Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 63016 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2016, 63016 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZ-subsidies en de artikelen 4, 19, 25, 34, 44 en 50 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;
Besluit:
Titel 3.2. van de Regeling nationale EZ-subsidies komt te luiden:
In deze titel wordt verstaan onder:
chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld;
ondersteunende activiteiten, gericht op het betrekken van MKB-ondernemers bij een samenwerkingsproject of het stimuleren van de valorisatie van de kennis op het terrein van het TKI-programma, bestaande uit:
a. netwerkactiviteiten, bestaande uit voor ieder openstaande masterclasses, workshops, conferenties of het delen of uitwisselen van informatie via een website om kennisdeling en het netwerken tussen MKB-ondernemers te bevorderen, of
b. innovatieadviesdiensten, uitgezonderd opleiding, verstrekt aan een MKB-ondernemer door een innovatiemakelaar;
een verstrekker van innovatieadviesdiensten;
op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die:
a. niet direct of indirect afkomstig is van een onderzoeksinstelling of een openbaar lichaam als bedoeld in de definitie van private bijdrage, en
b. wordt berekend op basis van een voor de deelnemers aan een samenwerkingsproject gebruikelijke en controleerbare methode, die gebaseerd is op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de deelnemers aan een samenwerkingsproject stelselmatig toepassen;
onderzoeksorganisatie die alle winst opnieuw investeert in fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, in het verspreiden van de resultaten daarvan, of in onderwijs;
geldmiddelen die niet direct of indirect afkomstig zijn van:
a. een onderzoeksinstelling met inbegrip van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen,
b. een openbaar lichaam;
project dat:
a. in daadwerkelijke samenwerking plaatsvindt;
b. door minimaal twee deelnemers waaronder een onderzoeksinstelling en een ondernemer wordt uitgevoerd, en
c. bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan;
Topconsortium voor Kennis en Innovatie, zijnde een rechtspersoon die als zodanig is genoemd in de wet houdende vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken van het kalenderjaar waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 3.2.2 of artikel 3.2.9, wordt ingediend;
op onderzoek en innovatie gericht meerjarig programma, houdende de samenwerkingsprojecten en de innovatie-activiteiten van het TKI;
opdracht van een onderneming:
a. die wordt uitgevoerd door een onderzoeksinstelling,
b. die bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, en
c. die kennis oplevert voor de onderzoeksinstelling die toepasbaar is in binnen het TKI-programma mogelijke samenwerkingsprojecten.
De minister verstrekt op aanvraag PPS-toeslag aan een TKI voor uitvoering van het TKI-programma (PPS-programmatoeslag).
1. De hoogte van de PPS-programmatoeslag bedraagt 25% van de som van:
a. de private bijdragen voor de samenwerkingsprojecten van het TKI-programma, en
b. de private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten, die in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag van de PPS-programmatoeslag is ingediend, blijkens onderbouwing in de aanvraag aan onderzoeksinstellingen verschuldigd zijn geworden.
2. Over de eerste € 20.000 van de som van de private bijdragen van een bepaalde deelnemer aan samenwerkingsprojecten van het TKI-programma per jaar bedraagt de hoogte van de PPS-programmatoeslag, in afwijking van het eerste lid, 40%.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, worden de private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten, welke bijdragen zijn gerealiseerd in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag voor PPS-programmatoeslag is ingediend, in aanmerking genomen tot ten hoogste 40% van de som van:
a. de private bijdragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, en
b. de private bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.10, eerste lid, die in totaal gerealiseerd zijn in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag van de PPS-programmatoeslag is ingediend.
4. In afwijking van het eerste lid blijven de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde private bijdragen buiten beschouwing bij het bepalen van de hoogte van de PPS-programmatoeslag, voor zover de uit een TKI-relevante onderzoeksopdracht voortvloeiende kennis van de onderzoeksinstelling slechts ten goede kan of zal komen aan de onderneming, de onderzoeksinstelling, of beide partijen bij de TKI-relevante onderzoeksopdracht.
5. Een TKI bevordert dat kennis die voortvloeit uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten waarvoor het op grond van het eerste lid, onderdeel b, PPS-programmatoeslag heeft ontvangen, daadwerkelijk wordt toegepast binnen een samenwerkingsproject van het TKI-programma.
6. Voor toepassing van het tweede lid kan de waarde van inzet in natura die in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag van de PPS-programmatoeslag is ingediend, aan onderzoeksinstellingen verschuldigd is geworden, tot ten hoogste € 20.000 als private bijdrage in aanmerking worden genomen.
7. Voor de toepassing van dit artikel worden private bijdragen en inzet in natura aan een fundamenteel of industrieel onderzoeks- of experimenteel ontwikkelingsproject dat op het moment van aanvraag al anders dan als samenwerkingsproject van een TKI-programma wordt uitgevoerd slechts in aanmerking genomen indien bestaande publieke of private bijdragen aan dat project niet bij gelegenheid van opneming in het TKI-programma worden verlaagd.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor PPS-programmatoeslag indien: (Externe link)
a. ten aanzien van de beoogde aanwending door een TKI van PPS-programmatoeslag voor een samenwerkingsproject niet wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 2.2.2, onderdeel 28, onder b, c of d in samenhang met onderdeel 29, van het O&O&I-steunkader;
b. het bestaan van een samenwerkingsproject, en de verschuldigdheid van private bijdragen en inzet in natura daaraan, op basis waarvan de hoogte van de PPS-programmatoeslag wordt bepaald, niet kan worden aangetoond aan de hand van een schriftelijke ondertekende samenwerkingsovereenkomst;
c. de beoogde aanwending van de PPS-programmatoeslag voor een samenwerkingsproject niet bijdraagt aan het TKI-programma;
d. de beoogde aanwending van de PPS-programmatoeslag voor een samenwerkingsproject zou leiden tot een overschrijding van de aanmeldingsdrempel, bedoeld in artikel 4 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor fundamenteel of industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of voor innovatieadviesdiensten
e. een bepaald samenwerkingsproject of een bepaalde innovatieactiviteit is gestart voorafgaand aan de eerste aanvraag waarbij aanwending van de PPS-toeslag of TKI-toeslag voor dat project of die activiteit werd aangevraagd.
1. Het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, wendt deze toeslag voor samenwerkingsprojecten zodanig aan dat:
a. wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 2.2.2, onderdeel 28, onder b, c of d, in samenhang met onderdeel 29, van de O&O&I-kaderregeling;
b. het totale bedrag aan steun dat voor een begunstigde deelnemer in een samenwerkingsproject beschikbaar is niet meer bedraagt dan:
1°. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;
2°. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;
3°. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;
c. verzekerd is dat ondernemers en onderzoeksinstellingen onder transparante en redelijke voorwaarden in aanmerking komen voor deelname aan samenwerkingsprojecten die bijdragen aan het TKI-programma;
d. deze uitsluitend wordt ingezet indien het bestaan van het samenwerkingsproject, en de verschuldigdheid van private bijdragen en inzet in natura daaraan, kan worden aangetoond aan de hand van een schriftelijke ondertekende samenwerkingsovereenkomst; en
e. het samenwerkingsproject bijdraagt aan de Nederlandse kennisinfrastructuur.
2. De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3. Het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, wendt deze toeslag voor innovatieactiviteiten zodanig aan dat:
a. bij netwerkactiviteiten:
1°. slechts aan derden verschuldigde kosten met betrekking tot de netwerkactiviteiten met PPS-programmatoeslag betaald worden;
2°. de opdrachtverlening door het TKI aan derden plaatsvindt op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven; en
3°. de netwerkactiviteiten en hieruit voortkomende resultaten voor iedere MKB-onderneming zonder onderscheid toegankelijk zijn, ofwel, indien de netwerkactiviteiten niet voortdurend en voor een ieder vrij toegankelijk zijn, per € 1000 PPS-programmatoeslag minstens één MKB-ondernemer deelneemt aan de netwerkactiviteiten.
b. bij innovatieadviesdiensten:
1°. de door het TKI in te zetten innovatiemakelaars op basis van transparante en redelijke criteria geselecteerd worden;
2°. het totale bedrag aan PPS-programmatoeslag niet meer bedraagt dan 50% van de subsidiabele kosten verbonden aan een innovatieadviesdienst, uitgezonderd opleiding, met een maximum van € 10.000 per MKB-ondernemer over een periode van één jaar, en
3°. aan een MKB-ondernemer gedurende maximaal drie jaar innovatieadviesdiensten worden geleverd.
4. De subsidiabele kosten, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, onder 2°, zijn kosten als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
5. Het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, neemt bij de aanwending van de PPS-programmatoeslag, indien van toepassing, de gemeenschappelijke ordening van de landbouwproducten in acht, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
6. De PPS-programmatoeslag wordt aangewend binnen vijf jaar na verlening.
Onverminderd het bepaalde in artikel 38 van het besluit, draagt het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, zorg voor een administratie:
a. waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden afgeleid of en hoe de PPS-programmatoeslag wordt aangewend voor het uitvoeren van de in het TKI-programma opgenomen samenwerkingsprojecten en voor innovatieactiviteiten;
b. waaruit op eenvoudige wijze kennis genomen kan worden van de samenwerkingsovereenkomsten voor de projecten waarvoor de PPS-programmatoeslag wordt aangewend, en van de private bijdragen of inzet in natura die op basis van die overeenkomst verschuldigd zijn, en
c. waarin de wijze wordt vastgelegd waarop deelnemers aan samenwerkingsprojecten waarvoor PPS-programmatoeslag wordt aangewend, omgaan met intellectueel eigendom dat voorkomt uit deze projecten.
1. De rapportage, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval:
a. een overzicht van de mate waarin de samenwerkingsprojecten waarvoor de PPS-programmatoeslag wordt aangewend, alsmede de private bijdragen aan en de inzet in natura voor deze projecten van het lopende jaar zijn gerealiseerd;
b. een opgave van de afwijkingen van het TKI-programma;
c. een overzicht van de activiteiten en doelen voor het eerstvolgende jaar;
d. een overzicht van de mate waarin de uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten, waarvoor op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, onderdeel b, PPS-programmatoeslag is ontvangen, voortgevloeide kennis toegepast wordt binnen samenwerkingsprojecten van het TKI-programma;
e. ingeval de PPS-programmatoeslag wordt aangewend voor innovatieactiviteiten: een overzicht van de mate waarin deze innovatieactiviteiten van het lopende jaar zijn gerealiseerd.
2. Het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, zorgt dat actuele informatie over de samenwerkingsprojecten waarvoor de PPS-programmatoeslag wordt aangewend op eenvoudige wijze voor het algemene publiek kenbaar is. De informatie omvat ten minste een beschrijving van het onderzoek, de deelnemende ondernemers en onderzoeksinstellingen, de planning en voortgang.
3. Het tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op informatie over de voorwaarden waaronder deelname door ondernemers en onderzoeksinstellingen aan samenwerkingsprojecten van het TKI-programma openstaat.
1. Een aanvraag voor PPS-programmatoeslag als bedoeld in artikel 3.2.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor PPS-programmatoeslag als bedoeld in artikel 3.2.2 ten minste:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. gegevens over de grondslag, waaronder de topsector of topsectoren waarop de aanvraag ziet, het kalenderjaar waarin de private bijdrage en inzet in natura verschuldigd zijn geworden, de omvang van de private bijdrage en de inzet in natura voor samenwerkingsprojecten, de omvang van de private bijdrage voor TKI-relevante onderzoeksopdrachten, alsmede de hoeveelheid PPS-programmatoeslag die wordt aangevraagd;
d. een overzicht van de gerealiseerde private bijdragen in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft en, voor zover sprake is van inzet in natura, een aanduiding van de waarde daarvan in euro’s;
e. een overzicht van de subsidiabele kosten van de activiteiten waarvoor de PPS-programmatoeslag wordt aangewend per mijlpaal of per kalenderjaar, waarbij wordt aangegeven of de betreffende kosten betrekking hebben op fundamenteel of industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of op innovatieactiviteiten.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, omvatten voor iedere private bijdrage en inzet in natura op basis waarvan de hoogte van de PPS-programmatoeslag wordt bepaald, ten minste:
a. de naam van het samenwerkingsproject zoals vermeld in de samenwerkingsovereenkomst, of de naam van de TKI-relevante onderzoeksopdracht;
b. de naam van de deelnemer van wie de private bijdrage of inzet in natura afkomstig is;
c. de naam van de onderzoeksinstelling waaraan de private bijdrage of inzet in natura verschuldigd is of is geworden;
d. het KvK-nummer van de deelnemer en onderzoeksinstelling of, voor zover zij hier niet over beschikken, een ander uniek identificerend nummer;
e. de hoogte van de private bijdrage en inzet in natura in euro’s.
4. De aanvraag voor de vaststelling van PPS-programmatoeslag bevat in ieder geval:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;
b. gegevens over:
1°. de totale subsidiabele kosten die zijn gemoeid met de uitvoering van het samenwerkingsproject, de netwerkactiviteit of de innovatieadviesdienst waarvoor de PPS-programmatoeslag is aangewend, waarbij wordt aangegeven of het gaat om kosten gemoeid met een samenwerkingsproject, netwerkactiviteit of innovatieadviesdienst;
2°. de omvang van de aanwending van de PPS-programmatoeslag per begunstigde deelnemer die voor vaststelling in aanmerking komt.
1. De minister verstrekt op aanvraag PPS-toeslag voor de uitvoering van een samenwerkingsproject (PPS-projecttoeslag) aan:
a. een TKI, of
b. een deelnemer in een samenwerkingsverband.
2. De penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid is een van de deelnemers in dat samenwerkingsverband.
1. De hoogte van de PPS-projecttoeslag bedraagt 25% van de som van de private bijdragen die in totaal voor het desbetreffende samenwerkingsproject aan onderzoeksinstellingen verschuldigd zullen worden.
2. Artikel 3.2.3, tweede en zesde lid, is op de hoogte van de PPS-projecttoeslag van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat niet de private bijdrage en de inzet in natura in een jaar, maar de private bijdrage en de inzet in natura voor het project als geheel in aanmerking wordt genomen.
3. De op grond van dit artikel voor PPS-projecttoeslag in aanmerking genomen private bijdragen en inzet in natura worden niet tevens in aanmerking genomen voor bepaling van de hoogte van de PPS-programmatoeslag.
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor PPS-projecttoeslag indien: (Externe link)
a. ten aanzien van de aanwending van PPS-projecttoeslag voor een samenwerkingsproject niet wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 2.2.2, nummer 28, onderdeel b, c of d in samenhang met nummer 29, van de O&O&I-kaderregeling;
b. de aanwending van PPS-projecttoeslag voor een samenwerkingsproject leidt tot een overschrijding van de aanmeldingsdrempel, bedoeld in artikel 4 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor fundamenteel of industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;
c. niet verzekerd is dat ondernemers en onderzoeksinstellingen onder transparante en redelijke voorwaarden in aanmerking komen voor deelname aan samenwerkingsprojecten die bijdragen aan het TKI-programma;
d. het bestaan van een samenwerkingsproject, en de verschuldigdheid van private bijdragen en inzet in natura daaraan, niet kan worden aangetoond aan de hand van een schriftelijke ondertekende samenwerkingsovereenkomst;
e. het samenwerkingsproject waarvoor de projecttoeslag wordt aangewend niet bijdraagt aan de Nederlandse kennisinfrastructuur;
f. een bepaald samenwerkingsproject is gestart voorafgaand aan de eerste aanvraag waarbij aanwending van de PPS-toeslag of TKI-toeslag voor dat project werd aangevraagd;
g. in geval van een aanvraag van een TKI: de aanwending van de projecttoeslag voor het samenwerkingsproject niet bijdraagt aan het TKI-programma;
h. in geval van een aanvraag van een penvoerder als bedoeld in artikel 3.2.9, tweede lid:
1°. de totale subsidiabele kosten van het samenwerkingsproject waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt aangevraagd, gerekend over de gehele looptijd van het samenwerkingsproject, minder dan € 2.000.000 bedragen;
2°. de gezamenlijke private bijdragen en inzet in natura voor de uitvoering van het samenwerkingsproject minder dan 30% van de totale subsidiabele kosten van het samenwerkingsproject bedragen.
i. het samenwerkingsproject een looptijd heeft van meer dan tien jaar.
2. De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
1. Het TKI dat PPS-projecttoeslag ontvangt, wendt deze toeslag zodanig aan dat het totale bedrag aan steun dat voor de begunstigde deelnemer in een samenwerkingsproject beschikbaar is niet meer bedraagt dan:
a. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek,
b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek, en
c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.
2. De PPS-projecttoeslag aan een deelnemer in een samenwerkingsverband bedraagt, voor zover het steun betreft, niet meer dan:
a. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek,
b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek, en
c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.
3. De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
4. Het TKI dat, onderscheidenlijk de deelnemer in een samenwerkingsverband die de PPS-toeslag ontvangt, neemt bij de aanwending van de PPS-projecttoeslag, indien van toepassing, de gemeenschappelijke ordening van de landbouwproducten in acht, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5. Het TKI dat, onderscheidenlijk de deelnemer van het samenwerkingsverband die de PPS-projecttoeslag ontvangt, wendt de PPS-projecttoeslag aan voor het desbetreffende project.
6. De PPS-projecttoeslag wordt aangewend gedurende de looptijd van het project.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 38 van het besluit, draagt het TKI dat, onderscheidenlijk de deelnemer in een samenwerkingsverband die PPS-projecttoeslag ontvangt, zorg voor een administratie:
a. waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden afgeleid hoe de PPS-projecttoeslag wordt aangewend voor het uitvoeren van het samenwerkingsproject;
b. waaruit op eenvoudige wijze kennis genomen kan worden van de samenwerkingsovereenkomst voor het samenwerkingsproject waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt aangewend, en van de private bijdragen of inzet in natura die op basis van die overeenkomst verschuldigd is;
c. waarin de wijze wordt vastgelegd waarop deelnemers in het samenwerkingsverband dat het samenwerkingsproject uitvoert,omgaan met intellectueel eigendom dat voorkomt uit het betreffende project.
1. De rapportage, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval:
a. een overzicht van de mate waarin het samenwerkingsproject, de private bijdrage aan en de inzet in natura voor dit project van het lopende jaar zijn gerealiseerd;
b. een opgave van de afwijkingen van het TKI-programma;
c. een overzicht van de activiteiten en doelen voor het eerstvolgende jaar.
2. Het TKI, onderscheidenlijk de penvoerder, bedoeld in artikel 3.2.9, tweede lid, zorgt dat actuele informatie over het samenwerkingsproject waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt aangewend, op eenvoudige wijze voor het algemene publiek kenbaar is. De informatie omvat ten minste een beschrijving van het onderzoek, de deelnemende ondernemers en onderzoeksinstellingen en de planning en voortgang.
3. Het tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op informatie over de voorwaarden waaronder deelname door ondernemers en onderzoeksinstellingen aan het samenwerkingsproject waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt verleend, openstaat.
1. Een aanvraag voor PPS-projecttoeslag als bedoeld in artikel 3.2.9 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor PPS-projecttoeslag als bedoeld in artikel 3.2.9 ten minste:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. gegevens over de grondslag, waaronder de topsector of topsectoren waarop de aanvraag ziet, en de omvang van de private bijdrage en inzet in natura voor het samenwerkingsproject;
d. de periode waarover PPS-projecttoeslag wordt aangevraagd, de hoeveelheid PPS-projecttoeslag die wordt aangevraagd, alsmede de projectgegevens, waaronder een korte aanduiding van de activiteit waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt aangevraagd, de start- en einddatum en de totale kosten van het samenwerkingsproject;
e. een overzicht van de subsidiabele kosten per deelnemer van het samenwerkingsverband dat het project uitvoert waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt aangevraagd, waarbij wordt aangegeven of de betreffende kosten betrekking hebben op fundamenteel onderscheidenlijk industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;
f. een afschrift van de door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst waaruit het bestaan blijkt van het samenwerkingsproject waarvoor projecttoeslag wordt aangevraagd, alsmede van de verschuldigdheid en omvang van private bijdragen en inzet in natura, daaraan;
g. een projectplan;
h. ingeval van een aanvraag van een penvoerder als bedoeld in artikel 3.2.9, tweede lid: een verklaring, afgegeven door het TKI dat actief is op het terrein of de terreinen waarop het betreffende samenwerkingsproject betrekking heeft, waaruit blijkt dat het samenwerkingsproject bijdraagt aan het TKI-programma.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel h, geldt dat indien er meerdere TKI’s actief zijn op het terrein of de terreinen waarop het betreffende samenwerkingsproject betrekking heeft, de aanvraag de verklaring, bedoeld in het hier genoemde onderdeel h, van elk van deze TKI’s bevat.
4. De aanvraag voor de vaststelling van PPS-projecttoeslag bevat in ieder geval:
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;
b. gegevens over:
1°. de totale subsidiabele kosten die met de uitvoering van het betreffende samenwerkingsproject gemoeid zijn, per deelnemer in het samenwerkingsverband dat dit project uitvoert;
2°. de omvang per deelnemer van de PPS-projecttoeslag die voor vaststelling in aanmerking komt.
5. De subsidiabele kosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en in het vierde lid, onderdeel b, onder 1°, zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
1. In afwijking van de artikelen 3.2.3, eerste lid, en 3.2.10, eerste lid, worden private bijdragen aan onderzoeksinstellingen, al dan niet binnen een samenwerkingsproject, voor onderzoek dat past binnen een TKI-programma als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, afkomstig van instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in aanmerking genomen tot ten hoogste € 75.000.000 per kalenderjaar voor alle TKI’s tezamen.
2. Indien het totaal van de tot een kalenderjaar te rekenen private bijdragen van instellingen als bedoeld in het eerste lid in eze deze wijzigine voeren.terughoudendheid om nu nog principieerste lid erjaar plaats. ogrammatoeslag neit etreden mma werkz het bedrag, bedoeld in het eerste lid, overschrijden, worden de private bijdragen in aanmerking genomen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen voor PPS-toeslag of TKI-toeslag waarin deze private bijdragen zijn opgevoerd.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 3.2.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 3.2.9, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Op aanvragen voor TKI-toeslag die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend, op TKI-toeslag die vóór de inwerkingtreding van deze regeling is verleend en op TKI-toeslag die vóór de inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld, blijft de Regeling nationale EZ-subsidies van toepassing zoals die luidde onmiddellijk vóór dat tijdstip.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 17 november 2016
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Met deze wijzigingsregeling worden aanpassingen aangebracht in titel 3.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies. Voor bepaalde projecten wordt de mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden gecreëerd om niet via een TKI, maar rechtstreeks bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (‘RVO’) van het ministerie van Economische Zakenaanvragen in te dienen voor projecttoeslag. De projecttoeslag wordt vervolgens rechtstreeks verstrekt aan de deelnemers in het samenwerkingsverband dat het samenwerkingsproject uitvoert.
In verband met deze wijziging is titel 3.2 anders opgezet. De bepalingen betreffende de programmatoeslag en de projecttoeslag zijn nu gescheiden en in afzonderlijke paragrafen opgenomen. In paragraaf 3.2.2 zijn alle bepalingen samengebracht die betrekking hebben op de programmatoeslag, en in paragraaf 3.2.3 de bepalingen over de projecttoeslag. Aan het slot, in paragraaf 3.2.4, zijn nog enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op beide typen toeslagen.
Verder zijn ter verduidelijking enkele (redactionele) aanpassingen doorgevoerd, en zijn de aanduidingen boven de artikelen in lijn gebracht met die in andere subsidiemodules in de Regeling nationale EZ-subsidies. Daarnaast is de benaming ‘TKI-toeslag’ gewijzigd in ‘PPS-toeslag onderzoek en innovatie’ (hierna ook wel aangeduid als ‘PPS-toeslag’, waartoe de ‘PPS-programmatoeslag’ en de ‘PPS-projecttoeslag’ gerekend moeten worden). Een en ander wordt hieronder nader toegelicht. Afgezien van de bovengenoemde inhoudelijke en redactionele wijzigingen, is titel 3.2 in de kern hetzelfde gebleven.
Sinds de invoering van de TKI-toeslagregeling kent deze de programmatoeslag. Het TKI speelt hierin een centrale ondersteunende rol, onder meer bij het verbinden van partijen om tot een samenwerkingsverband te komen en het initiëren van een project. Het is vervolgens ook (uitsluitend) aan het TKI om programmatoeslag aan te vragen en – binnen de daartoe geldende kaders – te bepalen voor welke samenwerkingsprojecten of innovatieactiviteiten de verkregen toeslagmiddelen worden aangewend.
Binnen de TKI-toeslagregeling bestaat sinds 2014, naast de programmatoeslag, ook de mogelijkheid om de zogenoemde projecttoeslag aan te vragen. Deze vorm van toeslag is geïntroduceerd om grote projecten waarvan de private bijdragen over de hele looptijd vastliggen, gelijk bij de start zekerheid te kunnen bieden over de toekenning van TKI-middelen voor de gehele looptijd van het project (tot maximaal tien jaar). Hier geldt steeds dat het samenwerkingsproject dat de private grondslag vormt voor de bepaling van de hoogte van de projecttoeslag, tevens het project is waarvoor de ontvangen toeslag wordt aangewend. Kort gezegd: het grondslagproject is tevens inzetproject.
In de praktijk komt het geregeld voor dat samenwerkingsverbanden zelf, dus zonder wezenlijke betrokkenheid van een TKI, het initiatief nemen voor een dergelijk groot project. De ondersteunende rol van het TKI bij de totstandkoming van projecten waarvoor projecttoeslag wordt aangevraagd en bij de aanwending van de projecttoeslagen is daarmee in de praktijk soms beperkter dan bij de programmatoeslag.
Niettemin gold op grond van de voormalige regeling dat ook voor dit soort projecten uitsluitend projecttoeslag kon worden verkregen en aangewend, indien het TKI deze toeslag had aangevraagd en doorgeleid naar deelnemers in de projecten. Een verruiming in de mogelijkheden tot aanvraag van PPS-projecttoeslag zou zowel het TKI als de aanvragers ontlasten en een vergroting vormen van de efficiëntie op dit punt. Dit sluit aan bij de aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van de tussenevaluatie van de TKI-toeslagregeling die in oktober 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd1.
Daarnaast kan het feit dat de projecttoeslag enkel via een TKI verkregen kon worden, belemmerend werken voor de totstandkoming van samenwerkingsprojecten die het terrein van meerdere TKI’s betreffen (‘cross-sectorale projecten’), waarvoor de regie niet duidelijk binnen één TKI ligt en de betrokken TKI’s onderling verschillende werkwijzen hanteren.
Om deze redenen is het met deze wijzigingsregeling mogelijk gemaakt dat ook deelnemers in samenwerkingsverbanden toeslag kunnen aanvragen. Blijkens artikel 20 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dient een penvoerder in dat geval namens de deelnemers een aanvraag in. In het nieuwe artikel 3.2.9 van de regeling is bepaald dat een van de deelnemers van het samenwerkingsverband penvoerder is. In de praktijk zal dit veelal de onderzoeksinstelling binnen het samenwerkingsverband zijn, maar het is dus mogelijk dat een andere deelnemer binnen het samenwerkingsverband deze rol op zich neemt. Deze nieuwe aanvraagmogelijkheid voor deelnemers in samenwerkingsverbanden creëert een procedurele versimpeling en verbetert de inzetbaarheid van het instrument TKI-projecttoeslag voor grote en cross-sectorale projecten.
Het gebruik van deze nieuwe aanvraagmogelijkheid is optioneel. Het blijft mogelijk om de projecttoeslag door een TKI te laten aanvragen. Indien het gaat om projecten waar het TKI bij de totstandkoming een eigenstandige rol heeft, ligt het ook voor de hand dat de projecttoeslag als voorheen door een TKI wordt aangevraagd.
Projecttoeslag kan alleen aan deelnemers in een samenwerkingsverband worden verstrekt voor een samenwerkingsproject met een substantiële omvang en met substantiële private bijdragen. Concreet geldt als ondergrens een minimum van € 2 miljoen aan totale subsidiabele projectkosten per samenwerkingsproject, waarvan tenminste 30% bestaat uit private bijdragen. Dit stevige private aandeel markeert dat er vanuit het bedrijfsleven behoefte is aan het onderzoeksproject en vormt daarmee een waarborg dat het project, ook al is het buiten de directe invloed van het TKI zelf tot stand gekomen, vraaggestuurd is. De ondergrens leidt er voorts toe dat het TKI voor de kleinere projecten, die vaak in samenwerking met het midden- en kleinbedrijf (mkb) worden opgezet, een sterke ondersteunende rol kan behouden en zelf aanvrager blijft van dergelijke projecttoeslagen. Zo wordt voorkomen dat de regisserende programmerende rol van het TKI wordt uitgehold.
Voor projecten waarvoor door deelnemers in samenwerkingsverbanden projecttoeslag wordt aangevraagd, blijft inhoudelijke aansluiting bij het TKI-programma een voorwaarde, evenals bij programma- of projecttoeslag die door een TKI wordt aangevraagd. Om deze aansluiting te waarborgen, dient de penvoerder bij de aanvraag een verklaring mee te sturen van het TKI dat actief is op het terrein waar het project op ziet (of van meerdere TKI’s in het geval van een cross-sectoraal project). Uit deze TKI-verklaring moet blijken dat het project bijdraagt aan het TKI-programma en daarmee ook aan de afspraken die in de gouden driehoek van de topsectoren zijn uitgewerkt, zoals de Kennis- en Innovatie Agenda en de daarop gebaseerde innovatiecontracten. Tijdens de opzet van het project kunnen de deelnemers in het samenwerkingsverband dit reeds afstemmen met het TKI, zodat het verkrijgen van de TKI-verklaring geen procedureel beletsel vormt voor het doen van de aanvraag.
Nu niet alleen TKI’s, maar ook deelnemers in samenwerkingsverbanden toeslag kunnen aanvragen, is de term ‘TKI-toeslag’ gewijzigd in ‘PPS-toeslag onderzoek en innovatie’. Deze term doet ook meer recht aan het doel van de toeslag: het stimuleren van het opzetten en uitvoeren van samenwerkingsprojecten, zowel via programma- als via projecttoeslagen.
De hierboven beschreven wijziging heeft een verwaarloosbaar effect op de regeldruk. De introductie van de nieuwe mogelijkheid voor deelnemers van een samenwerkingsverband om zelf projecttoeslag aan te vragen, leidt naar verwachting tot een verschuiving van de administratieve lasten, doordat bij het TKI de administratieve verplichtingen wegvallen en de penvoerder de verantwoordelijkheid voor de aanvraag, rapportage en verantwoording van de projecttoeslag overneemt. Naar verwachting zal, conform de huidige praktijk, de penvoerder de onderzoeksorganisatie zijn die als hoofduitvoerder van het onderzoek de voornaamste ontvanger van de projecttoeslag is en daardoor tevens reeds de administratie voert voor haar eigen aandeel in het project. De administratieve lasten voor de toeslag die naar overige deelnemers in het project vloeit, zijn naar verwachting hierdoor verwaarloosbaar. Hoewel het verkrijgen van een verklaring van het TKI of de TKI’s, inhoudende dat het project bijdraagt aan het TKI-programma, een extra administratieve last in het proces is, zal dit in de praktijk geen extra tijd kosten ten opzichte van de gebruikelijke route waarbij het TKI of de TKI’s zelf ook moeten beoordelen of een project binnen het eigen programma past. Deze route komt tegemoet aan de wens zoals geuit in de tussenevaluatie van de TKI-toeslagregeling om als penvoerder van een groot project direct te kunnen schakelen met RVO, waardoor direct de juiste informatie kan worden aangeleverd.
De eenmalige en structurele administratieve lasten blijven hierdoor nagenoeg gelijk.
Titel 3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd onder artikel 25 (wat betreft de samenwerkingsprojecten die bestaan uit fundamenteel of industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan) en artikel 28 (wat betreft innovatieadviesdiensten) van de algemene groepsvrijstellingsverordening2.
De steunintensiteit bedraagt voor elke begunstigde onderneming ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek, 50% van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek en 25% van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling. Wat betreft innovatiesteun aan kleine en middelgrote ondernemingen bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 50% van de in aanmerking komende kosten. Binnen titel 3.2 zijn enkel innovatieadviesdiensten, met uitzondering van opleiding, subsidiabel.
De hierboven beschreven wijziging heeft geen gevolgen voor de staatssteunrechtvaardiging. Het toevoegen van een mogelijkheid voor deelnemers in een samenwerkingsverband om PPS-projecttoeslag rechtstreeks bij RVO aan te vragen in plaats van via een TKI, leidt niet tot een andere groep begunstigden. Ook is geen sprake van een wijziging of uitbreiding van de activiteiten waarvoor steun wordt verleend, noch heeft de nieuwe additionele aanvraagmogelijkheid invloed op de steunintensiteit. Deze additionele aanvraagmogelijkheid heeft uitsluitend effect op de manier waarop de toeslaggelden worden doorgeleid naar de begunstigden. Omdat titel 3.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies als geheel echter opnieuw is vastgesteld en de benaming ‘TKI-toeslag’ is gewijzigd in ‘PPS-toeslag onderzoek en innovatie’, wordt de onderhavige wijziging voor de goede orde binnen 20 dagen na publicatie ter kennisgeving bij de Europese Commissie gemeld.
Deze regeling treedt met ingang van 1 februari 2017 in werking. Deze datum vormt een afwijking van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de onderhavige regeling begunstigend is voor (potentiële) gebruikers van PPS-toeslag. Overigens wordt wel voldaan aan de eis uit het hierboven genoemde kabinetsbeleid dat de publicatie meer dan twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding plaatsvindt.
De meeste begripsomschrijvingen zijn, op enkele tekstuele aanpassingen na, ongewijzigd gebleven.
Er is een begripsomschrijving van ‘innovatiemakelaar’ toegevoegd. Dit begrip werd al gehanteerd in de regeling en duidelijkheidshalve is nu een begripsomschrijving opgenomen. De begripsomschrijving komt overeen met definitie van dit begrip in een andere subsidiemodule binnen de Regeling nationale EZ-subsidies, te weten de TKI MKB-versterking (titel 3.3).
Verder is een kleine aanpassing doorgevoerd in de definitie van TKI-relevante onderzoeksopdracht. In deze begripsomschrijving is nu verduidelijkt dat het gaat om een opdracht van een onderneming. Het gaat bij de TKI-relevante onderzoeksopdrachten om de situatie dat een onderzoeksorganisatie geheel in opdracht van een onderneming een door de onderneming gewenst en bepaald onderzoek uitvoert, dat ook door die onderneming wordt bekostigd. In een dergelijk geval is dus geen sprake van daadwerkelijke samenwerking tussen de onderneming en de onderzoeksorganisatie. Dit maakt ook dat een TKI-relevante onderzoeksopdracht (contractonderzoek) geen samenwerkingsproject kan zijn als gedefinieerd in ditzelfde artikel 3.2.1, en impliceert daarmee dat een verkregen PPS-programmatoeslag niet aangewend kan worden voor TKI-relevante onderzoeksopdrachten.
Het oorspronkelijke tweede lid van artikel 3.2.1 is geschrapt. Dit met het oog op de reeds in het Kaderbesluit regeling nationale EZ-subsidies opgenomen definitie van ‘onderzoeksorganisatie’. In plaats daarvan is de begripsomschrijving ‘onderzoeksinstelling’ ingevoerd. Dit is een onderzoeksorganisatie als gedefinieerd in het Kaderbesluit, die alle winst opnieuw investeert in de in de begripsomschrijving genoemde soorten onderzoek, ontwikkeling of onderwijs. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd.
Artikel 3.2.3, derde lid, regelt in welke mate TKI-relevante onderzoeksopdrachten, in relatie tot samenwerkingsprojecten, meegeteld mogen worden als private grondslag, op basis waarvan vervolgens de hoogte van de programmatoeslag wordt bepaald. Teneinde er voor te zorgen dat het merendeel van de private grondslag nog steeds gegenereerd wordt door daadwerkelijke samenwerkingsprojecten (en zo PPS wordt gestimuleerd), bepaalt het derde lid van artikel 3.2.3 dat niet meer dan 40% van de totale private grondslag binnen het werkterrein van een bepaalde TKI mag voortkomen uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten (contractonderzoek).
Thans is verduidelijkt dat om die totale private grondslag per werkterrein van het TKI te bepalen, niet alleen gekeken moet worden naar de private bijdragen aan samenwerkingsprojecten en aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten die als grondslag dienen voor de programmatoeslag (artikel 3.2.3, eerste en tweede lid), maar ook naar de private bijdragen aan samenwerkingsprojecten die als grondslag dienen voor de projecttoeslag (artikel 3.2.10, eerste lid). Alleen door ook laatstgenoemde private bijdragen mee te nemen, wordt een volledig beeld gekregen van het totaal aan private grondslag dat op dat terrein van een TKI wordt gegenereerd. Het gaat steeds om de private bijdragen die zijn gerealiseerd in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag voor de programmatoeslag door het betreffende TKI is ingediend.
Let wel, de hier bedoelde private bijdragen en inzet in natura ter verkrijging van projecttoeslagen worden op de beschreven wijze enkel meegewogen om aan de hand daarvan te bepalen hoeveel ruimte een TKI heeft om TKI-relevante onderzoeksopdrachten mee te laten tellen als private grondslag ter verkrijging van programmatoeslag. Dit betekent echter niet dat de private bijdragen die zijn gegenereerd ter verkrijging van projecttoeslag ook meetellen bij de private grondslag van de programmatoeslag als zodanig, en dat daarover dus een toeslagpercentage wordt gerekend. Dit laatste is op grond van het bepaalde in artikel 3.2.10, derde lid, uitdrukkelijk niet toegestaan, omdat private grondslag dan dubbel zou worden meegeteld, zowel ter verkrijging van programmatoeslag als ter verkrijging van projecttoeslag.
In het zesde lid is voor de duidelijkheid, en in aansluiting op de bestaande praktijk, de zinsnede toegevoegd ‘en inzet in natura die in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag van de PPS-programmatoeslag is ingediend, aan onderzoeksorganisaties verschuldigd zijn geworden’.
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden voor de PPS-programmatoeslag. Vóór inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling bevatte titel 3.2 uitsluitend een bepaling aangeduid als ‘toewijzingsgronden’. Er is gekozen voor het formuleren van afwijzingsgronden in plaats van toewijzingsgronden om de titel meer in lijn te brengen met andere titels van de Regeling nationale EZ-subsidies. In wezen zijn de gronden echter hetzelfde gebleven en is het toetsingskader voor de aanvraag aldus niet gewijzigd. Wel zijn enkele gronden die voorheen als toewijzingsgronden waren geformuleerd, verplaatst naar artikel 3.2.5 (nieuw). Dit artikel gaat over de aanwending van PPS-programmatoeslag. Dit sluit beter aan op de systematiek rond aanvraag door, verlening aan en aanwending van PPS-programmatoeslag door een TKI.
Verder is in artikel 3.2.4, onderdeel c (nieuw), een redactionele aanpassing aangebracht. Er wordt afwijzend beslist op een aanvraag voor PPS-programmatoeslag als een samenwerkingsproject ‘niet bijdraagt’ aan het TKI-programma. Voorheen bevatte de regeling de eis dat sprake moest zijn van ‘meerwaarde voor het TKI-programma’. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd. Het betreft louter een tekstuele aanpassing.
Onderdeel d van het onderhavige artikel is toegevoegd. Artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van het besluit bepaalt reeds dat afwijzend op een subsidieaanvraag wordt beslist indien de subsidieverstrekking zou leiden tot een overschrijding van de aanmeldingsdrempel (thans vervat in artikel 4 van de algemene groepsvrijstellingsverordening). In artikel 3.2.4, onderdeel d (nieuw), is nader gespecificeerd om welke steuncategorieën het hierbij gaat, nl. fundamenteel en industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en innovatieadviesdiensten. Tegen deze achtergrond is eenzelfde bepaling ook in artikel 3.2.11 (nieuw), onderdeel b, opgenomen.
In onderdeel e (artikel 3.2.7, tweede lid, onderdeel e (oud)) wordt met het oog op de wijziging van de benaming van TKI-toeslag naar PPS-toeslag thans niet alleen gerefereerd aan de aanwending van PPS-toeslag, maar ook naar de voorloper daarvan, de TKI-toeslag.
Dit artikel bevat bepalingen over aanwending van de PPS-programmatoeslag door het TKI. Deze waren voorheen opgenomen in artikel 3.2.8 (oud). Met onderhavige wijzigingsregeling is een aantal bepalingen toegevoegd. Het betreft de onderdelen a, c en d. De toeslag moet zodanig aangewend worden dat voldaan wordt aan de relevante voorwaarden van de Europese steunkaders, dat verzekerd is dat het samenwerkingsproject bijdraagt aan de Nederlandse kennisinfrastructuur. Deze bepalingen zijn toegevoegd om te verduidelijken dat het TKI de toeslag dient aan te wenden in overeenstemming met de relevante Europese staatssteunkaders en dat de toeslag conform de doelstellingen van de PPS-toeslag besteed wordt. Als het TKI zich niet houdt aan de bepalingen in artikel 3.2.5, kan de toeslag lager of op nihil worden vastgesteld.
Verder is nog een aantal kleine redactionele wijzigingen doorgevoerd in de formulering van de onderdelen.
Het nieuwe artikel 3.2.6 komt overeen met artikel 3.2.11 (oud) van de TKI-toeslagregeling, met dien verstande dat artikel 3.2.6 geheel is toegespitst op de programmatoeslag. In onderdeel b van dit artikel is verduidelijkt dat de samenwerkingsovereenkomst betreffende het inzetproject in de administratie beschikbaar moet zijn. De vroegere formulering zou onbedoeld de suggestie kunnen wekken dat de samenwerkingsovereenkomst op het grondslagproject betrekking zou moeten hebben.
Artikel 3.2.11, tweede lid (oud), is geschrapt. Dit lid bevatte de mogelijkheid om de toeslag op nihil te stellen indien de administratie geheel of gedeeltelijk ontbreekt. Dit met het oog op artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (‘Awb’). Dit artikel biedt de mogelijkheid om een subsidie lager of op nihil vast te stellen of in te trekken, indien, kort gezegd, de gesubsidieerde activiteit niet of niet geheel wordt uitgevoerd, niet voldaan is aan de subsidieverplichtingen of indien onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt. Gelet hierop is het vroegere tweede lid overbodig en dekte het de lading van artikel 4:48 Awb ook niet geheel.
Het onderhavige artikel correspondeert met artikel 3.2.12 (oud). Op onderdelen is de formulering aangescherpt. Zo is in aansluiting op de bestaande praktijk in het eerste lid, onderdeel a, verduidelijkt dat het gaat om de mate van realisatie van de inzetprojecten.
In deze bepaling wordt aangegeven welke gegevens verstrekt moeten worden bij het indienen van een aanvraag voor PPS-programmatoeslag. Voorheen waren de informatieverplichtingen opgenomen in artikel 3.2.12. Deze bepaling is in de kern niet gewijzigd. Er is een aantal redactionele wijzigingen aangebracht. Verder is in de onderdelen c en d en in het derde lid duidelijk gemaakt dat bij de aanvraag niet alleen de omvang van de private (geldelijke) bijdragen, maar ook de omvang van de inzet in natura moet worden weergegeven, alsmede de mate van realisatie van die inzet. Dit sluit aan op de reeds bestaande praktijk. In onderdeel e is nader gespecificeerd wat verstaan wordt onder hetgeen voorheen werd aangeduid als ‘begrote inzet programmatoeslag’. Wat betreft de eisen voor een aanvraag tot vaststelling in het vierde lid, is de eis geschrapt dat gegevens over de grondslag moeten worden verstrekt. Deze eis is overbodig, omdat deze gegevens reeds bij de aanvraag tot verlening van toeslag wordt verstrekt. Ook is de eis geschrapt dat aangegeven moet worden op welk jaar de vast te stellen PPS-programmatoeslag betrekking heeft. Deze informatie is reeds te herleiden uit het in onderdeel a van dit lid bedoelde referentienummer. Verder is in dit lid, onderdeel b, onder 1°, verduidelijkt wat bedoeld wordt met wat voorheen werd aangeduid als ‘totale aangewende private bijdrage’.
In dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat PPS-projecttoeslag niet langer enkel door een TKI kan worden aangevraagd, maar ook door deelnemers in samenwerkingsverbanden, via een penvoerder. Voor de achtergrond van deze wijziging wordt verwezen naar deel 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Deze bepaling komt vrijwel geheel overeen met artikel 3.2.5 (oud). In het tweede lid is verduidelijkt dat voor de toepassing van het toeslagpercentage van 40%, dat genoemd wordt in het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 3.2.3, tweede lid, niet enkel rekening moet worden gehouden met de private bijdragen, maar ook met de inzet in natura. Dit sluit overigens geheel aan bij de reeds bestaande praktijk.
Deze bepaling bevat de gronden voor afwijzing van een aanvraag voor PPS-projecttoeslag. Net als bij artikel 3.2.4 waren deze gronden voorheen als toewijzingsgronden geformuleerd. Deze waren opgenomen in artikel 3.2.7 (oud). Verder wordt in onderdeel d enkel nog gerefereerd aan samenwerkingsprojecten en niet ook aan innovatieactiviteiten. Anders dan PPS-programmatoeslag wordt PPS-projecttoeslag uitsluitend aangewend voor samenwerkingsprojecten.
Nieuw is de afwijzingsgrond in onderdeel h, die betrekking heeft op aanvragen voor PPS-projecttoeslag ingediend door een penvoerder. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting reeds is aangegeven, geldt dat alleen PPS-projecttoeslag aan deelnemers in samenwerkingsverbanden verstrekt kan worden voor grote projecten. Of het een groot project betreft, wordt bepaald door de totale subsidiabele kosten van het samenwerkingsproject (deze moeten ten minste € 2.000.000 bedragen) én de omvang van het aandeel daarin van private bijdragen en bijdragen in natura (dit aandeel moet tenminste 30% zijn). Indien aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, wordt de aanvraag voor PPS-projecttoeslag afgewezen. Zie verder de toelichting in het algemeen deel.
Evenals in artikel 3.2.11 zijn de verwijzingen naar innovatieactiviteiten verwijderd. PPS-projecttoeslag wordt hiervoor niet aangewend. Het tweede lid is nieuw en heeft enkel betrekking op PPS-projecttoeslag aangevraagd door een penvoerder als deelnemer in een samenwerkingsverband. Aangezien de door de penvoerder aangevraagde PPS-projecttoeslag rechtstreeks wordt verleend aan de deelnemers in een samenwerkingsverband, is een andere formulering van de bepaling betreffende de steunintensiteit vereist dan die in het eerste lid die voor door TKI’s aangevraagde projecttoeslagen geldt. Deze formulering komt overeen met die in andere subsidiemodules binnen de Regeling nationale EZ-subsidies. Met de zinsnede ‘voor zover het steun betreft’ wordt tot uitdrukking gebracht dat enkel indien sprake is van staatssteun, de staatssteunkaders (en zo ook de steunintensiteitsbepalingen) van toepassing zijn. De verwijzing in het eerste lid naar ‘steun’ heeft diezelfde strekking. Dit impliceert onder meer dat de steunintensiteitsbepalingen in het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn indien de begunstigde deelnemer die PPS-projecttoeslag aanwendt (ontvangen van een TKI of rechtstreeks) een onderzoeksorganisatie is, en deze onderzoeksorganisatie deze toeslag aanwendt voor een niet-economische activiteit. Op grond van paragraaf 2.1.1 van de O&O&I-kaderregeling is dan immers geen sprake van steun.
Deze bepaling komt overeen met artikel 3.2.11 (oud), dat toen nog zowel op programma- als projecttoeslag zag. Het bevat de verplichting van de ontvanger van de PPS-projecttoeslag om een deugdelijke administratie te voeren omtrent, kort gezegd, de uitvoering van het samenwerkingsproject. Verduidelijkt is dat deze meer specifiek op de PPS-projecttoeslag toegespitste administratieverplichting een aanvulling vormt op hetgeen op basis van artikel 38 van het Kaderbesluit geadministreerd dient te worden.
Evenals in de (nieuwe) artikelen 3.2.11 en 3.2.12, zijn de verwijzingen naar innovatieactiviteiten verwijderd. Verder is in onderdeel c verduidelijkt dat de samenwerkingsovereenkomsten niet alleen betrekking hebben op projecten waarvoor private bijdragen verschuldigd zijn, maar ook op projecten waarvoor inzet in natura verschuldigd is geworden.
Deze bepaling heeft betrekking op de in artikel 39 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bedoelde rapportage (voor gesubsidieerde activiteiten die langer dan 12 maanden duren) en beschrijft uit welke elementen deze rapportage in ieder geval dient te bestaan. Anders dan in het voor de programmatoeslag vergelijkbare artikel 3.2.7, eerste lid, onderdeel d, is in dit artikel de verwijzing naar een overzicht van de mate waarin de uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten voortvloeiende kennis wordt toegepast in samenwerkingsprojecten, achterwege gelaten. Dergelijk contractonderzoek wordt ingeval van een projecttoeslag niet meegerekend als grondslag die PPS-projecttoeslag genereert, omdat dit geen samenwerkingsproject is en de PPS-projecttoeslag daarvoor dus ook niet kan worden aangewend.
Voorts is bepaald dat indien het een aanvraag van een deelnemer (als penvoerder) in een samenwerkingsverband betreft, het ook de penvoerder is die verplicht is om actuele informatie van samenwerkingsprojecten te publiceren. De penvoerder is als administratieve spil van het samenwerkingsverband het meest geëigend om deze verplichting op zich te nemen. Bovendien ligt deze verplichting ook in het verlengde van de rapportageverplichting die op grond van het onderhavige artikel, in samenhang met artikel 39, tweede lid, van het Kaderbesluit, reeds bij de penvoerder rust. Artikel 44, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies vormt de grondslag voor het opleggen van deze specifieke, op de onderhavige PPS-subsidiemodule toegespitste verplichting aan de penvoerder.
Dit artikel bepaalt welke gegevens verstrekt moeten worden bij het indienen van de aanvraag van PPS-projecttoeslag.
De belangrijkste wijziging in dit artikel is vervat in onderdeel h. Dit onderdeel vereist dat bij de aanvraag voor PPS-projecttoeslag door een penvoerder een zogenoemde TKI-verklaring wordt gevoegd waaruit blijkt dat het samenwerkingsproject waarvoor toeslag wordt aangevraagd, bijdraagt aan het TKI-programma. Voor de achtergrond van deze eis wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting. Indien een dergelijke ‘positieve’ TKI-verklaring ontbreekt bij de aanvraag, ook nadat een termijn is gesteld voor het alsnog aanleveren van deze verklaring, zal RVO namens de minister besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Aan een inhoudelijke behandeling van de aanvraag wordt dan in het geheel niet toegekomen.
In het vierde lid, betreffende de vereiste gegevens voor aanvraag van de vaststelling van de PPS-projecttoeslag, is de eis geschrapt dat aangegeven moet worden op welk jaar de vast te stellen projecttoeslag betrekking heeft. Deze informatie is reeds te herleiden uit het in onderdeel a van dit lid bedoelde referentienummer. Ook is de eis geschrapt dat gegevens worden verstrekt over de wijze van aanwending van de projecttoeslag. Deze bepaling is overbodig, nu artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies deze eis feitelijk reeds stelt.
De overige wijzigingen betreffen redactionele aanpassingen en enkele verduidelijkingen.
Deze bepaling (corresponderend met artikel 3.2.6 (oud)) bevat het maximum dat is vastgesteld voor de totale omvang van bijdragen van Algemeen Nut Beogende Instellingen (‘ANBI’) die in aanmerking wordt genomen als private grondslag, ter bepaling van de hoogte van zowel de programma- als de projecttoeslag. Dit wordt ook wel het ANBI-plafond genoemd. Door de toevoeging ‘voor alle TKI’s tezamen’ is in het eerste lid verduidelijkt dat het plafond niet per topsector of per TKI geldt, maar overkoepelend, voor alle TKI’s tezamen. Tegen deze achtergrond is de onderhavige bepaling aan het eind van titel 3.2 gepositioneerd en niet in de specifieke paragrafen per type PPS-toeslag.
In het tweede lid is in aansluiting op de bestaande praktijk verduidelijkt welke private bijdragen van ANBI’s nog als grondslag kunnen worden meegenomen ter bepaling van de hoogte van PPS-toeslag, indien het ANBI-plafond in een kalenderjaar overschreden wordt.
Artikel II van de onderhavige wijzigingsregeling bevat overgangsrecht. Dit borgt dat op aanvragen voor, en verleningen en vaststellingen van wat voorheen ‘TKI-toeslag’ heette, de Regeling nationale EZ-subsidies van toepassing blijft zoals die luidde vóór 1 februari 2017 (de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling).
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-63016.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.