Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatscourant 2016, 62566 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatscourant 2016, 62566 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;
Besluiten:
In dit besluit wordt verstaan onder:
de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
de commissie, bedoeld in artikel 2.
1. De commissie heeft tot taak onderzoek te doen naar:
a. het fysiek en psychisch geweld dat zich tussen 5 mei 1945 en heden heeft voorgedaan jegens minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en in pleeggezinnen, minderjarigen die krachtens een rechterlijke machtiging zijn geplaatst in een ggz-instelling en minderjarige vreemdelingen die onder voogdij zijn gesteld van een voogdij instelling en geplaatst zijn in een pleeggezin of opvang van overheidswege;
b. het fysiek en psychisch geweld dat zich tussen 5 mei 1945 en heden heeft voorgedaan in een afgebakende groep internaten voor doven en blinden, waarover tijdens het vooronderzoek signalen zijn ontvangen, jegens de daar geplaatste minderjarigen;
c. de context waarbinnen het geweld als bedoeld onder a en b heeft plaatsgevonden en de mechanismen die bij dit geweld een rol speelden, alsook de mogelijkheden om melding te maken van het zich voordoen ervan;
d. de bekendheid bij de overheid van signalen over het zich voordoen van geweld als bedoeld onder a en b en de wijze waarop de overheid op deze signalen heeft gereageerd;
e. het gewenste aanbod aan hulpverlening voor in de kinderjaren mishandelde en misbruikte volwassenen en of daaraan afgemeten het huidige aanbod adequaat is.
2. De commissie heeft tot taak om op basis van het onderzoek een algemeen beeld te schetsen van wat slachtoffers van geweld als bedoeld in het eerste lid onder a en b is aangedaan.
1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste zeven andere leden.
2. De voorzitter en de andere leden worden door de ministers benoemd.
3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor een goede vervulling van de in artikel 3 genoemde taak.
4. De voorzitter en de andere leden worden op eigen verzoek door de ministers tussentijds ontslagen.
5. De voorzitter en de andere leden kunnen voorts door de ministers worden ontslagen.
6. Nieuwe leden worden, op aanbeveling van de voorzitter, door de ministers benoemd.
De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 juli 2016 en wordt opgeheven per 1 oktober 2018.
1. Met ingang van 1 juli 2016 wordt tot 1 oktober 2018 tot lid van de commissie benoemd:
a. prof. dr. M. de Winter, tevens voorzitter, wonende te Groenekan;
b. prof. dr. mr. C.C.J.H. Bijleveld, wonende te Oegstgeest;
c. prof. mr. drs. M.R. Bruning, wonende te Amstelveen;
d. prof. dr. J.J.H. Dekker, wonende te Zwolle;
e. dr. G.T.M. Mooren, wonende te Overveen;
f. prof. dr. C.H.C.J. van Nijnatten, wonende te Utrecht;
g. prof. dr. N.W. Slot, wonende Amsterdam.
1. De leden van de commissie zijn, na overleg met de voorzitter, bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.
2. De commissie stelt een privacyreglement op.
1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.
2. Het secretariaat is voor de uitvoering van zijn werkzaamheden verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.
3. De ministers dragen, na overleg met de commissie, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de commissie.
4. In het secretariaat wordt voorzien door de ministers.
1. De commissie brengt vóór 1 oktober 2018 een rapport uit aan de ministers.
2. Indien de commissie daartoe aanleiding ziet, doet zij tussentijds verslag van haar werkzaamheden aan de ministers.
1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de ministers.
2. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:
a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;
b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en;
c. de kosten voor publicatie van het rapport.
3. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de ministers aan, rekening houdend met artikel 10 lid 1 en de aangegeven budgettaire kaders.
De voorzitter en de andere leden voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen een vaste vergoeding per maand, gebaseerd op salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is 12/36 en voor de andere leden 6/36.
1. De ministers stellen de archiefbescheiden van de Commissie Vooronderzoek naar geweld in de jeugdzorg ter beschikking aan de commissie.
2. De archiefbescheiden van de commissie worden na het beëindigen van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
Na het verschijnen van het rapport van de commissie Samson naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en pleeggezinnen (TK 2012–2013, 33 435) ontstond de roep om ook onderzoek te doen naar fysiek en psychisch geweld gepleegd tegen deze groep. Dit in navolging van het vervolgonderzoek van de commissie Deetman naar geweld tegen minderjarigen in de Rooms-katholieke Kerk.
Tot op heden is weinig bekend over fysiek en psychisch geweld tegen minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen. Bovendien zijn de opvattingen over de toelaatbaarheid van het toepassen van fysiek geweld in opvoedingssituaties sterk aan verandering onderhevig geweest. Het kabinet heeft daarom besloten een wetenschappelijke commissie een vooronderzoek te laten doen ter verheldering van de vraag of en zo ja, wat te onderzoeken valt ten aanzien van fysiek en psychisch geweld bij minderjarigen die sedert 1945 tot heden onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en pleeggezinnen.
De resultaten van dit vooronderzoek zijn op 17 mei 2016 aangeboden aan de minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en terstond met een kabinetsreactie toegezonden aan de Tweede Kamer. Het kabinet gaf daarbij aan de aanbeveling uit het vooronderzoek over te nemen om een onderzoek in te stellen naar geweld jegens minderjarigen die tussen 1945 en heden onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en in pleeggezinnen. Plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid leidt ertoe dat er een verdergaande verantwoordelijkheid op de overheid rust dan het in algemene zin bevorderen dat kinderen veilig kunnen opgroeien, zoals dat bij andere kinderen het geval is. Conform de uitkomsten van het vooronderzoek bestaat dit onderzoek uit een systematisch archiefonderzoek, het afnemen van interviews, analyse van casuïstiek en het opbouwen van documentatie via oral history.
Kennisverwerving over het fenomeen geweld in de jeugdzorg en jeugdhulp is essentieel om een algemeen beeld te kunnen schetsen van wat de slachtoffers van fysiek en psychisch geweld is overkomen en zodoende ook hen erkenning te bieden. Omdat het bieden van erkenning een achterliggend doel van het onderzoek is, dient dit te worden betrokken bij de vormgeving van het onderzoek, maar hoeft daarover niet apart geadviseerd te worden. Bekend is dat minderjarigen die vrijwillig en minderjarigen die gedwongen geplaatst waren in de jeugdzorg of jeugd-ggz vaak gezamenlijk in instellingen en voorzieningen verbleven. Dit betekent dat tijdens het onderzoek ook signalen ten aanzien van geweld tegen vrijwillig in deze instellingen geplaatste minderjarigen naar boven kunnen komen. De commissie zal lopende het onderzoek bepalen in hoeverre het betrekken van deze mogelijke signalen in het onderzoek bijdraagt aan het kunnen schetsen van een algemeen beeld van geweld in deze instellingen en voorzieningen. Dit betekent overigens geen verruiming van de reikwijdte van het onderzoek.
In navolging van de conclusies uit het vooronderzoek heeft het kabinet besloten dat minderjarigen die krachtens een civielrechtelijke machtiging in de jeugd-ggz zijn geplaatst, alsmede de alleenstaande minderjarige vreemdelingen (die onder voogdij staan van een voogdij-instelling) onderdeel van het vervolgonderzoek dienen te zijn. Zij vallen immers ook onder het begrip ‘plaatsing onder de verantwoordelijkheid van de overheid’ zoals deze in de opdracht aan de commissie is geformuleerd.
Deze afbakening van het onderzoek betekent dat het onderzoeken van geweld in instellingen waar geen sprake is van plaatsing onder verantwoordelijkheid de overheid geen deel uitmaakt van de opdracht aan de commissie. Vanwege de bij de Tweede Kamer levende wens dienaangaande, willen we daarbij een uitzondering maken voor een afgebakende groep internaten voor doven- en blinden, zoals die waarover tijdens het vooronderzoek signalen zijn ontvangen, en de commissie de ruimte bieden om ook het geweld dat zich daar heeft voorgedaan te onderzoeken. De commissie heeft zelf aangegeven af te willen zien van onderzoek naar geweld in de jeugdzorg en jeugdhulp op de BES-eilanden en wij zien geen heil in onderzoek naar de periode voor 1945.
De opdracht aan de commissie omvat uitdrukkelijk niet het uitvoeren van een aparte studie naar actueel geweld in de jeugdzorg of de jeugdhulp, zoals de commissie Vooronderzoek bij de aanbevelingen voor vervolgonderzoek onder 4.3 heeft aangegeven. Dit betekent ook dat geen prevalentieonderzoek zal worden uitgevoerd.
Omdat de commissie en de ondersteuning al met voorbereidende werkzaamheden zijn begonnen, wordt de commissie met terugwerkende kracht ingesteld.
Deze vergoedingenbepaling is opgesteld in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, juncto artikel 4 van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies. Gezien de zwaarte en omvang van de taken van de commissie is de schaalindeling van de leden bepaald op salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Mede gelet op de doorlooptijd is ingeschat dat de voorzitter gemiddeld twaalf uur per week en de andere leden gemiddeld zes uur per week werkzaamheden verrichten ten behoeve van de commissie, met de nadruk op gemiddeld. Dat komt uit op de arbeidsduurfactor als genoemd in dit artikel. In dit kader wordt ook gewezen op de eventuele nadere maximering die voortvloeit uit artikel 6 van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.
Vertrouwelijke stukken, zoals bijvoorbeeld stukken die herleidbaar zijn tot individuele slachtoffers, worden door de commissie separaat en onder vermelding van de vertrouwelijkheid daarvan aan de minister van Veiligheid en Justitie aangeboden, zodat kan worden geborgd dat deze stukken ook bij het ministerie met de grootst mogelijke vertrouwelijkheid worden behandeld en gearchiveerd.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-62566.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.