Besluit van de Minister van Financiën van 7 november 2016 (kenmerk: 2016-190719), houdende wijziging van het Organisatie- en mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2015 in verband met het verscherpt toezicht op de Belastingdienst en enkele andere bepalingen

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Organisatie- en mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2015 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 7, onderdeel c, vervalt de volzin: De directeur-generaal Belastingdienst richt de organisatie van de Belastingdienst in overeenstemming met de staatssecretaris in vanuit diens verantwoordelijkheid voor de Belastingdienst.

B

In artikel 11 wordt, onder vernummering van het tweede en derde tot respectievelijk derde en vierde lid, een nieuw artikellid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, gaat de DG Belastingdienst verplichtingen ten aanzien waarvan het verscherpt toezicht geldt, als bedoeld in bijlage 3, slechts aan in overeenstemming met de directeur van de Inspectie der Rijksfinanciën.

C

Na Bijlage 2 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE 3. VERSCHERPT TOEZICHT

De toepasselijkheid van het verscherpt toezicht, bedoeld in artikel 11, tweede lid (nieuw), wordt beoordeeld aan de hand van de hierna genoemde criteria.

Algemene criteria verscherpt toezicht

  • Directie Financieel Economische Zaken (FEZ) van het kerndepartement en de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) beoordelen alle aan te gane verplichtingen van de Belastingdienst. Uitgangspunt hierbij is een drempelbedrag van € 100.000,– inclusief BTW.

  • Reeds gedane bestuurlijke toezeggingen boven het drempelbedrag, zonder concrete verplichtingen of toezeggingen vallen onder het verscherpt toezicht. Indien deze leiden tot een aan te gane verplichting, worden deze voorgelegd in het kader van verscherpt toezicht.

  • De werking van de criteria zullen periodiek worden geëvalueerd en kunnen waar nodig worden bijgesteld indien daar aanleiding toe bestaat.

  • Het is niet toegestaan om een aan te gane verplichting of opdracht te knippen in meerdere verplichtingen of opdrachten om daarmee onder het drempelbedrag te komen.

  • Lopende aanbestedingen worden gerespecteerd. Nieuwe aanbestedingen (vanaf de inwerkingtreding van artikel 11, tweede lid, van dit wijzigingsbesluit) die boven het drempelbedrag uit komen moet voorafgaand aan het publicatiemoment toestemming worden gevraagd. De verplichting die voortvloeiend uit de aanbesteding met de voorkeursleverancier wordt aangegaan, behoeft ook voorafgaande goedkeuring.

  • Bij de uitwerking van de criteria is gebruik gemaakt van de indeling van de budgettaire tabel van het beleidsartikel 1 Belastingen en de rijksbrede kostensoortentabel zoals opgenomen in de Rijksbegrotingsvoorschriften:

    • Eigen personeel

      • Nieuwe contracten van vast en tijdelijk eigen personeel in schaal 141 en hoger. Het betreft zowel instroom van buiten de Belastingdienst als doorstroom binnen de Belastingdienst. Dit betekent dat bij vervulling van vacatures in schaal 14 er eerst toestemming door FEZ/IRF wordt verleend voordat het arbeidsvoorwaardengesprek met de beoogde kandidaat kan worden gevoerd. Aangetoond moet worden dat het beschikbare budget voor eigen personeel toereikend is (past het binnen de meerjarige formatie?). Het is wel mogelijk selectiegesprekken en assessments te voeren. Indien akkoord bevonden, kan op basis van een door de Belastingdienst aan te leveren model van de in-, door- en uitstroom en de wervingsruimte, de afzonderlijke toetsing per aanstelling worden vervangen door een procesmatige benadering, waarbij bijvoorbeeld per wervingsactie goedkeuring kan worden verleend.

      • De personele exploitatie-uitgaven zoals representatie, reiskosten, studie en opleidingen, contributies, personeelsevenementen en sociaal flankerend beleid.

    • Externe inhuur

      • Voor de definitie van externe inhuur wordt aangesloten op de rijksbegrotingsvoorschriften externe inhuur: ‘Externe Inhuur is het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van een bij de rijksoverheid in dienst zijnde opdrachtgever, door een private organisatie met winstoogmerk, middels het tegen betaling inzetten van personele capaciteit en deskundigheid, waarop door de opdrachtgever mede gestuurd wordt.’

      • Verlenging van een aflopend inhuurcontract geldt als een nieuwe verplichting. Indien het bedrag het drempelbedrag overschrijdt, valt de verlenging onder het verscherpt toezicht.

      • Externe inhuur op basis van mantelcontracten (zoals Randstad) valt bij overschrijding van het drempelbedrag onder het verscherpt toezicht.

      • Als de Belastingdienst nadere informatie heeft over de frequentie van deze beslissingen, de raming en de bijstellingen, kan worden bezien of dit aanleiding geeft om het drempelbedrag aan te passen.

      • Voor de goede orde: in lijn met de motie De Pater-Van der Meer is externe inhuur boven een uurprijs van 225 euro slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan, volgens het principe ‘comply or explain’.

    • ICT

      • Hieronder vallen o.a. licenties, aanschaf van hard- en software en uitbesteed werk op terrein van ICT.

    • Bijdragen aan SSO’s

      • Hieronder vallen de bijdragen aan de SSO’s zoals P-Direkt, FMHaaglanden, Rijksvastgoedbedrijf, Doc-Direkt, Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR), SSC-ICT (allen BZK), Dictu (EZ), Paresto en IVENT/DTO (DEF). Verplichtingen boven het drempelbedrag zijn vaak langlopend en vaak vastgesteld in rijksbrede overleggen.

    • Overig materieel

      • De overige materiële uitgaven (circa 350 miljoen euro) vallen onder het verscherpt toezicht. Voorbeelden van overige materiële uitgaven zijn betalingen aan het wagenpark en de schepen van Douane, huisvesting en facilitaire diensten voorzover deze niet vallen onder de bijdragen aan SSO’s, voorlichting, portokosten, dienstkleding, kosten Kamer van Koophandel en Kadaster, betalingsverkeer, betalingen aan Logius.

Wat valt niet onder het verscherpt toezicht?

  • Betalingen op reeds aangegane verplichtingen tot en met 12 oktober 2016 vallen niet onder het verscherpt toezicht. Facturen op deze verplichtingen kunnen dus betaalbaar worden gesteld.

  • Verplichtingen met betrekking tot de programma-uitgaven van de Belastingdienst zoals begroot op beleidartikel 1 van de begroting vallen niet onder de verplichtingenstop:

    • Verplichtingen inzake betalingen van belasting- en invorderingsrente aan belastingplichtigen;

    • Verplichtingen inzake betalingen van proceskostenvergoeding, indien belastingplichtigen in het gelijk zijn gesteld bij een bezwaar- of beroepsprocedure;

    • Verplichtingen inzake bekostigingsbijdragen aan de Waarderingskamer en de Douaneraad;

    • Medewerkers die reeds een beroep hebben gedaan op de vrijwillige regeling. De VSO (vaststellingsovereenkomst) met betrekking tot deze regeling is reeds ter ondertekening toegestuurd of zal binnenkort worden uitgestuurd. Hier is sprake van reeds aangegane verplichtingen die de Belastingdienst moet nakomen. Daarmee vallen deze verplichtingen niet onder het verscherpt toezicht.

    • Ontvangsten (belastingontvangsten en apparaatsontvangsten).

D

In artikel 16 wordt de zinsnede ‘personeelsaangelegenheden betreffende het kernministerie als bedoeld in de bijlage bij deze regeling’ vervangen door: personeelsaangelegenheden, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling, betreffende het kernministerie.

E

In artikel 19, onderdeel a, wordt de zinsnede ‘gericht aan de Koningin’ vervangen door: gericht aan de Koning.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. De onderdelen B en C van Artikel I werken terug tot en met 26 oktober 2016.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

NOTA VAN TOELICHTING

ARTIKEL I

Onderdeel A

De volzin ‘De directeur-generaal Belastingdienst richt de organisatie van de Belastingdienst in overeenstemming met de staatssecretaris in vanuit diens verantwoordelijkheid voor de Belastingdienst’ is om meerdere redenen geschrapt.

Allereerst omdat het vanzelfsprekend is dat ambtenaren, in dit geval de directeur-generaal, hun werkzaamheden verrichten in overeenstemming met de bewindspersoon onder wiens volledige staatsrechtelijke verantwoordelijkheid zij werken.

Ten tweede omdat de portefeuilleverdeling tussen ministers en staatssecretarissen volgens vast gebruik aan het begin van iedere kabinetsperiode wordt vastgesteld. Een bepaling in een departementaal organisatie- en mandaatbesluit, waaruit blijkt dat een specifieke portefeuille (de Belastingdienst) bij de staatssecretaris is ondergebracht, zou moeten worden gewijzigd indien de portefeuilleverdeling in een nieuw kabinet anders zou zijn.

Ten derde omdat de volzin ten onrechte de suggestie zou kunnen wekken dat bij de organisatie van de Belastingdienst in het geheel geen rol zou zijn weggelegd voor de secretaris-generaal. Die suggestie is in strijd met andere bepalingen uit het Organisatie- en mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2015, zoals de artikelen 3, 5, 11 en 13. Zij is bovendien in strijd zijn met artikel 1 van het Besluit regeling functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal, dat bepaalt: ‘Bij elk ministerie is een secretaris-generaal die, met inachtneming van de aanwijzingen van Onze Minister, belast met de leiding van het ministerie, belast is met de ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft’.

Onderdelen B en C

Met het nieuwe tweede lid van artikel 11 van het Organisatie- en mandaatbesluit 2015 wordt het interne verscherpte toezicht van de directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) en de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) op de Belastingdienst tot uitdrukking gebracht. Het verscherpt toezicht komt erop neer dat de DG Belastingdienst de in Bijlage 3 bij dit besluit beschreven verplichtingen slechts mag aangaan indien de directeur IRF daarmee instemt. De beperking van het mandaat van de DG Belastingdienst werkt logischerwijze rechtstreeks door in de mandaten van de onder hem ressorterende ambtenaren die namens hem in ondermandaat handelen.

Conform artikel 10:12 Algemene wet bestuursrecht, behelst dit besluit niet alleen een beperking van het mandaat van de DG Belastingdienst, maar eveneens van de volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en de machtiging tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Onderdelen D en E

Deze wijzigingen zijn van redactionele aard.

ARTIKEL II

Het verscherpt toezicht op de Belastingdienst is ingegaan per 26 oktober 2016. In de inwerkingtredingsbepaling is daarmee, voor zover het de daarop betrekking hebbende wijzigingsonderdelen B en C betreft, rekening gehouden.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Volgens de handleiding overheidstarieven zijn de loonkosten van schaal 14 circa € 105.000,– per jaar.

Naar boven