Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 5 december 2016 nr. 2016-0000765428, houdende wijziging van de Levensloopregeling Rijkspersoneel en intrekking van de Verhaalsregeling Vut-fonds bijdrage sector Rijk bij buitengewoon verlof van lange duur

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op artikel 34g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Besluit:

ARTIKEL I

De Levensloopregeling Rijkspersoneel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van ambtenaar wordt na ‘ARSG’ ingevoegd: en die op grond van artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 kan deelnemen aan de Levensloopregeling Rijkspersoneel’.

2. De begripsomschrijving van levensloopinstelling komt te luiden: een door de ambtenaar gekozen bank, verzekeraar of beheerder van een beleggingsinstelling waar het levenslooptegoed wordt opgebouwd.

3. De begripsomschrijving van loon komt te luiden: het loon als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964.

4. In de begripsomschrijving van levenslooptegoed wordt na ‘levensloopverlofperiode’ ingevoegd: of voor ieder ander doel.

5. In de begripsomschrijving van spaarperiode wordt na ‘levensloopverlof’ ingevoegd: of voor ieder ander doel.

B

De opschriften van hoofdstuk 2 en van paragraaf 2.1 komen te luiden:

Hoofdstuk 2. Het sparen voor levensloopverlof of andere doelen

§ 2.1. Algemene voorwaarden voor sparen voor levensloopverlof of voor andere doelen

C

Artikel 2.1.1 komt te luiden:

Artikel 2.1.1

  • 1. Een ambtenaar kan eenmaal per jaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om op basis van een of meer bronnen als genoemd in artikel 2.1.3 voor een voorziening te sparen als een levensloopverlofperiode of de financiering van ieder ander doel, mits op 1 januari van dat kalenderjaar het levenslooptegoed minder bedraagt dan 2,1 maal het loon op jaarbasis dat is genoten in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft een loonsverlaging buiten beschouwing, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie dan wel het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van het pensioen. De eerste volzin is bij een loonsverlaging die het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande aan de aanvang van de in de eerste volzin bedoelde periode.

D

Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘een voorziening in geld tijdens de levensloopverlofperiode’ vervangen door: een levenslooptegoed.

2. In onderdeel e wordt ‘artikel 22, vijftiende lid, van het ARAR’ vervangen door: artikel 23b, derde lid, van het ARAR.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. de vergoeding voor vakantie-uren die op grond van artikel 129a, tweede lid, van het ARAR is toegekend.

E

Artikel 2.1.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘of de voorziening in geld voor levensloopverlof’ vervangen door: of het levenslooptegoed.

2. In het eerste lid, onderdeel h, vervalt ‘– dat hij geen voorziening ingevolge deze regeling spaart in het kalenderjaar waarin hij bij een inhoudingsplichtige loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964;’.

3. In het tweede lid, wordt ‘een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof’ vervangen door: aan levenslooptegoed.

4. Het vierde lid komt te luiden:

4. De aanvraag geschiedt op een door de minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven wijze.

F

In artikel 2.1.6 wordt de zinsnede ‘De voorziening in geld voor levensloopverlof uit de bronnen, genoemd in artikel 2.1.3’ vervangen door: Het levenslooptegoed.

G

Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. als aanvullende uitkering tijdens een periode van ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 33g van het ARAR.

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Over het levenslooptegoed kan worden beschikt voor een levensloopverlofperiode of voor de financiering van ieder ander doel.

H

Artikel 2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien het levenslooptegoed dat gedurende een kalenderjaar is gespaard meer bedraagt dan het in artikel 2.1.2. genoemde percentage, wordt het bovenmatige gedeelte voor het einde van het kalenderjaar aan de ambtenaar als loon uitgekeerd.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

I

Na artikel 2.2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.3

Indien de ambtenaar bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, beschikt over een bedrag aan levenslooptegoed, komt dat tegoed tot uitkering, uiterlijk op de dag voorafgaand aan het ingaan van het ouderdomspensioen op grond van die wet.

J

Artikel 3.1.1. wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Zes maanden voor het begin van de levensloopverlofperiode dient de ambtenaar een aanvraag in bij het bevoegd gezag.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De aanvraag wordt gedaan op een door de minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven wijze.

K

In artikel 3.1.3 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid geldt voor de personenchauffeur, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst, de arbeidsduurfactor, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van dat besluit.

L

Artikel 4.1, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De aanvraag wordt gedaan op een door de minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven wijze.

M

Artikel 5.1.1, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. De aanvraag wordt gedaan op een door de minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven wijze.

N

Hoofdstuk 6 vervalt.

ARTIKEL II

De Verhaalsregeling Vut-fonds bijdrage sector Rijk bij buitengewoon verlof van lange duur wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat

  • 1. Artikel I, onderdelen A, onder 1, 2 en 3, E, onder 2, en G, onder 1, terugwerken tot en met 1 januari 2012;

  • 2. Artikel I, onderdelen A, onder 4 en 5, B, C, D, onder 1, E, onder 1, en 3, F en G, onder 2, terugwerken tot en met 1 januari 2013 en dat

  • 3. Artikel I, onderdeel D, onder 2 en 3, terugwerkt tot en met 1 januari 2016.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Algemeen

De levensloopregeling is per 1 januari 2006 in Nederland met de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling (Wet VPL) ingevoerd om het sparen voor een vervangend inkomen tijdens een periode van onbetaald verlof voordeliger te maken. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg hebben werknemers (dus ook rijksambtenaren) elk kalenderjaar recht om deel te nemen aan een levensloopregeling onder bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 (Wlb) gestelde voorwaarden. Voor rijksambtenaren is dit nader uitgewerkt in de Levensloopregeling Rijkspersoneel. Het recht op levensloopsparen is met ingang van 1 januari 2012 sterk beperkt en met ingang van 1 januari 2013 ook inhoudelijk gewijzigd. De Levensloopregeling Rijkspersoneel wordt hiermee in overeenstemming gebracht. Dat dit op een later tijdstip gebeurt, is niet bezwaarlijk omdat de Wlb rechtstreeks van toepassing is en sinds 2012 overeenkomstig de wijzigingen is gehandeld door P-Direkt, het elektronisch rijksbrede personeelssysteem en hiervan ook melding is gemaakt in de circulaire Wijzigingen in de financiële arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2012 voor de ambtenaren werkzaam in de sector Rijk en in de circulaire Wijzigingen in de financiële arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2013 voor de ambtenaren werkzaam in de sector Rijk. Daarnaast heeft de wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) inzake de opbouw van vakantie-uren met ingang van 1 januari 2016 gevolgen voor de aanwending van vakantie-uren voor levensloopsparen. Ten slotte worden er enkele wijzigingen in de Levensloopregeling aangebracht waardoor beter wordt aangesloten op de uitvoering van de regeling via het P-Direktportaal.

Beperking doelgroep voor levensloopsparen

Met ingang van 1 januari 2012 is deelname aan de levensloopregeling voorbehouden aan werknemers die op 31 december 2011 een levensloopaanspraak hadden van ten minste € 3.000. Deze mogelijkheid tot deelname is echter tijdelijk omdat in het Belastingplan 2013 is bepaald dat artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1 januari 2021 zo is gewijzigd dat bepaald is dat als eind 2021 nog saldo zal resteren, dit in één keer wordt uitgekeerd en als loon belast. Levensloopaanspraken die op 31 december 2011 minder dan € 3.000 bedroegen zijn begin van 2013 in één keer uitgekeerd en daarbij aangemerkt als loon uit tegenwoordige arbeid waarvan 80 procent in de loonheffing is betrokken.

Verruiming aanwendingsmogelijkheden levenslooptegoed

Tot 1 januari 2013 mocht het levenslooptegoed alleen worden ingezet voor het doel waarvoor werd gespaard, namelijk voor een periode van tussentijdsverlof, eindeloopbaanverlof, ouderschapsverlof of voor extra pensioenopbouw binnen de daarvoor geldende fiscale grenzen. Een ander doel was niet toegestaan. Sinds 1 januari 2013 kan het levenslooptegoed worden ingezet voor andere, consumptieve doeleinden dan de hiervoor genoemde vormen van onbetaald verlof, bijvoorbeeld het financieren van de aankoop van een woning of auto of het aflossen van een hypothecaire lening. Het gewenste bedrag wordt dan door de levensloopinstelling overgemaakt aan de werkgever. Deze houdt de verschuldigde loonbelasting in en maakt het geld over naar de werknemer.

Wijziging aanwending vakantie-uren voor levensloopsparen

Met ingang van 1 januari 2016 zijn de bepalingen met betrekking tot de opbouw van vakantie-uren gewijzigd. Op grond van deze nieuwe bepalingen wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren. Een ambtenaar kan vanaf 1 januari 2016 de bovenwettelijke vakantie-uren aanwenden voor levensloopsparen. Daarnaast kan ook het restant vakantie-uren dat op 31 december 2015 bestond worden aangewend voor levensloopsparen binnen de mogelijkheden die artikel 129a van het ARAR daarvoor stelt: maximaal 22 uur per jaar totdat deze vakantie-uren op 1 januari 2021 vervallen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A, onder 1, 2 en 3, E, onder 2, en G, onder 1

Vanwege het beperken van de doelgroep voor levensloopsparen wordt de omschrijving in een aantal artikelen en in een aantal begrippen aangepast. Dit betreft de aanpassing van het begrip ambtenaar, dat voor de toepassing van deze regeling wordt beperkt tot ambtenaren die sinds 1 januari 2012 nog mogen deelnemen aan een levensloopregeling. Daarnaast wordt in de begrippen levensloopinstelling en loon nu niet meer verwezen naar vervallen bepalingen in de Wlb. De definitie van de begrippen levenslooptegoed en spaarperiode zijn aangepast aan het feit dat er ook levenslooptegoed kan worden gespaard ten behoeve van de financiering van andere doelen dan onbetaald verlof.

Onderdelen B, D, onder 1, E, onder 1 en 3, en F

De aanduiding van hoofdstuk 2 en paragraaf 2.1 worden aangepast nu het levensloopsparen niet meer is beperkt tot het sparen voor levensloopverlof maar ook andere doeleinden. Daarnaast worden de formuleringen in enige andere artikelen aangepast aan de verruiming van de aanwendingsmogelijkheden van het levenslooptegoed.

Onderdeel C

Artikel 2.1.1 geeft aan onder welke voorwaarden een ambtenaar die mag deelnemen aan levensloopsparen daarvoor jaarlijks een inleg mag doen. Deze voorwaarden hebben betrekking op de hoogte van het levenslooptegoed van de ambtenaar aan het begin van een kalenderjaar en zijn ontleend aan de vervallen bepalingen uit de Wlb. Het artikel is daarnaast aangepast aan het feit dat er ook levenslooptegoed kan worden gespaard ten behoeve van de financiering van ieder ander doel dan alleen de genoemde vormen van onbetaald verlof.

Onderdeel D, onder 2 en 3

De manier waarop vakantie-uren kunnen worden aangewend voor levensloopsparen wijzigt vanwege de wijziging van het ARAR inzake de opbouw van vakantie-uren met ingang van 1 januari 2016. Daartoe is artikel 2.1.3 gewijzigd. Dit is nader toegelicht in het algemeen deel van de toelichting.

Onderdelen E, J, L en M

Door deze wijzigingen is beter aangesloten op de uitvoering van de regeling via het P-Direktportaal: de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering blijft uiteraard liggen bij de minister voor Wonen en Rijksdienst.

Onderdeel G onder 1

Dit betreft het herstel van een omissie. Verzuimd was in artikel 2.2.1 expliciet te regelen dat – voorafgaand aan de verruiming van de aanwendingsmogelijkheden – het levenslooptegoed ook kon worden ingezet als uitkering tijdens een periode van ouderschapsverlof. De regeling is wel correct uitgevoerd.

Onderdeel H

In artikel 2.2.2, eerste lid, is verduidelijkt op welke wijze het bovenmatig bedrag als loon aan de ambtenaar wordt uitgekeerd indien het gespaarde levenslooptegoed boven het toegestane maximum komt.

Onderdeel I

Het nieuwe artikel 2.2.3 betreft het herstel van een omissie. Verzuimd was expliciet te regelen dat het levenslooptegoed als loon aan de ambtenaar wordt uitgekeerd op de dag voorafgaand aan de datum waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De regeling is wel correct uitgevoerd.

Onderdeel K

Dit betreft het herstel van een omissie. Verzuimd was in artikel 3.1.3 expliciet te regelen dat voor personenchauffeurs een afwijkende arbeidsduurfactor geldt. De regeling is wel correct uitgevoerd.

Onderdeel N

Hoofdstuk 6 kan vervallen omdat het genoemde besluit en de Verlofspaarregeling rijkspersoneel zijn ingetrokken.

Artikel II

Omdat het VUT-fonds met ingang van 1 januari 2016 geen FPU-uitkeringen meer uitbetaalt, wordt er vanaf 1 januari 2016 geen VUT-fonds bijdrage meer geheven. Als gevolg daarvan heeft de Verhaalsregeling Vut-fonds bijdrage sector Rijk bij buitengewoon verlof van lange duur geen werking meer en kan deze worden ingetrokken.

Artikel III

Omdat aan de verschillende onderdelen van de regeling met terugwerkende kracht wordt verleend, is afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten. Dit is geen bezwaar omdat aan deze wijzigingen door middel van circulaires grote bekendheid is gegeven en omdat ze deels ook begunstigend zijn.

De wijzigingen op grond van artikel I, onderdelen A, onder 1, 2 en 3 en E, onder 2, en G werken terug tot en met 1 januari 2012, zijnde het moment waarop de deelname aan de doelgroep van de levensloopregeling is beperkt en de spaarloonregeling is vervallen.

De wijzigingen op grond van artikel I, onderdelen A, onder 4 en 5, B, C, D, onder 1, E, onder 1 en 3, F en G werken terug tot en met 1 januari 2013, zijnde het moment waarop het levenslooptegoed ook kan worden ingezet voor andere consumptieve doeleinden dan alleen de genoemde vormen van onbetaald verlof.

De wijziging op grond van artikel I, onderdeel D, onder 2 en 3, werkt terug tot en met 1 januari 2016 vanwege de wijziging van het ARAR inzake de opbouw van vakantie-uren met ingang van 1 januari 2016.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven