ARTIKEL I
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8:41, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘€ 334’ vervangen door: € 333.
B
Artikel 8:109, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘€ 251’ vervangen door: € 250.
2. In onderdeel c wordt ‘€ 503’ vervangen door: € 501.
ARTIKEL II
In onderdeel B van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ‘€ 496’
telkens vervangen door: € 495.
ARTIKEL III
De in de Wet griffierechten burgerlijke zaken genoemde bedragen worden als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17, eerste lid, wordt ‘€ 611’ vervangen door: € 609.
B
In artikel 19, eerste lid, wordt ‘€ 364’ vervangen door: € 363.
C
In artikel 22, eerste lid, wordt ‘€ 123’ vervangen door: € 122.
D
In artikel 23, eerste lid, wordt ‘€ 185’ vervangen door: € 184.
E
De in de bijlage bij de wet genoemde bedragen komen te luiden:
Aard c.q. hoogte van de vordering of het verzoek
|
Griffierecht voor niet-natuurlijke personen
|
Griffierecht voor natuurlijke personen
|
Griffierecht voor onvermogenden
|
Griffierechten bij de rechtbank voor kantonzaken
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer dan € 500
|
€ 117
|
€ 78
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 500 en niet meer dan € 12.500
|
€ 470
|
€ 223
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500
|
€ 939
|
€ 470
|
€ 78
|
Griffierechten bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek van onbepaalde waarde
|
€ 618
|
€ 287
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van niet
meer dan € 100.000
|
€ 1.924
|
€ 883
|
€ 78
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 3.894
|
€ 1.545
|
€ 78
|
Griffierechten bij de Gerechtshoven
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 716
|
€ 313
|
€ 313
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 1.952
|
€ 716
|
€ 313
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 5.200
|
€ 1.628
|
€ 313
|
Griffierechten bij de Hoge Raad
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek:
– van onbepaalde waarde of
– met een beloop van niet meer € 12.500
|
€ 783
|
€ 324
|
€ 324
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 12.500 en niet meer dan € 100.000
|
€ 2.601
|
€ 783
|
€ 324
|
Zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer
dan € 100.000
|
€ 6.504
|
€ 1.952
|
€ 324
|
ARTIKEL IV
-
1. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde
voor 1 januari 2017 blijft van toepassing indien het beroepschrift voor die datum
is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2016 een ander beroepschrift
wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook
toegepast op dat andere beroepschrift.
-
2. Artikel 8:109, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat lid luidde
voor 1 januari 2017 blijft van toepassing indien het hogerberoepschrift voor die datum
is ontvangen. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2016 een ander hogerberoepschrift
wordt ontvangen dat gericht is tegen dezelfde uitspraak, wordt de eerste volzin ook
toegepast op dat andere hogerberoepschrift.
-
3. Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat onderdeel
luidde voor 1 januari 2017 blijft van toepassing op een voor die datum ontvangen bezwaar-
of beroepschrift. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2016 een ander bezwaar-
of beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de
eerste volzin ook toegepast op dat andere bezwaar- of beroepschrift. Zo nodig in afwijking
van de eerste en tweede volzin geldt het nieuwe bedrag indien:
-
a. de bestuursrechter een beslissing op een bezwaar of op een administratief beroep vernietigt
en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op de behandeling van dat bezwaar
of administratief beroep;
-
b. de bestuursrechter een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en een kostenvergoeding
vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure.
-
4. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op andere procedures waarop het
Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is.
-
5. Ten aanzien van griffierechten als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken
die voor 1 januari 2017 verschuldigd zijn geworden door een eiser of verzoeker of
voor die datum rechtsgeldig een gedaagde of belanghebbende zijn aangezegd op grond
van artikel 111, tweede lid, onder k, of 276, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, blijft het griffierecht zoals het voor die datum gold, van toepassing.
ARTIKEL V
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.
TOELICHTING
Algemeen
Met deze regeling worden enkele bedragen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en
het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bedragen in de Wet griffierechten burgerlijke
zaken aangepast aan de wijziging van de consumentenprijsindex (CPI). De bedragen worden
geïndexeerd met het percentage waarmee de CPI sinds de vorige indexering is gedaald
(periode van 31 juli 2015 tot en met 31 juli 2016). Volgens het Centraal Bureau voor
de Statistiek is de CPI (totalen alle huishoudens) in die periode gedaald van 101,00
naar 100,76, een daling van 0,24%.
Deze regeling geeft uitvoering aan de volgende wettelijke bepalingen:
-
1. Op grond van het eerste lid van artikel 11:2 Awb worden de griffierechten en de proceskostenforfaits
en de in artikel 4:113, eerste lid, Awb bedoelde aanmaningsvergoeding jaarlijks bij
ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de CPI. Daarbij worden de bedragen
rekenkundig afgerond op hele euro’s. Zie artikel I, onder A en B, en artikel II van
deze regeling. De geringe prijsdaling van 0,24% leidt na afronding voor enkele bedragen
tot een kleine verlaging.
-
2. Op grond van artikel 2 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kunnen de bedragen
genoemd in die wet en in de bijlage bij die wet, jaarlijks met ingang van 1 januari
bij ministeriële regeling worden gewijzigd, voor zover de CPI daartoe aanleiding geeft.
Zie artikel III van deze regeling.
Deze regeling bevat hetzelfde overgangsrecht als vorig jaar. Zie hieronder de toelichting
bij artikel IV.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (artikel 8:41 Awb)
De CPI-daling leidt alleen tot verlaging van het hoogste tarief in eerste aanleg,
het tarief voor anderen dan natuurlijke personen. Nu het lage tarief in eerste aanleg
gelijk blijft (€ 46, artikel 8:41, tweede lid, onder a, Awb), wijzigt evenmin het
tarief in artikel 7.67 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Artikel II (Besluit proceskosten bestuursrecht)
De CPI-daling leidt alleen tot verlaging van de hoge waarde per punt, genoemd in onderdeel
B, onder B1 en B2 sub 2, van de bijlage.
Artikel III (Wet griffierechten burgerlijke zaken)
Voor de duidelijkheid is de indexering van de griffierechttarieven in de tabel bij
de Wet griffierechten burgerlijke zaken vormgegeven door de hele tabel op te nemen
in onderdeel E, inclusief de opschriften en de eerste kolom van de tabel. Uiteraard
wijzigen alleen de tarieven zelf. Ook ongewijzigde tarieven zijn vermeld.
Artikel IV (overgangsrecht)
Eerste lid: Voor het griffierecht in bestuursrechtelijke procedures is de datum bepalend waarop
het rechtscollege het beroepschrift ontvangt. Is het beroepschrift ontvangen in 2016,
dan geldt het oude griffierecht. De tweede volzin van het eerste lid voorkomt dat
de hoogte van het griffierecht wijzigt gedurende de termijn waarbinnen beroep kan
worden ingesteld. Zonder die tweede volzin zou zich dat voordoen als tegen hetzelfde
besluit door meerdere belanghebbenden beroepschriften worden ingediend, die deels
worden ontvangen in 2016 en deels in 2017. De tweede volzin regelt dat de oude bedragen
dan ook gelden voor de in 2017 ontvangen beroepschriften.
De tweede volzin geldt uiteraard alleen als een in het oude jaar ontvangen beroepschrift
in het nieuwe jaar nog in behandeling is, dus bijvoorbeeld nog niet is ingetrokken.
Alleen dan is immers ‘de eerste volzin van toepassing’ op het moment waarop moet worden
bepaald welk griffierecht geldt voor de in het nieuwe jaar ontvangen beroepschriften.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een
voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep
in de hoofdzaak. Het overgangsrecht in artikel IV, eerste lid, van deze regeling geldt
dus ook voor een verzoek om voorlopige voorziening. Een vergelijkbare regeling geldt
voor het griffierecht voor een verzoek om herziening (zie artikel 8:119, derde lid,
Awb).
Voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88,
eerste lid, Awb, is griffierecht verschuldigd als het verzoek niet wordt gedaan gedurende
het beroep of het hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Dat volgt uit
artikel 8:94 Awb, waarin artikel 8:41 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
Aangezien artikel 8:41 van overeenkomstige toepassing is, is ook het overgangsrecht
van het eerste lid van overeenkomstige toepassing: de oude bedragen gelden als het
verzoekschrift door het rechtscollege is ontvangen vóór 2017.
Tweede lid: Deze bepaling regelt hetzelfde als het eerste lid, maar dan voor het hoger beroep
en – in combinatie met artikel 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin artikel
8:109 Awb van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de behandeling van het
beroep in cassatie – voor het beroep in cassatie.
Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, Awb is het griffierecht voor een verzoek om een
voorlopige voorziening even hoog als het griffierecht voor het instellen van beroep
in de hoofdzaak. Artikel 8:82, tweede lid, Awb is van overeenkomstige toepassing in
hoger beroep (zie artikel 8:108, eerste lid, Awb), dus het overgangsrecht in artikel
IV, tweede lid, van deze regeling geldt ook voor een verzoek om voorlopige voorziening
in hoger beroep. Een vergelijkbare regeling geldt voor het griffierecht voor een verzoek
om herziening in hoger beroep (zie artikel 8:119, derde lid, Awb).
Derde lid: De eerste en tweede volzin bevatten voor de indexering van de proceskostenforfaits
in bestuursrechtelijke procedures in beginsel dezelfde overgangsbepalingen als voor
het griffierecht: bepalend is de datum waarop het bezwaar- of beroepschrift wordt
ontvangen. Is het bezwaar- of beroepschrift ontvangen in 2016, dan gelden de oude
proceskostenforfaits (eerste volzin). Als tegen hetzelfde besluit door meerdere belanghebbenden
bezwaar- of beroepschriften worden ingediend die deels worden ontvangen in 2016 en
deels in 2017, dan gelden de oude forfaits ook voor de in 2017 ontvangen bezwaar-
of beroepschriften (tweede volzin).
De derde volzin ziet op de situatie dat de bestuursrechter na vernietiging van een
beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter
een proceskostenvergoeding toekent die betrekking heeft op een eerdere fase van de
procedure. Als in een eerdere fase van de procedure nog de oude bedragen hebben gegolden,
dan zou de bestuursrechter die de vernietiging uitspreekt en daarbij een partij veroordeelt
in de kosten, zónder de derde volzin bij de berekening van de vergoeding deels oude
en deels nieuwe bedragen moeten hanteren. De derde volzin regelt dat in zo’n geval
de nieuwe bedragen ook gelden voor de eerdere fase van de procedure.
Over de woorden ‘zo nodig’: als bijvoorbeeld het bezwaarschrift door het bestuursorgaan
wordt ontvangen na 2016 (en het bestuursorgaan vóór 2017 geen eerder bezwaarschrift
tegen hetzelfde besluit heeft ontvangen), dan volgt al uit de eerste en tweede volzin
dat de nieuwe bedragen gelden. In zo’n geval wijkt de derde volzin niet af van de
eerste en tweede volzin.
Vierde lid: Met het oog op de leesbaarheid is de reikwijdte van het vierde lid beperkt tot bezwaar,
administratief beroep en beroep bij de bestuursrechter. Het vierde lid regelt dat
het overgangsrecht van het vijfde lid ook geldt voor de andere procedures waarop het
Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is, zoals een verzoek om voorlopige
voorziening, verzet, verzoek om herziening, hoger beroep, beroep in cassatie, incidenteel
hoger beroep, incidenteel beroep in cassatie en het verzoek om schadevergoeding, bedoeld
in artikel 8:88, eerste lid, Awb.
’s-Gravenhage, 2 december 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur