Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 28 november 2016, nr. IENM/BSK-2016/268661, tot wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 in verband met het doorberekenen van kosten van onderzoeken

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 130, eerste en derde lid, 131, derde lid, 132a, vijfde lid, en 133, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘bijlage 1’ vervangen door: bijlage.

B

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. er sprake is van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling horende bijlage onder B, onderdeel III, Drogerende Stoffen, Andere drogerende stoffen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het CBR besluit voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, indien:

    • a. betrokkene op grond van artikel 15, onderdeel d, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer, of

    • b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdeel IV, Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens.

3. Het derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:

    • a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;

    • b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II, of

    • c. indien betrokkene op grond van artikel 15, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer.

C

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De kosten verbonden aan de oplegging en de kosten verbonden aan de uitvoering van een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid komen in de in artikel 23, eerste en tweede lid, bedoelde gevallen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De kosten van oplegging van de in artikel 23, derde lid, bedoelde onderzoeken komen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder. De kosten van uitvoering van de in artikel 23, derde lid, bedoelde onderzoeken komen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder, voor zover het de kosten van het onderzoek zelf betreft.

3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. Indien betrokkene zich in een zodanige financiële situatie bevindt dat betaling van de uitvoeringskosten binnen de daarvoor gestelde termijn redelijkerwijs niet mogelijk is, kan de in het tweede lid bedoelde termijn worden verlengd. Geen betalingsregeling is mogelijk voor de uitvoeringskosten van de in artikel 23, derde lid, bedoelde onderzoeken.

4. In het vijfde lid (nieuw), laatste volzin, wordt ‘In dat geval’ vervangen door: Indien de in het eerste lid bedoelde kosten reeds zijn betaald,.

D

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt de aanduiding 1.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel B, subonderdeel II, onder g, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. een van de in onderdeel A, subonderdelen I of II, genoemde gedragingen, indien het vermoeden bestaat dat ze het gevolg zijn van onvoldoende geestelijke geschiktheid.

ARTIKEL II

Ten aanzien van zaken waarin vóór de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van deze regeling door de politie een mededeling is verzonden aan het CBR, blijft artikel 25 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling van toepassing.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De onderhavige wijziging betreft aanpassingen die nodig zijn om de kosten van ook rijvaardigheidsonderzoeken alsmede van de andere geschiktheidsonderzoeken dan in verband met alcohol of drugs door te berekenen. Daarnaast is het wenselijk om te verduidelijken dat in bepaalde gevallen die op het eerste gezicht de rijvaardigheid betreffen, toch een onderzoek naar de geschiktheid kan worden opgelegd.

2. Toelichting

a. Doorberekening kosten onderzoeken (artikelen I, onderdeel I, en II)

Het eerste element van de onderhavige wijzigingsregeling bevat de uitbreiding van de gevallen waarin de kosten van een onderzoek naar de geschiktheid of de rijvaardigheid worden doorberekend aan de betrokken rijbewijshouder.

Om een rijbewijs te behalen, moet betrokkene bewijzen dat hij beschikt over de vereiste rijvaardigheid en, in geval van motorrijtuigen, niet zijnde bromfietsen, over de vereiste geschiktheid om motorrijtuigen te besturen. Een eenmaal behaald rijbewijs geeft evenwel geen levenslang recht op behoud van dit rijbewijs. Zo kan betrokkene de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden ontzegd, indien hij zich schuldig heeft gemaakt aan bepaalde ernstige verkeersdelicten. En op grond van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten wordt na een tweede onherroepelijke afdoening binnen een periode van vijf jaren ter zake van bepaalde gevallen van rijden onder invloed van alcohol het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Daarnaast kan het rijbewijs ongeldig worden verklaard, als op basis van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid betrokkene niet langer rijvaardig of geschikt wordt beoordeeld. De geldende geschiktheidseisen of rijvaardigheidseisen gelden derhalve niet alleen op het moment van aanvraag van het rijbewijs, maar gedurende de gehele tijd dat van het rijbewijs gebruik wordt gemaakt.

Het komt helaas veelvuldig voor dat betrokkenen, hoewel ze eigenlijk weten of hadden moeten weten dat ze bijvoorbeeld alcoholafhankelijk of verslaafd zijn aan drugs waardoor ze niet langer beschikken over de vereiste geschiktheid, toch blijven rijden. Dit geldt ook voor mensen ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat zij niet langer beschikken over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid (om andere redenen dan alcohol of drugs). Deze mensen kunnen dan in de vorderingsprocedure terechtkomen, de procedure op basis van de artikelen 130 en volgende van de wet, op grond waarvan het CBR onderzoekt of de betrokken rijbewijshouder nog beschikt over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid. Het CBR bepaalt, in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 aangegeven gevallen, dat de betrokken rijbewijshouder zich dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel of aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid. De kosten van de educatieve maatregelen komen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder. De kosten van de onderzoeken, met uitzondering van de kosten voor de alcohol- en de drugsonderzoeken, kwamen tot nu toe voor rekening van de overheid.

Rijbewijshouders die niet langer beschikken over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid en die toch blijven rijden, zijn echter een gevaar voor de verkeersveiligheid. Het belang van de verkeersveiligheid in het algemeen is dusdanig groot dat iedere rijbewijshouder daarom zichzelf regelmatig dient af te vragen of hij nog beschikt over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid. Deze eigen verantwoordelijkheid is het uitgangspunt voor beleid.

Het bovenstaande houdt in dat dit niet alleen geldt voor rijbewijshouders ten aanzien van wie wegens alcohol- of drugsgebruik wordt getwijfeld aan de verkeersveiligheid, maar ook voor personen die bijvoorbeeld in het kader van de beginnersregeling of na twee eerdere educatieve maatregelen gedrag en verkeer (emg) een rijvaardigheidsonderzoek opgelegd krijgen. Ondanks het feit dat ze al eerder twee emg's opgelegd hebben gekregen of in het kader van de beginnersregeling een punt hebben gekregen, hebben deze bestuurders toch weer laakbaar verkeersgedrag vertoond, waardoor twijfel is ontstaan aan hun rijvaardigheid. Ze hebben daarmee bewust en herhaaldelijk het risico genomen dat ze in het kader van de vorderingsprocedure zouden kunnen worden gemeld en dan een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd zouden krijgen. In deze gevallen is het redelijk dat ook deze rijbewijshouders naast de kosten van oplegging ook de volledige (uitvoerings)kosten van dat onderzoek zelf moeten dragen. Op deze manier wordt ook een duidelijk signaal afgegeven aan alle rijbewijshouders dat te allen tijde moet worden voldaan aan de geldende rijvaardigheidseisen.

Maar ook in geval van twijfel over de geschiktheid op medische gronden (bij optredende aandoeningen of lichamelijke achteruitgang) komt deze eigen verantwoordelijkheid aan de orde. Betrokkene kan bij twijfel zijn sociale omgeving of medische professionals vragen om advies over hoe te handelen. Daarnaast kan hij zich vrijwillig melden bij het CBR. Bij twijfel over de geschiktheid kan hij de Eigen verklaring-procedure starten en volgt een keuring. En uiteindelijk kan hij kiezen om vrijwillig afstand te doen van zijn rijbewijs. De financiering van de EV-procedure kent een vorm van onderlinge solidariteit door één tarief voor het EV-formulier, onafhankelijk van de mate van medische vervolgproblematiek. Het nemen van eigen verantwoordelijkheid vraagt wel voldoende informatie over het belang van deze eigen verantwoordelijkheid en aanknopingspunten voor het ondersteunen van de invulling hiervan. Ook de medicus, behandelend arts of huisarts, heeft de plicht om informatie te geven aan betrokken rijbewijshouder over het belang van de geschiktheid bij een voorkomende aandoening of medicijngebruik door de apotheker. Het CBR is verzocht de informatievoorziening op de website verder te verbeteren.

Indien de politie een vermoeden heeft van onvoldoende geschiktheid of rijvaardigheid moet over de betrokken rijbewijshouder na staandehouding een mededeling worden uitgebracht aan het CBR in het kader van de vorderingsprocedure. Tot nu toe werden, anders dan bij de geschiktheidsonderzoeken in verband met alcohol en drugs, de kosten van de overige onderzoeken in het kader van de vorderingsprocedure door het ministerie van Infrastructuur en Milieu betaald. Maar ook in deze gevallen is het gerechtvaardigd dat de rijbewijshouder de kosten verbonden aan het opleggen en aan het uitvoeren van het opgelegde onderzoek, afhankelijk van de concrete situatie, helemaal of goeddeels zelf betaalt. Op deze manier kan de (partiële) betaling van het onderzoek in het kader van de vorderingsprocedure door de rijbewijshouder een positieve prikkel geven voor het nemen van de eigen verantwoordelijkheid en eraan bijdragen dat rijbewijshouders die twijfelen aan de rijvaardigheid of geschiktheid maatregelen nemen (bij voorbeeld door vrijwillig afstand te doen van het rijbewijs of niet meer te rijden) of zich eerder uit eigen beweging melden bij het CBR en niet blijven doorrijden, met het risico van staandehouding door de politie en een mededeling aan het CBR. Met de doorberekening van de kosten aan de rijbewijshouder in alle onderzoeken is de insteek dat alle vorderingenmaatregelen en onderzoeken door de rijbewijshouder zelf moeten worden opgebracht. Dat past ook bij het uitgangspunt van het volledig tariefgestuurde karakter van het CBR en afbouw van subsidies vanuit de algemene overheidsmiddelen.

De hierboven beschreven doorberekening van de onderzoekskosten heeft niet tot gevolg dat het opgelegde onderzoek moet worden aangemerkt als strafmaatregel. Ten aanzien van de rijbewijshouder op wie de uitgebrachte mededeling betrekking heeft, bestaat, zoals in het bovenstaande is toegelicht, twijfel aan zijn geschiktheid of rijvaardigheid, terwijl betrokkene zelf maatregelen had kunnen nemen om te voorkomen dat hij in de vorderingsprocedure terecht zou komen. Desondanks is hij blijven rijden, waardoor hij bewust en herhaaldelijk het risico heeft genomen dat hij in het kader van de vorderingsprocedure zou kunnen worden gemeld.

Het bovenstaande geldt ook ten aanzien van de rijbewijshouders ten aanzien van wie twijfel is ontstaan op medische gronden (bij optredende aandoeningen of lichamelijke achteruitgang). Omdat in deze gevallen niet altijd sprake is van intentioneel gedrag heeft de overheid ervoor gekozen in al deze gevallen een deel van de uitvoeringskosten te blijven dragen.

De kosten van de onderzoeken, zowel de kosten van oplegging als de kosten van uitvoering, zullen worden vastgesteld door het CBR, na goedkeuring door de Minister van Infrastructuur en Milieu. De kosten van de oplegging en van de uitvoering van rijvaardigheidsonderzoeken die worden opgelegd na een tweede EMG of in het kader van de beginnersregeling zullen, net zoals reeds het geval is voor geschiktheidsonderzoeken in verband met alcohol of drugs, geheel voor rekening komen van de betrokken rijbewijshouder. Dit is gerechtvaardigd, omdat kan worden gesteld dat deze rijbewijshouders bewust het risico zijn aangegaan. Ze zijn immers gewaarschuwd door de eerder opgelegde maatregelen dan wel vanwege het eerste punt in het kader van de beginnersregeling, maar hebben desondanks hun gedrag niet aangepast. Ten aanzien van de rijbewijshouders die een ander soort onderzoek opgelegd krijgen dan een geschiktheidsonderzoek in verband met alcohol of drugs of een rijvaardigheidsonderzoek in het kader van de beginnersregeling of na twee emg's kan evenwel worden gesteld dat hier in veel gevallen geen sprake zal zijn van intentioneel gedrag of een bewust risico nemen om toch te blijven rijden en daarmee de verkeersveiligheid in gevaar te brengen. Daarom is besloten ten aanzien van deze categorie de kosten van oplegging wel helemaal, maar de kosten van uitvoering slechts gedeeltelijk door te berekenen, nl. te beperken tot de feitelijke kosten van het onderzoek. Op deze manier wordt ook ten aanzien van deze categorie de eigen verantwoordelijkheid voor het zorgen voor de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid gestimuleerd, terwijl de kosten toch worden beperkt als een vorm van tegemoetkoming door de overheid voor de gehele groep.

Voor de betaling van de opleggingskosten geldt dat zij vooraf moeten worden betaald binnen een termijn van tien weken. In de praktijk blijkt betaling nooit een probleem en achteraf betalen is moeizaam, zeker als betrokkene niet positief uit het onderzoek mocht komen. Er is een betalingsregeling voor de uitvoeringskosten van de geschiktheidsonderzoeken in verband met alcohol of drugs of de rijvaardigheidsonderzoeken in het kader van de beginnersregeling of na twee emg's. Om bijzondere redenen kan nl. een langere betalingstermijn nodig zijn. Die bijzondere gevallen zijn ter beoordeling door het CBR. Voor de uitvoeringskosten van het CBR bij de medische geschiktheidsonderzoeken is dit niet aan de orde, omdat deze worden betaald door de overheid.

De ervaring heeft uitgewezen dat het voorkomt dat een rijbewijshouder niet komt opdagen bij een opgelegd geschiktheidsonderzoek of bij een rijvaardigheidsonderzoek dat niet wordt opgelegd na twee emg's of in het kader van de beginnersregeling. De afgelopen jaren betrof dat een duizendtal gevallen per jaar. In deze gevallen zal de betrokken rijbewijshouder in ieder geval de opleggingskosten moeten betalen, ook al zou hij bij nader inzien afstand willen doen van alle op zijn rijbewijs voorkomende categorieën. Vanuit overwegingen van klantgerichtheid zal het CBR, voordat in deze gevallen een officieel besluit tot oplegging wordt genomen, de rijbewijshouder schriftelijk wijzen op de bestaande wettelijke mogelijkheid om vrijwillig volledig voor alle categorieën op het rijbewijs afstand te doen van het rijbewijs. Als van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt door de rijbewijshouder (door het invullen van een verklaring en inlevering van het rijbewijs bij de instantie die het rijbewijs heeft afgegeven), volgt geen besluit tot oplegging van een onderzoek meer, omdat betrokkene dan niet langer in het bezit is van een geldig rijbewijs. Het is vanuit het belang van de verkeersveiligheid wel noodzakelijk dat de rijbewijshouder zo snel mogelijk na ontvangst van de brief van het CBR besluit tot al dan niet gebruik maken van het afstand doen en dan zelf de eventueel noodzakelijke actie onderneemt.

Deze procedure geldt alleen bij vrijwillige afstand van alle categorieën die op het rijbewijs voorkomen, met uitzondering van de categorie AM in geval van geschiktheid. Indien betrokkene bijvoorbeeld alleen afstand doet van de categorie C, maar de categorie B zou willen behouden, volgt wel gewoon een besluit tot oplegging en worden de kosten daarvan – ook bij niet verschijnen op het onderzoek – doorberekend aan de betrokken rijbewijshouder. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat ook na oplegging van het onderzoek de betrokken rijbewijshouder afstand kan doen van een of meer categorieën of van zijn hele rijbewijs. In dat geval wordt de afstandsverklaring ingeleverd bij het CBR en verklaart het CBR het rijbewijs ongeldig voor de in de afstandsverklaring opgenomen rijbewijscategorieën. De kosten van oplegging blijven dan verschuldigd, terwijl voor eventuele resterende categorieën het onderzoek zal moeten plaatsvinden, waarvoor dan kosten verschuldigd zijn.

Samenvatting

De rijbewijshouder heeft primair een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het (moeten) doen van een tussentijdse melding aan het CBR, indien daar een aanleiding toe is. Men mag immers slechts rijden bij voldoende (aangetoonde) geschiktheid en rijvaardigheid. Hiervan moet men zich terdege bewust zijn en dit behoort een telkens terugkerende vraag te zijn. Ten aanzien van een mogelijke aandoening of beperking heeft het CBR een effectief proces tot zijn beschikking, waarvoor men zich altijd vrijwillig kan aanmelden om tussentijds een beoordeling te vragen aan het CBR. Het doel hiervan is om te bepalen of de geschiktheid geheel of voorwaardelijk voldoende is voor continuering van het gebruik van het rijbewijs. Indien betrokkene twijfelt over zijn rijvaardigheid, worden op de markt rijcursussen aangeboden die dit op een coachende manier beoordelen of is er altijd ruimte voor het volgen van een rijles.

Wanneer er op enig moment bij de politie twijfel ontstaat over de rijvaardigheid of geschiktheid van een rijbewijshouder, moet na staandehouding een mededeling worden uitgebracht bij het CBR. De kosten van de opgelegde onderzoeken – niet alleen de kosten van oplegging van het onderzoek, maar ook, al dan niet partieel, de kosten van de uitvoering van de onderzoeken – worden dan doorberekenend aan de betrokken rijbewijshouder. De burger heeft geen gebruik gemaakt van de bestaande mogelijkheid om ofwel tijdelijk af te zien van het rijden of om aan te tonen dat hij nog altijd voldoende rijvaardig dan wel geschikt is.

b. De verduidelijking dat in bepaalde gevallen die op het eerste gezicht de rijvaardigheid betreffen, toch een onderzoek naar de geschiktheid kan worden opgelegd (artikel I, onderdelen G, en J, onder 1)

Uit analyse door het CBR en getoetst door externe deskundigen onder meer uit de universitaire wereld, is gebleken dat in nagenoeg alle gevallen de rijvaardigheidsbeperking een neurocognitieve en daarmee medische grondslag heeft. Het is voor de verkeersveiligheid passender om deze gevallen langs de medische rijgeschiktheid af te doen. Het is aan de expertise en professionaliteit van het CBR om te bepalen of een bepaalde situatie of reeks gedragingen die hebben geleid tot een mededeling aan het CBR, leiden tot een onderzoek naar de rijvaardigheid en het rijgedrag dan wel een onderzoek naar de medische geschiktheid.

3. Administratieve lasten en nalevingskosten

Er is geen sprake van administratieve lasten of nalevingskosten.

4. Communicatie

Zoals eerder is aangegeven, is het belang van de verkeersveiligheid voor de betrokken rijbewijshouder én de andere weggebruikers de basis voor deze regeling. Gezien het belang van de eigen verantwoordelijkheid is een goede informatieontsluiting ter ondersteuning voor de rijbewijshouder cruciaal. Hierbij spelen overheidscommunicatie, CBR-informatie, en advisering vanuit het medisch circuit (arts en apotheker) een belangrijke rol ter voorlichting en ondersteuning van de rijbewijshouder.

5. Advisering en uitvoerbaarheidstoetsen

De conceptregeling is voor advies voorgelegd aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), het openbaar ministerie en de politie. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen.

6. Internetconsultatie

Tevens is de conceptregeling onderwerp geweest van internetconsultatie. In de internetconsultatie is één reactie ontvangen, waarin het standpunt werd ingenomen dat de aan de rijbewijshouder door te berekenen kosten te hoog zijn en waarin werd gepleit voor lagere kosten en de mogelijkheid van betaling achteraf met een redelijke betalingstermijn. Tevens werd de suggestie gedaan iemand zijn geld terug te geven als zou blijken dat hij wel geschikt zou zijn.

In reactie hierop wordt het volgende opgemerkt. Uitgangspunt voor de verkeersveiligheid is de eigen verantwoordelijkheid van de rijbewijshouder om zich te vergewissen dat hij beschikt over voldoende geschiktheid en rijvaardigheid om te blijven rijden. De uitvoeringskostenbestaan enerzijds uit de kosten die het CBR moet maken voor de bestuurlijke afhandeling van de onderzoeken met juridische besluiten waartegen bezwaar en beroep open staat en anderzijds uit de kosten van het onderzoek zelf. Op de vaststelling van deze laatste kosten heeft, waar het gaat om de kosten van de onderzoeken naar de medische geschiktheid, noch het CBR, noch het ministerie van Infrastructuur en Milieu, invloed. De hoogte van deze kosten worden door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgesteld. Voor de hele doelgroep van de onderzoeken rijvaardigheid of medische geschiktheid in het kader van de vorderingsprocedure (met uitzondering van de rijvaardigheidsonderzoeken na twee eerdere emg’s of na twee beginnerspunten) is, juist om de hoogte van bijdrage van de burger te beperken, gekozen voor een algemene partiële bijdrage van de overheid aan de uitvoeringskosten. Daarom blijft, in ogenschouw nemend dat niet altijd sprake is van een bewust genomen risico door de rijbewijshouder, in die gevallen het CBR-deel van de kosten van de uitvoering voor deze onderzoeken voor rekening van de overheid (dit is voor 2017 een bedrag van € 450,). De hoogte van de door de betrokken rijbewijshouder te betalen uitvoeringskosten voor het onderzoek zelf zullen voor 2017 rond de € 150,– tot 250,– liggen voor de medische onderzoeken en € 200,– bedragen voor de rijvaardigheidstoets in geval het gaat om een onderzoek naar de rijvaardigheid. Daarmee is het kostenniveau acceptabel.

Het CBR kent een ruime betalingstermijn van tien weken, hetgeen in de praktijk zelden tot problemen leidt. Daarom wordt op dit punt geen noodzaak tot aanpassing gezien, ook niet om betaling achteraf mogelijk te maken.

Ten aanzien van het voorstel om het betaalde geld terug te geven bij gebleken geschiktheid wordt ten slotte het volgende opgemerkt. Overneming van het voorstel zou een financieel belang geven bij de uitvoering en uitkomsten van het betreffende onderzoek en zou het onafhankelijk oordeel van de keurend arts onder druk kunnen zetten. Om dat te voorkomen, is gekozen voor een generieke bijdrage vanuit de overheid in plaats van een relatie te leggen met de uitkomst van het onderzoek.

7. Inwerkintreding

De inwerkingtreding van de regeling vindt plaats met ingang van 1 januari 2017. Hierbij is rekening gehouden met de vaste verandermomenten.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A en D, onder 1

Het betref hier de verbetering van der verwijzing in artikel 2, eerste lid, omdat er nog maar één bijlage is bij de regeling en de hiermee samenhangende aanpassing van het opschrift van de bijlage.

Onderdeel B

Onderdeel B bevat een aantal aanpassingen van artikel 23.

Allereerst betreft het een aanvulling van het eerste lid, zodat alle gevallen waarin een onderzoek naar de geschiktheid wegens alcohol of drugs wordt opgelegd, nu zijn gecombineerd in het eerste lid.

Verder is in het tweede lid aangegeven in welke gevallen een onderzoek naar de rijvaardigheid plaatsvindt. Dit is het geval als er binnen een periode van vijf jaar reeds twee maal een emg is opgelegd en als het een mededeling betreft op basis van de beginnersregeling. Hiertoe is het tweede lid opnieuw vastgesteld.

De laatste aanpassing maakt het mogelijk om bepaalde gevallen die op het eerste gezicht de rijvaardigheid betreffen toch medisch af te doen. Verwezen wordt naar de desbetreffende passage in het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel C

De in dit onderdeel opgenomen aanpassing van artikel 25 betreft het doorberekenen van de kosten in de andere onderzoeken dan de geschiktheidsonderzoeken in verband met alcohol of drugs. Verwezen wordt naar § 2, onder b, van het algemeen deel van de toelichting. Tevens is bepaald dat de betalingsregeling alleen de uitvoeringskosten betreffen, niet ook de kosten van oplegging. Geen betalingsregeling is mogelijk ten aanzien van de uitvoeringskosten van de in artikel 23, derde lid, bedoelde onderzoeken. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, zal een deel van de uitvoeringskosten van de in dit artikellid bedoelde onderzoeken door de overheid worden gedragen. Het resterende deel dat voor rekening komt van de betrokken rijbewijshouder zijn hetzij kosten voor een medisch specialist, die rechtstreeks aan die specialist moeten worden betaald, hetzij kosten voor een rijvaardigheidsonderzoek die wel rechtstreeks aan het CBR moeten worden betaald, maar die kosten zijn zodanig dat de verwachting is dat die binnen de reguliere termijn van tien weken kunnen worden betaald.

Onderdeel D, onder 2

De hier opgenomen aanpassing heeft te maken met de wens om in bepaalde gevallen een mededeling die op het eerste gezicht de rijvaardigheid betreft, toch medisch af te doen. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting, §2, onder c.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven