Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 december 2016, houdende bepalingen met betrekking tot onderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol en drugs bij geweldplegers (Regeling middelenonderzoek bij geweldplegers)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, 7, eerste lid, 11, eerste en vierde lid, 12, derde lid, 13, eerste en tweede lid, 14, eerste lid, onder d, 17, eerste lid, en 19, derde lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de opsporingsambtenaar:

de opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onder a tot en met c, van het Wetboek van Strafvordering;

b. de verdachte:

de verdachte, bedoeld in artikel 55d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

c. het Besluit:

het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers.

Artikel 2

  • 1. Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van alcoholgebruik worden aangewezen:

    • a. de ogen: bloeddoorlopen ogen;

    • b. de spraak: slecht articuleren, langzaam praten, niet goed uit de woorden kunnen komen, of met dubbele tong praten;

    • c. de motoriek: niet in rechte lijn kunnen lopen, zwalken of onvast op de benen staan.

  • 2. Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van een of meer middelen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, worden aangewezen:

    • a. de ogen: wijd opengesperde ogen, waterige ogen, bloeddoorlopen ogen, wegrollende ogen, hangende oogleden of trillende oogleden;

    • b. de pupillen: groter dan 5 millimeter bij daglicht of direct licht, langzaam reagerend, knipperend of geen reactie vertonend;

    • c. de spraak: onsamenhangende taal, woordenvloed, stamelen of stotteren;

    • d. de motoriek: onvast ter been, trillen, zich veelvuldig krabben, wrijven of plukken aan de kleding of bewegingsdrang.

Artikel 3

  • 1. Voor het verrichten van een nader ademonderzoek als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit worden de ademanalyseapparaten van het type Dräger Alcotest 9510 NL aangewezen die zijn voorzien van het goedkeuringsteken T7802.

  • 2. Het alcoholgehalte wordt bepaald door toepassing van de volgende correctie op het rekenkundige gemiddelde van de twee meetresultaten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit:

    • a. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten kleiner is dan 500 microgram per liter, is het ademonderzoekresultaat gelijk aan (0,9Y-30) microgram per liter;

    • b. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten gelijk is aan, of groter is dan 500 microgram per liter, is het ademonderzoekresultaat gelijk aan (0,85Y-5) microgram per liter.

  • 3. Het resultaat van een nader ademonderzoek mag niet worden aangewezen of afgedrukt indien het verschil tussen de beide meetresultaten groter is dan 10% van het kleinste meetresultaat.

Artikel 4

  • 1. Voor de bloedafname ten behoeve van het bloedonderzoek, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit worden de volgende hulpmiddelen voorgeschreven:

    • a. twee buisjes elk met een inhoud van 5 milliliter, die ten minste 4 milligram per milliliter inhoud van de buis natriumfluoride bevatten, alsmede voldoende heparinenatrium voor antistolling van het bloed;

    • b. een universeel bloedafname systeem, voorzien van een prikbeschermer na bloedafname;

    • c. een alcoholvrij ontsmettingsdoekje op basis van 2% chloorhexidine;

    • d. een steriel verpakt gaascompres;

    • e. een steriel verpakte wondpleister.

  • 2. De hoeveelheid bloed die wordt afgenomen voor het bloedonderzoek, bedraagt bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste 3 milliliter.

  • 3. De arts of verpleegkundige verdeelt de door hem afgenomen hoeveelheid bloed evenredig over twee buisjes.

  • 4. Voor de verzending van de buisjes, bedoeld in het derde lid, wordt de volgende verpakking voorgeschreven:

    • a. een hard plastic doos voorzien van dubbelzijdig foam interieur;

    • b. een lekvrije 95 kPa-zak, gecertificeerd voor vervoer van buisjes;

    • c. een absorberende buizenhouder bestemd voor tenminste twee buisjes;

    • d. drie fraudebestendige sluitzegels.

Artikel 5

De methode van bloedonderzoek voor het bepalen van het gehalte van alcohol of een of meer van de middelen bedoeld in artikel 3 van het Besluit, voldoet aan de eisen genoemd in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 6

  • 1. Het verschuldigde bedrag voor de bloedafname, bedoeld in artikel 12, derde lid, van het Besluit ten behoeve van een tegenonderzoek bedraagt € 62,– indien het afnemen van bloed door een arts of verpleegkundige geschiedt in de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur en € 81,– indien het afnemen geschiedt in de periode 18.00 uur ’s avonds tot 08.00 uur ’s ochtends of in de periode van 18.00 uur vrijdagavond tot 08.00 uur maandagochtend.

  • 2. Het verschuldigde bedrag voor de verzendkosten van het buisje met bloed bestemd voor het tegenonderzoek naar het gehalte van alcohol bedraagt € 50,– en voor het tegenonderzoek naar het gehalte van de middelen bedoeld in artikel 3 van het Besluit € 302,14.

Artikel 7

  • 1. Voor het verrichten van een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit worden tot 1 januari 2021 de volgende typen ademtesters aangewezen:

    • a. Dräger Alcotest 6.810;

    • b. Dräger Alcotest 7.310;

    • c. Dräger Alcotest 7.410;

    • d. Dräger Alcotest 7.510;

    • e. Alcocontrol;

    • f. Alcometer SL-3;

    • g. Alcosensor IV;

    • h. Lion Alcometer 400;

    • i. Lion SL 400/SD 400;

    • j. Honac Alcosensor IV BlackDot;

    • k. Intoximeters Alcosensor FST2;

    • l. Envitec Wismar Alcoquant 6.020-plus.

  • 2. De ademtesters, bedoeld in het eerste lid, mogen op 1 januari 2017 niet ouder dan vijf jaar zijn en dienen de in artikel 4, eerste lid, van het Besluit genoemde grenswaarde voor alcohol te kunnen meten, rekening houdend met een correctie van 80 ug/l.

Artikel 8

  • 1. Onverminderd artikel 3, eerste lid, worden voor het verrichten van een nader ademonderzoek als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit tot 1 januari 2021 tevens de volgende typen ademanalyseapparaten aangewezen:

    • a. ademanalyseapparaten van het type National Patent Analytical Systems Inc. BAC Datamaster II die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK-87401;

    • a. ademanalyseapparaten van het type Dräger Alcotest 7110 NL die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK88402;

    • b. ademanalyseapparaten van het type Intoximeters Inc. Intox EC/I R die zijn voorzien van het goedkeuringsteken T5973;

    • c. ademanalyseapparaten van het type Alcotest 7110 MK111 NL, die zijn voorzien van goedkeuringsteken IJK 94403.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling middelenonderzoek bij geweldplegers.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 5 VAN DE REGELING MIDDELENONDERZOEK BIJ GEWELDPLEGERS

Bij bloedonderzoek naar het bepalen van het gehalte van alcohol of een of meer van de middelen bedoeld in artikel 3 van het Besluit, wordt aan de volgende eisen voldaan:

  • Zo spoedig mogelijk na de bloedafname worden de twee buisjes bloed bevroren bewaard of, als dat niet mogelijk is, in de koelkast.1 Het bloedblok wordt liggend op het grootste oppervlak in de vriezer geplaatst om de kans op breuk van de bloedbuizen te minimaliseren.

  • Het dient duidelijk te zijn op welke wijze het transport van de twee buisjes bloed van de politie naar het laboratorium en tussen laboratoria plaatsvindt.

  • Het gehalte van alcohol of een of meer van de middelen, bedoeld in artikel 3 van het Besluit, wordt minimaal in tweevoud (duplo) bepaald.

  • Het valideren van de methode gebeurt volgens de laatste versie van de Guideline on bioanalytical method validation (European Medicines Agency) of een vergelijkbare richtlijn.2

  • Het laboratorium controleert ten minste vier keer per jaar de juistheid van de methode, bij voorkeur door deelname aan ringonderzoeken of door het analyseren van een geschikt (gecertificeerd) controlemonster waarvan minimaal 75% met voldoende resultaat. Bij deelname aan een ringonderzoek betekent een voldoende resultaat een z-score lager dan 2,0. Bij analyse van een (gecertificeerd) controlemonster betekent een voldoende resultaat dat het resultaat binnen de door de bereider/leverancier aangegeven acceptatiegrenzen valt.

  • Ter bevestiging van het gebruik van cocaïne en ter verificatie van het resultaat van het onderzoek naar het gehalte van de middelen bedoeld in artikel 3 van het Besluit wordt ook de aanwezigheid van benzoylegonine bepaald. Cocaïne wordt alleen gerapporteerd als benzoylecgonine aanwezig is. Er wordt geen grenswaarde voor benzoylecgonine voorgesteld en de aanwezigheid van benzoylecgonine wordt niet gerapporteerd.

  • Van benzoylecgonine wordt minimaal de LOI vastgesteld bij validatie.

  • De ‘limit of identification’ (LOI) is gedefinieerd als 2x de ‘limit of detection’3 en mag niet boven de ondergrens van de kwantitatieve bepaling (LLOQ) liggen.

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor een of meer van de middelen, bedoeld in artikel 3 van het Besluit is maximaal 30% en wordt berekend uit de afwijking van de juiste waarde (‘bias’), de spreiding in de juistheidsmetingen en de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (‘intermediate precision’).

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor alcohol is maximaal 6% en wordt berekend uit de afwijking van de juiste waarde (‘bias’), de spreiding in de juistheidsmetingen en de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (‘intermediate precision’).

  • De LLOQ is gedefinieerd als de laagste concentratie van de component in het analysemonster, waarvan de meetwaarde nog met een bepaalde juistheid en precisie kan worden vastgesteld conform de vigerende richtlijnen.

  • De LLOQ is ten hoogste de voorgestelde grenswaarde zoals genoemd in artikel 4 van het Besluit.

  • Het resultaat van de meting wordt bij een of meer van de middelen bedoeld in artikel 3 van het Besluit uitgedrukt in microgram per liter, bij alcohol in milligram per milliliter.

  • Resultaten en tussenberekeningen van het onderzoek worden niet afgerond. Het resultaat van de duplometingen van het gehalte van alcohol of een of meer van de middelen, bedoeld in artikel 3 van het Besluit, wordt gemiddeld. Op dat gemiddelde dat tevens het eindresultaat is, vindt een correctie-aftrek plaats van 30% bij de middelen, bedoeld in artikel 3 van het Besluit, en van 6% bij alcohol.

  • De einduitkomst wordt afgerond op twee significante cijfers bij de middelen bedoeld in artikel 3 van het Besluit. Bij alcohol wordt de einduitkomst gerapporteerd met 2 decimalen.

  • De bloedgehaltes worden in tabelvorm in het rapport opgenomen zoals in het hierna getoonde voorbeeld.

    Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie:

    Middel

    Meetbare stof

    grenswaarde

    Resultaat in bloed met

    [Sporen Identificatie Nummer]

    Rapportage eenheid

    alcohol

    ethanol

    0,80

     

    milligram per milliliter

    amfetamine

    amfetamine

    50

     

    microgram per liter

    methamfetamine

    methamfetamine

    50

     

    microgram per liter

    cocaïne

    cocaïne

    50

     

    microgram per liter

  • Het rapport met de einduitkomst bevat geen interpretatie van de resultaten.

  • Er wordt bij het rapporteren van de resultaten geen rekening gehouden met medicinaal gebruik van de middelen, bedoeld in artikel 3 van het Besluit.

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze ministeriële regeling die als Regeling middelenonderzoek bij geweldplegers aangeduid wordt, bevat de regels die als uitwerking dienen van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers. Dat besluit is gebaseerd op de wet van 28 september 2016 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 2016, 353). Bij deze wet – die hier kortweg aangeduid wordt als Wet middelenonderzoek bij geweldplegers – is aan de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdelen a tot en met c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bevoegdheid toegekend tot het doen van een onderzoek naar het gebruik van alcohol of een ander agressieverhogend middel bij geweldplegers. Dat middelenonderzoek bestaat in beginsel uit een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 55d Sv en een vervolgonderzoek als bedoeld in artikel 55e Sv. Van het voorlopig onderzoek maken, afhankelijk of er aanwijzingen van alcohol- of drugsgebruik zijn, deel uit: het voorlopig ademonderzoek, het onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties of het onderzoek van speeksel. Het vervolgonderzoek bestaat uit het nader ademonderzoek of het bloedonderzoek. De inzet van deze onderzoeken is mogelijk bij geweldsmisdrijven waarop voorlopige hechtenis toegelaten is en de misdrijven als omschreven in de artikelen 307, eerste lid, en artikel 308, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

In deze regeling is een aantal onderwerpen geregeld. In de eerste plaats zijn de apparaten aangewezen die ter vaststelling van het gebruik van alcohol bij verdachten van geweldsmisdrijven mogen worden ingezet. In de tweede plaats is geregeld uit welke uiterlijke kenmerken een onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties kan bestaan. In de derde plaats voorziet deze regeling in de aanwijzing van hulpmiddelen waarmee het bloed van de verdachte wordt afgenomen ten behoeve van de uitvoering van een bloedonderzoek en in het geval van tegenonderzoek in de vaststelling van de tarieven voor de bloedafname en de verzendkosten van het bloed. Tot slot worden in deze regeling de eisen vastgesteld voor de methodiek voor het vaststellen van de meetresultaten die het vervolgonderzoek heeft opgeleverd en voor de uitvoering van het bloedonderzoek.

In de onderhavige regeling is zo veel mogelijk aangesloten bij de reeds gangbare praktijk die voor de uitvoering van de alcoholcontroles in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 bestaat, alsmede bij de voorgenomen uitvoering van de drugscontroles in het kader van de gewijzigde Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353). Door de procedures waar mogelijk te uniformeren wordt voorkomen dat de politie wordt belast met – ten opzichte van de alcohol- en drugscontroles in het verkeer – afwijkende regels en testen voor de uitvoering van middelenonderzoeken bij verdachten van geweldmisdrijven.

Tegelijkertijd is geconstateerd dat de huidige regels die gesteld worden aan de uitvoering van de alcoholcontroles in het verkeer op een actuele leest geschoeid kunnen worden. Waar tot nu toe bij ministeriële regeling tot in detail gespecificeerd wordt aan welke technische eisen de apparatuur voor het voorlopig ademonderzoek en de ademanalyse moet voldoen, worden deze voorwaarden sinds de vorming van de nationale politie opgenomen in de aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van deze apparatuur. In de ministeriële regelingen voor alcoholcontroles in het verkeer en het middelenonderzoek bij geweldplegers kan het stellen van deze voorwaarden daarom achterwege blijven. Dit laat onverlet dat het voor de verdachten van verkeers- en geweldsmisdrijven transparant moet zijn welke eisen gesteld worden aan de apparatuur, zodat zij erop kunnen vertrouwen dat een betrouwbare (voorlopige) uitslag gewaarborgd is. Bovendien moet deze informatie voor hen op een toegankelijke wijze raadpleegbaar zijn. Dit betekent dat de technische eisen die gesteld worden aan apparatuur voor de uitvoering van het voorlopig ademonderzoek en het nader ademonderzoek met ingang van 1 januari 2017 gepubliceerd worden op de website van de nationale politie.

Als gevolg van de nieuwe werkwijze zullen de apparaten ter vaststelling van het gebruik van alcohol niet meer door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aangewezen worden en in de Staatscourant gepubliceerd worden. De via de aanbestedingsprocedure geselecteerde apparaten voor het voorlopig ademonderzoek en de ademanalyse zullen voortaan door de Minister van Veiligheid en Justitie bij ministeriële regeling worden aangewezen. Daarbij is voorzien in een overgangsperiode. Er zijn op dit moment namelijk nog veel apparaten voor het voorlopig ademonderzoek en de ademanalyse in gebruik bij de politie die volgens de oude procedure aangewezen en aangeschaft zijn. Het is uit financieel oogpunt niet wenselijk deze apparaten, die bovendien voldoen aan de technische eisen zoals gesteld in de aanbestedingsprocedure, meteen onbruikbaar te verklaren; zij blijven krachtens de overgangsbepalingen in deze ministeriële regeling gedurende een periode van vier jaar aangewezen voor de uitvoering van het voorlopig ademonderzoek en het nader ademonderzoek. Het gaat hierbij uitsluitend om bestaande apparaten die niet ouder zijn dan vijf jaar. De gemiddelde levensduur van deze apparaten is acht jaar.

Voor de uitvoering van een voorlopig onderzoek om het gebruik van de agressieverhogende drugs cocaïne, amfetamine en methamfetamine voorafgaand aan het plegen van het geweldsmisdrijf te kunnen vaststellen, worden speekseltesters geïntroduceerd. Ook voor de uitvoering van controles in het verkeer zijn deze nieuw. De selectie en aanwijzing van deze apparaten verloopt op dezelfde wijze als hierboven geschetst voor het onderzoek naar het alcoholgebruik van de verdachte van een geweldsmisdrijf. Dit betekent dat de technische eisen waaraan de speekseltesten moeten voldoen, vastgesteld worden in het aanbestedingstraject voor de aanschaf van die testen en gepubliceerd worden op de websites van de nationale politie en het Openbaar Ministerie. De na ommekomst van de aanbestedingsprocedure geselecteerde speekseltesten worden vervolgens bij ministeriële regeling aangewezen. Aangezien de aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van de speekseltesters naar verwachting in 2017 afgerond wordt, zal de aanwijzing van deze testers op een later tijdstip in deze ministeriële regeling geschieden.

De financiële consequenties die met de uitvoering van deze regeling zijn gemoeid, zijn ten tijde van de totstandkoming van het wetsvoorstel in beeld gebracht en weergegeven in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag. Deze regeling is mede met het oog op een goede uitvoerbaarheid daarvan afgestemd met de nationale politie, het openbaar ministerie en het NFI. Zij hebben ingestemd met onderhavige regeling.

2. Artikelsgewijs

Artikel 2 (onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties)

Op basis van artikel 7, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers worden de uiterlijke kenmerken waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en naar de oog- en spraakfuncties gericht is, aangewezen. Dit onderzoek mag op basis van artikel 55d, tweede lid, van de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers alleen uitgevoerd worden indien de politie aanwijzingen heeft dat de verdachte het geweldsmisdrijf onder invloed van alcohol of een van de agressieverhogende drugs heeft gepleegd.

Dergelijke aanwijzingen kunnen voor alcoholgebruik bijvoorbeeld zijn het feit dat de verdachte ruikt naar alcoholhoudende drank. In het eerste lid van artikel 2 zijn de uiterlijke kenmerken aangewezen die op (overmatig) alcoholgebruik wijzen. Indien ten minste twee van de in het eerste lid opgesomde uiterlijke kenmerken met behulp van een onderzoek naar de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties zijn vastgesteld (bijvoorbeeld bloeddoorlopen ogen en slecht articuleren), is dat voldoende voor de onderbouwing van het vermoeden van alcoholgebruik door de verdachte. Voor de opsporingsambtenaar zijn deze uiterlijke kenmerken – zo blijkt uit de praktijkervaring op grond van de Wegenverkeerswet 1994 – eenvoudig en eenduidig met het blote oog vast te stellen.

Aanwijzingen voor drugsgebruik kunnen bijvoorbeeld bestaan uit uiterlijke tekenen als herhaald gesnuif, opgedroogd speeksel in de mondhoeken, overmatig transpireren, veelvuldig slikken en bevochtigen van de lippen in combinatie met opgewonden, geïrriteerd, verward of angstig gedrag. In het tweede lid van artikel 2 worden de uiterlijke kenmerken aangewezen die de ogen, de spraak en de motoriek betreffen en wijzen op (overmatig) drugsgebruik. Omdat het gebruik van cocaïne, amfetamine of methamfetamine minder eenvoudig en eenduidig ‘met het blote oog ‘ is vast te stellen en de politie hiermee vooralsnog minder ervaring heeft dan met het vaststellen van alcoholgebruik, zullen in de praktijk minimaal drie van de in het tweede lid opgesomde uiterlijke kenmerken herkend dienen te worden om te komen tot een vermoeden van het gebruik van een van de agressieverhogende drugs (bijvoorbeeld: wijd opengesperde ogen, geen reactie vertonende pupillen en een woordenvloed).

Artikel 3 (nader ademonderzoek)

Conform artikel 11, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers is in artikel 3, eerste lid, van deze regeling het ademanalyseapparaat aangewezen dat voor de uitvoering van het nader ademonderzoek kan worden ingezet. Dit ademanalyseapparaat is het resultaat van een gevolgde en afgeronde aanbestedingsprocedure door de politie.

Het tweede lid van artikel 3 is een uitwerking van artikel 11, vierde lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers. Op grond van het laatstgenoemde artikellid dient het alcoholgehalte dat het resultaat is van het twee keer laten blazen in een voor het nader ademonderzoek bestemd ademanalyseapparaat, op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze te worden vastgesteld. Vandaar dat artikel 3, tweede lid, in de wijze van vaststelling van het meetresultaat voorziet. Dat gebeurt op dezelfde wijze als die gehanteerd wordt bij de uitvoering van alcoholcontroles in het verkeer. Naar analogie van de werkwijze bij alcoholcontroles in het verkeer is in de regeling bovendien opgenomen dat het resultaat van het nader ademonderzoek niet mag worden aangewezen of afgedrukt, indien het verschil tussen de beide meetresultaten groter is dan 10% van het kleinste meetresultaat.

Artikel 4 (bloedonderzoek)

Ter uitvoering van artikel 13, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers worden in deze regeling eisen gesteld aan de hoeveelheid bloed die ten behoeve van het bloedonderzoek dient te worden afgenomen. Naar analogie van de werkwijze bij alcohol- en drugscontroles in het verkeer dient bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste 3 milliliter bloed afgenomen te worden. Deze hoeveelheid is voldoende voor de uitvoering van zowel het bloedonderzoek – ook in het geval van combigebruik van alcohol en drugs – als het eventuele tegenonderzoek. Het bloed dat is afgenomen, dient de arts of verpleegkundige vervolgens evenredig over twee buisjes met een maximaal volume van 5 milliliter te verdelen. Indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is twee buisjes bloed van de verdachte af te nemen, is het op basis van artikel 13, eerste lid, van het genoemde besluit toegestaan één buisje bloed van de verdachte af te nemen.

Voor de hulpmiddelen die bij het afnemen van het bloed van de verdachte worden gehanteerd (artikel 13, tweede lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers) en de verpakking van de buisjes met bloed (artikel 14, eerste lid, onder d, van dat Besluit) worden zogeheten bloedblokken gebruikt die de politie meeneemt naar de verpleegkundige of arts die bij de verdachte van het geweldsmisdrijf het bloed zal afnemen. Dit bloedblok dient het volgende te bevatten: twee buisjes, een universeel bloedafnamesysteem, een alcoholvrij ontsmettingsdoekje op basis van 2% chloorhexidine, een steriel verpakt gaascompres en een steriel verpakte wondpleister. Ter conservering van het bloed dient in de buisjes ten minste 4 milligram natriumfluoride per milliliter (lege) omvang van de buis gedaan te worden, alsmede voldoende heparinenatrium voor de antistolling van het bloed. Voor heparinenatrium hoeft de hoeveelheid niet nader gespecificeerd te worden. In de buisjes die met het bloedblok geleverd worden, zit namelijk standaard een voldoende hoeveelheid heparinenatrium. Voor natriumfluoride geldt dit niet, omdat de hoeveelheid die nodig is om de ontleding van cocaïne tegen te gaan, groter is dan gebruikelijk in ziekenhuizen.

Voor de verzending van de buisjes dient het bloedblok te bevatten: een lekvrije 95 kPa-zak, een absorberende buizenhouder waarin ten minste twee buisjes passen, een hard plastic doos met dubbelzijdig foam interieur en drie fraudebestendige sluitzegels met behulp waarvan de verpakking op grond van artikel 14, vierde lid, onder d, van het eerder genoemd besluit dient te worden afgesloten. De hard plastic doos heeft in feite een dubbele functie. Ten eerste wordt de doos gebruikt voor het bijeenbrengen van de in het eerste en vierde lid van artikel 4 van deze regeling genoemde voorwerpen. De doos met inhoud wordt gesealed en voorzien van een uiterste houdbaarheidsdatum door de leverancier. Na de bloedafname fungeert de doos ten tweede als verpakkingsmateriaal voor de verzending naar het laboratorium. De buizenhouder met de buisjes met bloed wordt in de lekvrije 95 kPa-zak gedaan. Het geheel wordt daarna in de hard plastic doos geplaatst, die aan drie kanten met fraudebestendige sluitzegels afgesloten wordt alvorens deze naar het laboratorium te verzenden

Artikel 5 (methode van bloedonderzoek)

Artikel 17, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers schrijft voor dat de eisen waaraan de methode voor het bloedonderzoek moet voldoen, bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Artikel 5 van deze regeling voorziet erin dat deze eisen in de bijlage bij deze regeling zijn opgenomen. Die eisen hebben zowel betrekking op de methode voor het bloedonderzoek ter bepaling van het gehalte van cocaïne, amfetamine of methamfetamine in het bloed als op de methode voor het bepalen van het alcoholgehalte in het bloed in het geval van een onvoltooid ademonderzoek of een vermoeden van combigebruik van alcohol met de hiervoor genoemde drugs. Deze eisen waarborgen een uniforme methode van uitvoering van het bloedonderzoek en het tegenonderzoek door de laboratoria die hiervoor ingeschakeld worden. Ze zijn afgeleid van het document ‘Eisen aan laboratoria, analysemethoden en rapportage in het kader van de voorgenomen wetswijziging van de wegenverkeerswet 1994’, dat op 13 november 2014 door een expertcommissie onder leiding van het NFI tot stand gekomen is, aangevuld met informatie uit de Regeling bloed- en urineonderzoek voor de bepaling van het alcoholgehalte in het bloed.

Artikel 6 (tegenonderzoek)

Indien op basis van een ademonderzoek of bloedonderzoek gebleken is dat het alcoholgehalte boven de in artikel 4, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers aangegeven grenswaarde van 350 microgram ethanol per liter uitgeademde lucht of 0,8 milligram ethanol per milliliter bloed ligt, heeft de verdachte recht op een tegenonderzoek, dat uitgevoerd wordt middels een bloedonderzoek. In artikel 12, derde lid, van dat besluit is bepaald dat de kosten voor de bloedafname na een nader ademonderzoek voor rekening van de verdachte komen en dat dit bedrag bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Ter bepaling van de kosten voor bloedafname is in deze regeling aansluiting gezocht bij de tarieven voor bloedafname in het kader van een tegenonderzoek na een alcoholcontrole in het verkeer. In de Regeling bloed- en urineonderzoek is bepaald dat deze kosten € 62,– bedragen, indien de bloedafname geschiedt in de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur en € 81,– indien de bloedafname plaatsvindt in de periode van 18.00 uur ’s avonds tot 08.00 uur ’s ochtends of in de periode van 18.00 uur vrijdagavond tot 08.00 uur maandagochtend. Na ommekomst van het aanbestedingstraject van de politie voor het afsluiten van nieuwe contracten voor de bloedafname door artsen en verpleegkundigen, zullen de tarieven in deze regeling zo nodig geactualiseerd worden.

Indien uit het bloedonderzoek naar het gehalte van cocaïne, amfetamine of methamfetamine blijkt dat dit gehalte boven de in artikel 4, tweede lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers aangegeven grenswaarde van 50 microgram cocaïne, amfetamine dan wel methamfetamine per liter bloed uitkomt, verloopt het tegenonderzoek eveneens op basis van een bloedonderzoek. De kosten van de bloedafname komen in dit geval echter niet ten laste van de verdachte, omdat in het eerste bloedonderzoek voor de vaststelling van het gehalte van cocaïne, amfetamine en/of methamfetamine al bloed van hem is afgenomen en die hoeveelheid ook voldoende is voor het verrichten van een tegenonderzoek.

Op basis van artikel 19, derde lid, van het hiervoor genoemde besluit worden de kosten voor de verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde buisje met bloed door het laboratorium dat het eerste bloedonderzoek heeft uitgevoerd naar het laboratorium dat het tegenonderzoek zal uitvoeren, bij verdachte in rekening gebracht. De verzendkosten bedragen € 249,70 (exclusief btw), bestaande uit de kosten van verpakking in droogijs voor een bedrag van € 89,90 en de kosten van transport, € 159,80. Indien het tegenonderzoek alleen gericht is op het bepalen van het alcoholgehalte in het bloed wordt het buisje met bloed niet op droogijs verstuurd, maar met een koerier die voorzien is van een koelkast. De verzendkosten vallen dan lager uit en bedragen € 50,–.

Ook de kosten voor uitvoering van het tegenonderzoek komen voor rekening van de verdachte, maar deze worden niet bij ministeriële regeling vastgesteld. Het staat de verdachte immers vrij zelf een goedkoper of duurder laboratorium in Nederland of het buitenland te kiezen voor de uitvoering van het tegenonderzoek, onder het voorbehoud dat dit laboratorium voldoet aan de eisen als vermeld in artikel 15, tweede lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers.

Artikel 7 (overgangsbepaling voorlopig ademonderzoek)

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, worden de ademtesters voortaan aangewezen nadat zij op basis van een aanbestedingsprocedure door de politie geselecteerd zijn. Dit laat onverlet dat er bij de politie nog veel ademtesters in omloop zijn die op basis van de oude regelgeving voor de uitvoering van alcoholcontroles in het verkeer aangewezen zijn. Deze voldoen aan de technische eisen die in de huidige aanbestedingsprocedure gesteld zijn. Bovendien wordt de software van de bestaande ademtesters ingesteld op de voor geweldsdelicten gestelde grenswaarde van 0,8 milligram ethanol per milliliter bloed en het daaraan gekoppelde kantelpunt van 430 ug/l (350 ug/l plus een marge van 80 ug/l, als correctie voor de tijd tussen aanhouding en ademanalyse, aangevuld met een correctie voor de meetfout), mits deze apparaten niet ouder dan vijf jaar zijn. De bestaande ademtesters die aldus zijn ingesteld, worden voor een overgangsperiode van vier jaar aangewezen en mogen tijdens die periode voor de uitvoering van het voorlopig ademonderzoek ingezet worden. Deze periode van vier jaar is benodigd om alle bestaande ademtesters te vervangen.

Artikel 8 (overgangsbepaling nader ademonderzoek)

Ook voor de uitvoering van het nader ademonderzoek is thans een aantal ademanalyseapparaten bij de politie in gebruik, die op basis van de oude regelgeving voor de uitvoering van alcoholcontroles in het verkeer aangewezen zijn. Ook zij voldoen aan de technische eisen die in de aanbestedingsprocedure gesteld zijn. Zij mogen op grond van artikel 8 van deze regeling nog gedurende een overgangsperiode van vier jaar gebruikt worden voor de uitvoering van een nader ademonderzoek. Deze periode van vier jaar is benodigd om de bestaande ademanalyseapparaten te vervangen. Daarna is het alleen maar toegestaan om gebruik te maken van de op grond van artikel 3 van deze regeling aangewezen ademanalyseapparaten.

Artikel 9 (slotbepalingen)

Op 1 januari 2017 treden de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers en het daarop gebaseerde Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers in werking. Ook deze regeling treedt op dat moment in werking. De wet is twee maanden voor de inwerkingtreding gepubliceerd, waarmee is voldaan aan de in aanwijzing 174, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving bepaalde termijn. De achtergrond van aanwijzing 174 is blijkens de toelichting op die aanwijzing dat degenen tot wie de regeling zich richt, niet op te veel verschillende momenten worden geconfronteerd met wijzigingen van regelgeving en dat ze de tijd krijgen om zich hierop voor te bereiden. Voor de publicatie van deze ministeriële regeling wordt, evenals ten aanzien van het besluit het geval is, van de in de Aanwijzingen bepaalde termijn afgeweken. Omdat de organisaties die deze regeling moeten uitvoeren daarop geheel zijn voorbereid, zal dat niet tot problemen leiden. Daarbij zal de nieuwe regelgeving in het eerste halfjaar van 2017 bovendien op een beperkt gebied worden toegepast. Gestart wordt in drie basisteams van drie politie-eenheden met het testen op alcoholgebruik bij verdachten van geweldsmisdrijven. Het testen op drugsgebruik kan nog niet uitgevoerd worden, omdat de aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van de speekseltesters pas medio 2017 afgerond wordt. De implementatie in de drie basisteams, gesitueerd in respectievelijk een grote, middelgrote en kleine gemeente, beoogt eventuele knelpunten aan het licht te brengen en op te lossen voordat de regelgeving landelijk geïmplementeerd wordt. Vanaf medio 2017 volgt de landelijke uitrol, inclusief het testen op drugsgebruik.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Een bewaartemperatuur bij ongeveer -20°C heeft de voorkeur.

X Noot
2

Scientific Working Group for Forensic Toxicology (SWGTOX). Standard Practices for Method Validation in Forensic Toxicology. SWGTOX Doc 003 Revision 1. Published May 20, 2013.

Naar boven