TOELICHTING
1. Algemeen
Deze ministeriële regeling die als Regeling middelenonderzoek bij geweldplegers aangeduid
wordt, bevat de regels die als uitwerking dienen van het Besluit middelenonderzoek
bij geweldplegers. Dat besluit is gebaseerd op de wet van 28 september 2016 tot wijziging
van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid
tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende
wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 2016, 353). Bij deze wet – die hier kortweg aangeduid wordt als Wet middelenonderzoek bij geweldplegers
– is aan de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdelen a tot en met
c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bevoegdheid toegekend tot het doen van
een onderzoek naar het gebruik van alcohol of een ander agressieverhogend middel bij
geweldplegers. Dat middelenonderzoek bestaat in beginsel uit een voorlopig onderzoek
als bedoeld in artikel 55d Sv en een vervolgonderzoek als bedoeld in artikel 55e Sv.
Van het voorlopig onderzoek maken, afhankelijk of er aanwijzingen van alcohol- of
drugsgebruik zijn, deel uit: het voorlopig ademonderzoek, het onderzoek van de psychomotorische
functies en de oog- en spraakfuncties of het onderzoek van speeksel. Het vervolgonderzoek
bestaat uit het nader ademonderzoek of het bloedonderzoek. De inzet van deze onderzoeken
is mogelijk bij geweldsmisdrijven waarop voorlopige hechtenis toegelaten is en de
misdrijven als omschreven in de artikelen 307, eerste lid, en artikel 308, eerste
en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In deze regeling is een aantal onderwerpen geregeld. In de eerste plaats zijn de apparaten
aangewezen die ter vaststelling van het gebruik van alcohol bij verdachten van geweldsmisdrijven
mogen worden ingezet. In de tweede plaats is geregeld uit welke uiterlijke kenmerken
een onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties kan bestaan.
In de derde plaats voorziet deze regeling in de aanwijzing van hulpmiddelen waarmee
het bloed van de verdachte wordt afgenomen ten behoeve van de uitvoering van een bloedonderzoek
en in het geval van tegenonderzoek in de vaststelling van de tarieven voor de bloedafname
en de verzendkosten van het bloed. Tot slot worden in deze regeling de eisen vastgesteld
voor de methodiek voor het vaststellen van de meetresultaten die het vervolgonderzoek
heeft opgeleverd en voor de uitvoering van het bloedonderzoek.
In de onderhavige regeling is zo veel mogelijk aangesloten bij de reeds gangbare praktijk
die voor de uitvoering van de alcoholcontroles in het kader van de Wegenverkeerswet
1994 bestaat, alsmede bij de voorgenomen uitvoering van de drugscontroles in het kader
van de gewijzigde Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak
van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353). Door de procedures waar mogelijk te uniformeren wordt voorkomen dat de politie
wordt belast met – ten opzichte van de alcohol- en drugscontroles in het verkeer –
afwijkende regels en testen voor de uitvoering van middelenonderzoeken bij verdachten
van geweldmisdrijven.
Tegelijkertijd is geconstateerd dat de huidige regels die gesteld worden aan de uitvoering
van de alcoholcontroles in het verkeer op een actuele leest geschoeid kunnen worden.
Waar tot nu toe bij ministeriële regeling tot in detail gespecificeerd wordt aan welke
technische eisen de apparatuur voor het voorlopig ademonderzoek en de ademanalyse
moet voldoen, worden deze voorwaarden sinds de vorming van de nationale politie opgenomen
in de aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van deze apparatuur. In de ministeriële
regelingen voor alcoholcontroles in het verkeer en het middelenonderzoek bij geweldplegers
kan het stellen van deze voorwaarden daarom achterwege blijven. Dit laat onverlet
dat het voor de verdachten van verkeers- en geweldsmisdrijven transparant moet zijn
welke eisen gesteld worden aan de apparatuur, zodat zij erop kunnen vertrouwen dat
een betrouwbare (voorlopige) uitslag gewaarborgd is. Bovendien moet deze informatie
voor hen op een toegankelijke wijze raadpleegbaar zijn. Dit betekent dat de technische
eisen die gesteld worden aan apparatuur voor de uitvoering van het voorlopig ademonderzoek
en het nader ademonderzoek met ingang van 1 januari 2017 gepubliceerd worden op de
website van de nationale politie.
Als gevolg van de nieuwe werkwijze zullen de apparaten ter vaststelling van het gebruik
van alcohol niet meer door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aangewezen worden
en in de Staatscourant gepubliceerd worden. De via de aanbestedingsprocedure geselecteerde
apparaten voor het voorlopig ademonderzoek en de ademanalyse zullen voortaan door
de Minister van Veiligheid en Justitie bij ministeriële regeling worden aangewezen.
Daarbij is voorzien in een overgangsperiode. Er zijn op dit moment namelijk nog veel
apparaten voor het voorlopig ademonderzoek en de ademanalyse in gebruik bij de politie
die volgens de oude procedure aangewezen en aangeschaft zijn. Het is uit financieel
oogpunt niet wenselijk deze apparaten, die bovendien voldoen aan de technische eisen
zoals gesteld in de aanbestedingsprocedure, meteen onbruikbaar te verklaren; zij blijven
krachtens de overgangsbepalingen in deze ministeriële regeling gedurende een periode
van vier jaar aangewezen voor de uitvoering van het voorlopig ademonderzoek en het
nader ademonderzoek. Het gaat hierbij uitsluitend om bestaande apparaten die niet
ouder zijn dan vijf jaar. De gemiddelde levensduur van deze apparaten is acht jaar.
Voor de uitvoering van een voorlopig onderzoek om het gebruik van de agressieverhogende
drugs cocaïne, amfetamine en methamfetamine voorafgaand aan het plegen van het geweldsmisdrijf
te kunnen vaststellen, worden speekseltesters geïntroduceerd. Ook voor de uitvoering
van controles in het verkeer zijn deze nieuw. De selectie en aanwijzing van deze apparaten
verloopt op dezelfde wijze als hierboven geschetst voor het onderzoek naar het alcoholgebruik
van de verdachte van een geweldsmisdrijf. Dit betekent dat de technische eisen waaraan
de speekseltesten moeten voldoen, vastgesteld worden in het aanbestedingstraject voor
de aanschaf van die testen en gepubliceerd worden op de websites van de nationale
politie en het Openbaar Ministerie. De na ommekomst van de aanbestedingsprocedure
geselecteerde speekseltesten worden vervolgens bij ministeriële regeling aangewezen.
Aangezien de aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van de speekseltesters naar verwachting
in 2017 afgerond wordt, zal de aanwijzing van deze testers op een later tijdstip in
deze ministeriële regeling geschieden.
De financiële consequenties die met de uitvoering van deze regeling zijn gemoeid,
zijn ten tijde van de totstandkoming van het wetsvoorstel in beeld gebracht en weergegeven
in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag. Deze regeling
is mede met het oog op een goede uitvoerbaarheid daarvan afgestemd met de nationale
politie, het openbaar ministerie en het NFI. Zij hebben ingestemd met onderhavige
regeling.
2. Artikelsgewijs
Artikel 2 (onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties)
Op basis van artikel 7, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers
worden de uiterlijke kenmerken waarop een onderzoek van de psychomotorische functies
en naar de oog- en spraakfuncties gericht is, aangewezen. Dit onderzoek mag op basis
van artikel 55d, tweede lid, van de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers alleen
uitgevoerd worden indien de politie aanwijzingen heeft dat de verdachte het geweldsmisdrijf
onder invloed van alcohol of een van de agressieverhogende drugs heeft gepleegd.
Dergelijke aanwijzingen kunnen voor alcoholgebruik bijvoorbeeld zijn het feit dat
de verdachte ruikt naar alcoholhoudende drank. In het eerste lid van artikel 2 zijn
de uiterlijke kenmerken aangewezen die op (overmatig) alcoholgebruik wijzen. Indien
ten minste twee van de in het eerste lid opgesomde uiterlijke kenmerken met behulp
van een onderzoek naar de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties zijn
vastgesteld (bijvoorbeeld bloeddoorlopen ogen en slecht articuleren), is dat voldoende
voor de onderbouwing van het vermoeden van alcoholgebruik door de verdachte. Voor
de opsporingsambtenaar zijn deze uiterlijke kenmerken – zo blijkt uit de praktijkervaring
op grond van de Wegenverkeerswet 1994 – eenvoudig en eenduidig met het blote oog vast
te stellen.
Aanwijzingen voor drugsgebruik kunnen bijvoorbeeld bestaan uit uiterlijke tekenen
als herhaald gesnuif, opgedroogd speeksel in de mondhoeken, overmatig transpireren,
veelvuldig slikken en bevochtigen van de lippen in combinatie met opgewonden, geïrriteerd,
verward of angstig gedrag. In het tweede lid van artikel 2 worden de uiterlijke kenmerken
aangewezen die de ogen, de spraak en de motoriek betreffen en wijzen op (overmatig)
drugsgebruik. Omdat het gebruik van cocaïne, amfetamine of methamfetamine minder eenvoudig
en eenduidig ‘met het blote oog ‘ is vast te stellen en de politie hiermee vooralsnog
minder ervaring heeft dan met het vaststellen van alcoholgebruik, zullen in de praktijk
minimaal drie van de in het tweede lid opgesomde uiterlijke kenmerken herkend dienen
te worden om te komen tot een vermoeden van het gebruik van een van de agressieverhogende
drugs (bijvoorbeeld: wijd opengesperde ogen, geen reactie vertonende pupillen en een
woordenvloed).
Artikel 3 (nader ademonderzoek)
Conform artikel 11, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers
is in artikel 3, eerste lid, van deze regeling het ademanalyseapparaat aangewezen
dat voor de uitvoering van het nader ademonderzoek kan worden ingezet. Dit ademanalyseapparaat
is het resultaat van een gevolgde en afgeronde aanbestedingsprocedure door de politie.
Het tweede lid van artikel 3 is een uitwerking van artikel 11, vierde lid, van het
Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers. Op grond van het laatstgenoemde artikellid
dient het alcoholgehalte dat het resultaat is van het twee keer laten blazen in een
voor het nader ademonderzoek bestemd ademanalyseapparaat, op een bij ministeriële
regeling voorgeschreven wijze te worden vastgesteld. Vandaar dat artikel 3, tweede
lid, in de wijze van vaststelling van het meetresultaat voorziet. Dat gebeurt op dezelfde
wijze als die gehanteerd wordt bij de uitvoering van alcoholcontroles in het verkeer.
Naar analogie van de werkwijze bij alcoholcontroles in het verkeer is in de regeling
bovendien opgenomen dat het resultaat van het nader ademonderzoek niet mag worden
aangewezen of afgedrukt, indien het verschil tussen de beide meetresultaten groter
is dan 10% van het kleinste meetresultaat.
Artikel 4 (bloedonderzoek)
Ter uitvoering van artikel 13, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers
worden in deze regeling eisen gesteld aan de hoeveelheid bloed die ten behoeve van
het bloedonderzoek dient te worden afgenomen. Naar analogie van de werkwijze bij alcohol-
en drugscontroles in het verkeer dient bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste
3 milliliter bloed afgenomen te worden. Deze hoeveelheid is voldoende voor de uitvoering
van zowel het bloedonderzoek – ook in het geval van combigebruik van alcohol en drugs
– als het eventuele tegenonderzoek. Het bloed dat is afgenomen, dient de arts of verpleegkundige
vervolgens evenredig over twee buisjes met een maximaal volume van 5 milliliter te
verdelen. Indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is twee buisjes bloed
van de verdachte af te nemen, is het op basis van artikel 13, eerste lid, van het
genoemde besluit toegestaan één buisje bloed van de verdachte af te nemen.
Voor de hulpmiddelen die bij het afnemen van het bloed van de verdachte worden gehanteerd
(artikel 13, tweede lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers) en de
verpakking van de buisjes met bloed (artikel 14, eerste lid, onder d, van dat Besluit)
worden zogeheten bloedblokken gebruikt die de politie meeneemt naar de verpleegkundige
of arts die bij de verdachte van het geweldsmisdrijf het bloed zal afnemen. Dit bloedblok
dient het volgende te bevatten: twee buisjes, een universeel bloedafnamesysteem, een
alcoholvrij ontsmettingsdoekje op basis van 2% chloorhexidine, een steriel verpakt
gaascompres en een steriel verpakte wondpleister. Ter conservering van het bloed dient
in de buisjes ten minste 4 milligram natriumfluoride per milliliter (lege) omvang
van de buis gedaan te worden, alsmede voldoende heparinenatrium voor de antistolling
van het bloed. Voor heparinenatrium hoeft de hoeveelheid niet nader gespecificeerd
te worden. In de buisjes die met het bloedblok geleverd worden, zit namelijk standaard
een voldoende hoeveelheid heparinenatrium. Voor natriumfluoride geldt dit niet, omdat
de hoeveelheid die nodig is om de ontleding van cocaïne tegen te gaan, groter is dan
gebruikelijk in ziekenhuizen.
Voor de verzending van de buisjes dient het bloedblok te bevatten: een lekvrije 95
kPa-zak, een absorberende buizenhouder waarin ten minste twee buisjes passen, een
hard plastic doos met dubbelzijdig foam interieur en drie fraudebestendige sluitzegels
met behulp waarvan de verpakking op grond van artikel 14, vierde lid, onder d, van
het eerder genoemd besluit dient te worden afgesloten. De hard plastic doos heeft
in feite een dubbele functie. Ten eerste wordt de doos gebruikt voor het bijeenbrengen
van de in het eerste en vierde lid van artikel 4 van deze regeling genoemde voorwerpen.
De doos met inhoud wordt gesealed en voorzien van een uiterste houdbaarheidsdatum
door de leverancier. Na de bloedafname fungeert de doos ten tweede als verpakkingsmateriaal
voor de verzending naar het laboratorium. De buizenhouder met de buisjes met bloed
wordt in de lekvrije 95 kPa-zak gedaan. Het geheel wordt daarna in de hard plastic
doos geplaatst, die aan drie kanten met fraudebestendige sluitzegels afgesloten wordt
alvorens deze naar het laboratorium te verzenden
Artikel 5 (methode van bloedonderzoek)
Artikel 17, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers schrijft
voor dat de eisen waaraan de methode voor het bloedonderzoek moet voldoen, bij ministeriële
regeling worden vastgesteld. Artikel 5 van deze regeling voorziet erin dat deze eisen
in de bijlage bij deze regeling zijn opgenomen. Die eisen hebben zowel betrekking
op de methode voor het bloedonderzoek ter bepaling van het gehalte van cocaïne, amfetamine
of methamfetamine in het bloed als op de methode voor het bepalen van het alcoholgehalte
in het bloed in het geval van een onvoltooid ademonderzoek of een vermoeden van combigebruik
van alcohol met de hiervoor genoemde drugs. Deze eisen waarborgen een uniforme methode
van uitvoering van het bloedonderzoek en het tegenonderzoek door de laboratoria die
hiervoor ingeschakeld worden. Ze zijn afgeleid van het document ‘Eisen aan laboratoria,
analysemethoden en rapportage in het kader van de voorgenomen wetswijziging van de
wegenverkeerswet 1994’, dat op 13 november 2014 door een expertcommissie onder leiding
van het NFI tot stand gekomen is, aangevuld met informatie uit de Regeling bloed-
en urineonderzoek voor de bepaling van het alcoholgehalte in het bloed.
Artikel 6 (tegenonderzoek)
Indien op basis van een ademonderzoek of bloedonderzoek gebleken is dat het alcoholgehalte
boven de in artikel 4, eerste lid, van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers
aangegeven grenswaarde van 350 microgram ethanol per liter uitgeademde lucht of 0,8
milligram ethanol per milliliter bloed ligt, heeft de verdachte recht op een tegenonderzoek,
dat uitgevoerd wordt middels een bloedonderzoek. In artikel 12, derde lid, van dat
besluit is bepaald dat de kosten voor de bloedafname na een nader ademonderzoek voor
rekening van de verdachte komen en dat dit bedrag bij ministeriële regeling wordt
vastgesteld. Ter bepaling van de kosten voor bloedafname is in deze regeling aansluiting
gezocht bij de tarieven voor bloedafname in het kader van een tegenonderzoek na een
alcoholcontrole in het verkeer. In de Regeling bloed- en urineonderzoek is bepaald
dat deze kosten € 62,– bedragen, indien de bloedafname geschiedt in de periode van
8.00 uur tot 18.00 uur en € 81,– indien de bloedafname plaatsvindt in de periode van
18.00 uur ’s avonds tot 08.00 uur ’s ochtends of in de periode van 18.00 uur vrijdagavond
tot 08.00 uur maandagochtend. Na ommekomst van het aanbestedingstraject van de politie
voor het afsluiten van nieuwe contracten voor de bloedafname door artsen en verpleegkundigen,
zullen de tarieven in deze regeling zo nodig geactualiseerd worden.
Indien uit het bloedonderzoek naar het gehalte van cocaïne, amfetamine of methamfetamine
blijkt dat dit gehalte boven de in artikel 4, tweede lid, van het Besluit middelenonderzoek
bij geweldplegers aangegeven grenswaarde van 50 microgram cocaïne, amfetamine dan
wel methamfetamine per liter bloed uitkomt, verloopt het tegenonderzoek eveneens op
basis van een bloedonderzoek. De kosten van de bloedafname komen in dit geval echter
niet ten laste van de verdachte, omdat in het eerste bloedonderzoek voor de vaststelling
van het gehalte van cocaïne, amfetamine en/of methamfetamine al bloed van hem is afgenomen
en die hoeveelheid ook voldoende is voor het verrichten van een tegenonderzoek.
Op basis van artikel 19, derde lid, van het hiervoor genoemde besluit worden de kosten
voor de verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde buisje met bloed door
het laboratorium dat het eerste bloedonderzoek heeft uitgevoerd naar het laboratorium
dat het tegenonderzoek zal uitvoeren, bij verdachte in rekening gebracht. De verzendkosten
bedragen € 249,70 (exclusief btw), bestaande uit de kosten van verpakking in droogijs
voor een bedrag van € 89,90 en de kosten van transport, € 159,80. Indien het tegenonderzoek
alleen gericht is op het bepalen van het alcoholgehalte in het bloed wordt het buisje
met bloed niet op droogijs verstuurd, maar met een koerier die voorzien is van een
koelkast. De verzendkosten vallen dan lager uit en bedragen € 50,–.
Ook de kosten voor uitvoering van het tegenonderzoek komen voor rekening van de verdachte,
maar deze worden niet bij ministeriële regeling vastgesteld. Het staat de verdachte
immers vrij zelf een goedkoper of duurder laboratorium in Nederland of het buitenland
te kiezen voor de uitvoering van het tegenonderzoek, onder het voorbehoud dat dit
laboratorium voldoet aan de eisen als vermeld in artikel 15, tweede lid, van het Besluit
middelenonderzoek bij geweldplegers.
Artikel 7 (overgangsbepaling voorlopig ademonderzoek)
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, worden de ademtesters
voortaan aangewezen nadat zij op basis van een aanbestedingsprocedure door de politie
geselecteerd zijn. Dit laat onverlet dat er bij de politie nog veel ademtesters in
omloop zijn die op basis van de oude regelgeving voor de uitvoering van alcoholcontroles
in het verkeer aangewezen zijn. Deze voldoen aan de technische eisen die in de huidige
aanbestedingsprocedure gesteld zijn. Bovendien wordt de software van de bestaande
ademtesters ingesteld op de voor geweldsdelicten gestelde grenswaarde van 0,8 milligram
ethanol per milliliter bloed en het daaraan gekoppelde kantelpunt van 430 ug/l (350
ug/l plus een marge van 80 ug/l, als correctie voor de tijd tussen aanhouding en ademanalyse,
aangevuld met een correctie voor de meetfout), mits deze apparaten niet ouder dan
vijf jaar zijn. De bestaande ademtesters die aldus zijn ingesteld, worden voor een
overgangsperiode van vier jaar aangewezen en mogen tijdens die periode voor de uitvoering
van het voorlopig ademonderzoek ingezet worden. Deze periode van vier jaar is benodigd
om alle bestaande ademtesters te vervangen.
Artikel 8 (overgangsbepaling nader ademonderzoek)
Ook voor de uitvoering van het nader ademonderzoek is thans een aantal ademanalyseapparaten
bij de politie in gebruik, die op basis van de oude regelgeving voor de uitvoering
van alcoholcontroles in het verkeer aangewezen zijn. Ook zij voldoen aan de technische
eisen die in de aanbestedingsprocedure gesteld zijn. Zij mogen op grond van artikel
8 van deze regeling nog gedurende een overgangsperiode van vier jaar gebruikt worden
voor de uitvoering van een nader ademonderzoek. Deze periode van vier jaar is benodigd
om de bestaande ademanalyseapparaten te vervangen. Daarna is het alleen maar toegestaan
om gebruik te maken van de op grond van artikel 3 van deze regeling aangewezen ademanalyseapparaten.
Artikel 9 (slotbepalingen)
Op 1 januari 2017 treden de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers en het daarop
gebaseerde Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers in werking. Ook deze regeling
treedt op dat moment in werking. De wet is twee maanden voor de inwerkingtreding gepubliceerd,
waarmee is voldaan aan de in aanwijzing 174, derde lid, van de Aanwijzingen voor de
regelgeving bepaalde termijn. De achtergrond van aanwijzing 174 is blijkens de toelichting
op die aanwijzing dat degenen tot wie de regeling zich richt, niet op te veel verschillende
momenten worden geconfronteerd met wijzigingen van regelgeving en dat ze de tijd krijgen
om zich hierop voor te bereiden. Voor de publicatie van deze ministeriële regeling
wordt, evenals ten aanzien van het besluit het geval is, van de in de Aanwijzingen
bepaalde termijn afgeweken. Omdat de organisaties die deze regeling moeten uitvoeren
daarop geheel zijn voorbereid, zal dat niet tot problemen leiden. Daarbij zal de nieuwe
regelgeving in het eerste halfjaar van 2017 bovendien op een beperkt gebied worden
toegepast. Gestart wordt in drie basisteams van drie politie-eenheden met het testen
op alcoholgebruik bij verdachten van geweldsmisdrijven. Het testen op drugsgebruik
kan nog niet uitgevoerd worden, omdat de aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van
de speekseltesters pas medio 2017 afgerond wordt. De implementatie in de drie basisteams,
gesitueerd in respectievelijk een grote, middelgrote en kleine gemeente, beoogt eventuele
knelpunten aan het licht te brengen en op te lossen voordat de regelgeving landelijk
geïmplementeerd wordt. Vanaf medio 2017 volgt de landelijke uitrol, inclusief het
testen op drugsgebruik.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur