TOELICHTING
ARTIKEL I
Onderdeel A
Deze regelwijziging betreft een nadere uitwerking van het Europeesrechtelijke kader
voor het ESF in de programmaperiode 2014-2020, waarmee het expliciet mogelijk wordt
gemaakt om gebruik te maken van vereenvoudigde kostenopties bij het afrekenen van
projecten gesubsidieerd met ESF-bijdragen. Dit is een toevoeging op de reeds bestaande
mogelijkheid om af te rekenen op basis van werkelijk gemaakte en betaalde kosten.
De nadere uitwerking is in het verlengde van en geschiedt met inachtneming van:
-
– Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december
2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds
voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij
en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het
Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken
en Visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad.
-
– (hierna: Structuurfondsenverordening); en,
-
– Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december
2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG)
nr. 1081/2006 van de Raad. (hierna: ESF-verordening).
Waar het voorheen alleen mogelijk was om af te rekenen op basis van werkelijk gemaakte
en betaalde kosten (artikel 67, eerste lid, onderdeel a, van de Structuurfondsenverordening),
heeft de Europese Commissie enkele nieuwe, vereenvoudigde, kostenverantwoordingsopties
opgenomen onder artikel 67, eerste lid, onderdeel b tot en met d, van de Structuurfondsenverordening
en in artikel 14 van de ESF-verordening.
Met deze vereenvoudigde kostenopties wordt het mogelijk om af te rekenen op basis
van standaardprijzen. Financiële bewijsstukken dienen hierbij niet meer als basis
voor de verantwoording, maar enkel nog de stukken die de prestatie aantonen. Voor
deze standaardprijzen is een gedegen onderbouwing vereist die gebaseerd is op een
eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van:
-
a. statistische gegevens of andere objectieve informatie;
-
b. de gecontroleerde historische gegevens van individuele begunstigden;
-
c. de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden.
Het is tevens mogelijk gebruik te maken van een methode die al wordt toegepast bij
andere Europese fondsen of soortgelijke acties die volledig nationaal gefinancierd
worden.
Binnen deze kaders kan de lidstaat ervoor kiezen om gebruik te maken van vereenvoudigde
kostenopties door hierover afspraken op te nemen in de beschikking tot subsidieverlening,
zoals bedoeld in artikel 67, zesde lid, van de Structuurfondsenverordening. Nederland
kiest ervoor de Europese Commissie vooraf om goedkeuring te vragen van een voorstel
voor vereenvoudigde kostenopties. De Commissie stelt dan een gedelegeerde handeling
vast waarmee aan de lidstaat juridische zekerheid wordt verschaft over de mogelijkheid
om de voorgestelde vereenvoudigde kostenoptie toe te passen (zie hierover artikel
14, eerste lid, van de ESF-verordening).
Van belang is dat het initiatief voor het gebruik van vereenvoudigde kostenopties
bij de minister ligt. De reden voor deze beperking is gelegen in het feit dat het
proces tot formele goedkeuring van voorstellen voor vereenvoudigde kostenopties via
de Europese Commissie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de ESF-verordening,
erg arbeidsintensief is. Het is derhalve niet mogelijk om individuele voorstellen
door aanvragers en begunstigden te behandelen.
Onderdeel B
Dit betreft een technische aanpassing van de omschrijving van de doelgroep van (ex-)leerlingen
binnen het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, met als doel de
toerekening van projectkosten aan deze doelgroep te vereenvoudigen. Met deze nieuwe
bepaling voor de doelgroep hoeft niet meer te worden aangetoond wat de leeftijd van
de deelnemer is, in welke klas de deelnemer zit en of de deelnemer beschikt over een
indicatiestelling voor het voortgezet speciaal onderwijs of het praktijkonderwijs.
Onderdeel C
Dit onderdeel bevat een aanpassing van het in bijlage 1 van de regeling opgenomen
hoofdstuk V (Duurzame inzetbaarheid bedrijven/instellingen) in Investeringsprioriteit
B (Actief en gezond ouder worden). Het subsidieplafond in het kader van hoofdstuk
V van bijlage 1, Actie B, wordt verhoogd van € 13.000.000,– naar € 30.000.000,–.
De aanvraagronde in het kader van bijlage 1, hoofdstuk V (Duurzame inzetbaarheid bedrijven/instellingen),
die heeft plaatsgevonden van 14 november 2016 tot en met 25 november 2016 is succesvol
verlopen. In totaal is naar schatting voor een bedrag van € 30.000.000,– subsidie
aangevraagd. Hiermee is het beschikbaar gestelde budget van € 13.000.000,– overschreden.
Het is wenselijk de getoonde belangstelling voor het thema duurzame inzetbaarheid
van werknemers te honoreren om de duurzame inzetbaarheid van werknemers zoveel mogelijk
te stimuleren. Alle plannen die voldoen aan de voorwaarden van de regeling zullen
worden gehonoreerd. Daarom wordt het subsidieplafond in artikel B3 verhoogd naar € 30.000.000,–.
Onderdeel D
In afwijking van de algemene bepalingen met betrekking tot de beslistermijn van de
subsidieaanvraag, is besloten dat binnen uiterlijk dertig weken na ontvangst van de
volledige subsidieaanvraag een beschikking wordt afgegeven. Deze langere beslistermijn
is in de regeling opgenomen vanwege het grote aantal aanvragen dat is ingediend. Om
alle aanvragen te kunnen beoordelen, zoals wordt beoogd met de verhoging van het subsidieplafond
in onderdeel C, is een langere beslistermijn vereist.
ARTIKEL II. INWERKINGTREDING
In dit artikel wordt de spoedige inwerkingtreding van de regeling geregeld. Hiermee
wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn.
Spoedige inwerkingtreding is zeer wenselijk, zodat in het kader van de verhoging van
het subsidieplafond zo spoedig mogelijk beschikkingen met betrekking tot de verlening
van subsidies kunnen worden genomen.
Vanwege de aanmerkelijke lastenverlichting die het gebruik van vereenvoudigde kostenopties,
alsmede de wijziging van de bepaling van de doelgroep van (ex-) leerlingen binnen
het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, met zich mee kunnen brengen,
is het wenselijk dat de wijziging in Artikel I, onderdelen A en B, terug werken tot
en met 18 september 2014. Dit is de datum dat het operationeel programma ESF voor
Nederland door de Europese Commissie is goedgekeurd. Op deze manier kan, in voorkomende
gevallen, voor lopende projecten, in overleg met de begunstigden worden besloten om
over te stappen op een afrekenmethodiek gebaseerd op vereenvoudigde kostenopties en
kan de vereenvoudigde doelgroepenbepaling voor leerlingen binnen het praktijkonderwijs
en het voortgezet speciaal onderwijs voor alle projecten waarvoor de subsidie nog
moet worden vastgesteld, worden toegepast.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma