Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Regio Utrecht

Logo Utrecht

 

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist,

Overwegende dat

de herziening van de Wet publieke gezondheid noopt tot verdergaande samenwerking op het gebied van publieke gezondheid binnen het grondgebied van de Veiligheidsregio Utrecht;

de Wet Gemeenschappelijke Regelingen per 1 januari 2015 is gewijzigd en dit leidt tot aanpassingen in de regeling;

via de tweeledige verantwoordelijkheid van de directeur publieke gezondheid op basis van de Wet publieke gezondheid en de Wet veiligheidsregio’s samengewerkt zal moeten worden met de Veiligheidsregio Utrecht;

Gelet op

de Wet publieke gezondheid;

de Wet gemeenschappelijke regelingen;

de Gemeentewet;

Besluiten

de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:

Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Regio Utrecht

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 van de Wet publieke gezondheid, wordt in deze regeling verstaan onder:

    • a.

      adviescommissie: een commissie als bedoeld in artikel 24 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • b.

      ambtenaar: een ambtenaar, bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet, alsmede degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is;

    • c.

      bestuurscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • d.

      colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

    • e.

      directeur publieke gezondheid: de directeur publieke gezondheid, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Wet publieke gezondheid;

    • f.

      gemeenten: de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist;

    • g.

      MN-gemeenten: de gemeenten, met uitzondering van de gemeente Utrecht;

    • h.

      regeling: de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Regio Utrecht, en

    • i.

      regionale gezondheidsdienst: het openbaar lichaam bedoeld in artikel 3 van de regeling en artikel 14, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 2: Belang

Deze regeling wordt getroffen ter uitvoering van de taken bij of krachtens de Wet publieke gezondheid opgedragen aan de colleges op het gebied van de publieke gezondheid.

Artikel 3: Regionale gezondheidsdienst

  • 1.

    Er is een regionale gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid, genaamd Gemeentelijke Gezondheidsdienst Regio Utrecht.

  • 2.

    De regionale gezondheidsdienst is een openbaar lichaam en bezit rechtspersoonlijkheid.

  • 3.

    De regionale gezondheidsdienst is gevestigd te Utrecht.

Artikel 4: Taken

  • 1.

    Het bestuur van de regionale gezondheidsdienst voert de Wet publieke gezondheid uit voor de gemeenten, met uitzondering van de taken bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid.

  • 2.

    Het bestuur van de regionale gezondheidsdienst voert de taken bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid uit voor de MN-gemeenten, behoudens voor zover deze taken betrekking hebben op de zorg voor jongeren van nul tot vier jaar.

  • 3.

    De directeur publieke gezondheid voert de aan hem bij of krachtens de wet opgedragen taken uit onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur van de regionale gezondheidsdienst, onverminderd het bepaalde in artikel 10:22 en artikel 10:23 van de Algemene wet bestuursrecht, met dien verstande dat de uitvoering van de taken van de directeur publieke gezondheid in het kader van artikel 1.61 en artikel 2.19 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in mandaat wordt opgedragen aan:

    • a.

      de gemeente Utrecht, voor zover het toezicht voor de gemeente Utrecht betreft, en

    • b.

      de bestuurscommissie, voor zover het toezicht in de MN-gemeenten betreft.

  • 4.

    De colleges kunnen ook andere taken opdragen aan het bestuur of ambtenaren van de regionale gezondheidsdienst, voor zover het algemeen bestuur daarmee met gekwalificeerde meerderheid, bedoeld in artikel 17, tweede lid, instemt.

  • 5.

    Voor taken, bedoeld in een van de vorige leden, kan een overeenkomst worden afgesloten tussen de regionale gezondheidsdienst en de gemeente. In de overeenkomst wordt in elk geregeld:

    • a.

      de kwalitatieve en kwantitatieve uitvoering van de opgedragen taken;

    • b.

      de verrekening van de kosten;

    • c.

      de aansprakelijkheid en verrekening bij onvoorziene omstandigheden, en

    • d.

      de wijze van beëindiging van de overeenkomst, onverminderd het bepaalde in artikel 50.

Hoofdstuk 2: Inrichting bestuur

Afdeling 2.1 Samenstelling bestuur

Artikel 5: Algemeen

  • 1.

    Het bestuur van de regionale gezondheidsdienst bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 2.

    Tot het bestuur van de regionale gezondheidsdienst behoren voorts adviescommissies en bestuurscommissies, voor zover ingesteld.

Afdeling 2.2 Algemeen bestuur

Artikel 6: Aanwijzing leden

  • 1.

    De colleges wijzen uit hun midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    De colleges kunnen voor ieder lid tevens één plaatsvervangend lid uit hun midden aanwijzen, dat het lid bij verhindering of ontstentenis vervangt.

Artikel 7: Reglement van orde

Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 8: Vergaderfrequentie

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo vaak als het daartoe heeft besloten.

  • 2.

    Voorts vergadert het algemeen bestuur indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het algemeen bestuur bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

Artikel 9: Oproeping

  • 1.

    De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 2.

    Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 23 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 10: Opening vergadering

  • 1.

    De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2.

    Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3.

    Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 11: Open en besloten vergaderingen

  • 1.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 2.

    De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3.

    Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 12: Immuniteit

De leden van het bestuur van de regionale gezondheidsdienst en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 13: Handhaving vergaderorde

  • 1.

    De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2.

    Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3.

    Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 14: Verantwoordingsrelaties

  • 1.

    Het lid van het algemeen bestuur is verantwoording schuldig aan het college van burgemeester en wethouders dat hem heeft aangewezen, alsmede aan de gemeenteraad van de betreffende gemeente over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde bestuur.

  • 2.

    Het lid van het algemeen bestuur geeft het college van burgemeester en wethouders dat hem heeft aangewezen, alsmede aan de gemeenteraad van de betreffende gemeente alle inlichtingen die één of meer leden van het college onderscheidenlijk de raad vragen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur geeft de raden van de gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van een van de raden gevraagd worden.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de raad regelen de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en inlichtingen worden gegeven als bedoeld in dit artikel.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders kan het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslaan, indien dit lid niet langer het vertrouwen van het college bezit.

  • 6.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 15: Onthouden van stemmen

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3.

    Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing bij de beslissing betreffende de geloofsbrieven van de na periodieke verkiezing benoemde leden.

Artikel 16: Quorum

  • 1.

    Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 10, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 10, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 17: Besluitvorming

  • 1.

    Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht, tenzij in de regeling anders is bepaald en met dien verstande dat:

    • a.

      de door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, Eemnes, Lopik, Montfoort, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Vianen en Woudenberg aangewezen leden van het algemeen bestuur ieder één stem hebben;

    • b.

      de door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Baarn, Bunschoten, IJsselstein, Leusden en Wijk bij Duurstede aangewezen leden van het algemeen bestuur ieder twee stemmen hebben;

    • c.

      de door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten De Bilt, De Ronde Venen, Houten, Soest, Utrechtse Heuvelrug en Woerden aangewezen leden van het algemeen bestuur ieder drie stemmen hebben;

    • d.

      de door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Nieuwegein, Stichtse Vecht, Veenendaal en Zeist aangewezen leden van het algemeen bestuur ieder vier stemmen hebben;

    • e.

      het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort aangewezen lid van het algemeen bestuur zes stemmen heeft, en

    • f.

      het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aangewezen lid van het algemeen bestuur negen stemmen heeft.

  • 2.

    Onder een volstrekte meerderheid wordt verstaan dat ten minste vijfendertig stemmen voor een besluit zijn uitgebracht. Onder gekwalificeerde meerderheid wordt in deze regeling verstaan een vijftien zeventiende meerderheid, wat betekent dat ten minste zestig stemmen voor een besluit zijn uitgebracht.

  • 3.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 18: Stemming over personen

  • 1.

    De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

  • 2.

    Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3.

    Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 19: Overige stemmingen

  • 1.

    De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 2.

    Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 3.

    Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 4.

    Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 5.

    Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 6.

    Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het algemeen bestuur bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 20: Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Afdeling 2.3 Dagelijks bestuur

Artikel 21: Samenstelling en aanwijzing leden

Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en vijf andere leden, met dien verstande dat uit elk van de vijf regio’s die functioneren voor de MN-gemeenten telkens één lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Artikel 22: Ontslag leden

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, de voorzitter uitgezonderd, ontslag verlenen indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 2.

    Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt niet beraadslaagd of besloten, dan nadat het algemeen bestuur ten minste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren heeft verklaard, dat de betrokken leden van het dagelijks bestuur het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

  • 3.

    De oproeping tot de vergadering waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten wordt ten minste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als het algemeen bestuur heeft bepaald, bij de leden van het algemeen bestuur bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Artikel 15 is niet van toepassing bij besluiten van het algemeen bestuur ingevolge dit artikel.

Artikel 23: Reglement van orde

Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt gezonden.

Artikel 24: Vergaderfrequentie

  • 1.

    De voorzitter stelt, met inachtneming van hetgeen het dagelijks bestuur heeft bepaald, dag en plaats van de vergadering van het dagelijks bestuur en het tijdstip van de opening vast.

  • 2.

    De voorzitter maakt dag en plaats van te houden openbare vergaderingen en het tijdstip van de opening bekend.

Artikel 25: Open en besloten vergaderingen

  • 1.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 2.

    Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.

Artikel 26: Besluitvorming

  • 1.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 3.

    Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 27: Immuniteit

De leden van het dagelijks bestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het dagelijks bestuur hebben gezegd of aan het dagelijks bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 28: Stemmen

De artikelen 15, eerste tot en met derde lid, 16 en 17 zijn ten aanzien van de vergaderingen van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de stemverhoudingen opgenomen in artikel 17, eerste lid. Ieder lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering van het dagelijks bestuur één stem.

Artikel 29: Stemming over personen

  • 1.

    Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd.

  • 2.

    Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter.

Artikel 30: Verantwoording en inlichtingen

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur geeft de raden van de gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van de raad gevraagd worden.

Afdeling 2.4 Voorzitter

Artikel 31: Aanwijzing

  • 1.

    Het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aangewezen lid van het algemeen bestuur wordt door het algemeen bestuur aangewezen als voorzitter van de regionale gezondheidsdienst.

  • 2.

    De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het door het algemeen bestuur als voorzitter van de bestuurscommissie als bedoeld in artikel 34, derde lid aangewezen lid, wordt door het algemeen bestuur als plaatsvervangend voorzitter van de regionale gezondheidsdienst aangewezen.

  • 4.

    De plaatsvervangend voorzitter vervangt de voorzitter bij diens verhindering of ontstentenis.

Artikel 32: Verantwoording en inlichtingen

  • 1.

    De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2.

    Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    De voorzitter geeft de raden van de gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van de raad gevraagd worden.

Afdeling 2.5 Commissies

Artikel 33: Adviescommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan adviescommissies instellen ter advisering aan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter een adviescommissie instellen aan het dagelijks bestuur onderscheidenlijk aan de voorzitter voor zover deze adviescommissie een tijdelijk karakter heeft.

Artikel 34: Bestuurscommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan bestuurscommissie instellen, waaraan bevoegdheden van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur worden overgedragen.

  • 2.

    Een bestuurscommissie geeft de raden van de gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van de raad gevraagd worden.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt een bestuurscommissie in, welke de bevoegdheden bedoeld in artikel 4, tweede lid en derde lid onder b, krijgt overgedragen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur wijst uit de leden van de bestuurscommissie bedoeld in het vorige lid, de voorzitter van de bestuurscommissie aan. De voorzitter van de bestuurscommissie is tevens plaatsvervangend voorzitter van de regionale gezondheidsdienst.

Afdeling 2.6 Directeur publieke gezondheid

Artikel 35: Benoeming

  • 1.

    De directeur publieke gezondheid wordt benoemd door het algemeen bestuur, onverminderd het bepaalde in artikel 14, derde lid, van de Wet publieke gezondheid.

  • 2.

    De regionale gezondheidsdienst staat onder leiding van de directeur publieke gezondheid.

Artikel 36: Secretaris

De directeur publieke gezondheid staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en door het algemeen bestuur ingestelde bestuurscommissies bij de uitoefening van hun taken bij.

Artikel 37: Ambtelijke organisatie

Het dagelijks bestuur stelt een verordening vast omtrent de ambtelijke organisatie van de regionale gezondheidsdienst.

Hoofdstuk 3: Taken en bevoegdheden

Artikel 38: Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1.

    Verordeningen met betrekking tot de regionale gezondheidsdienst worden door het algemeen bestuur vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door het algemeen bestuur krachtens de wet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter is toegekend.

  • 2.

    De overige bevoegdheden berusten bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens de wet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn toegekend.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan bij verordening beleidsregels vaststellen waarmee andere organen van de regionale gezondheidsdienst rekening houden bij de uitoefening van bij of krachtens de wet verleende bevoegdheden. Ten aanzien van de bekendmaking van deze verordening zijn de artikelen 139, 140 en 141 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan, ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk opgedragen in artikel 4 genoemde taken van de regionale gezondheidsdienst, tot oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen besluiten, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit daartoe wordt door het algemeen bestuur met gekwalificeerde meerderheid, bedoeld in artikel 17, tweede lid, genomen. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Artikel 39: Overdracht van bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 2.

    Daarbij kan niet worden overgedragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening als bedoeld in artikel 34, derde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de regionale gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 46, en

    • d.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de regionale gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 47.

Artikel 40: Dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van de regionale gezondheidsdienst berust bij het dagelijks bestuur voor zover niet bij of krachtens de wet het algemeen bestuur hiermee is belast.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is, onverminderd artikel 37, bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de regionale gezondheidsdienst.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot benoeming, schorsing en ontslag van ambtenaren, met uitzondering van de directeur publieke gezondheid.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de regionale gezondheidsdienst te besluiten, met uitzondering van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 38, vierde lid.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd te besluiten namens de regionale gezondheidsdienst, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur, rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover dit het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

Artikel 41: Voorzitter

  • 1.

    De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de regionale gezondheidsdienst.

  • 2.

    De voorzitter vertegenwoordigt de regionale gezondheidsdienst in en buiten rechte.

Hoofdstuk 4: Financiën

Artikel 42: Algemeen

  • 1.

    De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt een bijdrageverordening vast, welke de kostenverdeling over de deelnemers bevat. De bijdrageverordening wordt bij gekwalificeerdere meerderheid, bedoeld in artikel 17, tweede lid, vastgesteld of gewijzigd. Het algemeen bestuur kan bij de begroting of andere verordeningen niet van de bijdrageverordening afwijken.

  • 3.

    In de bijdrageverordening wordt bepaald op welke wijze de kosten voor de taken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en de taken, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, afzonderlijk in de begroting inzichtelijk worden gemaakt.

  • 4.

    De deelnemende gemeenten dragen er zorg voor dat de regionale gezondheidsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 5.

    De deelnemende gemeenten waarborgen daarenboven de betaling van rente en aflossing van de geldleningen aan te gaan door de regionale gezondheidsdienst voor de uitvoering van zijn taak, in de verhouding van het inwonersaantal op 1 januari 2014.

  • 6.

    Wanneer het algemeen bestuur blijkt, dat de raad van een deelnemende gemeente weigert de financiële verplichtingen die volgen uit dit artikel, tweede, vierde en vijfde lid, in de gemeentebegroting op te nemen, doet het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Artikel 43: Begroting

  • 1.

    Voor alle taken en activiteiten brengt het algemeen bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die hij daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de financiële middelen die hij naar verwachting kan aanwenden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 januari van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient de algemene financiële en beleidsmatige kaders voor zienswijze aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Het algemeen bestuur ziet erop toe dat de begroting in evenwicht is.

  • 4.

    Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. De begroting wordt met gekwalificeerde meerderheid, bedoeld in artikel 17, tweede lid, vastgesteld.

  • 6.

    Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen. Een wijziging van de begroting wordt met gekwalificeerde meerderheid, bedoeld in artikel 17, tweede lid, vastgesteld.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

Artikel 44: Voorbereiding begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks, tijdig voor de in artikel 43, tweede lid, bedoelde termijn, het algemeen bestuur een ontwerp aan voor de algemene financiële en beleidsmatige kaders voor het komende begrotingsjaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks, tijdig voor de in artikel 43, vijfde lid, bedoelde vaststelling, het algemeen bestuur een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van de regionale gezondheidsdienst en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting ten minste acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 6.

    Het algemeen bestuur beraadslaagt over de ontwerpbegroting niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgevingen, bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de raden van de gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het bepaalde in het tweede, derde, vierde en vijfde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

Artikel 45: Jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar na het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, een voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

Artikel 46: Financiële verordening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2.

    De verordening bevat in ieder geval:

    • a.

      regels voor waardering en afschrijving van activa, en

    • b.

      regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.

Artikel 47: Financiële controleverordening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, belast met de controle van de in artikel 45 bedoelde jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen.

  • 3.

    Artikel 213, derde tot en negende lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 48: Wijziging

  • 1.

    De regeling kan gewijzigd worden bij gelijkluidende besluiten van de colleges, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Een voorstel tot wijziging kan door het dagelijks bestuur, of tenminste een vijfde van de leden van het algemeen bestuur worden gedaan.

Artikel 49: Toetreding

Tot deze gemeenschappelijke regeling kunnen overeenkomstig artikel 14, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid geen andere bestuursorganen of rechtspersonen toetreden, onverminderd het bepaalde in artikel 14, vijfde lid, van de Wet publieke gezondheid.

Artikel 50: Uittreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders dat aan de regeling deelneemt kan overeenkomstig artikel 14, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid niet uittreden uit de regeling.

  • 2.

    Onder partiële uittreding wordt in dit artikel verstaan het opzeggen of terugnemen van een of meer aan de regionale gezondheidsdienst opgedragen taken, voor zover dat binnen enige wet mogelijk is.

  • 3.

    De kosten die direct samenhangen met de partiële uittreding worden in rekening gebracht bij de deelnemer die partieel uittreedt.

Artikel 51: Opheffing

De regionale gezondheidsdienst kan alleen worden opgeheven onder gelijktijdige instelling van een nieuwe regionale gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 14, eerste en tweede lid, van de Wet publieke gezondheid. Opheffing van de regeling geschiedt bij gelijkluidende besluiten van de colleges.

Hoofdstuk 6: Overige bepalingen

Artikel 52: Archieven

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een archiefverordening vast, onverminderd het bepaalde in artikel 40 van de Archiefwet 1995.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de dienst, volgens de verordening, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 53: Gemeenschappelijke regeling

  • 1.

    De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht zendt de regeling in aan gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht maakt de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant.

  • 4.

    De regeling treedt in werking de eerste dag na bekendmaking overeenkomstig het derde lid.

  • 5.

    De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst regio Utrecht.

Artikel 54: Vrijwaring

  • 1.

    De gemeente Utrecht blijft gevrijwaard voor kosten of aansprakelijkheden voortvloeiend uit de werkzaamheden van de GGD Midden-Nederland, die zijn verricht voorafgaand aan de inwerkingtreding van de regeling.

  • 2.

    De MN-gemeenten verplichten zich kosten en aansprakelijkheden die ontstaan met betrekking tot de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 4, tweede lid, te vergoeden aan de gemeente Utrecht voor zover deze aan de gemeente Utrecht in rekening worden gebracht door de regionale gezondheidsdienst.

Artikelsgewijze toelichting Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Regio Utrecht

Algemeen

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist wijzigden op 1 januari 2014 de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Midden-Nederland in de Gemeenschappelijke Regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Regio Utrecht (hierna: GR GGDrU). Nadien zijn diverse wetten waarop deze GR stoelt zodanig aangepast, dat de GR zelf eveneens aanpassing behoeft. Deze GR voldoet aan de wettelijke vereisten zoals die per 1 januari 2016 voor het samenwerkingsverband van de gemeenschappelijke regeling, en voor een Gemeentelijke Gezondheidsdienst van belang zijn.

Deze toelichting ziet op het geheel van de regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

De Wet publieke gezondheid definieert diverse begrippen. Deze begrippen gelden op gelijke wijze in deze regeling. Dit artikel bevat in aanvulling op die begrippen enkele begripsbepalingen die in deze gemeenschappelijke regeling gehanteerd worden.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar enerzijds de gehele groep van de gemeenten waarvan de colleges deelnemen aan de regeling, en anderzijds die groep met uitzondering van de gemeente Utrecht. Die laatste groep wordt als “MN-gemeenten” aangeduid.

MN staat voor Midden Nederland.

Artikel 2

Dit artikel vermeldt het wettelijke belang waarvoor de GR is opgericht.

Artikel 3

Dit artikel regelt dat de GGDrU wordt ingesteld, een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid. Wanneer een gemeenschappelijke regeling wordt opgericht, moet de vestigingsplaats in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (artikel 10, derde lid, Wgr).

Artikel 4 taken

De taken die de GGDrU voor de verschillende (groepen) van deelnemers uitvoert worden expliciet vermeld. Dat betreft enerzijds taken die tot de bevoegdheid van de colleges behoren, en anderzijds taken die de wet rechtstreeks aan de directeur publieke gezondheid (DPG) opdraagt. Voor zover dat het toezicht op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen betreft, draagt de DPG voor wat betreft het toezicht in Utrecht deze bevoegdheid weer over aan de gemeente Utrecht. Utrecht verzorgt dit toezicht zelf.

Desgewenst kunnen de colleges, met instemming van het algemeen bestuur, ook andere dan de in artikel 4 genoemde taken aan de GGDrU opdragen. De DPG is bevoegd de hem opgedragen taken aan zijn medewerkers in (onder)mandaat op te dragen.

Voor de uitvoering van de taken brengt de GGDrU kosten bij de deelnemende gemeenten in rekening. Voor de uitvoering, of specifieke afspraken daarover, kan ook een overeenkomst worden gesloten, steeds tussen de GGDrU en de betreffende gemeente.

Hoofdstuk 2: Inrichting bestuur

Artikel 5

De GGDrU heeft de vorm van een klassieke GR, met een algemeen en een dagelijks bestuur en een voorzitter. De Wgr regelt de samenstelling en wijze van vergaderen van deze besturen. Ook kunnen commissies door het algemeen bestuur worden ingesteld. De reguliere wettelijke vereisten en bepalingen zijn in deze regeling overgenomen.

Artikelen 6 tot en met 13, 15 en 16: algemeen bestuur

De artikelen 6 tot en met 20 geven de regels voor de inrichting en handelwijze van het algemeen bestuur.

Artikel 14: Verantwoordingsrelaties

In dit artikel wordt geregeld welke verplichtingen voor bestuursleden gelden ten aanzien van het verstrekken van inlichtingen, zowel jegens de colleges als de raden. De Wgr geeft aan dat in een gemeenschappelijke regeling expliciet vermeld moet zijn hoe de relaties zijn tussen het bestuur als geheel en de raden van de deelnemende gemeenten én tussen de afzonderlijk leden van het bestuur en de raad van hun “eigen” gemeente.

Gelet op het feit dat de colleges de regeling zijn aangegaan, maakt dit artikel het tevens mogelijk om als college inlichtingen te vragen.

Artikelen 17-19: Besluitvorming

In zijn algemeenheid geldt voor de besluitvorming dat een besluit is aangenomen wanneer de volstrekte meerderheid van stemmen daartoe heeft besloten. De volstrekte meerderheid is vastgesteld op ten minste 35 stemmen. Per deelnemend college is bepaald over hoeveel stemmen het beschikt.

Voor een aantal besluiten is een specifieke meerderheidsbepaling opgenomen. Wanneer sprake is van een besluit dat met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt genomen, dient sprake te zijn van een vijftien zeventiende meerderheid, wat betekent dat ten minste zestig stemmen voor een besluit zijn uitgebracht.

Voor het overige bepalen deze artikelen op welke wijze gestemd moet worden.

Artikelen 21 tot en met 30: dagelijks bestuur

De artikelen 21 tot en met 30 geven de bepalingen ten behoeve van de inrichting en werkwijze van het dagelijks bestuur. De artikelen zijn deels vergelijkbaar met die voor het algemeen bestuur.

Ten aanzien van stemmingen geldt, dat de artikelen 15, eerste tot en met derde lid, 16 en 17 ten aanzien van de vergaderingen van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing zijn, met uitzondering van de stemverhoudingen opgenomen in artikel 17, eerste lid. Ieder lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering van het dagelijks bestuur één stem.

Artikelen 31 en 32: voorzitter

Het door de gemeente Utrecht aangewezen lid van het algemeen bestuur fungeert als voorzitter van zowel het dagelijks als het algemeen bestuur. De voorzitter van de bestuurscommissie wordt aangewezen als plaatsvervangend voorzitter.

Ook voor de voorzitter gelden voorschriften omtrent de informatieverstrekking.

Artikelen 33 en 34: Adviescommissies

Ter uitvoering van feitelijke of advieswerkzaamheden kunnen commissies worden ingesteld.

Artikel 35-37: DPG, ambtelijke organisatie

De GGDrU staat onder leiding van de directeur publieke gezondheid. Aan de DPG zijn zowel rechtstreeks eigen wettelijke taken en bevoegdheden, als de uitvoering van taken en bevoegdheden van de colleges, opgedragen. De DPG fungeert als leidinggevende van de organisatie, en geldt formeel als secretaris van de besturen, voorzitter en commissies.

Daarnaast kent de GGDrU een eigen ambtelijke organisatie.

Hoofdstuk 3: Taken en bevoegdheden

Artikel 38: Bevoegdheden algemeen bestuur

Omdat de GGDrU een klassieke GR is, kan zij ook zelf verordeningen vaststellen. Dat gebeurt in beginsel door het Algemeen Bestuur, tenzij daarvoor andere regelgeving geldt of het Algemeen Bestuur de bevoegdheid aan het Dagelijks Bestuur heeft toegekend. Ditzelfde geldt voor de overige bevoegdheden.

De (gewijzigde) Wet gemeenschappelijke regelingen vereist dat de mogelijkheid om als gemeenschappelijke regeling deel te nemen in andere rechtspersonen expliciet in de eigen gemeenschappelijke regeling opgenomen is om daarvan gebruik te kunnen maken. Voorheen was die mogelijkheid door de wet al gegeven, tenzij de GR zelf juist een uitzondering op die bevoegdheid maakte. Artikel 38, vierde lid 4 voorziet expliciet in de mogelijkheid om deel te nemen in een andere rechtspersoon. Als voorwaarde geldt daarbij dat de regeling dit alleen toestaat, wanneer dit de uitvoering van de wettelijk aan de GGDrU opgedragen dient. Deze toevoeging behelst een uitdrukkelijke beperking van de meer algemeen geformuleerde wettelijke mogelijkheid. Als voorbeeld voor een dergelijke deelname geldt de deelname in een coöperatie van GGD’en die voor haar leden een ICT systeem voor diensten van de GGD inkoopt.

Gezien het belang van een dergelijk besluit is als waarborg voor betrokkenheid van de deelnemende gemeenten bij het nemen van dit besluit vastgelegd, dat het algemeen bestuur een dergelijk besluit voor wensen en bedenkingen voorlegt aan de raden van de deelnemende gemeenten en daarover met gekwalificeerde (15/17de) meerderheid beslist.

Artikel 39: Overdracht van bevoegdheden

Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Het artikel noemt zelf de bevoegdheden die niet kunnen worden overgedragen.

Artikel 40: Dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur van de regionale gezondheidsdienst berust bij het dagelijks bestuur voor zover niet bij of krachtens de wet het algemeen bestuur hiermee is belast. Het dagelijks bestuur is het orgaan dat bevoegd is te besluiten over de ambtelijke organisatie en de personele aangelegenheden, met uitzondering van de benoeming van de DPG. Ook is het dagelijks bestuur bevoegd tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Artikel 38, vierde lid vormt daarop een uitzonderling.

Artikel 41: Voorzitter

De voorzitter heeft in de regeling een eigen formele rol en vertegenwoordigt de GGDrU in en buiten rechte.

Hoofdstuk 4: Financiën

Artikelen 42-47

De Wgr bevat in de artikelen 34, 34a, 34b en 35 specifieke regels voor de vaststelling van de begroting en jaarrekening, alsmede de financiële en inhoudelijke kadernota van de gemeenschappelijke regeling. Deze regels zijn onverkort van toepassing en uitgewerkt in de artikelen 42 – 47 van de regeling. Ook het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) is van toepassing. Daarbij is steeds de meest recente versie van het BBV van toepassing.

De voor 15 januari voor zienswijzen aan de raden toe te zenden kadernota dient als kader voor de begroting van het daarop volgend jaar. Ook deze zal voor zienswijze aan de raden voorgelegd worden. Conform artikel 34b Wgr dient het dagelijks bestuur eveneens de voorlopige jaarrekening voor 15 april aan de raden van de gemeenten toe te zenden. Tevens wordt de ontwerp begroting aan de raden toegezonden zodat zij ook daarop hun zienswijzen kunnen indienen.

Hoewel deze regelgeving rechtstreeks uit de diverse wettelijke bepalingen volgt, zijn deze omwille van de duidelijkheid en het voorkomen van een zoektocht toch letterlijk ook in de regeling opgenomen.

Door gebruik te maken van hun recht op het indienen van zienswijzen kunnen de raden daadwerkelijk hun invloed doen gelden.

In artikel 42 is een onderwerp opgenomen waarvoor met betrekking tot de besluitvorming de gekwalificeerde meerderheid geldt: de bijdrageverordening. In artikel 43 is dat eveneens het geval ten aanzien van een besluit omtrent wijziging van de begroting.

Hoofdstuk 5: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 48: Wijziging

Voor het wijzigingen van de regeling dienen alle deelnemende colleges daartoe unaniem te hebben besloten. Daaraan voorafgaand hebben de colleges daarvoor eerst toestemming van hun eigen raden nodig. Wanneer een of meer raden niet instemmen met de wijziging kunnen derhalve niet alle colleges unaniem tot wijziging besluiten en wordt de GR niet gewijzigd.

Van belang is dat de Wgr voorschrijft dat de raden ofwel hun goedkeuring kunnen geven aan het voorstel zoals dat in zijn geheel, ofwel aan het gehele voorstel hun toestemming kunnen onthouden. De raden kunnen dus geen gedeeltelijke toestemming geven, of een amendement indienen. Het onthouden van toestemming is alleen mogelijk wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 49: Toetreding

Alleen colleges die behoren tot een of meer veiligheidsregios kunnen deelnemer zijn aan een GR voor de instelling en instandhouding van een GGD.

Artikel 50: Uittreding

Omdat de Wpg de colleges verplicht tot het instellen van een GGD kunnen zij niet uittreden uit de regeling. Voor zover de wet dat toestaat kunnen zij wel gedeeltelijk uittreden. In dat kader kan gedacht worden aan een taak als bedoeld in artikel 4, vierde lid van deze regeling, die zij niet conform een wettelijke verplichting aan de GGDrU hebben opgedragen. De kosten die gepaard gaan met deze partiële uittreding worden bij het uittredende college in rekening gebracht.

Artikel 51: Opheffing

De GGDrU kan alleen worden opgeheven wanneer tegelijk een nieuwe GGD wordt opgericht. De Wet publieke gezondheid verplicht de colleges die deel uitmaken van een veiligheidsregio immers tot de instelling en instandhouding van een GGD. Opheffing van de regeling geschiedt bij gelijkluidende besluiten van de colleges. Ook daarvoor is dus weer unanimiteit vereist, en voorafgaande toestemming van de raden.

Hoofdstuk 6: Overige bepalingen

Artikel 52: Archieven

De Archiefwet 1995 bepaalt dat zorg wordt gedragen voor de inrichting van een archief.

Artikel 53: Gemeenschappelijke regeling

De regeling wordt door de colleges aangegaan, na toestemming van alle raden. Vervolgens dient publicatie van de regeling plaats te vinden voordat deze daadwerkelijk in werking treedt.

Artikel 54: Vrijwaring

Omdat de gemeente Utrecht een andere positie inneemt dat de overige deelnemende gemeenten, en dat ook in het verleden al zo was, is ten behoeve van Utrecht een vrijwaringsregeling opgenomen.

Naar boven