TOELICHTING
Algemeen
Per 2017 is het persoonsgebonden budget wettelijk verankerd in de Zorgverzekeringswet
(Zvw). In artikel 13a van de Zvw is vastgelegd dat zorgverzekeraars in hun modelovereenkomsten
moeten opnemen onder welke voorwaarden de verzekerde in aanmerking komt voor een Zvw-pgb.
Over de invulling van deze verplichting zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen
Per Saldo, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS). Zo is de doelgroep van het Zvw-pgb afgebakend door de voorwaarde
dat sprake dient te zijn van een langdurige zorgvraag of van palliatief terminale
zorg. Artikel 13a van de Zvw bevat ook twee grondslagen om bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur regels te stellen over het Zvw-pgb. De ene grondslag heeft betrekking
op de voorwaarden ten aanzien van de verzekerde of zijn vertegenwoordiger. De andere
grondslag gaat kortweg over de zorg waarvoor een Zvw-pgb kan worden verstrekt en de
hoogte van het budget. Van die grondslagen is gebruik gemaakt door in het Besluit
zorgverzekering (Bzv) een paragraaf op te nemen over het Zvw-pgb. In paragraaf 1a
van het Bzv wordt benoemd welke zorg onder een Zvw-pgb valt, aan welke eisen de verzekerde
moet voldoen en welke verzekerden een Zvw-pgb worden geweigerd. Op onderdelen kunnen
bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Dat is met de onderhavige
wijziging van de Regeling zorgverzekering (Rzv) gedaan. Het gaat om de uitwerking
van de vergoeding van informele zorg en de voorwaarden aan de persoon van de verzekerde
of zijn vertegenwoordiger.
Artikelsgewijs
Artikel I
Artikel 2.29a
Voor zorg die onder de werking van de artikelen 50 tot en met 56 van de Wet marktordening
gezondheidszorg (Wmg) valt, worden de prestaties en tarieven door die wet gereguleerd.
Dit geldt voor zorgverleners die zorgaanbieder zijn in de zin van de Wmg én tarieven
in rekening brengen (bijvoorbeeld zzp-ers en reguliere zorginstellingen). Voor zorgverleners
die geen zorgaanbieder in de zin van de Wmg zijn (bijvoorbeeld mantelzorgers) of geen
tarieven in rekening brengen (bijvoorbeeld werknemers), kan de mate van vergoeding
die de zorgverzekeraar de verzekerde ten hoogste mag bieden met het Zvw-pgb bij ministeriële
regeling vastgesteld worden (artikel 2.15b Bzv). Met deze regeling wordt de maximale
vergoeding voor deze zorgverleners binnen het Zvw-pgb gemaximeerd op 23 euro uur per
uur. In de nota van toelichting op het invoegen van paragraaf 1a in het Bzv, wordt
uitgebreid stilgestaan bij de toepasselijkheid van de Wmg.
Dit bedrag is gebaseerd op het informele tarief van 20 euro dat per 1 januari 2014
onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is geïntroduceerd en per 2015
is overgenomen voor het Zvw-pgb. In 2015 is het informele tarief geëvalueerd. Uit
de evaluatie is gebleken dat het bedrag van 20 euro over het algemeen een voldoende
bedrag is voor de budgethouders om de zorg in te kunnen kopen. In een drietal gevallen
kan het zijn dat 20 euro onvoldoende is: wanneer er werkgeverslasten moeten worden
afgedragen, wanneer de zorgverlener reiskosten heeft en wanneer er sprake is van hoog
intensieve en complexe zorg. Binnen de Zvw, en daarmee ook bij het Zvw-pgb, worden
integrale tarieven gebruikt. Uitvoeringstechnisch is het niet mogelijk om een gedifferentieerd
tarief te hanteren. Om tegemoet te komen aan bovenstaande knelpunten uit de evaluatie,
is het informele tarief voor het Zvw-pgb integraal verhoogd naar 23 euro. Zorgverzekeraars
hebben eind 2015 naar aanleiding van de evaluatie besloten om, vooruitlopend op voorgenomen
wet- en regelgeving, voor 2016 het informele tarief met enkele euro’s te verhogen.
In de praktijk hanteren vrijwel alle zorgverzekeraars in 2016 al een vergoeding van
23 euro.
In het tweede lid is bepaald dat het maximumbedrag van 23 euro niet geldt, als de
verzekerde kan aantonen dat de zorg is verleend door een persoon die is ingeschreven
in het register, bedoeld in artikel 3 van Wet de op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (BIG), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg
als bedoeld in artikel 2.15a van het Bzv. Deze keuze is in overleg met Per Saldo en
ZN en in lijn met de Regeling langdurige zorg gemaakt, omdat situaties denkbaar zijn
dat deze zorgverleners niet onder de werking van de artikelen 50 tot en met 56 van
de Wmg vallen, maar in het geval van een zorgverlener met een BIG-registratie evident
sprake is van een zorgverlener die bevoegd is om de betreffende zorg ook vanuit een
formeel kader te bieden. Het vierde lid bepaalt dat de vergoeding nooit hoger is dan
het tarief dat door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op grond van de Wmg voor de
desbetreffende zorg is vastgesteld.
In het derde lid van artikel 2.29a is vastgelegd dat wanneer de zorg wordt geleverd
door een bloed- of aanverwante van de verzekerde in de eerste of tweede graad dan
wel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, er altijd het informele
tarief van maximaal 23 euro per uur geldt. In die situatie gaat de sociale context
van waaruit de zorgverlener de zorg biedt voor op de inschrijving in het BIG-register.
Dit geldt ook wanneer de zorgverlener een zzp-er is. Deze valt op grond van het eerste
lid al onder het informele tarief. Als zorg wordt geboden aan een naaste, gaat de
sociale context voor en kan niet gesproken worden van beroeps- of bedrijfsmatig zorg
verlenen, zoals bedoeld in de Wmg.
Van belang is bovendien dat niet op alle informele zorgverleners het Arbeidstijdenbesluit
van toepassing is. Zorgverzekeraars hebben daarom in hun reglementen een maximum van
het aantal te declareren uren per zorgverlener opgenomen, in lijn met artikel 5.18,
onder d, van de Rlz. Voor zorgverleners op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing
is, wordt daarmee enige bescherming van het maximum te werken uren geboden. Daarnaast
draagt dit bij aan de borging van verantwoorde zorg voor de verzekerde.
Artikel 2.29b
De in artikel 2.29b opgenomen weigeringsgronden zijn een uitwerking van artikel 2.15c,
eerste lid, onder b, van het Bzv waarin is bepaald dat slechts een Zvw-pgb wordt verstrekt
indien de verzekerde naar het oordeel van de zorgverzekeraar in staat is te achten
op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger de aan het Zvw-pgb verbonden
taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren. Conform de wens van de
Tweede Kamer worden de voorwaarden aan de persoon van de verzekerde of zijn vertegenwoordiger
in lijn gebracht met hetgeen is geregeld onder de Wlz. In de Regeling langdurige zorg
(Rlz) zijn twee voorwaarden aan de persoon van de verzekerde gesteld die daarom ook
in de Rzv worden overgenomen. In deze twee situaties wordt de verzekerde in ieder
geval niet in staat geacht het Zvw-pgb te kunnen beheren. Deze weigeringsgronden laten
onverlet dat er ook andere redenen kunnen zijn die de zorgverzekeraar tot het oordeel
brengen dat de verzekerde niet in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van
een vertegenwoordiger de aan het Zvw-pgb verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde
wijze uit te voeren.
Artikel 2.29c
In het eerste lid van artikel 2.29c is vastgelegd wie tot de kring van vertegenwoordigers
kunnen behoren die ter ondersteuning van de verzekerde kunnen worden ingezet. Indien
de verzekerde zelf niet in staat is te voldoen aan de voorwaarden die in artikel 2.15c,
eerste lid, van het Bzv worden gesteld om in aanmerking te komen voor een Zvw-pgb,
dan kan hij gebruik maken van een vertegenwoordiger. Van belang is dat deze vertegenwoordiger
in staat is de belangen van de verzekerde te beschermen en de noodzakelijke hulp bij
de uitvoering van het Zvw-pgb te waarborgen. Om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt
van kwetsbare verzekerden, wordt de kring van vertegenwoordigers met deze bepaling
ingeperkt. Indien een vertegenwoordiger wordt ingeschakeld die niet aan deze eisen
voldoet, kan uiteraard gewezen worden op de mogelijkheid alsnog een geschikte vertegenwoordiger
in te schakelen.
De in het eerste lid genoemde desbetreffende vertegenwoordigers zijn omschreven in
duidelijke termen. Alleen het begrip levensgezel is minder scherp omlijnd. Een levensgezel
is iemand waarmee een nauwe persoonlijke betrekking wordt onderhouden, die qua hechting
vergelijkbaar is met de relatie tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Het
(duurzaam) voeren van een gemeenschappelijke huishouding is daarvoor een belangrijke
indicatie, maar niet noodzakelijk. Van de aangewezen vertegenwoordigers wordt verwacht
dat zij hiervoor, ofwel gelet op de wettelijk geregelde verhouding ofwel vanuit hun
persoonlijke relatie tot de budgethouder, zorg kunnen dragen.
Het tweede lid bevat, in lijn met de voorwaarden die in de Rlz worden gesteld aan
de gewaarborgde hulp, weigeringsgronden met betrekking tot de persoon van de vertegenwoordiger.
Het gaat hier niet alleen om vertegenwoordigers die noodzakelijk zijn, omdat de verzekerde
zelf niet in staat is de aan het Zvw-pgb verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde
wijze uit te voeren of de door hem verkozen zorgaanbieders op zodanige wijze aan te
sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen zodat sprake is of zal zijn van
verantwoorde zorg. Het gaat ook om de situatie dat verzekerden daartoe wel in staat
zijn, maar een vertegenwoordiger inzetten om hen daarbij te helpen Overigens blijft
de verzekerde in beide gevallen zelf de verantwoordelijkheid dragen. De vertegenwoordiger
neemt immers niet de plaats in van de verzekerde, maar treedt op ten behoeve van de
verzekerde.
Die hulp van de vertegenwoordiger moet dan wel adequaat zijn. Daarvan is sprake indien
de vertegenwoordiger ervoor instaat dat de verplichtingen (die formeel gelden en blijven
gelden voor de verzekerde als budgethouder) worden nagekomen. Onder de in het tweede
lid, onder a tot en met met f, genoemde omstandigheden is er in ieder geval géén verantwoorde
hulp. Wanneer er voor de zorgverzekeraar een gefundeerde aanleiding is aan te nemen
dat zo’n omstandigheid zich voordoet, kan hij het Zvw-pgb weigeren. Ten opzichte van
de Rlz is een weigeringsgrond toegevoegd voor het geval de vertegenwoordiger tegen
betaling wordt ingeschakeld. Deze categorie is uitgesloten van de kring van vertegenwoordigers,
omdat bij een betaalde vertegenwoordiger niet louter het beschermen van de belangen
van de verzekerde het motief bij vertegenwoordiging hoeft te zijn, maar tevens het
eigen financieel belang. Dat is een ongewenste situatie die op grond van deze weigeringsgrond
kan worden voorkomen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de weigeringsgronden van artikel 2.29c niets
afdoen aan de mogelijkheid een Zvw-pgb te weigeren op basis van paragraaf 1.4a van
het Bzv of aan de hand van de voorwaarden die de zorgverzekeraar in zijn modelovereenkomst
heeft opgenomen. Bij voorbeeld: dat in artikel 2.29c, tweede lid, onder a, als weigeringsgrond
is opgenomen dat de vertegenwoordiger bij een eerdere verstrekking van een Zvw-pgb
waarbij hij als vertegenwoordiger optrad niet heeft bijgedragen aan nakoming van de
daaraan verbonden verplichtingen, laat onverlet de mogelijkheid het Zvw-pgb op grond
van artikel 2.15c, eerste lid, onder b, van het Bzv te weigeren als een vertegenwoordiger
bij de verstrekking van een pgb in een ander domein niet heeft bijgedragen aan nakoming
van de daaraan verbonden verplichtingen. De zorgverzekeraar kan daaraan immers de
conclusie verbinden dat de vertegenwoordiger met de hulp van de vertegenwoordiger
niet in staat geacht kan worden de aan de Zvw-pgb verbonden taken en verplichtingen
op verantwoorde wijze uit te voeren.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn