TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De onderhavige wijziging betreft aanpassingen die nodig zijn om de kosten van ook
rijvaardigheidsonderzoeken alsmede van de andere geschiktheidsonderzoeken dan in verband
met alcohol of drugs door te berekenen. Daarnaast is het wenselijk om te verduidelijken
dat in bepaalde gevallen die op het eerste gezicht de rijvaardigheid betreffen, toch
een onderzoek naar de geschiktheid kan worden opgelegd.
2. Toelichting
a. Doorberekening kosten onderzoeken (artikelen I, onderdeel I, en II)
Het eerste element van de onderhavige wijzigingsregeling bevat de uitbreiding van
de gevallen waarin de kosten van een onderzoek naar de geschiktheid of de rijvaardigheid
worden doorberekend aan de betrokken rijbewijshouder.
Om een rijbewijs te behalen, moet betrokkene bewijzen dat hij beschikt over de vereiste
rijvaardigheid en, in geval van motorrijtuigen, niet zijnde bromfietsen, over de vereiste
geschiktheid om motorrijtuigen te besturen. Een eenmaal behaald rijbewijs geeft evenwel
geen levenslang recht op behoud van dit rijbewijs. Zo kan betrokkene de bevoegdheid
tot het besturen van motorrijtuigen worden ontzegd, indien hij zich schuldig heeft
gemaakt aan bepaalde ernstige verkeersdelicten. En op grond van de recidiveregeling
voor ernstige verkeersdelicten wordt na een tweede onherroepelijke afdoening binnen
een periode van vijf jaren ter zake van bepaalde gevallen van rijden onder invloed
van alcohol het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Daarnaast kan het rijbewijs ongeldig
worden verklaard, als op basis van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid
betrokkene niet langer rijvaardig of geschikt wordt beoordeeld. De geldende geschiktheidseisen
of rijvaardigheidseisen gelden derhalve niet alleen op het moment van aanvraag van
het rijbewijs, maar gedurende de gehele tijd dat van het rijbewijs gebruik wordt gemaakt.
Het komt helaas veelvuldig voor dat betrokkenen, hoewel ze eigenlijk weten of hadden
moeten weten dat ze bijvoorbeeld alcoholafhankelijk of verslaafd zijn aan drugs waardoor
ze niet langer beschikken over de vereiste geschiktheid, toch blijven rijden. Dit
geldt ook voor mensen ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat zij niet langer
beschikken over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid (om andere redenen dan
alcohol of drugs). Deze mensen kunnen dan in de vorderingsprocedure terechtkomen,
de procedure op basis van de artikelen 130 en volgende van de wet, op grond waarvan
het CBR onderzoekt of de betrokken rijbewijshouder nog beschikt over de vereiste rijvaardigheid
of geschiktheid. Het CBR bepaalt, in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
2011 aangegeven gevallen, dat de betrokken rijbewijshouder zich dient te onderwerpen
aan een educatieve maatregel of aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
De kosten van de educatieve maatregelen komen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder.
De kosten van de onderzoeken, met uitzondering van de kosten voor de alcohol- en de
drugsonderzoeken, kwamen tot nu toe voor rekening van de overheid.
Rijbewijshouders die niet langer beschikken over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid
en die toch blijven rijden, zijn echter een gevaar voor de verkeersveiligheid. Het
belang van de verkeersveiligheid in het algemeen is dusdanig groot dat iedere rijbewijshouder
daarom zichzelf regelmatig dient af te vragen of hij nog beschikt over de vereiste
rijvaardigheid of geschiktheid. Deze eigen verantwoordelijkheid is het uitgangspunt
voor beleid.
Het bovenstaande houdt in dat dit niet alleen geldt voor rijbewijshouders ten aanzien
van wie wegens alcohol- of drugsgebruik wordt getwijfeld aan de verkeersveiligheid,
maar ook voor personen die bijvoorbeeld in het kader van de beginnersregeling of na
twee eerdere educatieve maatregelen gedrag en verkeer (emg) een rijvaardigheidsonderzoek
opgelegd krijgen. Ondanks het feit dat ze al eerder twee emg's opgelegd hebben gekregen
of in het kader van de beginnersregeling een punt hebben gekregen, hebben deze bestuurders
toch weer laakbaar verkeersgedrag vertoond, waardoor twijfel is ontstaan aan hun rijvaardigheid.
Ze hebben daarmee bewust en herhaaldelijk het risico genomen dat ze in het kader van
de vorderingsprocedure zouden kunnen worden gemeld en dan een onderzoek naar de rijvaardigheid
opgelegd zouden krijgen. In deze gevallen is het redelijk dat ook deze rijbewijshouders
naast de kosten van oplegging ook de volledige (uitvoerings)kosten van dat onderzoek
zelf moeten dragen. Op deze manier wordt ook een duidelijk signaal afgegeven aan alle
rijbewijshouders dat te allen tijde moet worden voldaan aan de geldende rijvaardigheidseisen.
Maar ook in geval van twijfel over de geschiktheid op medische gronden (bij optredende
aandoeningen of lichamelijke achteruitgang) komt deze eigen verantwoordelijkheid aan
de orde. Betrokkene kan bij twijfel zijn sociale omgeving of medische professionals
vragen om advies over hoe te handelen. Daarnaast kan hij zich vrijwillig melden bij
het CBR. Bij twijfel over de geschiktheid kan hij de Eigen verklaring-procedure starten
en volgt een keuring. En uiteindelijk kan hij kiezen om vrijwillig afstand te doen
van zijn rijbewijs. De financiering van de EV-procedure kent een vorm van onderlinge
solidariteit door één tarief voor het EV-formulier, onafhankelijk van de mate van
medische vervolgproblematiek. Het nemen van eigen verantwoordelijkheid vraagt wel
voldoende informatie over het belang van deze eigen verantwoordelijkheid en aanknopingspunten
voor het ondersteunen van de invulling hiervan. Ook de medicus, behandelend arts of
huisarts, heeft de plicht om informatie te geven aan betrokken rijbewijshouder over
het belang van de geschiktheid bij een voorkomende aandoening of medicijngebruik door
de apotheker. Het CBR is verzocht de informatievoorziening op de website verder te
verbeteren.
Indien de politie een vermoeden heeft van onvoldoende geschiktheid of rijvaardigheid
moet over de betrokken rijbewijshouder na staandehouding een mededeling worden uitgebracht
aan het CBR in het kader van de vorderingsprocedure. Tot nu toe werden, anders dan
bij de geschiktheidsonderzoeken in verband met alcohol en drugs, de kosten van de
overige onderzoeken in het kader van de vorderingsprocedure door het ministerie van
Infrastructuur en Milieu betaald. Maar ook in deze gevallen is het gerechtvaardigd
dat de rijbewijshouder de kosten verbonden aan het opleggen en aan het uitvoeren van
het opgelegde onderzoek, afhankelijk van de concrete situatie, helemaal of goeddeels
zelf betaalt. Op deze manier kan de (partiële) betaling van het onderzoek in het kader
van de vorderingsprocedure door de rijbewijshouder een positieve prikkel geven voor
het nemen van de eigen verantwoordelijkheid en eraan bijdragen dat rijbewijshouders
die twijfelen aan de rijvaardigheid of geschiktheid maatregelen nemen (bij voorbeeld
door vrijwillig afstand te doen van het rijbewijs of niet meer te rijden) of zich
eerder uit eigen beweging melden bij het CBR en niet blijven doorrijden, met het risico
van staandehouding door de politie en een mededeling aan het CBR. Met de doorberekening
van de kosten aan de rijbewijshouder in alle onderzoeken is de insteek dat alle vorderingenmaatregelen
en onderzoeken door de rijbewijshouder zelf moeten worden opgebracht. Dat past ook
bij het uitgangspunt van het volledig tariefgestuurde karakter van het CBR en afbouw
van subsidies vanuit de algemene overheidsmiddelen.
De hierboven beschreven doorberekening van de onderzoekskosten heeft niet tot gevolg
dat het opgelegde onderzoek moet worden aangemerkt als strafmaatregel. Ten aanzien
van de rijbewijshouder op wie de uitgebrachte mededeling betrekking heeft, bestaat,
zoals in het bovenstaande is toegelicht, twijfel aan zijn geschiktheid of rijvaardigheid,
terwijl betrokkene zelf maatregelen had kunnen nemen om te voorkomen dat hij in de
vorderingsprocedure terecht zou komen. Desondanks is hij blijven rijden, waardoor
hij bewust en herhaaldelijk het risico heeft genomen dat hij in het kader van de vorderingsprocedure
zou kunnen worden gemeld.
Het bovenstaande geldt ook ten aanzien van de rijbewijshouders ten aanzien van wie
twijfel is ontstaan op medische gronden (bij optredende aandoeningen of lichamelijke
achteruitgang). Omdat in deze gevallen niet altijd sprake is van intentioneel gedrag
heeft de overheid ervoor gekozen in al deze gevallen een deel van de uitvoeringskosten
te blijven dragen.
De kosten van de onderzoeken, zowel de kosten van oplegging als de kosten van uitvoering,
zullen worden vastgesteld door het CBR, na goedkeuring door de Minister van Infrastructuur
en Milieu. De kosten van de oplegging en van de uitvoering van rijvaardigheidsonderzoeken
die worden opgelegd na een tweede EMG of in het kader van de beginnersregeling zullen,
net zoals reeds het geval is voor geschiktheidsonderzoeken in verband met alcohol
of drugs, geheel voor rekening komen van de betrokken rijbewijshouder. Dit is gerechtvaardigd,
omdat kan worden gesteld dat deze rijbewijshouders bewust het risico zijn aangegaan.
Ze zijn immers gewaarschuwd door de eerder opgelegde maatregelen dan wel vanwege het
eerste punt in het kader van de beginnersregeling, maar hebben desondanks hun gedrag
niet aangepast. Ten aanzien van de rijbewijshouders die een ander soort onderzoek
opgelegd krijgen dan een geschiktheidsonderzoek in verband met alcohol of drugs of
een rijvaardigheidsonderzoek in het kader van de beginnersregeling of na twee emg's
kan evenwel worden gesteld dat hier in veel gevallen geen sprake zal zijn van intentioneel
gedrag of een bewust risico nemen om toch te blijven rijden en daarmee de verkeersveiligheid
in gevaar te brengen. Daarom is besloten ten aanzien van deze categorie de kosten
van oplegging wel helemaal, maar de kosten van uitvoering slechts gedeeltelijk door
te berekenen, nl. te beperken tot de feitelijke kosten van het onderzoek. Op deze
manier wordt ook ten aanzien van deze categorie de eigen verantwoordelijkheid voor
het zorgen voor de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid gestimuleerd, terwijl de
kosten toch worden beperkt als een vorm van tegemoetkoming door de overheid voor de
gehele groep.
Voor de betaling van de opleggingskosten geldt dat zij vooraf moeten worden betaald
binnen een termijn van tien weken. In de praktijk blijkt betaling nooit een probleem
en achteraf betalen is moeizaam, zeker als betrokkene niet positief uit het onderzoek
mocht komen. Er is een betalingsregeling voor de uitvoeringskosten van de geschiktheidsonderzoeken
in verband met alcohol of drugs of de rijvaardigheidsonderzoeken in het kader van
de beginnersregeling of na twee emg's. Om bijzondere redenen kan nl. een langere betalingstermijn
nodig zijn. Die bijzondere gevallen zijn ter beoordeling door het CBR. Voor de uitvoeringskosten
van het CBR bij de medische geschiktheidsonderzoeken is dit niet aan de orde, omdat
deze worden betaald door de overheid.
De ervaring heeft uitgewezen dat het voorkomt dat een rijbewijshouder niet komt opdagen
bij een opgelegd geschiktheidsonderzoek of bij een rijvaardigheidsonderzoek dat niet
wordt opgelegd na twee emg's of in het kader van de beginnersregeling. De afgelopen
jaren betrof dat een duizendtal gevallen per jaar. In deze gevallen zal de betrokken
rijbewijshouder in ieder geval de opleggingskosten moeten betalen, ook al zou hij
bij nader inzien afstand willen doen van alle op zijn rijbewijs voorkomende categorieën.
Vanuit overwegingen van klantgerichtheid zal het CBR, voordat in deze gevallen een
officieel besluit tot oplegging wordt genomen, de rijbewijshouder schriftelijk wijzen
op de bestaande wettelijke mogelijkheid om vrijwillig volledig voor alle categorieën
op het rijbewijs afstand te doen van het rijbewijs. Als van deze mogelijkheid gebruik
wordt gemaakt door de rijbewijshouder (door het invullen van een verklaring en inlevering
van het rijbewijs bij de instantie die het rijbewijs heeft afgegeven), volgt geen
besluit tot oplegging van een onderzoek meer, omdat betrokkene dan niet langer in
het bezit is van een geldig rijbewijs. Het is vanuit het belang van de verkeersveiligheid
wel noodzakelijk dat de rijbewijshouder zo snel mogelijk na ontvangst van de brief
van het CBR besluit tot al dan niet gebruik maken van het afstand doen en dan zelf
de eventueel noodzakelijke actie onderneemt.
Deze procedure geldt alleen bij vrijwillige afstand van alle categorieën die op het
rijbewijs voorkomen, met uitzondering van de categorie AM in geval van geschiktheid.
Indien betrokkene bijvoorbeeld alleen afstand doet van de categorie C, maar de categorie
B zou willen behouden, volgt wel gewoon een besluit tot oplegging en worden de kosten
daarvan – ook bij niet verschijnen op het onderzoek – doorberekend aan de betrokken
rijbewijshouder. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat ook na oplegging van
het onderzoek de betrokken rijbewijshouder afstand kan doen van een of meer categorieën
of van zijn hele rijbewijs. In dat geval wordt de afstandsverklaring ingeleverd bij
het CBR en verklaart het CBR het rijbewijs ongeldig voor de in de afstandsverklaring
opgenomen rijbewijscategorieën. De kosten van oplegging blijven dan verschuldigd,
terwijl voor eventuele resterende categorieën het onderzoek zal moeten plaatsvinden,
waarvoor dan kosten verschuldigd zijn.
Samenvatting
De rijbewijshouder heeft primair een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het
(moeten) doen van een tussentijdse melding aan het CBR, indien daar een aanleiding
toe is. Men mag immers slechts rijden bij voldoende (aangetoonde) geschiktheid en
rijvaardigheid. Hiervan moet men zich terdege bewust zijn en dit behoort een telkens
terugkerende vraag te zijn. Ten aanzien van een mogelijke aandoening of beperking
heeft het CBR een effectief proces tot zijn beschikking, waarvoor men zich altijd
vrijwillig kan aanmelden om tussentijds een beoordeling te vragen aan het CBR. Het
doel hiervan is om te bepalen of de geschiktheid geheel of voorwaardelijk voldoende
is voor continuering van het gebruik van het rijbewijs. Indien betrokkene twijfelt
over zijn rijvaardigheid, worden op de markt rijcursussen aangeboden die dit op een
coachende manier beoordelen of is er altijd ruimte voor het volgen van een rijles.
Wanneer er op enig moment bij de politie twijfel ontstaat over de rijvaardigheid of
geschiktheid van een rijbewijshouder, moet na staandehouding een mededeling worden
uitgebracht bij het CBR. De kosten van de opgelegde onderzoeken – niet alleen de kosten
van oplegging van het onderzoek, maar ook, al dan niet partieel, de kosten van de
uitvoering van de onderzoeken – worden dan doorberekenend aan de betrokken rijbewijshouder.
De burger heeft geen gebruik gemaakt van de bestaande mogelijkheid om ofwel tijdelijk
af te zien van het rijden of om aan te tonen dat hij nog altijd voldoende rijvaardig
dan wel geschikt is.
b. De verduidelijking dat in bepaalde gevallen die op het eerste gezicht de rijvaardigheid
betreffen, toch een onderzoek naar de geschiktheid kan worden opgelegd (artikel I,
onderdelen G, en J, onder 1)
Uit analyse door het CBR en getoetst door externe deskundigen onder meer uit de universitaire
wereld, is gebleken dat in nagenoeg alle gevallen de rijvaardigheidsbeperking een
neurocognitieve en daarmee medische grondslag heeft. Het is voor de verkeersveiligheid
passender om deze gevallen langs de medische rijgeschiktheid af te doen. Het is aan
de expertise en professionaliteit van het CBR om te bepalen of een bepaalde situatie
of reeks gedragingen die hebben geleid tot een mededeling aan het CBR, leiden tot
een onderzoek naar de rijvaardigheid en het rijgedrag dan wel een onderzoek naar de
medische geschiktheid.
3. Administratieve lasten en nalevingskosten
Er is geen sprake van administratieve lasten of nalevingskosten.
4. Communicatie
Zoals eerder is aangegeven, is het belang van de verkeersveiligheid voor de betrokken
rijbewijshouder én de andere weggebruikers de basis voor deze regeling. Gezien het
belang van de eigen verantwoordelijkheid is een goede informatieontsluiting ter ondersteuning
voor de rijbewijshouder cruciaal. Hierbij spelen overheidscommunicatie, CBR-informatie,
en advisering vanuit het medisch circuit (arts en apotheker) een belangrijke rol ter
voorlichting en ondersteuning van de rijbewijshouder.
5. Advisering en uitvoerbaarheidstoetsen
De conceptregeling is voor advies voorgelegd aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
(CBR), het openbaar ministerie en de politie. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen.
6. Internetconsultatie
Tevens is de conceptregeling onderwerp geweest van internetconsultatie. In de internetconsultatie
is één reactie ontvangen, waarin het standpunt werd ingenomen dat de aan de rijbewijshouder
door te berekenen kosten te hoog zijn en waarin werd gepleit voor lagere kosten en
de mogelijkheid van betaling achteraf met een redelijke betalingstermijn. Tevens werd
de suggestie gedaan iemand zijn geld terug te geven als zou blijken dat hij wel geschikt
zou zijn.
In reactie hierop wordt het volgende opgemerkt. Uitgangspunt voor de verkeersveiligheid
is de eigen verantwoordelijkheid van de rijbewijshouder om zich te vergewissen dat
hij beschikt over voldoende geschiktheid en rijvaardigheid om te blijven rijden. De
uitvoeringskostenbestaan enerzijds uit de kosten die het CBR moet maken voor de bestuurlijke
afhandeling van de onderzoeken met juridische besluiten waartegen bezwaar en beroep
open staat en anderzijds uit de kosten van het onderzoek zelf. Op de vaststelling
van deze laatste kosten heeft, waar het gaat om de kosten van de onderzoeken naar
de medische geschiktheid, noch het CBR, noch het ministerie van Infrastructuur en
Milieu, invloed. De hoogte van deze kosten worden door de Nederlandse Zorgautoriteit
vastgesteld. Voor de hele doelgroep van de onderzoeken rijvaardigheid of medische
geschiktheid in het kader van de vorderingsprocedure (met uitzondering van de rijvaardigheidsonderzoeken
na twee eerdere emg’s of na twee beginnerspunten) is, juist om de hoogte van bijdrage
van de burger te beperken, gekozen voor een algemene partiële bijdrage van de overheid
aan de uitvoeringskosten. Daarom blijft, in ogenschouw nemend dat niet altijd sprake
is van een bewust genomen risico door de rijbewijshouder, in die gevallen het CBR-deel
van de kosten van de uitvoering voor deze onderzoeken voor rekening van de overheid
(dit is voor 2017 een bedrag van € 450,). De hoogte van de door de betrokken rijbewijshouder
te betalen uitvoeringskosten voor het onderzoek zelf zullen voor 2017 rond de € 150,–
tot 250,– liggen voor de medische onderzoeken en € 200,– bedragen voor de rijvaardigheidstoets
in geval het gaat om een onderzoek naar de rijvaardigheid. Daarmee is het kostenniveau
acceptabel.
Het CBR kent een ruime betalingstermijn van tien weken, hetgeen in de praktijk zelden
tot problemen leidt. Daarom wordt op dit punt geen noodzaak tot aanpassing gezien,
ook niet om betaling achteraf mogelijk te maken.
Ten aanzien van het voorstel om het betaalde geld terug te geven bij gebleken geschiktheid
wordt ten slotte het volgende opgemerkt. Overneming van het voorstel zou een financieel
belang geven bij de uitvoering en uitkomsten van het betreffende onderzoek en zou
het onafhankelijk oordeel van de keurend arts onder druk kunnen zetten. Om dat te
voorkomen, is gekozen voor een generieke bijdrage vanuit de overheid in plaats van
een relatie te leggen met de uitkomst van het onderzoek.
7. Inwerkintreding
De inwerkingtreding van de regeling vindt plaats met ingang van 1 januari 2017. Hierbij
is rekening gehouden met de vaste verandermomenten.
Artikelsgewijze toelichting
Onderdeel A en D, onder 1
Het betref hier de verbetering van der verwijzing in artikel 2, eerste lid, omdat
er nog maar één bijlage is bij de regeling en de hiermee samenhangende aanpassing
van het opschrift van de bijlage.
Onderdeel B
Onderdeel B bevat een aantal aanpassingen van artikel 23.
Allereerst betreft het een aanvulling van het eerste lid, zodat alle gevallen waarin
een onderzoek naar de geschiktheid wegens alcohol of drugs wordt opgelegd, nu zijn
gecombineerd in het eerste lid.
Verder is in het tweede lid aangegeven in welke gevallen een onderzoek naar de rijvaardigheid
plaatsvindt. Dit is het geval als er binnen een periode van vijf jaar reeds twee maal
een emg is opgelegd en als het een mededeling betreft op basis van de beginnersregeling.
Hiertoe is het tweede lid opnieuw vastgesteld.
De laatste aanpassing maakt het mogelijk om bepaalde gevallen die op het eerste gezicht
de rijvaardigheid betreffen toch medisch af te doen. Verwezen wordt naar de desbetreffende
passage in het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel C
De in dit onderdeel opgenomen aanpassing van artikel 25 betreft het doorberekenen
van de kosten in de andere onderzoeken dan de geschiktheidsonderzoeken in verband
met alcohol of drugs. Verwezen wordt naar § 2, onder b, van het algemeen deel van
de toelichting. Tevens is bepaald dat de betalingsregeling alleen de uitvoeringskosten
betreffen, niet ook de kosten van oplegging. Geen betalingsregeling is mogelijk ten
aanzien van de uitvoeringskosten van de in artikel 23, derde lid, bedoelde onderzoeken.
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, zal een deel van de uitvoeringskosten
van de in dit artikellid bedoelde onderzoeken door de overheid worden gedragen. Het
resterende deel dat voor rekening komt van de betrokken rijbewijshouder zijn hetzij
kosten voor een medisch specialist, die rechtstreeks aan die specialist moeten worden
betaald, hetzij kosten voor een rijvaardigheidsonderzoek die wel rechtstreeks aan
het CBR moeten worden betaald, maar die kosten zijn zodanig dat de verwachting is
dat die binnen de reguliere termijn van tien weken kunnen worden betaald.
Onderdeel D, onder 2
De hier opgenomen aanpassing heeft te maken met de wens om in bepaalde gevallen een
mededeling die op het eerste gezicht de rijvaardigheid betreft, toch medisch af te
doen. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting, §2, onder c.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus