Ministeriële regeling van 12 december 2016, nr. MINBUZA-2016.832051, tot vaststelling van nadere regels voor buitenlandse reizen van BZ-ambtenaren en lokale werknemers (Regeling buitenlandse reizen BZ 2017)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 2, aanhef en onder b, van het Reisbesluit buitenland en de artikelen 8, achtste en negende lid, 36, 67, negende lid, aanhef en onder b, 76, tweede lid, en 121 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

In overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

Paragraaf 1 Definities

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ministerie:

het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

b. RDBZ:

het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

c. DBZV 2007:

het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007;

d. Rrlok 2005:

de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005;

e. een post:

een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het RDBZ;

f. BZ-ambtenaar:

degene die krachtens artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van het RDBZ is aangesteld als ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken;

g. departementsambtenaar:

een BZ-ambtenaar die in Nederland te werk is gesteld;

h. uitgezonden ambtenaar:

een BZ-ambtenaar die op basis van artikel 8, tweede lid, van het RDBZ op een post te werk is gesteld;

i. lokale werknemer:

degene die krachtens artikel 114 van het RDBZ voor werkzaamheden bij een post op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is genomen;

j. standplaats:

de plaats van vestiging van de post waar de uitgezonden ambtenaar of lokale werknemer te werk is gesteld;

k. HDPO:

de Hoofddirecteur Personeel en Organisatie van het ministerie;

l. dienstreis:

een reis die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt die door het bevoegd gezag is opgedragen in verband met het verrichten van werkzaamheden;

m. scholingsreis:

een reis die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt als bedoeld in artikel 67, negende lid, van het RDBZ of artikel 6.11 van de Rrlok 2005;

n. overplaatsingsreis:

een overplaatsingsreis als bedoeld in artikel 57 van het DBZV 2007;

o. verlofreis:

een twaalfmaandelijkse verlofreis als bedoeld in artikel 24 van het DBZV 2007, een reis voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding als bedoeld in artikel 28 van het DBZV 2007, een herenigingsreis van een partner als bedoeld in artikel 46 van het DBZV 2007, een gezinsherenigingsreis als bedoeld in artikel 53 van het DBZV 2007 en een recuperatiereis van degene die is geplaatst in een standplaats met extreme omstandigheden;

p. buitenlandse reis:

een dienstreis, scholingsreis, overplaatsingsreis of verlofreis.

Paragraaf 2 Departementsambtenaren

Artikel 2 Algemeen

Op een dienstreis en een scholingsreis van een departementsambtenaar is deze regeling van toepassing in aanvulling op het bepaalde in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland.

Artikel 3 Reisklasse bij scholingsreizen

Indien het bevoegd gezag een departementsambtenaar met inachtneming van de artikelen 1a, eerste lid, en 1b, eerste lid, van de Reisregeling buitenland toestemming heeft verleend om voor een scholingsreis per trein of vliegtuig te reizen, is betrokkene gerechtigd om voor rijksrekening per trein in de tweede klasse of per vliegtuig in de economy klasse of vergelijkbare klasse te reizen.

Artikel 4 Aanvullende tegemoetkoming kosten dienstreizen en scholingsreizen

  • 1. De departementsambtenaar die veelvuldig of langdurig dienstreizen of scholingsreizen maakt, komt in aanmerking voor een aanvullende tegemoetkoming in de daaruit voortvloeiende bijzondere kosten.

  • 2. De tegemoetkoming bedraagt bij dienstreizen of scholingsreizen met een totale duur in een aaneengesloten periode van twaalf maanden van:

    • a. ten minste 40 dagen, de reisdagen inbegrepen: € 330 bruto;

    • b. ten minste 60 dagen, de reisdagen inbegrepen: € 550 bruto;

    • c. ten minste 80 dagen, de reisdagen inbegrepen: € 770 bruto.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt een periode van verlenging van de reis voor privédoeleinden niet in beschouwing genomen.

  • 4. Declaratie van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming geschiedt binnen drie maanden na het verstrijken van de door de betrokkene gekozen periode van twaalf maanden als bedoeld in het tweede lid.

Paragraaf 3 Uitgezonden ambtenaren en lokale werknemers

Artikel 5 Algemeen

  • 1. Op een buitenlandse reis van een uitgezonden ambtenaar of lokale werknemer is het bepaalde in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland van overeenkomstige toepassing:

    • a. met uitzondering van de artikelen 1a, 1b en 1c van de Reisregeling buitenland, en

    • b. voor zover voor de uitgezonden ambtenaar niet anders is bepaald bij het DBZV 2007, en

    • c. voor zover voor de lokale werknemer niet anders is bepaald bij de Rrlok 2005 of een postuitwerking als bedoeld in artikel 123, eerste lid, van het RDBZ.

  • 2. Op een buitenlandse reis van een uitgezonden ambtenaar of lokale werknemer is deze regeling van toepassing in aanvulling op het bepaalde in de in het eerste lid genoemde regelingen.

Artikel 6 Buitenlandse reizen per openbaar vervoer

  • 1. Een buitenlandse reis van een uitgezonden ambtenaar of lokale werknemer wordt per openbaar vervoer afgelegd tenzij dat niet mogelijk is, de afstand per openbaar vervoer meer dan 500 kilometer bedraagt, gemeten van station van vertrek tot station van aankomst, de reistijd per openbaar vervoer meer dan zes uur bedraagt of, bij een kleinere reisafstand en kortere reisduur, dat gelet op de lokale omstandigheden naar oordeel van het bevoegd gezag onredelijk bezwarend is.

  • 2. De betrokkene is voor buitenlandse reizen per trein gerechtigd om, voor zover voor die reis een vervoersbewijs in die klasse beschikbaar is, voor rijksrekening te reizen in:

    • a. de eerste klasse of vergelijkbare klasse indien het een dienstreis, overplaatsingsreis of verlofreis betreft;

    • b. de tweede klasse of vergelijkbare klasse indien het een scholingsreis betreft.

  • 3. Aan de betrokkene wordt een vervoersbewijs verstrekt. Met voorafgaande toestemming van het bevoegd gezag mag de betrokkene zelf een vervoersbewijs aanschaffen en worden de werkelijk gemaakte kosten vergoed, ten hoogste tot het bedrag van een vervoersbewijs waarop hij aanspraak kon maken.

Artikel 7 Buitenlandse reizen per vliegtuig

  • 1. Het bevoegd gezag beslist afhankelijk van de lokale omstandigheden of een buitenlandse reis van een uitgezonden ambtenaar of lokale werknemer die niet per openbaar vervoer kan of gelet op artikel 6, eerste lid, hoeft te worden afgelegd, per dienstvervoer, eigen vervoer of vliegtuig wordt gemaakt.

  • 2. De betrokkene is voor reizen per vliegtuig gerechtigd om voor rijksrekening in de business klasse of vergelijkbare klasse te reizen indien de totale vliegtijd van een vlucht 6 uur of meer bedraagt en voor de reis een vervoersbewijs in die klasse beschikbaar is, indien het betreft:

    • a. een dienstreis;

    • b. een overplaatsingsreis;

    • c. een reis in het kader van bedrijfsgeneeskundige begeleiding indien reizen in de business klasse of vergelijkbare klasse naar het oordeel van het bevoegd gezag om medische redenen wenselijk is, of

    • d. een recuperatiereis van een standplaats met zone-indeling 14 of hoger dan wel een door de secretaris-generaal of HDPO aangewezen andere standplaats onder de daarbij vastgestelde voorwaarden.

  • 3. In andere dan in het tweede lid genoemde gevallen is de betrokkene gerechtigd om voor rijksrekening in de economy of vergelijkbare klasse te reizen.

  • 4. In afwijking van het derde lid is de betrokkene gerechtigd om voor rijksrekening voor een twaalfmaandelijkse verlofreis als bedoeld in artikel 24 van het DBZV 2007, een reis voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding als bedoeld in artikel 28 van het DBZV 2007 of een scholingsreis van Australië of Nieuw-Zeeland naar Nederland, in de economy plus klasse of een vergelijkbare klasse te reizen dan wel in de economy klasse of vergelijkbare klasse met de mogelijkheid de vlucht tussentijds te onderbreken met één overnachting. Ingeval van een overnachting als bedoeld in de eerste volzin ontvangt de betrokkene een tegemoetkoming in de logieskosten overeenkomstig bijlage I, behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Reisregeling buitenland.

  • 5. Indien de buitenlandse reis meer dan één vlucht omvat, wordt voor de toepassing van het tweede lid, de totale vliegtijd van de langste vlucht in aanmerking genomen.

  • 6. Aan de betrokkene wordt een vervoersbewijs verstrekt. Met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag mag de betrokkene zelf een vervoersbewijs aanschaffen en worden hem de werkelijk gemaakte kosten vergoed, tot ten hoogste de kosten van een vervoersbewijs waarop hij op grond van het tweede, derde lid en vierde lid aanspraak kon maken.

  • 7. Aan de betrokkene wordt, met inachtneming van het tweede tot en met vierde lid, een vervoersbewijs verstrekt of vergoed voor een rechtstreekse vlucht indien dat voor de reis beschikbaar is. Indien de vliegtijd van een rechtstreekse vlucht meer dan zes uur bedraagt, kan het bevoegd gezag, met inachtneming van het tweede tot en met vierde lid, hiervan afwijken indien de kosten van de niet-rechtstreekse vlucht minimaal € 350,– lager zijn dan die van de rechtstreekse vlucht en de reistijd ten opzichte van de rechtstreekse vlucht met ten hoogste vier uur toeneemt.

  • 8. Het bevoegd gezag kan de betrokkene indien die in de economy klasse of een vergelijkbare klasse vliegt uit eigen beweging of indien de betrokkene daar gemotiveerd om verzoekt, toestaan kosten te declareren voor het gebruik van een business lounge op een vliegveld indien bijzondere redenen daartoe aanleiding geven.

  • 9. De vervoersbewijzen voor twaalfmaandelijkse verlofreizen als bedoeld in artikel 24 van het DBZV 2007, herenigingsreizen van een partner als bedoeld in artikel 46 van het DBZV 2007 en gezinsherenigingsreizen als bedoeld in artikel 53 van het DBZV 2007 worden door de betrokkene ten minste 12 weken voor aanvang van de reis aangevraagd dan wel met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag door hem zelf aangeschaft. Indien dit niet mogelijk is, verklaart de betrokkene schriftelijk tijdig en gemotiveerd aan het bevoegd gezag welke redenen daaraan ten grondslag liggen.

Paragraaf 4 Departementsambtenaren, uitgezonden ambtenaren en lokale werknemers

Artikel 8 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is, voor zover niet anders is bepaald, van toepassing op een buitenlandse reis van een departementsambtenaar, uitgezonden ambtenaar of lokale werknemer in aanvulling op het bepaalde in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland.

Artikel 9 Extra reisdagen in het belang van de dienst

  • 1. De betrokkene die een dienstreis of scholingsreis maakt kan indien dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is, ter acclimatisering maximaal 24 uur eerder op de plaats van bestemming aankomen dan gelet op de aanvang van de te verrichten werkzaamheden of te volgen scholing noodzakelijk is.

  • 2. Indien bij een dienstreis of scholingsreis een reisalternatief tot een aanzienlijke financiële besparing leidt voor het ministerie, wordt een eventuele verlenging van de reis aangemerkt als zijnde in het belang van de dienst. Voorwaarde is dat de betrokkene met de verlenging instemt en gedurende de periode van verlenging werkzaamheden verricht ten behoeve van het ministerie dan wel verlof opneemt voor zover hij gedurende de periode van verlenging arbeid behoort te verrichten.

  • 3. Indien een situatie als genoemd in het eerste of tweede lid van toepassing is, worden de extra logies- en overige verblijfkosten vergoed overeenkomstig het bepaalde in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland.

Artikel 10 Bewassingskosten

  • 1. De departementsambtenaar of lokale werknemer die een dienstreis of scholingsreis maakt met een duur van ten minste zeven dagen, de reisdagen inbegrepen, komt in aanmerking voor vergoeding van de tijdens die reis noodzakelijk gemaakte kosten voor bewassing van kleding van tijdens die reis naar verwachting nog te dragen kleding.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een periode van verlenging van de reis om privédoeleinden als bedoeld in artikel 6a van de Reisregeling buitenland niet in beschouwing genomen.

Artikel 11 Medicijnen

De betrokkene die een buitenlandse reis maakt, komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van vaccinatie en medicijnen die door de bedrijfsgeneeskundige dienst zijn voorgeschreven voor zover die kosten niet uit hoofde van een ziektekostenverzekering of anderszins vergoed worden.

Artikel 12 Bevoegd gezag

De budgethouder ten laste van wiens budget de kosten van de buitenlandse reis worden geboekt, is voor de toepassing van deze regeling bevoegd gezag.

Paragraaf 5 Dienstreizen van op een post geplaatste ambtenaren van andere ministeries

Artikel 13

Op een dienstreis van een krachtens het Algemeen Rijksambtenarenreglement aangestelde ambtenaar die op basis van artikel 8, derde of vierde lid, van het RDBZ op een post te werk is gesteld, is van overeenkomstige toepassing het in deze regeling bepaalde inzake een dienstreis van een uitgezonden ambtenaar.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 14 Wijziging van het DBZV 2007

In de artikelen 24, eerste lid, en artikel 28, derde lid, 41, eerste lid, 46, eerste lid, 53, tweede lid, en 57, eerste lid, van het DBZV 2007 wordt de zinsnede ‘artikel 5 van de Regeling buitenlandse reizen BZ’ vervangen door: de artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017.

Artikel 15 Wijziging van de Rrlok 2005

Paragraaf 5 van hoofdstuk 4 van de Rrlok 2005 komt als volgt te luiden:

§ 5. Dienstreizen en scholingsreizen
Artikel 4.12. Dienstreizen en scholingsreizen
  • 1. Een opdracht tot het maken van een dienstreis of scholingsreis wordt gegeven door de CdP.

  • 2. Op een dienstreis of scholingsreis is de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 van toepassing.

  • 3. Indien de CdP aan de werknemer toestemming verleent om voor de dienstreis of scholingsreis gebruik te maken van eigen vervoer ontvangt de werknemer daarvoor een vergoeding. De hoogte van die vergoeding wordt opgenomen in de postuitwerking.

Artikel 16 Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

  • 1. De Regeling buitenlandse reizen BZ wordt ingetrokken.

  • 2. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

  • 3. Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling buitenlandse reizen BZ 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 december 2016

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze, de plaatsvervangend Secretaris-Generaal, R. van Roeden

TOELICHTING

Algemeen

Buitenlandse reizen zijn essentieel voor het functioneren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: BZ).

Het reisbeleid van BZ is vastgelegd in de Regeling buitenlandse reizen BZ van 16 maart 2012 (Stcrt. 2016, nr. 6524). Deze regeling geldt voor BZ-ambtenaren die op het departement in Den Haag zijn tewerkgesteld. En daarnaast voor de op een post in het buitenland tewerkgestelde ambtenaren en lokale werknemers van BZ en andere ministeries.

Deze regeling behoeft aanpassing per 1 januari 2017 aangezien het beleid terzake buitenlandse reizen voor de gehele sector Rijk per die datum verder geharmoniseerd wordt door middel van een aanpassing van het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland. Daarbij worden onder meer rijksbrede normen gesteld ten aanzien van de reisklasse, deelname aan loyaliteitsprogramma’s en verlenging voor privédoeleinden van buitenlandse dienst- en scholingsreizen. Van een volledige harmonisatie van alle aspecten van buitenlandse reizen is nog geen sprake. Voor de inzichtelijkheid is besloten de Regeling buitenlandse reizen BZ per 1 januari 2017 niet ingrijpend aan te passen maar deze te vervangen door de voorliggende nieuwe regeling.

Het Reisbesluit buitenland en de daarop gebaseerde Reisregeling buitenland zijn van toepassing op alle ambtenaren in de sector Rijk (hierna: rijksambtenaren) behalve op degenen die op basis van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (hierna: RDBZ) in het buitenland zijn tewerkgesteld. Voor hen gelden de bij of krachtens het RDBZ vastgestelde regels. Dit is bepaald in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Reisbesluit buitenland.

Deze uitzondering heeft zowel betrekking op de uitgezonden ambtenaren die in dienst zijn van BZ krachtens het RDBZ als op de ambtenaren van andere ministeries in de sector Rijk die op basis van artikel 8, derde en vierde lid, van het RDBZ werkzaam zijn bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland (hierna: post).

Het Reisbesluit buitenland geldt niet voor anderen dan rijksambtenaren en is daarmee niet van toepassing op ambtenaren van het Ministerie van Defensie. Op Defensieambtenaren werkzaam op een post zijn dus ook voornoemde bij of krachtens het RDBZ vastgestelde regels niet van toepassing.

Het Reisbesluit buitenland en de daarop gebaseerde Reisregeling buitenland zijn alleen van toepassing op buitenlandse dienstreizen en zien dus niet op buitenlandse scholings-, overplaatsings- en verlofreizen. Het Reisbesluit buitenland geldt ook niet voor de op de posten werkzame lokale werknemers.

Voor buitenlandse scholingsreizen van rijksambtenaren is in artikel 59, negende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: het ARAR) en artikel 67, negende lid, van het RDBZ bepaald dat het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland daarop van overeenkomstige toepassing zijn. Met dien verstande dat ten aanzien van de reisklasse de nadere regels zullen gelden van de Minister voor Wonen en Rijksdienst voor ambtenaren die krachtens het ARAR zijn aangesteld en van de Minister van BZ voor ambtenaren die krachtens het RDBZ zijn aangesteld. Die nadere regels worden door de Minister voor Wonen en Rijksdienst voor ambtenaren voor wie het ARAR geldt, per 1 januari 2017 opgenomen in de Reisregeling buitenland.

Dit betekent dat in de voorliggende regeling het volgende wordt geregeld.

Voor alle ambtenaren van BZ:

  • de reisklasse bij buitenlandse scholingsreizen (artikelen 3, 6 en 7).

Voor departementsambtenaren van BZ:

  • een aantal zaken in aanvulling op het bepaalde in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland (artikelen 4 en 9 tot en met 12).

Voor naar posten uitgezonden ambtenaren van BZ:

  • alles betreffende buitenlandse dienst-, overplaatsings-, verlof en recuperatiereizen (artikelen 5 tot en met 9 en 11 en 12).

Voor naar posten uitgezonden ambtenaren uit de sector Rijk niet zijnde ambtenaren van BZ:

  • alles betreffende buitenlandse dienstreizen (artikel 13).

Voor op posten werkzame lokale werknemers van BZ:

  • alles betreffende buitenlandse dienst- en scholingsreizen (artikelen 5 tot en met 12 en 15).

Voor naar posten uitgezonden andere ambtenaren dan BZ-ambtenaren moet de voorliggende regeling zoveel mogelijk overeenkomstig worden toegepast op alle buitenlandse reizen.

Voor degenen die door een minister in overeenstemming met de Minister van BZ bij een post worden gedetacheerd (de zogenaamde attachés), vloeit dat voort uit artikel 8, achtste lid, van het RDBZ. Daarin is bepaald dat de zendende minister in overeenstemming met de Minister van BZ de vergoedingen en tegemoetkomingen welke verband houden met de detachering vaststelt volgens de bij of krachtens het RDBZ gestelde regels.

Voor degenen die door een minister tijdelijk ter beschikking zijn gesteld van de Minister van BZ en door laatstgenoemde aan een post zijn toegevoegd, vloeit het voort uit artikel 8, negende lid, van het RDBZ. Daarin is bepaald dat de Minister van Buitenlandse Zaken op betrokkene de bepalingen van het RDBZ van overeenkomstige toepassing kan verklaren.

Op lokale werknemers van andere ministeries dan BZ is voorliggende regeling van overeenkomstige toepassing op grond van artikel 115, tweede lid, van het RDBZ.

Op deze wijze is verzekerd dat allen die op een post tewerkgesteld zijn terzake van hun buitenlandse reizen zoveel mogelijk op gelijke wijze worden behandeld overeenkomstig de daarover door de Ministerraad en de secretarissen-generaal genomen besluiten.

In de voorliggende regeling is maximaal aangesloten bij de wijzigingen van het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland per 1 januari 2017 in het kader van de rijksbrede harmonisatie van het beleid inzake buitenlandse dienst- en scholingsreizen.

Aangezien bij die harmonisatie in belangrijke mate aansluiting is gezocht bij het reisbeleid van BZ, zijn de veranderingen voor BZ-medewerkers zeer beperkt. De belangrijkste is dat voortaan voor dienstreizen en overplaatsingsreizen in business klasse gevlogen mag worden bij een vliegtijd van ten minste zes uur waar dat tot op heden vanaf vijf uur was. Daar tegenover staat dat bij reizen binnen één land voortaan ook in business klasse gevlogen mag worden bij vluchten met een vliegtijd vanaf zes uur. En is het beleid ten aanzien van de reisklasse bij verlof- en scholingsreizen vanuit Nieuw- Zeeland en Australië wat verruimd.

Er blijft dus sprake van een goed uitlegbaar, duurzaam en administratief zo eenvoudig mogelijk beleid waarbij BZ zich opstelt als goed en verantwoordelijk werkgever voor ambtenaren én lokale werknemers die voor hen allen op gelijke wijze rekening houdt met aspecten van gezondheid en productiviteit bij het inrichten van het reisbeleid.

De hoofdlijnen van het reisbeleid per 1 januari 2017 zijn:

  • 1. Er zijn uniforme regels voor de buitenlandse reizen van ambtenaren van BZ die werkzaam zijn op het departement van BZ in Den Haag (hierna: departementsambtenaren), op krachtens het RDBZ op een post tewerkgestelde ambtenaren van BZ (hierna: uitgezonden ambtenaren), attachés en toegevoegde van andere ministeries en lokale werknemers van BZ (hierna: lokale werknemers) en andere ministeries.

  • 2. Er worden voor de toepassing van deze regeling vier categorieën buitenlandse reizen onderscheiden: dienst-, overplaatsings-, verlof- en scholingsreizen.

  • 3. Voor buitenlandse reizen vanuit of naar Nederland over een afstand van 500 kilometer of minder en een reistijd per trein van maximaal zes uur, wordt in beginsel per trein gereisd en wel in de eerste klasse. Dit geldt ook voor buitenlandse reizen die geheel buiten Nederland plaatsvinden voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is gelet op alle lokale omstandigheden (zoals openbaarvervoernetwerk, veiligheid, hygiëne en comfort).

  • 4. Buitenlandse dienstreizen en overplaatsingsreizen per vliegtuig met een vliegtijd tot zes uur per vlucht worden in economy klasse gevlogen. Bij een vlucht met een vliegtijd van zes uur of meer geldt dat voor de reis in business klasse gevlogen mag worden (ook als de gehele reis binnen één land is).

  • 5. Scholingsreizen en verlofreizen zijn per trein in de tweede klasse en per vliegtuig in economy klasse.

    Maar voor de twaalfmaandelijkse verlofreizen, reizen voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding en scholingsreizen vanuit Australië en Nieuw-Zeeland naar Nederland kan betrokkene gelet op de zeer lange vliegtijd kiezen tussen economy klasse plus (of vergelijkbare klasse) dan wel economy klasse en één van rijkswege betaalde overnachting op een tussenstop op het reistraject.

    En voor recuperatiereizen vanuit standplaatsen met zone-indeling 14 en hoger kan bij een vliegduur van meer dan zes uur in business klasse worden gevlogen gelet op de hoge frequentie van de reizen en de zeer zware omstandigheden op deze standplaatsen. Dat kan eventueel ook voor recuperatiereizen vanuit standplaatsen met zone-indeling 13 of lager indien de secretaris-generaal of de Hoofddirecteur Personeel en Organisatie (hierna: HDPO) dat heeft bepaald.

    Bij verlof om medische redenen mag ongeacht de vliegduur in business klasse gevlogen worden in gevallen waarin het bevoegd gezag dat om medische redenen wenselijk acht.

  • 6. Een vervoersbewijs wordt ongeacht de reisklasse aangeboden op de voor het Rijk meest economische wijze waarbij in redelijkheid rekening wordt gehouden met het belang van betrokkene bij een zo veilig, snel en comfortabel mogelijke reis. Daarbij geldt dat indien een vervoersbewijs voor een rechtstreekse vlucht beschikbaar is voor de reis, slechts een vervoersbewijs voor een indirecte vlucht kan worden verstrekt indien de kosten daarvan ten minste € 350 per tussenstop lager zijn en de reistijd door een tussenstop met niet meer dan vier uur toeneemt.

  • 7. Een medewerker die daar zelf de voorkeur aan geeft kan geheel vrijwillig kiezen voor een vervoersbewijs in een lagere klasse of met meer tussenstops dan waar hij recht op heeft.

  • 8. Buitenlandse reizen mogen voor privédoeleinden op de plaats van bestemming met maximaal 72 uur worden verlengd na voorafgaande goedkeuring door het bevoegd gezag waarbij alle meerkosten van de reis en het verblijf voor rekening van betrokkene zijn.

  • 9. Voordelen welke dankzij de buitenlandse reizen zijn verkregen uit loyaliteitsprogramma’s van onder meer luchtvaartmaatschappijen mogen uitsluitend zodanig worden ingezet voor volgende buitenlandse reizen dat het ministerie daarmee kosten bespaart die het anders voor die volgende reizen had moeten maken.

  • 10. Bevoegd gezag in de zin van deze regeling is de budgethouder ten laste van wiens budget de reis- en verblijfkosten van de reis worden geboekt.

Een viertal zaken dat was geregeld in de Regeling buitenlandse reizen BZ, is niet in de voorliggende regeling teruggekomen aangezien die per 1 januari 2017 zijn geregeld in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland welke regeling óf op de voor BZ werkzame medewerker van toepassing zijn óf op hem op grond van voorliggende regeling en/of het RDBZ van overeenkomstige toepassing zijn. Dat betreft de bepalingen inzake de hardheidsclausule (artikel 14 van het Reisbesluit buitenland), de declaratietermijn (artikel 16 van het Reisbesluit buitenland), het vroeg aanvragen of aanschaffen van vervoersbewijzen (artikel 4a van de Reisregeling buitenland) en de verlenging van reizen voor privédoeleinden (artikel 6a van de Reisregeling buitenland). Dat heeft voor betrokkenen geen materiële gevolgen.

De informatie op Rijksportaal, waaronder de brochures ‘Op reis voor BZ’ en ‘Arbeidsvoorwaarden en Rechtspositie BZ’, wordt aan deze wijzigingen aangepast.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 zijn voor de toepassing van deze regeling vier categorieën onderscheiden van voor rekening van het ministerie komende reizen die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvinden.

Dat zijn allereerst dienstreizen. Daaronder worden in deze regeling verstaan door de lijnchef in verband met het verrichten van werkzaamheden opgedragen buitenlandse reizen. Dit betreft dus zowel reizen van Nederland naar het buitenland, reizen vanuit het buitenland naar Nederland als reizen die geheel in het buitenland plaatsvinden (al dan niet in één of meer landen).

De tweede categorie betreft de overplaatsingsreizen van uitgezonden ambtenaren en hun meeverhuizende gezinsleden.

De derde categorie betreft scholingsreizen. Daaronder worden verstaan reizen die worden gemaakt voor het volgen van functie- of loopbaangerichte scholing, zoals een consulaire cursus georganiseerd door DCV of een financiële cursus georganiseerd door FEZ. Het gaat hier om bijeenkomsten die voor de deelnemers (nagenoeg) uitsluitend zijn gericht op kennisverwerving (voor degene die daarbij als docent optreedt is dus sprake van een dienstreis). Reizen die worden gemaakt voor het volgen van een conferentie, zoals de ambassadeursconferentie, zijn dienstreizen. Van een conferentie is sprake bij een voor de deelnemers primair op gezamenlijk overleg en eventueel secundair op kennisverwerving gerichte bijeenkomst.

Ten slotte is er de categorie verlofreizen. Daaronder vallen niet alleen de twaalfmaandelijkse verlofreizen, de herenigingsreizen partner en de gezinsherenigingsreizen, maar ook de reizen voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding en de door de secretaris-generaal of HDPO toegestane recuperatiereizen voor degenen die woonachtig zijn in een standplaats met extreme hardship zoals Bagdad en Kaboel.

Deze indeling is met name van belang voor de bepaling van de reisklasse. Maar ook voor onder meer de forfaitaire tegemoetkoming in bijzondere kosten en de vergoeding van bewassingskosten.

Artikelen 2 en 3

Op dienstreizen van departementsambtenaren zijn het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland van toepassing krachtens artikel 2 van het Reisbesluit buitenland. Op scholingsreizen van departementsambtenaren zijn het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland van overeenkomstige toepassing verklaard bij het negende lid van artikel 67 van het RDBZ.

In aanvulling daarop zijn op hen krachtens artikel 2 van de voorliggende regeling de artikelen 7 tot en met 13 van deze regeling van toepassing. Deze aanvullingen betreffen de bepalingen inzake een aanvullende tegemoetkoming in de kosten voor degenen die 40 dagen of meer per jaar buitenlandse reizen maken vanuit Nederland, reistraject, extra reisdagen in het belang van de dienst, medicijnen en bevoegd gezag.

De reisklasse bij scholingsreizen is voor ambtenaren voor wie het ARAR geldt, geregeld in de Reisregeling buitenland. De grondslag hiervoor is artikel 59, negende lid, van het ARAR. In de artikelen 1a, derde lid, en 1c, tweede lid, van de Reisregeling buitenland is bepaald dat bij scholingsreizen per trein altijd in de tweede klasse wordt gereisd en bij scholingsreizen per vliegtuig altijd in economy klasse of vergelijkbare klasse.

Bij artikel 3, eerste lid, van de voorliggende regeling is eenzelfde bepaling inzake de reisklasse bij scholingsreizen opgenomen voor BZ-ambtenaren met een standplaats in Nederland. De grondslag hiervoor is artikel 67, negende lid, van het RDBZ. Voor de uitgezonden ambtenaren en lokale werknemers is dat geregeld bij de artikelen 6 en 7 van de voorliggende regeling.

Artikel 4

De Regeling buitenlandse reizen BZ gaf tot op heden departementsambtenaren die ten minste 40 dagen per jaar buitenlandse reizen maken, aanspraak op een eenmalige aanvullende tegemoetkoming in de daaruit voortvloeiende bijzondere kosten. Die aanspraak is ongewijzigd overgenomen in artikel 4 van voorliggende regeling.

Wanneer een departementsambtenaar in een periode van 12 maanden in totaal 40 dagen of meer, maar nog geen 60 dagen, vanuit Nederland één- of meerdaagse dienst- en/of scholingsreizen naar het buitenland heeft gemaakt, de reisdagen inbegrepen, ontvangt hij een bruto vergoeding van € 330. Bij 60 tot 80 dagen ontvangt men € 550 bruto. En vanaf 80 dagen ontvangt men € 770 bruto.

Onder reisdagen wordt verstaan de periode beginnend met de dag van vertrek uit Nederland en eindigend met de dag van aankomst in Nederland. In aanmerking komen uitsluitend die dagen, inclusief de reisdagen, waarop in het belang van de dienst de betreffende reis werd gemaakt. Dit betekent dat de in artikel 10 bedoelde extra reisdagen vanwege dienstbelang meegeteld worden, maar niet de in artikel 6a van de Reisregeling buitenland bedoelde extra reisdagen vanwege verlenging op eigen kosten voor privédoeleinden.

Deze forfaitaire vergoedingen dienen ter (gedeeltelijke) dekking van niet-declarabele kosten. Zoals slijtage van bagage, oppaskosten voor kinderen, pensionkosten voor een huisdier of het tijdens de dienstreis laten verrichten van noodzakelijk onderhoud aan huis of tuin dat men gewoonlijk zelf doet.

De periode van 12 maanden waarop de declaratie betrekking heeft, kan door betrokkene zelf worden gekozen en kan ook op gedeelten van kalendermaanden betrekking hebben.

Uitgezonden ambtenaren kunnen deze kosten uit hun buitenlandvergoeding bekostigen. Aan een lokale werknemer kan het bevoegd gezag (in dit geval de chef de poste) zonodig een – rekening houdend met het lokale salarisniveau – vergelijkbare tegemoetkoming verstrekken.

Artikel 5

Bij artikel 5, eerste lid, is op een buitenlandse reis van een uitgezonden ambtenaar of lokale werknemer het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland van overeenkomstige toepassing verklaard behalve de artikelen 1a, 1b en 1c van de Reisregeling buitenland betreffende trein- en vliegreizen. Die uitzondering is vanwege het feit dat die artikelen onvoldoende rekening houden met de ruimere variëteit in buitenlandse reizen voor degenen die in het buitenland zijn tewerkgesteld. Ook kan het zijn dat een afwijkende bepaling is opgenomen in het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007, de Rechtspositieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005 of een postuitwerking.

Daarnaast is op grond van artikel 5, tweede lid, een aantal bepalingen van voorliggende regeling van toepassing verklaard op uitgezonden ambtenaren en lokale werknemers in aanvulling op het bepaalde in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland. Deze aanvullingen betreffen de bepalingen inzake reistraject, extra reisdagen in het belang van de dienst, medicijnen en bevoegd gezag. En voor de lokale werknemer ook de bepalingen inzake bewassingskosten.

Artikel 6

Een belangrijk aspect van het beleid inzake zowel binnen- als buitenlandse reizen van rijksambtenaren is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer. Zo is in artikel 1a van de Reisregeling buitenland bepaald dat bij buitenlandse dienst- en scholingsreizen in beginsel gebruik wordt gemaakt van de trein indien de reisafstand per trein minder dan 500 kilometer en de reistijd per trein minder dan zes uur bedraagt.

In het buitenland is het openbaar vervoer echter in veel gevallen (veel) minder goed dan in Nederland. Vaak is er voor een reisroute geen openbaar vervoer voorhanden of is dat zo onregelmatig, oncomfortabel, onhygiënisch of onveilig dat niet van de ambtenaar gevergd kan worden daarvan gebruik te maken. Ook kan het zijn dat het om representatieve redenen ongewenst is dat van openbaar vervoer gebruik wordt gemaakt. Dan zal gekozen moeten worden voor gebruik van eigen vervoer, dienstvervoer of het vliegtuig.

Voor uitgezonden ambtenaren en lokale werknemers is daarom in artikel 6 bepaald dat zij voor alle buitenlandse reizen gebruik maken van het openbaar vervoer indien dat mogelijk is, de reisafstand per openbaar vervoer niet meer dan 500 kilometer bedraagt, de reistijd per openbaar vervoer niet meer dan zes uur bedraagt én gebruik van het openbaar vervoer gelet op de lokale omstandigheden naar oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs mogelijk is.

Indien geen gebruik wordt gemaakt van openbaar vervoer en gebruik van een eigen auto of dienstauto naar oordeel van het bevoegd niet mogelijk of wenselijk is, kan de ambtenaar op grond van artikel 6 gebruik maken van het vliegtuig.

De betrokkene is voor buitenlandse reizen per trein gerechtigd om, voor zover voor die reis een vervoersbewijs in die klasse beschikbaar is, voor rijksrekening te reizen in de eerste klasse of vergelijkbare klasse indien het een dienstreis, overplaatsingsreis of verlofreis betreft. Een ambtenaar kan ook vrijwillig ervoor kiezen in een lagere klasse te reizen.

Indien het een scholingsreis betreft, geldt de tweede klasse of vergelijkbare klasse.

Uitgangspunt is dat de werkgever een vervoersbewijs aan de betrokkene verstrekt.

Met voorafgaande toestemming van het bevoegd gezag mag de betrokkene echter zelf het vervoersbewijs aanschaffen en worden hem de werkelijk gemaakte kosten vergoed, tot ten hoogste het bedrag van een vervoersbewijs waarop hij aanspraak kon maken. Hiervoor kan met name gekozen worden bij vervoersbewijzen die bij aanschaf door het bevoegd gezag goedkoper zijn dan bij aanschaf door de betrokkenen zelf.

Artikel 7

In artikel 7 is voor uitgezonden ambtenaren en lokale werknemers bepaald dat het bevoegd gezag kan beslissen dat voor een buitenlandse reis gebruik kan worden gemaakt van het vliegtuig indien de reis niet kan of, gelet op het eerste lid van artikel 6, niet hoeft te worden afgelegd per openbaar vervoer en gebruik van dienstvervoer of eigen vervoer niet in de rede ligt. Hierbij is zo nauw mogelijk aangesloten bij artikel 1c van de Reisregeling buitenland.

Bij een vluchttijd van zes uur of meer is de betrokkene gerechtigd om, indien voor de reis beschikbaar, in business of vergelijkbare klasse te vliegen. Dit geldt voortaan ook voor reizen binnen één land.

Voor het maken van dienst- en overplaatsingsreizen geldt hierbij dat een vervoersbewijs in economy klasse of vergelijkbare klasse wordt verstrekt of vergoed indien de vliegtijd van een vlucht minder dan zes uur bedraagt. Een ambtenaar kan ook vrijwillig ervoor kiezen in een lagere klasse te vliegen.

Voor het bepalen van de grens van zes uur wordt bij een niet-rechtstreekse vlucht de overstap- of wachttijd niet meegenomen. Het betreft dus de totale feitelijke vliegtijd zoals bij de aanschaf van het vervoersbewijs opgegeven door de luchtvaartmaatschappij.

In het tweede en vijfde lid wordt de term ‘totale vliegtijd’ gebruikt. Hiermee wordt bedoeld de tijd dat daadwerkelijk wordt gevlogen volgens de informatie op het vervoersbewijs. De vliegtijd wordt berekend aan de hand van het tijdstip van vertrek van het vliegtuig en het tijdstip van aankomst op de luchthaven van bestemming. Eventuele overstap- of wachttijd indien gebruik wordt gemaakt van een niet-rechtstreekse vlucht, telt voor de berekening van de totale vliegtijd niet mee. Ook tijd die op de luchthaven wordt doorgebracht voor of na de vlucht, bijvoorbeeld in verband met het inchecken of ophalen van bagage, wordt hierbij niet meegerekend. Dat is anders met de term ‘reistijd’, zoals gebruikt in de laatste volzin van het zevende lid. Daar wordt geregeld dat het bevoegd gezag onder bepaalde voorwaarden kan besluiten dat de betrokkene gebruik moet maken van een niet-rechtstreekse vlucht. Eén van die voorwaarden is dat de reistijd niet met meer dan vier uur toeneemt. De term reistijd heeft betrekking op de tijdspanne tussen het moment van vertrek op de (eerste) luchthaven en de aankomst op de (laatste) luchthaven van bestemming. Deze reistijd is dan ook inclusief eventuele overstap- of wachttijd op de luchthaven waar een tussenlanding wordt gemaakt.

Indien de gehele dienstreis meerdere vluchten omvat (zoals bij een retourvlucht of een rondreis langs meer bestemmingen) wordt bij het toepassen van de urennorm uitgegaan van de langste vlucht.

Vluchten met een vliegtijd tot en met zes uur zijn rechtstreeks tenzij dat niet mogelijk is omdat voor het reistraject op de reisdata geen vervoersbewijzen voor rechtstreekse vluchten beschikbaar zijn. Bij langere vluchten geldt dat indien dat beduidend goedkoper is een vervoersbewijs voor een niet-rechtstreekse vlucht met één of meer tussenstops kan worden gekozen indien dat beschikbaar is. Voorwaarde daarbij is wel dat het prijsverschil tussen een rechtstreekse en een niet-rechtstreekse vlucht ten minste € 350,– per tussenstop bedraagt en de reistijd van de niet-rechtstreekse vlucht niet meer dan vier uur langer is dan die van een rechtstreekse vlucht.

Voor alle scholings- en verlofreizen wordt een vervoersbewijs in economy klasse verstrekt.

Voor een reis in het kader van bedrijfsgeneeskundige begeleiding wordt eveneens een vervoersbewijs in economy klasse verstrekt, tenzij het bevoegd gezag beslist dat het om medische redenen gewenst is dat voor die reis een business klasse vervoersbewijs wordt verstrekt. Uiteraard zal het bevoegd gezag zich daarbij laten adviseren door de bedrijfsarts of een andere arts.

De ambtenaar die is geplaatst in Australië of Nieuw-Zeeland kan er echter vanwege de extreem lange reistijd voor kiezen een twaalfmaandelijkse verlofreis, een reis voor bedrijfsgeneeskundige begeleiding of een scholingsreis in economy plus of vergelijkbare klasse te vliegen dan wel in economy klasse met de mogelijkheid om de reis tussentijds te onderbreken met één overnachting. Voor de kosten die de ambtenaar voor die overnachting maakt, krijgt hij dan de logieskosten vergoed op basis van de tarieflijst logies- en overige kosten in bijlage I van de Reisregeling buitenland. Tot op heden gold deze mogelijkheid nog niet voor scholingsreizen en was de onderbreking beperkt tot één nacht. Tot 1 januari 2017 gold dit alleen voor de twaalfmaandelijkse verlofreis.

Voor standplaatsen met extreme hardship met zone-indeling 14 of hoger waarvoor door de secretaris-generaal of HDPO een intensief recuperatieschema is vastgesteld (zoals Kaboel en Bagdad), geldt dat voor de te ondernemen recuperatiereis een vervoersbewijs in business klasse wordt verstrekt indien de vliegtijd meer dan zes uur bedraagt. Voor alle recuperatiereizen van standplaatsen met een lagere zone-indeling dan 14 wordt een economy klasse vervoersbewijs verstrekt tenzij de secretaris-generaal of HDPO vanwege bijzondere lokale omstandigheden anders heeft bepaald.

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat in bijzondere gevallen het bevoegd gezag met overeenkomstige toepassing van artikel 14 van het Reisbesluit buitenland (de hardheidsclausule) kan toestaan dat ook voor andere dan de hiervoor genoemde vluchten in een hogere klasse gevlogen kan worden (zoals economy plus of zelfs business klasse). Bijvoorbeeld als de gezondheidstoestand van de ambtenaar daarom vraagt. Of als de ambtenaar tijdens een handelsmissie samen reist met niet-ambtenaren die in business klasse vliegen en het wenselijk is dat allen ook tijdens de vlucht met elkaar kunnen overleggen.

Bij vliegreizen die in economy of vergelijkbare klasse worden gemaakt, kan het bevoegd gezag toestemming geven om gebruik te maken van een business lounge op een vliegveld en de kosten daarvan te declareren, indien daarvoor bijzondere redenen zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld zeer slecht comfort of bijzondere veiligheidsrisico’s op het vliegveld zijn.

Voor vliegreizen worden door het bevoegd gezag de vervoersbewijzen verstrekt.

Uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag mag de betrokkene het vervoersbewijs zelf aanschaffen en worden de kosten daarvan onder overlegging van de vereiste bewijsstukken vergoed. De departementen hebben de aanschaf van vliegtickets vanuit, naar of via Nederland zodanig Europees aanbesteed dat die aanschaf dient te verlopen via de gecontracteerde reisagent. Slechts in bijzondere gevallen kan daarom de betrokkene worden toegestaan om zelf het vervoersbewijs aan te schaffen. Bijvoorbeeld indien hij dat wenst te doen met tijdens eerdere buitenlandse reizen uit hoofde van loyaliteitsprogramma’s verzamelde punten.

Artikel 8

De bepalingen in de artikelen 9 tot en met 13 dienen ter aanvulling op het bepaalde in het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland en gelden, tenzij in één van die artikelen anders is bepaald, voor zowel departementsambtenaren, uitgezonden ambtenaren als lokale werknemers.

Artikel 9

De in artikel 12 van de Regeling buitenlandse reizen BZ opgenomen bepalingen inzake het in het belang van de dienst verlengen van een buitenlandse dienst- of scholingsreis van een ambtenaar of lokale werknemer zijn ongewijzigd overgenomen in artikel 9 van de voorliggende regeling.

Voor zover dat noodzakelijk is ter gewenning aan een sterk afwijkend klimaat of cultuur en/of tot herstel van een vermoeiende heenreis, kan een periode van maximaal 24 uur voor acclimatisering op de plaats van bestemming van een dienst- of scholingsreis worden toegestaan. Het is aan het oordeel van het bevoegd gezag of dit aan de orde is.

Voor het berekenen van de periode van 24 uur die hiervoor in aanmerking komt, wordt voorafgaande aan de dienst- of scholingsreis bepaald op welk moment de medewerker feitelijk de werkzaamheden respectievelijk de scholing op de plaats van bestemming moet aanvangen.

Cumulatie van de 24 uur ter acclimatisering als bedoeld in dit artikel met een verlenging van maximaal 72 uur voor privédoeleinden voorafgaand aan het zakelijke deel van de reis, is niet mogelijk. Immers, wie reeds 24 uur of meer ter plekke aanwezig is – ook al is dat voor privédoeleinden – kan inmiddels voldoende geacclimatiseerd zijn. Dit is vastgelegd in het tweede lid van artikel 6a van de Reisregeling buitenland.

Een reisalternatief dat leidt tot een langer durende reis kan door het bevoegd gezag (al dan niet op advies van de reisagent) worden voorgesteld aan de medewerker indien dit tot een aanzienlijke financiële besparing leidt. Of dit in de rede ligt, wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Hierbij moeten de totale reis- en verblijfkosten van de reguliere reis worden afgezet tegen de totale reis- en verblijfkosten van het reisalternatief. De besparing dient in beginsel minimaal € 500 te bedragen. Een dergelijke verlenging van de dienstreis behoeft instemming van de betrokken medewerker en leidt tot toekenning van vergoeding van extra logies- en andere verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland. Gedurende de periode van verlenging dient de medewerker op werkdagen werkzaamheden te verrichten (zoals het uitwerken van rapportages). Hij kan er eventueel voor kiezen verlof op te nemen.

Artikel 10

Artikel 10 biedt de ambtenaar die vanuit Nederland een dienstreis of scholingsreis maakt met een duur van ten minste zeven dagen, de reisdagen inbegrepen, de mogelijkheid tot declaratie van de tijdens de reis noodzakelijk gemaakte kosten voor bewassing van later tijdens die reis naar verwachting nog te dragen kleding. Deze bepaling geldt ook voor lokale werknemers. Dit was tot op heden opgenomen in artikel 9 van de Regeling buitenlandse reizen BZ.

De voorziening is bedoeld om te voorkomen dat betrokkene zich bij langere dienstreizen genoodzaakt ziet om heel veel kleding mee te nemen.

In aanmerking komen slechts die dagen, inclusief de reisdagen, waarop in het belang van de dienst de betreffende reis werd gemaakt. Dit betekent dat de in artikel 10 genoemde extra reisdagen vanwege dienstbelang meegeteld worden, maar niet de in artikel 6a van de Reisregeling buitenland genoemde extra reisdagen voor privédoeleinden.

De ambtenaar zal met een betalingsbewijs moeten aantonen dat bewassingskosten zijn gemaakt. Indien bij het bevoegd gezag twijfels bestaan aan de noodzaak van de gemaakte kosten (bijvoorbeeld indien vlak voor de terugreis hoge kosten zijn gemaakt) zal betrokkene desgevraagd een zodanig gespecificeerd betalingsbewijs moeten overleggen dat getoetst kan worden welke kleding op welk moment gereinigd is.

Uitgezonden ambtenaren kunnen deze kosten uit hun buitenlandvergoeding bekostigen.

Artikel 11

Artikel 11 bepaalt dat degenen die een buitenlandse reis maken in aanmerking komen voor vergoeding van kosten van vaccinatie en door de bedrijfsgeneeskundige dienst (van het departement of de post) voorgeschreven medicijnen. Dit voor zover die kosten niet uit hoofde van een ziektekostenverzekering of anderszins vergoed worden.

Geneesmiddelen die onderdeel uit plegen te maken van een ieders huisapotheek – zoals muggenlotion – komen niet meer voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 12

In artikel 12 is – conform artikel 3 in de Regeling buitenlandse reizen BZ – de bevoegdheid om deze regeling toe te passen belegd bij degene die voor de desbetreffende reis budgethouder is zodat de beslis- en budgetverantwoordelijkheid voor een buitenlandse reis bij dezelfde persoon zijn belegd. De budgethouder is immers als eindverantwoordelijke het beste in staat om alle feiten en omstandigheden van de te ondernemen reis te beoordelen en een goed besluit te nemen.

De Travelmanager van 3W adviseert de budgethouders over een goede toepassing van het Reisbesluit buitenland, de Reisregeling buitenland en voorliggende regeling.

De Travelmanager heeft onder meer als taak het ondersteunen en adviseren van reizigers en budgethouders in het beter, slimmer en zuiniger reizen. De Travelmanager levert hiervoor ook managementinformatie aan de lijnchefs zodat achteraf getoetst kan worden of de gemaakte reizen en verstrekte vervoersbewijzen passen binnen de kaders van deze regeling. Mocht dat niet zo zijn dan kan de budgethouder daarop achteraf door de departementsleiding worden aangesproken. Ook ISB kan bij het uitvoeren van de organisatiedoorlichting dit aspect meenemen en daarover rapporteren.

Artikel 13

Bij artikel 13 is voor buitenlandse dienstreizen van krachtens het ARAR aangestelde ambtenaren die op een post te werk zijn gesteld, bepaald dat daarop van overeenkomstige toepassing is hetgeen in deze regeling is bepaald inzake buitenlandse dienstreizen van een op een post tewerkgestelde BZ-ambtenaar.

Voor dienstreizen van die ambtenaren geldt dus overeenkomstig artikel 5, eerste lid, dat het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland van overeenkomstige toepassing zijn behalve de bepalingen inzake de reisklasse bij trein- en vliegreizen (de artikelen 1a, 1b en 1c van de Reisregeling buitenland). En dat die reisklasse wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 6 en 7.

En dat de bij voorliggende regeling vastgestelde aanvullingen op het bepaalde bij het Reisbesluit buitenland en de Reisregeling buitenland van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 14

Bij dit artikel wordt in het DBZV 2007 een aantal malen de verwijzing naar artikel 5 van de Regeling buitenlandse reizen BZ (inzake de reisklasse) vervangen door een verwijzing naar de daarmee corresponderende artikelen 6 en 7 van de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017.

Artikel 15

Doordat deze regeling ook van toepassing is op lokale werknemers kan paragraaf 5 van hoofdstuk 4 van de Rrlok 2005 inzake vergoedingen bij dienstreizen sterk worden ingekort. Volstaan is met de bepaling dat de CdP een opdracht tot het maken van een dienstreis of scholingsreis kan geven, op zo’n reis de Regeling buitenlandse reizen BZ 2017 van toepassing is en dat bij gebruik van eigen vervoer de werknemer daarvoor een vergoeding ontvangt waarvan de hoogte van de vergoeding wordt opgenomen in de postuitwerking.

Artikel 16

Dit artikel bepaalt dat de Regeling buitenlandse reizen BZ wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2017 en dat voorliggende regeling met ingang van die datum in werking treedt. Aangezien er inhoudelijk geen sprake is van belangrijke wijzigingen, zijn geen overgangsbepalingen vastgesteld. Vervoersbewijzen die voor die datum zijn aangeschaft, worden niet omgewisseld indien betrokkene uit hoofde van de nieuwe regelgeving aanspraak maakt op een lagere of hogere vliegklasse.

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze, de plaatsvervangend Secretaris-Generaal, R. van Roeden

Naar boven