncto bijlage I van verordening 508/2014 is bepaald dat het subsidiepercentage met 20 procent moet worden verlaagd voor andere dan onder de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen vallende ondernemingen. Daarom is het tweede lid, onderdeel a, opgenomen dat de subsidie 30 procent bedraagt voor ondernemingen die geen mkb zijn. De definitie van mkb is opgenomen in artikel 1.1 van de REES.

De verordening biedt daarnaast in artikel 95, derde lid, de mogelijkheid om het maximale subsidiepercentage hoger vast te stellen dan 50%, wanneer er sprake is van een collectief belang, een collectief begunstigde en innovatief karakter. Bij een subsidieaanvraag door een visserijorganisatie is, voor wat betreft het aandeel van de visserijorganisatie, aan deze voorwaarden voldaan. De visserijorganisaties dienen blijkens de doelstellingen in de statuten het collectief belang van vissers of visserijondernemingen te behartigen. Doordat tevens alle resultaten, zonder dat er intellectuele eigendomsrechten gevestigd mogen worden (artikel 3.8.14), openbaar gemaakt worden, wordt ook aan de voorwaarde van collectief belang voldaan. Daarom is in onderdeel b van het tweede lid bepaald dat de steunintensiteit voor visserijorganisaties 75 procent bedraagt. Indien de visserijorganisatie echter tevens een onderneming is die groter is dan mkb, dan geldt de maximale steunintensiteit van 30 procent conform onderdeel a van het tweede lid.

Wordt de aanvraag ingediend door (deelnemers in) een samenwerkingsverband, dan wordt het subsidiepercentage per deelnemer bepaald. Dit betekent dat een samenwerkingsverband tussen een visserijonderneming en een visserijorganisatie de visserijonderneming een subsidie van maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten ontvangt en de visserijorganisatie maximaal 75 procent.

Tot slot wordt bepaald dat de subsidie ten hoogste € 700.000 bedraagt, zodat meerdere aanvragers in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

Artikel 3.8.11

Dit artikel bepaalt binnen welke termijn de subsidieontvanger moet starten met de uitvoering van het innovatieproject duurzame visserij en wanneer het project uitgevoerd moet zijn. Deze termijnen zijn gekoppeld aan de subsidieverlening.

Indien de subsidieverlening onder opschortende voorwaarde is gegeven, beginnen de start- en realisatietermijn pas te lopen als de subsidieontvanger door de minister is geïnformeerd dat de Europese Commissie goedkeuring heeft gegeven op zijn project (artikel 3.8.8, tweede lid). Zo heeft ook deze subsidieontvanger voldoende tijd om het project op te starten en uit te voeren.

De aanvrager mag (voor eigen rekening en risico) al starten vanaf het moment dat hij een subsidieaanvraag heeft ingediend.

Artikel 3.8.12

In verband met de grens aan het aandeel van vissersvaartuigen dat betrokken mag zijn bij subsidies die op grond van dit artikel worden verstrekt (zie toelichting bij de artikelen 3.8.5 en 3.8.8), is in artikel 3.8.5, onderdeel b, bepaald dat de subsidieaanvrager moet aangeven hoeveel vissersvaartuigen met welk tonnage zullen worden ingezet. Om te voorkomen dat gedurende de looptijd van de projecten een van deze grenzen alsnog wordt overschreden, terwijl geen toestemming is gevraagd, is in het eerste lid opgenomen dat de subsidieontvanger zich moet houden aan de grenzen die ten tijde van de aanvraag zijn opgegeven. Deze eis geldt niet voor een subsidieaanvrager van een project dat uitsluitend betrekking heeft op binnenvisserij.

In het tweede en derde lid zijn verplichtingen opgenomen die ervoor moeten zorgen dat het project en de beschrijving van de resultaten hiervan (in een wetenschappelijk en technisch rapport) van voldoende kwaliteit zijn. In het vierde lid is bepaald dat de subsidieontvanger of één van de deelnemers van het samenwerkingsverband het wetenschappelijk of technisch rapport beschikbaar stelt op een website. Het is een project van collectief belang, op deze manier kan iedereen kennisnemen van de resultaten.

Artikel 3.8.13

In dit artikel zijn, naast de algemene afwijzingsgronden uit de artikelen 2.11 en 3.1.3, aanvullende afwijzingsgronden opgenomen.

Artikel 3.8.14

Deze subsidiemodule dient een algemeen belang en de resultaten van de projecten dienen zo breed mogelijk toegepast te worden. Om deze reden is in dit artikel vastgelegd dat er geen intellectuele eigendomsrechten gevestigd worden op de resultaten van innovatieprojecten duurzame visserij. Tevens wordt hiermee, voor projecten waarvoor voor een of meer begunstigden een hoger steunpercentage geldt op grond van artikel 95, derde lid, van verordening 508/2014, mede invulling gegeven aan het criterium ‘collectief belang’. Dit betekent onder andere dat de resultaten breed gedeeld moeten worden en dat iedereen vrij gebruik moet kunnen maken van de resultaten.

Artikel 3.8.15

In dit artikel samen met artikel 2.14 is vastgelegd dat een voorschot van 90% van de te verlenen subsidie verstrekt kan worden. Dit voorschot wordt verstrekt op grond van gemaakte kosten. Voorschotten worden tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aangevraagd. Het voorschot kan ook op nul worden gesteld indien in een bepaalde periode geen sprake is geweest van gemaakte en betaalde kosten. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald hoeveel tussenrapportages ingediend moeten worden, afhankelijk van de looptijd van het project. Hiernaast kan een subsidieontvanger op een ander moment een aanvraag om een voorschot indienen. Deze aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het innovatieproject duurzame visserij. Ook wanneer geen tussenrapportage ingediend hoeft te worden, wanneer een project korter dan 12 maanden duurt, kan op basis van het derde lid een aanvraag om een voorschot gedaan worden.

Artikel 3.8.16

Omdat artikel 39 van verordening 508/2014 in het zesde en zevende lid, specifiek verwijst naar de netto-inkomsten die voortvloeien uit de deelname van een vissersvaartuig aan een op grond van dit artikel gesubsidieerde activiteit, is in dit artikel opgenomen dat bij toepassing van de artikelen met betrekking tot netto-inkomsten uit het algemeen deel, voor deze titel onder netto-inkomsten mede wordt verstaan de netto-inkomsten als bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.8.17

In dit artikel wordt bepaald welke gegevens aangeleverd moeten worden bij de aanvraag tot subsidie-vaststelling.

Artikel 3.8.18

Gelet op artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001, vervalt deze titel met ingang van 1 maart 2022.

Artikel II

Met dit artikel is de nieuwe module innovatieprojecten duurzame visserij aan de tabel in artikel 3 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 toegevoegd. In de tabel is aangegeven in welke periode aanvragen voor subsidie voor innovatieprojecten duurzame visserij ingediend kunnen worden en wat de hoogte van het subsidieplafond is.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2017. Met inwerkingtreding per 1 maart wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals vastgelegd in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, daar de doelgroep gebaat is met spoedige inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven