ARTIKEL I
De Levensloopregeling Rijkspersoneel wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van ambtenaar wordt na ‘ARSG’ ingevoegd: en die op grond
van artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 kan deelnemen aan de Levensloopregeling
Rijkspersoneel’.
2. De begripsomschrijving van levensloopinstelling komt te luiden: een door de ambtenaar
gekozen bank, verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling waar het levenslooptegoed
wordt opgebouwd.
3. De begripsomschrijving van loon komt te luiden: het loon als bedoeld in artikel 10
van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. In de begripsomschrijving van levenslooptegoed wordt na ‘levensloopverlofperiode’
ingevoegd: of voor ieder ander doel.
5. In de begripsomschrijving van spaarperiode wordt na ‘levensloopverlof’ ingevoegd:
of voor ieder ander doel.
B
De opschriften van hoofdstuk 2 en van paragraaf 2.1 komen te luiden:
Hoofdstuk 2. Het sparen voor levensloopverlof of andere doelen
§ 2.1. Algemene voorwaarden voor sparen voor levensloopverlof of voor andere doelen
C
Artikel 2.1.1 komt te luiden:
Artikel 2.1.1
-
1. Een ambtenaar kan eenmaal per jaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om
op basis van een of meer bronnen als genoemd in artikel 2.1.3 voor een voorziening
te sparen als een levensloopverlofperiode of de financiering van ieder ander doel,
mits op 1 januari van dat kalenderjaar het levenslooptegoed minder bedraagt dan 2,1
maal het loon op jaarbasis dat is genoten in het voorafgaande kalenderjaar.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft een loonsverlaging buiten beschouwing,
voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie dan wel het
terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10
jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van
het pensioen. De eerste volzin is bij een loonsverlaging die het gevolg is van het
aanvaarden van een deeltijdfunctie uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang
van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50%
van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande
aan de aanvang van de in de eerste volzin bedoelde periode.
D
Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt ‘een voorziening in geld tijdens de levensloopverlofperiode’ vervangen
door: een levenslooptegoed.
2. In onderdeel e wordt ‘artikel 22, vijftiende lid, van het ARAR’ vervangen door: artikel
23b, derde lid, van het ARAR.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
E
Artikel 2.1.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘of de voorziening in geld voor levensloopverlof’
vervangen door: of het levenslooptegoed.
2. In het eerste lid, onderdeel h, vervalt ‘– dat hij geen voorziening ingevolge deze
regeling spaart in het kalenderjaar waarin hij bij een inhoudingsplichtige loon spaart
ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting
1964;’.
3. In het tweede lid, wordt ‘een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof’
vervangen door: aan levenslooptegoed.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. De aanvraag geschiedt op een door de minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven
wijze.
F
In artikel 2.1.6 wordt de zinsnede ‘De voorziening in geld voor levensloopverlof uit
de bronnen, genoemd in artikel 2.1.3’ vervangen door: Het levenslooptegoed.
G
Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c
door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid komt te luiden:
H
Artikel 2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
I
Na artikel 2.2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.2.3
Indien de ambtenaar bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, beschikt over een bedrag
aan levenslooptegoed, komt dat tegoed tot uitkering, uiterlijk op de dag voorafgaand
aan het ingaan van het ouderdomspensioen op grond van die wet.
J
Artikel 3.1.1. wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. Het vierde lid komt te luiden:
K
In artikel 3.1.3 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid een lid
ingevoegd, luidende:
-
4. Voor de toepassing van het derde lid geldt voor de personenchauffeur, bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, van het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst, de arbeidsduurfactor,
bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van dat besluit.
L
Artikel 4.1, vijfde lid, komt te luiden:
M
Artikel 5.1.1, zesde lid, komt te luiden:
ARTIKEL II
De Verhaalsregeling Vut-fonds bijdrage sector Rijk bij buitengewoon verlof van lange
duur wordt ingetrokken.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat
-
1. Artikel I, onderdelen A, onder 1, 2 en 3, E, onder 2, en G, onder 1, terugwerken tot
en met 1 januari 2012;
-
2. Artikel I, onderdelen A, onder 4 en 5, B, C, D, onder 1, E, onder 1, en 3, F en G,
onder 2, terugwerken tot en met 1 januari 2013 en dat
-
3. Artikel I, onderdeel D, onder 2 en 3, terugwerkt tot en met 1 januari 2016.
TOELICHTING
Algemeen
De levensloopregeling is per 1 januari 2006 in Nederland met de Wet aanpassing fiscale
behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling (Wet VPL)
ingevoerd om het sparen voor een vervangend inkomen tijdens een periode van onbetaald
verlof voordeliger te maken. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Wet arbeid
en zorg hebben werknemers (dus ook rijksambtenaren) elk kalenderjaar recht om deel
te nemen aan een levensloopregeling onder bij en krachtens de Wet op de loonbelasting
1964 (Wlb) gestelde voorwaarden. Voor rijksambtenaren is dit nader uitgewerkt in de
Levensloopregeling Rijkspersoneel. Het recht op levensloopsparen is met ingang van
1 januari 2012 sterk beperkt en met ingang van 1 januari 2013 ook inhoudelijk gewijzigd.
De Levensloopregeling Rijkspersoneel wordt hiermee in overeenstemming gebracht. Dat
dit op een later tijdstip gebeurt, is niet bezwaarlijk omdat de Wlb rechtstreeks van
toepassing is en sinds 2012 overeenkomstig de wijzigingen is gehandeld door P-Direkt,
het elektronisch rijksbrede personeelssysteem en hiervan ook melding is gemaakt in
de circulaire Wijzigingen in de financiële arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2012 voor
de ambtenaren werkzaam in de sector Rijk en in de circulaire Wijzigingen in de financiële
arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2013 voor de ambtenaren werkzaam in de sector Rijk.
Daarnaast heeft de wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) inzake
de opbouw van vakantie-uren met ingang van 1 januari 2016 gevolgen voor de aanwending
van vakantie-uren voor levensloopsparen. Ten slotte worden er enkele wijzigingen in
de Levensloopregeling aangebracht waardoor beter wordt aangesloten op de uitvoering
van de regeling via het P-Direktportaal.
Beperking doelgroep voor levensloopsparen
Met ingang van 1 januari 2012 is deelname aan de levensloopregeling voorbehouden aan
werknemers die op 31 december 2011 een levensloopaanspraak hadden van ten minste € 3.000.
Deze mogelijkheid tot deelname is echter tijdelijk omdat in het Belastingplan 2013
is bepaald dat artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1 januari
2021 zo is gewijzigd dat bepaald is dat als eind 2021 nog saldo zal resteren, dit
in één keer wordt uitgekeerd en als loon belast. Levensloopaanspraken die op 31 december
2011 minder dan € 3.000 bedroegen zijn begin van 2013 in één keer uitgekeerd en daarbij
aangemerkt als loon uit tegenwoordige arbeid waarvan 80 procent in de loonheffing
is betrokken.
Verruiming aanwendingsmogelijkheden levenslooptegoed
Tot 1 januari 2013 mocht het levenslooptegoed alleen worden ingezet voor het doel
waarvoor werd gespaard, namelijk voor een periode van tussentijdsverlof, eindeloopbaanverlof,
ouderschapsverlof of voor extra pensioenopbouw binnen de daarvoor geldende fiscale
grenzen. Een ander doel was niet toegestaan. Sinds 1 januari 2013 kan het levenslooptegoed
worden ingezet voor andere, consumptieve doeleinden dan de hiervoor genoemde vormen
van onbetaald verlof, bijvoorbeeld het financieren van de aankoop van een woning of
auto of het aflossen van een hypothecaire lening. Het gewenste bedrag wordt dan door
de levensloopinstelling overgemaakt aan de werkgever. Deze houdt de verschuldigde
loonbelasting in en maakt het geld over naar de werknemer.
Wijziging aanwending vakantie-uren voor levensloopsparen
Met ingang van 1 januari 2016 zijn de bepalingen met betrekking tot de opbouw van
vakantie-uren gewijzigd. Op grond van deze nieuwe bepalingen wordt onderscheid gemaakt
tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren. Een ambtenaar kan vanaf 1 januari
2016 de bovenwettelijke vakantie-uren aanwenden voor levensloopsparen. Daarnaast kan
ook het restant vakantie-uren dat op 31 december 2015 bestond worden aangewend voor
levensloopsparen binnen de mogelijkheden die artikel 129a van het ARAR daarvoor stelt:
maximaal 22 uur per jaar totdat deze vakantie-uren op 1 januari 2021 vervallen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A, onder 1, 2 en 3, E, onder 2, en G, onder 1
Vanwege het beperken van de doelgroep voor levensloopsparen wordt de omschrijving
in een aantal artikelen en in een aantal begrippen aangepast. Dit betreft de aanpassing
van het begrip ambtenaar, dat voor de toepassing van deze regeling wordt beperkt tot
ambtenaren die sinds 1 januari 2012 nog mogen deelnemen aan een levensloopregeling.
Daarnaast wordt in de begrippen levensloopinstelling en loon nu niet meer verwezen
naar vervallen bepalingen in de Wlb. De definitie van de begrippen levenslooptegoed
en spaarperiode zijn aangepast aan het feit dat er ook levenslooptegoed kan worden
gespaard ten behoeve van de financiering van andere doelen dan onbetaald verlof.
Onderdelen B, D, onder 1, E, onder 1 en 3, en F
De aanduiding van hoofdstuk 2 en paragraaf 2.1 worden aangepast nu het levensloopsparen
niet meer is beperkt tot het sparen voor levensloopverlof maar ook andere doeleinden.
Daarnaast worden de formuleringen in enige andere artikelen aangepast aan de verruiming
van de aanwendingsmogelijkheden van het levenslooptegoed.
Onderdeel C
Artikel 2.1.1 geeft aan onder welke voorwaarden een ambtenaar die mag deelnemen aan
levensloopsparen daarvoor jaarlijks een inleg mag doen. Deze voorwaarden hebben betrekking
op de hoogte van het levenslooptegoed van de ambtenaar aan het begin van een kalenderjaar
en zijn ontleend aan de vervallen bepalingen uit de Wlb. Het artikel is daarnaast
aangepast aan het feit dat er ook levenslooptegoed kan worden gespaard ten behoeve
van de financiering van ieder ander doel dan alleen de genoemde vormen van onbetaald
verlof.
Onderdeel D, onder 2 en 3
De manier waarop vakantie-uren kunnen worden aangewend voor levensloopsparen wijzigt
vanwege de wijziging van het ARAR inzake de opbouw van vakantie-uren met ingang van
1 januari 2016. Daartoe is artikel 2.1.3 gewijzigd. Dit is nader toegelicht in het
algemeen deel van de toelichting.
Onderdelen E, J, L en M
Door deze wijzigingen is beter aangesloten op de uitvoering van de regeling via het
P-Direktportaal: de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering blijft uiteraard
liggen bij de minister voor Wonen en Rijksdienst.
Onderdeel G onder 1
Dit betreft het herstel van een omissie. Verzuimd was in artikel 2.2.1 expliciet te
regelen dat – voorafgaand aan de verruiming van de aanwendingsmogelijkheden – het
levenslooptegoed ook kon worden ingezet als uitkering tijdens een periode van ouderschapsverlof.
De regeling is wel correct uitgevoerd.
Onderdeel H
In artikel 2.2.2, eerste lid, is verduidelijkt op welke wijze het bovenmatig bedrag
als loon aan de ambtenaar wordt uitgekeerd indien het gespaarde levenslooptegoed boven
het toegestane maximum komt.
Onderdeel I
Het nieuwe artikel 2.2.3 betreft het herstel van een omissie. Verzuimd was expliciet
te regelen dat het levenslooptegoed als loon aan de ambtenaar wordt uitgekeerd op
de dag voorafgaand aan de datum waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De
regeling is wel correct uitgevoerd.
Onderdeel K
Dit betreft het herstel van een omissie. Verzuimd was in artikel 3.1.3 expliciet te
regelen dat voor personenchauffeurs een afwijkende arbeidsduurfactor geldt. De regeling
is wel correct uitgevoerd.
Onderdeel N
Hoofdstuk 6 kan vervallen omdat het genoemde besluit en de Verlofspaarregeling rijkspersoneel
zijn ingetrokken.
Artikel II
Omdat het VUT-fonds met ingang van 1 januari 2016 geen FPU-uitkeringen meer uitbetaalt,
wordt er vanaf 1 januari 2016 geen VUT-fonds bijdrage meer geheven. Als gevolg daarvan
heeft de Verhaalsregeling Vut-fonds bijdrage sector Rijk bij buitengewoon verlof van
lange duur geen werking meer en kan deze worden ingetrokken.
Artikel III
Omdat aan de verschillende onderdelen van de regeling met terugwerkende kracht wordt
verleend, is afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten. Dit is geen bezwaar
omdat aan deze wijzigingen door middel van circulaires grote bekendheid is gegeven
en omdat ze deels ook begunstigend zijn.
De wijzigingen op grond van artikel I, onderdelen A, onder 1, 2 en 3 en E, onder 2,
en G werken terug tot en met 1 januari 2012, zijnde het moment waarop de deelname
aan de doelgroep van de levensloopregeling is beperkt en de spaarloonregeling is vervallen.
De wijzigingen op grond van artikel I, onderdelen A, onder 4 en 5, B, C, D, onder
1, E, onder 1 en 3, F en G werken terug tot en met 1 januari 2013, zijnde het moment
waarop het levenslooptegoed ook kan worden ingezet voor andere consumptieve doeleinden
dan alleen de genoemde vormen van onbetaald verlof.
De wijziging op grond van artikel I, onderdeel D, onder 2 en 3, werkt terug tot en
met 1 januari 2016 vanwege de wijziging van het ARAR inzake de opbouw van vakantie-uren
met ingang van 1 januari 2016.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok