Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 december 2016, nr. 2021822, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 11:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8:41, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘€ 334’ vervangen door: € 333.

B

Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘€ 251’ vervangen door: € 250.

2. In onderdeel c wordt ‘€ 503’ vervangen door: € 501.

ARTIKEL II

In onderdeel B van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ‘€ 496’ telkens vervangen door: € 495.

ARTIKEL III

De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 611’ vervangen door: € 609.

B

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 364’ vervangen door: € 363.

C

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 123’ vervangen door: € 122.

D

In artikel 23, eerste lid, wordt ‘€ 185’ vervangen door: € 184.

E

De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:

Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek

Griffierecht voor niet-natuurlijke personen

Griffierecht voor natuurlijke personen

Griffierecht voor onvermogenden

Griffierechten bij de rechtbank voor kantonzaken

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer dan € 500

€ 117

€ 78

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 500 en niet meer dan € 12.500

€ 470

€ 223

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500

€ 939

€ 470

€ 78

Griffierechten bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde

€ 618

€ 287

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000

€ 1.924

€ 883

€ 78

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000

€ 3.894

€ 1.545

€ 78

Griffierechten bij de Gerechtshoven

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 716

€ 313

€ 313

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 1.952

€ 716

€ 313

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000

€ 5.200

€ 1.628

€ 313

Griffierechten bij de Hoge Raad

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:

– van onbepaalde waarde of

– met een beloop van niet meer € 12.500

€ 783

€ 324

€ 324

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000

€ 2.601

€ 783

€ 324

Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 100.000

€ 6.504

€ 1.952

€ 324

ARTIKEL IV

  • 1. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor 1 januari 2017 blijft van toepassing indien het beroepschrift voor die datum is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2016 een ander beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere beroepschrift.

  • 2. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde voor 1 januari 2017 blijft van toepassing indien het hogerberoepschrift voor die datum is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2016 een ander hogerberoepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere hogerberoepschrift.

  • 3. Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat onderdeel luidde voor 1 januari 2017 blijft van toepassing op een voor die datum ontvangen bezwaar- of beroepschrift. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2016 een ander bezwaar- of beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere bezwaar- of beroepschrift. Zo nodig in afwijking van de eerste en tweede volzin geldt het nieuwe bedrag indien:

    • a. de bestuursrechter een beslissing op een bezwaar of op een administratief beroep vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op de behandeling van dat bezwaar of administratief beroep;

    • b. de bestuursrechter een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure.

  • 4. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op andere procedures waarop het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is.

  • 5. Ten aanzien van griffierechten als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken die voor 1 januari 2017 verschuldigd zijn geworden door een eiser of verzoeker of voor die datum rechtsgeldig een gedaagde of belanghebbende zijn aangezegd op grond van artikel 111, tweede lid, onder k, of 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, blijft het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling worden enkele bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bedragen in de Wet griffierechten burgerlijke zaken aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gedaald (periode van 31 juli 2015 tot en met 31 juli 2016). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gedaald van 101,00 naar 100,76, een daling van 0,24%.

Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:

  • 1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie artikel I, onder A en B, en artikel II van deze regeling. De geringe prijsdaling van 0,24% leidt na afronding voor enkele bedragen tot een kleine verlaging.

  • 2. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft. Zie artikel III van deze regeling.

Deze regeling bevat hetzelfde overgangsrecht als vorig jaar. Zie hieronder de toelichting bij artikel IV.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 8:41 Awb)

De CPI-daling leidt alleen tot verlaging van het hoogste tarief in eerste aanleg, het tarief voor anderen dan natuurlijke personen. Nu het lage tarief in eerste aanleg gelijk blijft (€ 46, artikel 8:41, tweede lid, onder a, Awb), wijzigt evenmin het tarief in artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)

De CPI-daling leidt alleen tot verlaging van de hoge waarde per punt, genoemd in onderdeel B, onder B1 en B2 sub 2, van de bijlage.

Artikel III (Wet griffierechten burgerlijke zaken)

Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken vormgegeven door de hele tabel op te nemen in onderdeel E, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard wijzigen alleen de tarieven zelf. Ook ongewijzigde tarieven zijn vermeld.

Artikel IV (overgangsrecht)

Eerste lid: Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop het rechtscollege het beroepschrift ontvangt. Is het beroepschrift ontvangen in 2016, dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het eerste lid voorkomt dat de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels worden ontvangen in 2016 en deels in 2017. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen dan ook gelden voor de in 2017 ontvangen beroepschriften.

De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken. Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel IV, eerste lid, van deze regeling geldt dus ook voor een verzoek om voorlopige voorziening. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Aangezien artikel 8:41 van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht van het eerste lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2017.

Tweede lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het hoger beroep en – in combinatie met artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel 8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.

Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel IV, tweede lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).

Derde lid: De eerste en tweede volzin bevatten voor de indexering van de proceskostenforfaits in bestuursrechtelijke procedures in beginsel dezelfde overgangsbepalingen als voor het griffierecht: bepalend is de datum waarop het bezwaar- of beroepschrift wordt ontvangen. Is het bezwaar- of beroepschrift ontvangen in 2016, dan gelden de oude proceskostenforfaits (eerste volzin). Als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden bezwaar- of beroepschriften worden ingediend die deels worden ontvangen in 2016 en deels in 2017, dan gelden de oude forfaits ook voor de in 2017 ontvangen bezwaar- of beroepschriften (tweede volzin).

De derde volzin ziet op de situatie dat de bestuursrechter na vernietiging van een beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter een proceskostenvergoeding toekent die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure. Als in een eerdere fase van de procedure nog de oude bedragen hebben gegolden, dan zou de bestuursrechter die de vernietiging uitspreekt en daarbij een partij veroordeelt in de kosten, zónder de derde volzin bij de berekening van de vergoeding deels oude en deels nieuwe bedragen moeten hanteren. De derde volzin regelt dat in zo’n geval de nieuwe bedragen ook gelden voor de eerdere fase van de procedure.

Over de woorden ‘zo nodig’: als bijvoorbeeld het bezwaarschrift door het bestuursorgaan wordt ontvangen na 2016 (en het bestuursorgaan vóór 2017 geen eerder bezwaarschrift tegen hetzelfde besluit heeft ontvangen), dan volgt al uit de eerste en tweede volzin dat de nieuwe bedragen gelden. In zo’n geval wijkt de derde volzin niet af van de eerste en tweede volzin.

Vierde lid: Met het oog op de leesbaarheid is de reikwijdte van het vierde lid beperkt tot bezwaar, administratief beroep en beroep bij de bestuursrechter. Het vierde lid regelt dat het overgangsrecht van het vijfde lid ook geldt voor de andere procedures waarop het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is, zoals een verzoek om voorlopige voorziening, verzet, verzoek om herziening, hoger beroep, beroep in cassatie, incidenteel hoger beroep, incidenteel beroep in cassatie en het verzoek om schadevergoeding, bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb.

’s-Gravenhage, 2 december 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven