De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met
de Minister van Economische Zaken,
Gelet op artikel 1.7a, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek;
Besluit:
ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE REGELING FINANCIEN HOGER ONDERWIJS
De Regeling financiën hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
Na paragraaf 8 wordt een nieuwe paragraaf 8a ingevoegd, luidende:
Paragraaf 8a. Experimenten
Artikel 18. Experiment prestatiebekostiging
-
1. De Minister kent de middelen die in verband met het niet of in onvoldoende mate presteren,
bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit experiment prestatiebekostiging
hoger onderwijs, voor het jaar 2017 bij hogescholen of universiteiten in mindering
zijn gebracht op de middelen voor onderwijskwaliteit en studiesucces, toe aan de hogescholen
of universiteiten die de prestaties met betrekking tot alle drie de aspecten, bedoeld
in artikel 13, eerste lid, onderdelen a, b en c, van het Besluit experiment prestatiebekostiging
hoger onderwijs in voldoende mate hebben behaald.
-
2. Toekenning vindt uiterlijk in november 2016 plaats.
-
3. Kortingen die hebben plaatsgevonden bij hogescholen worden overeenkomstig het eerste
lid uitsluitend verdeeld over hogescholen.
-
4. Kortingen die hebben plaatsgevonden bij universiteiten worden overeenkomstig het
eerste lid uitsluitend verdeeld over universiteiten.
-
5. De toe te kennen bedragen worden berekend overeenkomstig artikel 10, tweede en vierde
lid, eerste volzin, van het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs,
met dien verstande dat het aandeel in de studentgebonden financiering, bedoeld in
artikel 4.7 van het besluit, en in de onderwijsopslag in percentages, bedoeld in artikel
4.11, tweede lid, van het besluit, van de hogescholen en universiteiten die niet in
voldoende mate hebben gepresteerd, bij deze berekening buiten beschouwing wordt gelaten.
-
6. Betaling vindt plaats in 2017 vanaf de maand februari.
ARTIKEL II INWERKINGTREDING
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker
TOELICHTING
Aanleiding
In deze regeling wordt vastgesteld hoe de korting op het budget voor onderwijskwaliteit
en studiesucces die als gevolg van de eindbeoordeling van de realisatie van de prestatieafspraken,
in het kader van het experiment prestatiebekostiging, bij instellingen plaatsvindt,
wordt herverdeeld. Omdat daarbij deels wordt afgeweken van de reguliere verdeelsystematiek
is een regeling gewenst. Onder experiment prestatiebekostiging wordt in deze toelichting
verstaan: experiment als bedoeld in het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger
onderwijs.
De grondslag voor deze wijzigingsregeling is artikel 1.7a, derde lid, van de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) dat de mogelijkheid biedt
in het kader van een experiment bij ministeriële regeling uitvoeringsvoorschriften
vast te stellen. Deze wijzigingsregeling strekt daartoe.
Voor de herverdeling van de hiervoor bedoelde te korten bedragen zijn als uitgangspunt
gehanteerd de hoofdlijnenakkoorden die de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
in december 2011 met VSNU en HBO-raad hebben afgesloten en die onder meer gingen over
de systematiek van prestatieafspraken en prestatiebekostiging. De hoofdlijnenakkoorden
vormden de context voor het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs.
In de hoofdlijnenakkoorden is aangekondigd dat ‘De opbrengsten van de kortingen op
de instellingen die niet alle afgesproken prestaties hebben gerealiseerd, proportioneel
(worden) verdeeld over de instellingen die in alle 3 de categorieën de beoogde resultaten
hebben behaald’.
Rekenmethode
Voor de verdeling van de opbrengst van de kortingen worden de voorlopige bedragen
voor onderwijskwaliteit en studiesucces uit de eerste rijksbijdragebrief 2017 als
uitgangspunt genomen. Bekeken wordt wat het aandeel is in het onderdeel onderwijskwaliteit
en studiesucces van iedere instelling die in voldoende mate gepresteerd heeft. De
voorlopige bedragen voor onderwijskwaliteit en studiesucces voor instellingen die
niet in voldoende mate gepresteerd hebben, worden bij de berekening van die aandelen
buiten beschouwing gelaten. Op die manier kan de volledige korting uitsluitend verdeeld
worden over de instellingen die in voldoende mate gepresteerd hebben.
Proces
De concrete bedragen die voortvloeien uit de hiervoor beschreven verdeelsystematiek
kunnen pas worden vastgesteld nadat bekend is wat de omvang is van de te korten bedragen.
Concrete besluiten daarover zullen in november 2016 worden genomen.
De bedragen worden uiterlijk in februari 2017 verwerkt in de bekostiging van het hoger
onderwijs. De Regeling financiën hoger onderwijs zal in verband daarmee worden gewijzigd.
De daaruit voortvloeiende aanpassingen van de rijksbijdragen aan hogescholen en universiteiten
vinden plaats bij de tweede rijksbijdragebrief 2017.
De onderhavige regeling beoogt instellingen helderheid te geven over de verdeelsystematiek
die de minister zal hanteren. Dat neemt niet weg dat instellingen rekening dienen
te houden met neerwaartse bijstellingen van de toegekende bedragen in verband met
succesvolle bezwaar- en beroepsprocedures. Die kunnen immers opnieuw tot herverdeling
leiden. De individuele instellingen zullen hierop ook worden gewezen in de hiervoor
bedoelde toekenningsbesluiten.
Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten. Er worden geen structurele of eenmalige administratieve lasten als gevolg
van deze regeling voorzien omdat de bestaande informatieverplichtingen jegens de overheid
niet wijzigen.
Uitvoering, toezicht en handhaving
Er zijn geen uitvoeringsconsequenties voor de Inspectie. De Inspectie pleegt geen
extra inzet voor handhaving van de regeling. Er zijn wel uitvoeringsconsequenties
voor DUO. DUO zal zorgdragen voor de betaling van de in het eerste lid van artikel
18 bedoelde bedragen. De omvang van de aan individuele hogescholen respectievelijk
individuele universiteiten te betalen bedragen, wordt overeenkomstig hetgeen hierboven
beschreven onder ‘proces’, vastgesteld door het ministerie van OCW.
Deze toelichting wordt gegeven in overeenstemming met de Minister van Economische
Zaken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker