Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 15 november 2016, nr. IenM/BSK-2016/235935, tot wijziging van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012 in verband met de aanpassing van toetsmatrijzen als gevolg van een evaluatie van die toetsmatrijzen

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 156ga, tweede lid, 156h, tweede lid, 156ha, tweede lid, 156i, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De bijlagen 1, 2, en 3 bij de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012 worden vervangen door de bijlagen A, B, en C bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

BIJLAGE A BIJ DE REGELING VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU VAN 15 NOVEMBER 2016, NR. IENM/BSK-2016/235935 TOT WIJZIGING VAN DE REGELING VAKBEKWAAMHEID BESTUURDERS 2012 IN VERBAND MET DE AANPASSING VAN TOETSMATRIJZEN ALS GEVOLG VAN EEN EVALUATIE VAN DIE TOETSMATRIJZEN

Bijlage 1 bij de artikelen 5 en 6 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorieën C1, C, D1 en D

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 (RV1 verkeer en techniek) voor categorie C, C1, C1-Light, C1-Plus, D, D1, D1-Light en D1-Plus

Categoriecode:

RV1 (Vrachtauto C/ Bus D – theorie deel 1, Verkeer en Techniek)

RV1L (Vrachtauto C/ Bus D – theorie deel 1, Verkeer en Techniek – Light)

RV1P (Vrachtauto C/ Bus D – theorie deel 1, Verkeer en Techniek – Plus)

Totaal aantal vragen:

RV1 50 meerkeuzevragen, RV1L 40 meerkeuzevragen, RV1P 20 meerkeuzevragen

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

RV1: alle toetstermen zijn van toepassing.

RV1L: uitsluitend de toetstermen met vermelding van ‘**’ zijn van toepassing.

RV1P: uitsluitend de toetstermen zonder vermelding van '**’ zijn van toepassing.

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg.

3.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en het voor laten gaan.

4.

De kandidaat heeft kennis van de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens en aanwijzingen.

5.

De kandidaat heeft kennis van de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig,aanhangwagen en samenstel.

6.

De kandidaat heeft kennis van de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de motor, het brandstofsysteem en het koelsysteem.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de aandrijving.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de veersystemen, banden en koppelmechanismen.

10.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de remmen.

11.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in het centrale smeersysteem, het elektrische systeem, de storingen, de controle en het onderhoud.

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengt.

   

1.1**

Kan uitleggen wat de risico’s zijn voor de bestuurder en de medeweggebruiker(s) die door de eigenschappen en de toestand van het voertuig worden veroorzaakt, en op welke wijze het gedrag van de bestuurder hierop kan worden afgestemd.

Hierbij gaat het om zaken als:

– het type voertuig, afmetingen en gewichten

– de mogelijke gevolgen van een onjuist gebruik of onjuiste bediening van de remmen

– het effect van de centrifugaalkracht en situaties waarin deze kan optreden

– de mogelijke consequenties van de wijze waarop het voertuig beladen of ingericht is (gewichtsverdeling, zwaartepunt, afmetingen, zichtbeperking)

– eigen zichtbaarheid voor andere weggebruikers

– het uitzwaai-effect.

B

1.2**

Kan uitleggen welke factoren een rol spelen bij het uitoefenen van de bestuurderstaak, dit in het bijzonder in relatie tot andere weggebruikers, en de toepassing hiervan.

Het gaat hierbij om begrippen als:

Taakprocessen:

– scherpe en bewuste waarneming

– voorspellen

– evalueren

– beslissen

– handelen.

Oplettendheid:

– anticiperen

– verkeersinzicht

– besluitvaardigheid

– verwachtingspatroon

– afleiding in het verkeer.

Houding:

– defensief rijgedrag

– sociaal rijgedrag

– communiceren met andere weggebruikers

– menselijke beperkingen.

Afstand bewaren:

– begrip snelheid in meters per seconde

– reactietijd

– remweg

– stopafstand

– volgafstand (juiste interpretatie 2 seconderegel)

– ruimtekussen.

B

1.3**

Kan uitleggen welke risico’s verbonden zijn aan de aanwezigheid en het gedrag van andere verkeersdeelnemers en hoe hier rekening mee gehouden moet worden.

Zaken die hier aan de orde komen, zijn:

– het (her)kennen van afzonderlijke soorten verkeersdeelnemers

– de gedrags (on)mogelijkheden van deze verkeersdeelnemers

– rijden in file

– aangepast eigen gedrag als gevolg van

○ het gedrag van andere verkeersdeelnemers

○ beperkte gedragsmogelijkheden van andere verkeersdeelnemers

○ beperkte eigen gedragsmogelijkheden.

B

1.4**

Kan uitleggen welke risico’s er zijn als gevolg van weg-, zicht- en weersomstandigheden en hoe het gedrag hieraan aangepast moet worden.

Het gaat hierbij om risico’s bij of ten gevolge van:

Wegomstandigheden:

– aansluitingen van wegen

– aard van het wegdek

– (tijdelijke) bebakening en markering

– berm

– bruggen en viaducten

– busbaan en busstroken

– doelgroepstroken

– erven

– obstakels

– soorten wegen

– snelheidsremmers

– spitsstroken

– spoorvorming

– soort weg (binnen bebouwde kom/buiten bebouwde kom/ 60/80/auto(snel)weg, duurzaam veilig)

– toestand van het wegdek

– tunnels

– uitritten

– verblijfsgebieden

– verkanting

– verkeersspiegels

– vluchtstrook/vluchthaven

– weefvakken

– weginrichting

– zones.

B

1.4**

 

Het gaat hierbij om risico’s bij of ten gevolge van:

Zichtomstandigheden:

– begroeiing

– duisternis

– openbare verlichting

– reflectie

– schaduw

– schemering

– zonlicht

– voertuigverlichting.

Weersomstandigheden:

– ijzel

– mist

– regen

– sneeuw

– vorst

– wind

– hagel.

 

2.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg.

   

2.1**

Kan de plaats en het gebruik op de weg door alle weggebruikers in het algemeen benoemen.

Met name heeft dit betrekking op:

– bochten

– busbaan en busstroken

– doelgroepstroken

– voet-/fiets-/bromfietspad

– fietsstroken

– in- en uitvoegstroken

– kruispunten

– passeerstrook

– (spoor)overwegen

– rechte weggedeelten

– rijstroken

– rotondes

– spitsstroken

– uitwijkplaats

– vluchtstrook/vluchthaven

– voorsorteervakken.

F

2.2**

Kan de gedragsregels benoemen bij het inhalen en ingehaald worden.

Hierbij moet gedacht worden aan:

– inhalen bij een voetgangersoversteekplaats (VOP)

– links inhalen / ingehaald worden

– rechts inhalen / ingehaald worden.

F

2.3**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot snelheid.

Het gaat hierbij om zaken als:

– algemene snelheidsregel (art. 19 RVV)

– maximumsnelheden binnen de bebouwde kom

– maximumsnelheden buiten de bebouwde kom

– toelatingssnelheid auto(snel)weg

– afwijkende maximumsnelheden.

F

2.4**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het stilstaan en parkeren.

Hierbij moet gedacht worden aan:

– verbod stil te staan

– parkeerverboden

– parkeerschijfzone

– gehandicaptenparkeerplaats

– erven.

F

2.5**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het geven van tekens en signalen.

Zaken die hierbij aan de orde komen zijn onder andere:

– richting aangeven

– signalen die gegeven moeten en mogen worden ter afwending van dreigend gevaar

– signalen van voorrangsvoertuigen

– verbod tot het geven van signalen

– gebruik van geel zwaai- of knipperlicht

– knipperend waarschuwingslicht/gevarendriehoek.

F

2.6**

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het gebruik van lichten.

Voornamelijk gaat het hier om:

– gebruik van lichten tijdens het rijden

– gebruik van lichten tijdens het stilstaan

– het voeren van bijzondere lichten.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en het voor laten gaan.

   

3.1**

Kan het gedrag en de gedragsregels benoemen op kruispunten.

Het gaat hierbij om zaken als:

– verlenen van voorrang

– blokkeren van een kruispunt

– verhard/onverhard

– tram

– voorrangsvoertuigen

– uitvaartstoet

– militaire colonne.

F

3.2**

Kan het gedrag en de gedragsregels benoemen bij het afslaan.

Voornamelijk gaat het hier om:

– rechtdoorgaand verkeer

– links afslaan ten opzichte van rechts afslaan op hetzelfde kruispunt

– tram

– voorrangsvoertuigen.

F

3.3**

Kan de verkeersregels benoemen bij het voor laten gaan van het overige verkeer bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres en gedragingen.

Bijzondere manoeuvres als:

– achteruitrijden

– invoegen

– keren

– oprijden van een inrit

– uitvoegen

– verlaten van een uitrit

– wegrijden

– wisselen van rijstrook.

Gedragingen:

– in- en uitstappen

– wegrijden van een autobus.

F

4.

De kandidaat heeft kennis van de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens en aanwijzingen.

   

4.1**

Kan de betekenis benoemen van aanwijzingen en kan het gedrag benoemen dat hierdoor geadviseerd, geboden of verboden wordt.

Aanwijzingen:

– kenbare/bevoegde ambtenaren

– verkeersregelaars

– verkeersbrigadiers

– toezichthouders.

F

4.2**

Kan de betekenis benoemen van verkeerslichten, verkeersborden en (verkeers)tekens en kan het gedrag benoemen dat hierdoor geadviseerd, geboden of verboden wordt.

Verkeerslichten:

– driekleurige verkeerlichten

– tweekleurige verkeerslichten

– tram/buslichten

– overweglichten

– bruglichten

– rijstrooklichten

– geel knipperlicht.

Verkeersborden:

– vorm en kleur van verkeersborden

– onderborden

– relevante plaatsingsvoorschriften

– werkingssfeer van verkeersborden

– zonale verkeersborden

– matrixborden.

F

4.2**

 

Tekens op het wegdek:

– as-, kant- of deelstreep

– dubbele asmarkering met groene vulling

– busbanen en busstroken

– doorgetrokken (gele) streep

– haaietanden

– onderbroken (gele) streep

– pijlen

– stopstreep

– suggestiestrook

– tijdelijke verkeerstekens op het wegdek

– verdrijvingsvlak

– voorsorteerstrook

– waarschuwingsstreep

– wegreflectoren

– puntstukken

– fietsstrook.

 

5.

De kandidaat heeft kennis van de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig, aanhangwagen en samenstel.

   

5.1**

Kan benoemen aan welke inrichtings- en gebruikseisen een motorvoertuig, een aanhangwagen en samenstel moeten voldoen en welke technische aspecten van het voertuig voor de bestuurder van belang zijn voor een veilig gebruik ervan.

De permanente eisen, zoals:

– voertuigafmetingen

– stootbalken en zijafscherming

– verlichting

– spiegels, cameramonitorsysteem en gezichtsveld

– retroreflectie

– markering.

De gebruikseisen, zoals:

– afmeting samenstel voertuigen

– afmetingen in verband met belading(deelbaar en ondeelbaar)

– afdekken- en zekeren van lading

– bevestigen gestandaardiseerde laadstructuren en dergelijke

– massa’s en lastenstootbalken en zijafscherming

– scherpe delen

– gezichtsveld

– retroreflectie

– markering

– slepen.

F

6.

De kandidaat heeft kennis van de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

   

6.1**

Kan de relevante bepalingen van de verkeerswetgeving benoemen.

Wegenverkeerswet 1994:

– algemeen veiligheidsartikel (art. 5)

– letsel of dood door schuld

– verlaten plaats ongeval

– besturen onder invloed

– bevel medewerking ademonderzoek

– rijden met ongeldig (verklaard) rijbewijs

– rijden tijdens OBM

– rijden tijdens gevorderd, ingevorderd of ingenomen rijbewijs

– rijden met geschorst rijbewijs

– kentekenplicht

– keuringsplicht

– vordering inzage documenten

– verbod rijden op de weg in verband met technische gebreken/schade.

Kentekenreglement:

– kentekenplaat

– kentekenbewijs/card.

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990:

– begrippen (art. 1).

F

6.2**

Kan de wettelijke bepalingen benoemen die betrekking hebben op de rijbevoegdheid, aansprakelijkheid en verzekeringen.

Hierbij moet gedacht worden aan zaken als:

– begrippen reglement rijbewijzen

– bevoegdheden opsporingsambtenaar ten aanzien van document

– geldigheidsduur rijbewijs

– minimumleeftijd voor het besturen van motorrijtuigen

– rijbewijsbeperkingen

– rijbewijscategorieën

– rijbewijsplicht

– rijverbod.

Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen:

– Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WA)

– WA + beperkt casco verzekering

– WA + volledig casco verzekering (Allriskverzekering)

Aansprakelijkheid t.o.v. zwakkere verkeersdeelnemers.

F

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de motor, het brandstofsysteem en het koelsysteem.

   

7.2

Kan de constructie, werking en functie van de vierslag dieselmotor uitleggen.

De principewerking kunnen uitleggen van een vierslag dieselmotor

De functie uitleggen van:

– luchtfilter

– turbo

– intercooler

B

7.3

Kan de onderdelen van het brandstofsysteem benoemen.

De onderdelen van het brandstofsysteem:

– brandstoftank

– aanzuigzeef

– filters

– waterafscheider

– opvoerpomp

– leidingen

– de inspuitsystemen (common rail/pompverstuiver).

F

7.4

Kan de constructie,werking en functie van het brandstofsysteem uitleggen.

De werking van het brandstofsysteem (common rail/pompverstuiver).

De functie van de:

– elektronische regeleenheid

– (adaptive/predictive) cruisecontrol

B

7.5**

Kan de functie van de snelheidsbegrenzer uitleggen.

De functie van de:

– snelheidsbegrenzer

B

7.7

Kan de functie en kenmerken van motorolie benoemen.

De functie:

– koeling

– geluid dempen

– reiniging

– afdichten

– smeren.

De kenmerken van:

– viscositeit

– kwaliteit.

F

7.8

Kan de functie van het motorsmeersysteem uitleggen en aangeven welke soort motorolie gebruikt moet worden.

De functie uitleggen van:

– oliepomp

– warmtewisselaar

– oliefilter

– oliepeilstok

– oliecarter.

De functie van motorolie uitleggen:

– voorkoming van metaalcontact.

– koeling

Aangeven welke soort motorolie gebruikt moet worden aan de hand van het gegeven voorbeeld.

B

7.9

Kan de functie en de onderdelen van het koelsysteem en van de koelvloeistof benoemen.

Onderdelen van het koelsysteem:

– radiateur

– thermostaat

– koelvloeistofpomp

– ventilator

– warmtewisselaar

– expansievat

– overdrukdop.

Functie systeem:

– het brengen op/beheersen van de bedrijfstemperatuur.

Functie koelvloeistof:

– warmtetransport.

B

7.10**

Kan de eigenschappen en functie van de ruitensproeiervloeistof benoemen.

Eigenschappen:

– vloeistof bevriest niet

Functie:

– reinigen

F

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de aandrijving.

   

8.2

Kan de constructie, werking en functie van de koppeling, versnellingsbak en aandrijflijn uitleggen.

– koppelingsmechanisme

– versnellingsbak

– aandrijfassen

– differentieel

– differentieelslot

Maatregelen bij slepen voertuig.

B

8.3**

Kan optimaal gebruik van de krachtoverbrenging van het voertuig uitleggen.

Prestatiediagram met:

– koppel

– vermogen

– brandstofverbruik

– gebruik toerenteller

B

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de veersystemen, banden en koppelmechanismen.

   

9.1**

Kan de soorten, gebruik en functie van de veersystemen en wielophanging benoemen.

Soorten veersystemen:

– bladvering

– luchtvering.

Hoogteregeling:

– bij laden en lossen

– bij aan- en afkoppelen.

Functie van de schokdempers.

Functie van de hefassen.

F

9.2**

Kan de constructie, werking en functie van de stuurinrichting, veersystemen en wielophanging uitleggen.

Stuurinrichting.

Veersystemen.

Wielophanging.

De meest voorkomende defecten, zoals:

– breuk

– lekkage

– speling

B

9.3

Kan de verschillende soorten banden en de daarbij behorende kenmerken noemen.

Banden:

– super single

– tubelessband

– zomerbanden

– winterbanden

F

9.4**

Kan de aandachtspunten bij het gebruik en onderhoud van banden noemen.

Aandachtpunten bij het gebruik en onderhoud van banden:

– bandenspanning

– rijstijl

– belading

– onbalans van de wielen

– oorzaken ongelijkmatige slijtage

– dubbellucht.

F

9.5**

Kan de aandachtspunten bij het wisselen van wielen en bij de controle van banden noemen.

Aandachtspunten bij het wisselen van wielen:

– veiligheidsmaatregelen

– volgorde van handelingen

– kenmerken van velgen

– bout en naafcentrering

– bandenmaat

– type band

– natrekken.

Aandachtpunten bij de dagelijkse controle van banden in het kader van de rijveiligheid:

○ beschadigingen

○ wielmoeren

○ slijtage

F

9.6**

Kan de soorten koppelmechanismen en de aandachtspunten daarvan benoemen.

Soorten koppelmechanismen:

– vangmuilkoppeling

– koppelschotel

– kogelkoppeling

Aandachtspunten voor de chauffeur in het kader van de rijveiligheid:

– Vergrendeling/borging

F

10.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de remmen.

   

10.1

Kan de soorten reminrichtingen en de onderdelen daarvan benoemen.

Soorten remmen:

– trommelremmen

– schijfremmen.

Reminrichtingen:

– bedrijfsrem

– parkeerrem

– noodrem en/of hulprem

– volgwagenberemming.

Hulpremsystemen:

– retarder

– motorrem.

Onderdelen van het luchtdrukremsysteem:

– compressor

– luchtdroger

– voorraadketels

– voorraadleiding volgwagen

– commandoleiding volgwagen

– rangeerventiel

– remsteller.

F

10.2

Kan de constructie en werking van de reminrichtingen en de functie van de extra voorzieningen aan het remsysteem uitleggen.

principewerking:

– schijfrem

– trommelremluchtdrukmechanischelektronisch/mechanischmechanisch.

Extra voorzieningen:

– ABS (Anti Blokkeer Systeem)

– AEBS (Advanced Emergency Braking System)

– ASR (Aandrijf Slip Regeling)

– EBS (Electronic Brake Support)

– ESP (Electronisch Stabiliteits Programma)

– BAS (Brake Assist System).

De meest voorkomende storingen, zoals:

– lekkage

– elektronische storing.

B

10.3

Kan de (gecombineerde) bediening van rem en retarder uitleggen.

Remsystemen en retarders:

– grenzen aan het gebruik van retarders

– gecombineerd gebruik van rem en retarder.

Benutting van de mogelijkheden tot vertraging en remmen bij afdalingen.

B

10.4**

Kan uitleggen op welke wijze de reminrichting bediend moet worden teneinde het voertuig onder controle te houden, de slijtage te beperken en disfuncties te voorkomen.

Grenzen aan het gebruik van remsystemen.

Benutting van de traagheid van het voertuig (in relatie tot slijtage).

Wat te doen in geval van defecte remmen.

B

11.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in het centrale smeersysteem, het elektrische systeem, de storingen, de controle en het onderhoud.

   

11.1

Kan de functie van het centrale smeersysteem uitleggen en de aandachtspunten voor de controle noemen.

De functie:

– bewegende onderdelen van vet voorzien.

Aandachtspunten:

– de oorzaken van vetverlies.

– niveau van het reservoir

B

11.2**

Kan de onderdelen/componenten van het elektrische systeem herkennen en de aandachtspunten van de meest voorkomende storingen benoemen.

Aandachtspunten voor de chauffeur op onderdelen/componenten:

– accu

– dynamo

– startmotor

– zekeringen

– verbinding tussen motorvoertuig en volgwagen.

De meest voorkomende storingen.

F

11.3

Kan de aandachtspunten bij het kantelen van de cabine noemen.

Algemene veiligheidspunten:

– parkeerrem

– losse delen in de cabine

– voldoende ruimte i.v.m. kantelen v/d cabine

– portieren gesloten

– raadpleeg het (merkspecifieke) instructieboekje

F

11.4**

Kan, gegeven een situatie, defecten herkennen en de daarbij horende maatregelen benoemen.

Waarschuwings- en storingssymbolen en de te nemen maatregelen:

– oliedruk

– olieniveae

– cabinevergrendeling

– luchtdruk

– remsysteem

– koelvloeistofniveau

– koelvloeistoftemperatuur

– dynamospanning

– stuurbekrachtiging

– motormanagement

– elektrisch systeem

– uitlaatsysteem

B

11.5**

Kan uitleggen waaruit de voertuigcontrole voor, tijdens en na de rit bestaat.

Controle van onder andere:

– vloeistoffen

– schade

– verlichting

– bandenspanning

– lekkages

En raadpleeg het (merkspecifieke) instructieboekje

B

11.6**

Kan het belang van preventief onderhoud benoemen.

Voorkoming van onnodige stilstand.

Voorkoming van onnodige kosten.

Verhoogde bedrijfszekerheid.

Bevorderen van de verkeersveiligheid.

Lagere milieubelasting realiseren.

F

11.7

Kan de werking van veiligheidsystemen benoemen

Lane Departure Warning System (LDWS)

F

BIJLAGE B BIJ DE REGELING VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU VAN 15 NOVEMBER 2016, NR. IENM/BSK-2016/235935 TOT WIJZIGING VAN DE REGELING VAKBEKWAAMHEID BESTUURDERS 2012 IN VERBAND MET DE AANPASSING VAN TOETSMATRIJZEN ALS GEVOLG VAN EEN EVALUATIE VAN DIE TOETSMATRIJZEN

Bijlage 2 bij artikel 7 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorieën C1 en C (R2/V2-V3)

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie C en C1 (R2/V2-3C)

Categoriecode:

R2C (Vrachtauto rijbewijs – theorie deel 2, administratie)

V2C (Vrachtauto rijbewijs met code 95 – theorie deel 2, administratie)

V3C (Vrachtauto rijbewijs met code 95 – theorie deel 3, administratie cases)

Totaal aantal vragen:

Geldigheid examenresultaat:

R2C 40 meerkeuzevragen, V2C 50 meerkeuzevragen, V3C 45 meerkeuzevragen

2 jaar

Bijzonderheden:

Achter de toetstermen die betrekking hebben op het examen R2C is vermeld: ‘**’.

De vermelde taxonomiecode heeft betrekking op het beheersingsniveau van de examens R2C en V2C. Voor het examen V3C is geen taxonomiecode vermeld.

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop lading veilig vervoerd moet worden.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het goederenvervoer.

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

   

1.1 **

Kan uitleggen welke factoren van invloed zijn op het menselijke gedrag bij het besturen van het motorvoertuig en wat het belang is van oplettendheid en houding ten opzichte van andere verkeersdeelnemers.

Het gaat hierbij om de invloed van vermoeidheid, lichamelijke en geestelijke gesteldheid, rijervaring en van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen op:

– het waarnemingsvermogen

– het concentratievermogen

– gezichtsvermogen

– gehoor

– de reactietijd

– het evenwichtsgevoel

– het inschatten van afstand en snelheid

– de algemene lichamelijke conditie en

– de ongevalskans.

Tevens betreft het zaken als:

– de afbraaktijd van alcohol en medicijnen in het lichaam

– het effect van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen

– het effect van een combinatie van alcohol, drugs en medicijnen

– de betekenis van stickers en bijsluiters bij medicijnen.

B

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

   

2.1 **

Kan uitleggen in welke volgorde welke maatregelen in geval van een verkeersongeval of pech direct genomen moeten worden en de verdere afhandeling hiervan.

PAMAN:

– persoonlijke veiligheid

– andermans veiligheid

– markeren

– alarmeren van de hulpdiensten

– noodzakelijke maatregelen nemen waaronder het kennen van de grondbeginselen van eerste hulp.

Afhandeling:

- (mobiel) schademelden

- informeren belanghebbenden.

Incidentmanagement

F

2.2 **

Kan benoemen wanneer en op welke wijze gebruik moet worden gemaakt van de veiligheidsvoorzieningen.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– aansprakelijkheid voor het (juiste) gebruik van veiligheidsvoorzieningen

– autogordel

– eisen zitplaats

– hoofdsteun

– veiligheidshamer

– verbandtrommel.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

   

3.1 **

Kan uitleggen op welke wijze milieuaspecten een rol spelen bij het gebruik van een gemotoriseerd voertuig.

Aan de orde komen hier aspecten die betrekking hebben op het milieubewuste gebruik van het motorvoertuig en het energiezuinig rijden, zoals:

– aangepast en besluitvaardig rijden

– acceleratie

– accessoires op of aan het voertuig

– anticiperen

– bandenspanning

– controle in en buiten het voertuig

– defensief rijden

– filerijden

– gas geven, (ont)koppelen en schakelen

– gebruik van de toerenteller

– gebruik van cruisecontrol

– geluidshinder

– lading

– langdurige stops in het verkeer

– reiniging voertuig

– remmen en stoppen

– ritvoorbereiding

– toevoegingen zoals bijvoorbeeld Adblue

– starten en wegrijden

– stroomverbruikers

– volgafstand.

B

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

   

4.1 **

Kan de werkingssfeer van de Wet wegvervoer goederen en de Regeling wegvervoer goederen benoemen.

Doel van de Wet wegvervoer goederen en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen:

Wet wegvervoer goederen:

Hoofdstuk I:

– Art. 1.1: - de definitie van beroepsvervoer

–- de definitie van eigen vervoer

–- de definitie van een vrachtauto

– Art. 1.2 lid 1

Hoofdstuk 2:

– Art. 2.1 lid 1 en

De verbodsbepalingen:

– Art. 2.3 lid 1 en lid 5

– Art. 2.5

– Art. 2.6

– Art. 2.11 (en Art. 13 Regeling)

– Art. 2.13

Hoofdstuk 5: Toezicht, Handhaving en Opsporing

Van de Regeling wegvervoer goederen de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen:

Regeling wegvervoer goederen:

– Art. 3

– Art. 10

– Art. 15 lid 4

F

4.2 **

Kan de verschillende vormen van goederenvervoer en de toepassing daarvan uitleggen.

De vormen van vervoer:

– nationaal

– internationaal binnen de EU (communautair vervoer)

– internationaal buiten de EU

– transito

– cabotagevervoer

B

4.3 **

Kan de voor het goederenvervoer vereiste documenten noemen.

De persoonlijke documenten:

– rijbewijs (met code 95)

– paspoort/identiteitsbewijs

– bestuurderskaart digitale tachograaf

– print-outs digitale tachograaf

– Getuigschrift van Vakbekwaamheid (pluim)veetransport

– ADR vakbekwaamheidscertificaat.

De voertuigdocumenten:

– kentekenbewijs

– groene kaart.

Het ladingdocument:

– vrachtbrief.

De douanedocumenten:

– begeleidingsdocument

– geleidedocument

– TIR-carnet.

F

4.4 **

Kan de soorten vrachtbrieven en de functie daarvan noemen.

De soorten:

– het vervoeradres (AVC vrachtbrief)

– de rembours vrachtbrief

– CMR vrachtbrief.

De verschijningsvormen:

– papier

– elektronisch.

De drie functies:

– vervoersovereenkomst

– bewijs van ontvangst

– bewijs van aflevering.

F

4.5 **

Kan de verplichtingen van het standaardcontract (vervoersovereenkomst) voor het nationaal goederenvervoer van de afzender, de vervoerder en de ontvanger uitleggen.

De AVC-condities voor zover betrekking op aansprakelijkheid bij laden, lossen, overbelading, vertraging, ladingschade en manco’s.

Rembours zendingen.

B

4.6 **

Kan de verplichtingen van het Verdrag betreffende Overeenkomst tot internationaal goederenvervoer van de afzender, de vervoerder en de ontvanger uitleggen.

De CMR-condities voor zover betrekking op aansprakelijkheid bij laden, lossen, overbelading, vertraging, ladingschade en manco’s.

Rembours zendingen.

B

4.7

Kan een internationale vrachtbrief hanteren.

Het gebruik van de genummerde vakken.

B

4.8

Kan de soorten en de toepassing van nationale en internationale transportvergunningen uitleggen.

Het goederenvervoer:

De soorten vergunningen:

– binnenlandse vergunning (als bedoeld in art. 7 WWG)

– communautaire vergunning of Eurovergunning

– ritmachtiging

– CEMT-vergunning/rittenboekje.

De geldigheidsduur van de vergunningen.

Het toepassingsgebied:

– Europese Unie landen

– EVA-landen

– CEMT-landen.

B

4.9

Kan de procedure bij grensoverschrijdingen uitleggen.

Het verschil tussen binnen- en buitengrenzen.

De bevoegdheden van de douane.

Het verschil tussen communautaire en niet-communautaire goederen (T2 en T1). De elektronische aangifte.

B

4.10

Kan de functie van tussenpersonen in het vervoer noemen.

De expediteur als tussenpersoon tussen afzender en vervoerder.

F

4.11

Kan noemen wanneer de speciale, de goederen begeleidende, documenten gebruikt moeten worden.

De documenten bij speciale ladingen:

– Schriftelijke instructie (gevarenkaart)

– gezondheidsverklaring

– begeleidingsbrief bij afvalstoffen

F

4.12

Kan de wettelijke bepalingen inzake de basiskwalificatie en nascholing noemen

De verplichting tot 35 uur nascholing per 5 jaar.:

– registratie bij het CBR door de opleider

– controle op correcte registratie door de chauffeur

B

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer

   

5.1 **

Kan de werkingssfeer en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer uitleggen.

Het doel van de ATW (Arbeidstijdenwet).

De relatie ATW / ATB (Arbeidstijdenbesluit) vervoer.

De werkingssfeer ATB vervoer.

De extra-territoriale werking ATB vervoer.

De definities:

– arbeid

– arbeidstijd

– werknemer

– werkgever

– vrachtauto

– bestuurder

– bijrijder

– rijtijd

– rusttijd

– week

– pauze

– nachtdienst (volgens de ATW).

Het collectief overleg.

De bepalingen rusttijd, rijtijd, pauzes, nachtarbeid, arbeid op zondag.

De controlemiddelen:

– tachograaf

– De verantwoordelijkheden bij overtredingen.

Toezicht en handhaving:

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

B

5.2

Kan de voor de beroepsuitoefening belangrijke bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer toepassen (Verordening (EG) nr. 561/2006).

Aan de hand van gegeven situaties de dagelijkse rijtijd, wekelijkse rijtijd, onderbrekingen, dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd bepalen.

R

5.4

Kan benoemen wanneer de AETR en Verordening nr. 561/2006 van toepassing zijn.

De betreffende landen.

F

5.5 **

Kan uiteenzetten hoe een digitale tachograaf gebruikt moet worden (Verordening (EG) nr. 165/2014).

De functie van een tachograaf.

De symbolen op het apparaat.

Het E-keurmerk, de verzegeling, het installatieplaatje, periodieke keuring.

De verplichte handelingen van de chauffeur (m.u.v. de verplichtingen genoemd onder toetsterm 5.6).

De verboden handelingen van de chauffeur.

De digitale tachograaf:

– voorzieningen

– één of twee bemanningsleden

– controle

– soorten tachograafkaarten

– registratie op de bestuurderskaart

– werking van de digitale tachograaf.

Het gebruik van de bestuurderskaart / print.

B

5.6

Kan uiteenzetten welke verplichtingen er zijn indien een tachograaf niet meer werkt en/of de bestuurderskaart niet gebruikt kan worden.

De handelwijze bij het niet goed werken van de tachograaf.

De handelwijze bij het zoekraken en/of beschadigd/defect raken van de bestuurderskaart.

B

5.8

Kan de werkingssfeer van een C.A.O. uitleggen.

De rechten en plichten van werkgever/werknemer.

De arbeidsvoorwaarden.

B

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop lading veilig vervoerd moet worden.

   

6.1

Kan de krachten en de weerstanden die tijdens het rijden in beladen toestand optreden, verklaren.

De krachten die op een voertuig en/of lading werken.

De gewichtsverdeling.

Het zwaartepunt, de stabiliteit, het kantelmoment onder andere bij bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading enz.

De risico’s bij remmen (onder andere scharen).

B

6.2

Kan de gevolgen van overbelading noemen.

De gevolgen:

– ongunstig brandstofverbruik

– versnelde slijtage

– schade aan wegen

– verkeersveiligheid

– sancties

– invloed op wegligging

– invloed op rijeigenschappen.

F

6.3 **

Kan uitleggen hoe op een juiste wijze lading gestuwd en gezekerd moet worden.

De verdeling van goederen in de laadruimte op grond van bestemming, soort goederen, gewicht, omvang, vorm en eigenschappen daarbij rekening houdend met de asbelasting, wrijvingsweerstand en type opbouw.

Interpreteren van behandeletiketten

Afdekken van losse lading.

Manier van zekeren (direct zekeren, neer zekeren en vorm zekeren).

De te zekeren krachten: 80% van het ladinggewicht naar voren en 50% opzij en naar achteren.

Eisen aan en eigenschappen van spanbanden en spankettingen:

– onbeschadigd

– niet gedraaid

– LC waarden

– STF waarden

– SHF waarden

B

6.4 **

Kan de hulpmiddelen en het gebruik bij laden, lossen en stuwage noemen.

De hulpmiddelen bij laden en lossen:

– laadklep

– voorziening om laadvloer te kunnen laten zakken

– hefbrug

– oprijbrug

– dockleveller

– rijplaten

– steekwagen

– hand- en elektrische pallettruck

– meeneemheftruck, -stapelaar

– heftruck

– autolaadkraan

– transportband

– walking floor

– kipperinstallatie.

Hulpmiddelen bij stuwage:

– sjorhaken

– spankettingen

– spanbanden, alsmede de betekenis van de etiketten daarvan

– rongen en keggen

– vergrendelstangen en airbags

– dekzeilen

– twistlocks

– stophout, balken en keggen

– dekens

– antislipmatten.

F

6.5

Kan aan de hand van de gegevens van het voertuig interpreteren of de aangeboden lading meegenomen mag worden.

De gegevens op het kentekenbewijs.

B

6.6

Kan op basis van de voertuiggegevens het maximale laadvolume berekenen.

Gegeven een situatie de kubieke inhoud kunnen berekenen.

Gegeven een situatie het aantal palletplaatsen (voor Euro- of blokpallets) kunnen bepalen.

R

6.7

Kan de verschillende soorten goederen en de daarvoor gebruikte verpakkingen noemen.

De soorten goederen:

– vast

– vloeibaar

– gas.

De soorten verpakkingen:

– dozen, bakken, kratten

– kisten

– tanks, containers

– big bags

– IBC’s

– cilinders

– jerry cans

– vaten

– gasflessen.

F

6.8

Kan verschillende soorten samenladingseenheden noemen.

De samenladingseenheden:

– pallets: soorten, standaard afmetingen, toepassingen

– rolcontainers

– wissellaadbak

– afzetbak

– zeecontainers.

F

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

   

7.1

Kan de werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbeidsomstandigheden besluit (Arbobesluit) uitleggen.

De bevordering van gezondheid, veiligheid en welzijn.

Geldt voor alle werknemers en zelfstandigen.

De gezamenlijke verantwoordelijkheid werkgevers- en nemers.

B

7.2

Kan de verplichtingen van werkgever en werknemer in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) noemen.

De bepalingen in art. 8 en 11.

F

7.3

Kan de meest voorkomende arbeidsongevallen in de vervoerssector en de oorzaak noemen.

Oorzaken arbeidsongevallen:

– werken zonder bevoegdheid

– niet borgen, veilig stellen

– veiligheden buiten werking stellen

– niet/niet juist gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

– onjuiste, onvoldoende persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen

– onjuist beladen/plaatsen

– werk op/aan bewegende machines

– overig onjuist gebruik materiaal

– ontoereikende afscherming

– defect gereedschap/materieel ter beschikking gesteld

– niet toereikende alarmsystemen

– gebrek aan orde en netheid

– te hoge/lage temperatuur

– te weinig verlichting

– overige directe oorzaken (o.a. vallen)

– vermoeidheid

– afleiding door multimedia.

F

7.4

Kan uiteenzetten hoe arbeidsongevallen en fysieke risico’s voorkomen kunnen worden en hoe de gevolgen ervan beperkt kunnen worden.

Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

De juiste hulpmiddelen.

Het vermijden van belastende factoren.

B

7.5

Kan de statistieken, aard en oorzaken van verkeersongevallen en de betrokkenheid van vrachtauto’s daarbij uitleggen.

Statistieken van verkeersongevallen.

De aard:

– soorten verkeersongevallen

– schade t.g.v. bijzondere manoeuvres.

De oorzaken:

– fysieke gesteldheid

– psychische gesteldheid, concentratie

– (rij)gedrag

– weersomstandigheden

– verkeersovertredingen

– verkeersdrukte

– bekendheid met de omgeving

– bedrijfszekerheid van het voertuig

– belading

– afleiding door multimedia

B

7.6

Kan de gevolgen van verkeersongevallen op menselijk vlak, materieel (schade) en financieel gebied uitleggen.

Menselijk:

– verwondingen, blijvende invaliditeit, dood

– psychische klachten

– vuitval.

Materieel:

– uitval

– stilstand

– capaciteitsgebrek.

Schade:

– gevolgen verzekeringspremie

– gevolgen administratie

– gevolgen planning

– gevolgen werkplaats/garage

– gevolgen voor het milieu.

Financieel:

– reparatiekosten

– vervangingskosten

– kosten t.g.v. filevorming

– kosten voor hulpdiensten en wegbeheerder.

B

7.7

Kan uitleggen welke factoren leiden tot vermoeidheid en stress, kan de symptomen herkennen en kan in dit verband het belang van een juiste basiscyclus werk/rust en goede voeding uitleggen.

Factoren waardoor vermoeidheid en stress kunnen ontstaan:

– veel zitten tijdens lange ritten

– zware lichamelijke inspanningen tijdens laden en lossen

– rijverboden

– storingen

– venstertijden

– vertragingen

– verkeersstremmingen

– slechte weersomstandigheden

– ritopdracht

– problemen op het werk

– problemen in de privésituatie

– criminaliteit

– ongevallen.

Symptomen:

– lichamelijke klachten

– gedragsveranderingen.

Voorkomen van vermoeidheid en stress.

Juiste basiscyclus werk/rust door op een goede manier om te gaan met:

– bewegen

– roken

– alcohol

– voeding

– ontspanning.

Gezonde voeding:

– variatie, voldoende afwisseling

– vermijd ongezonde (verzadigde) vetten

– vezelrijk (voldoende groente, fruit en (volkoren of bruin)brood)

– lichte maaltijden

– voldoende drinken

– rustig eten, de tijd nemen

– regelmatig eten en rekening houden met biologische klok

– niet teveel zout en suiker.

B

7.8

Kan de soorten criminaliteit in het goederenvervoer benoemen, hoe deze voorkomen kunnen worden en wat de gevolgen zijn.

Soorten criminaliteit.

– drugssmokkel

– illegalen

– diefstal (voertuig, lading, brandstof).

Preventieve maatregelen:

– alles goed op slot

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht, mijden van beruchte parkeerplekken)

– het al dan niet verlaten en onbeheerd achterlaten van de vrachtauto is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek

– voorkomen dat derden bij de lading kunnen komen

– verzegeling controleren

– voor het wegrijden de vrachtauto checken: rondom, in en onder de vrachtauto, verzegeling controleren, andere potentiële verstopplekken en indien mogelijk, de lading

– zorg dragen voor persoonlijke-, lading- en voertuigdocumenten

– niet met derden praten over de samenstelling van de lading

– geen kostbaarheden in de cabine achterlaten

– geen lifters meenemen

– doorgeven onveilige situaties.

Gevolgen voor de werkgever en de chauffeur van het aantreffen van drugs en illegalen.

Relevante immigratiebepalingen omtrent verstekelingen.

B

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

   

8.1

Kan de taken van de chauffeur noemen in relatie tot het imago van de transportsector.

Vervoert goederen dat leidt tot de volgende werkprocessen:

– voert ritvoorbereiding uit

– neemt professioneel deel aan het verkeer

– voert rijklaarcontroles uit

– voert kleine reparaties uit

– koppelt voertuigen aan en af

– plant en berekent rij- en rusttijden

– beoordeelt de staat en hoeveelheid lading

– verdeelt de lading en zet de lading vast

– draagt zorg voor documenten

– handelt bij incidenten en ongevallen

– houdt zich aan de werkinstructies.

Ook is de chauffeur verantwoordelijk voor:

de zekering van de lading

het laden en lossen van de lading.

B

8.2

Kan de personen en de instanties waarmee de chauffeur in zijn werk te maken heeft noemen..

Onder andere:

– de opdrachtgevers, de klanten

– de verladers, de ontvangers

– de opsporingsambtenaren

– de expediteurs

– de medeweggebruikers.

F

8.3

Kan uitleggen wat de relatie is tussen de organisatie/ uitvoering van het werk tot de kwaliteit van de dienstverlening, de commerciële/ financiële gevolgen van een geschil en wat zijn bijdrage hierin kan zijn.

De kwaliteit van de dienstverlening en het professioneel gedrag van medewerkers:

– uitstraling

– representativiteit chauffeur

– representativiteit materiaal

– klantvriendelijk

– afspraken nakomen

– wijze van communiceren.

De commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

B

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het goederenvervoer.

   

9.1

Kan de verschillende modaliteiten, hun voor- en nadelen en hun relatieve aandeel in de goederenstroom noemen.

De soorten vervoer en hun relatieve aandeel t.o.v elkaar:

– wegvervoer

– spoorvervoer

– vervoer over het water (zee en binnenwater)

– luchtvervoer

– vervoer per pijpleiding.

Verhouding nationaal en internationaal wegvervoer.

B

9.2

Kan onderscheid maken tussen verschillende vervoerssoorten en hun toepassing.

De vervoersspecialiteiten zoals:

– verhuizingen

– waardetransport

– vervoer gevaarlijke stoffen

– geconditioneerd vervoer

– veevervoer

– exceptioneel transport

– tankvervoer

– containervervoer

– distributievervoer.

B

9.3

Kan de soorten dienstverlening noemen.

– transport

– opslag

– value added logistics, crossdocking, logistieke dienstverlening.

B

9.4

Kan de belangrijkste brancheorganisaties in het goederenvervoer noemen.

– TLN

– EVO

– VERN.

F

BIJLAGE C BIJ DE REGELING VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU VAN 15 NOVEMBER 2016, NR. IENM/BSK-2016/235935 TOT WIJZIGING VAN DE REGELING VAKBEKWAAMHEID BESTUURDERS 2012 IN VERBAND MET DE AANPASSING VAN TOETSMATRIJZEN ALS GEVOLG VAN EEN EVALUATIE VAN DIE TOETSMATRIJZEN

Bijlage 3 bij artikel 10 van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012, toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1, rijbewijscategorie D1, en D (R2/V2-V3)

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie D en D1 (R2/V2-3D)

Categoriecode:

R2D (Bus rijbewijs – theorie deel 2, administratie)

V2D (Bus rijbewijs met code 95 – theorie deel 2, administratie)

V3D (Bus rijbewijs met code 95 – theorie deel 3, administratie cases)

Totaal aantal vragen:

R2D 40 meerkeuzevragen, V2D 50 meerkeuzevragen, V3D 45 meerkeuzevragen

Geldigheid examenresultaat:

2 jaar

Bijzonderheden:

Achter de toetstermen die betrekking hebben op het examen R2D is vermeld: ‘**’.

De vermelde taxonomiecode heeft betrekking op het beheersingsniveau van de examens R2D en V2D. Voor het examen V3D is geen taxonomiecode vermeld.

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop personen en bijbehorende lading veilig vervoerd moeten worden.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het personenvervoer.

Toelichting

Eindtermen: Dit zijn de hoofdonderwerpen die in het examen voorkomen. Hierin staat 'ruim' omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Toetstermen: Dit zijn onderdelen van een eindterm. Hierin staat meer uitgebreid omschreven wat er in het examen terug kan komen.

Afbakening: Dit zijn onderdelen van een toetsterm. Hier staat over welke onderwerpen vragen gesteld mogen worden in het examen. Als er geen afbakening is opgenomen, mag over die toetsterm in principe alles gevraagd worden.

Tax: Dit is de taxonomiecode van Romiszowski. Deze code geeft aan op welk niveau de vragen over een toetsterm gesteld worden.

F = Feitelijke kennis. De kandidaat kan feiten reproduceren (herkennen of herinneren).

B = Begripsmatige kennis. De kandidaat kan begrippen of principes omschrijven.

R = Reproductieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren die volgens een vastgelegde procedure verlopen.

P = Productieve vaardigheden. De kandidaat kan acties uitvoeren waarbij hij zijn eigen creativiteit en inzicht nodig heeft.

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

   

1.1 **

Kan uitleggen welke factoren van invloed zijn op het menselijke gedrag bij het besturen van het motorvoertuig en wat het belang is van oplettendheid en houding ten opzichte van andere verkeersdeelnemers.

Het gaat hierbij om de invloed van vermoeidheid, lichamelijke en geestelijke gesteldheid, rijervaring en van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen op:

– het waarnemingsvermogen

– het concentratievermogen

– gezichtsvermogen

– gehoor

– de reactietijd

– het evenwichtsgevoel

– het inschatten van afstand en snelheid

– de algemene lichamelijke conditie en

– de ongevalskans.

Tevens betreft het zaken als:

– de afbraaktijd van alcohol en medicijnen in het lichaam

– het effect van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen

– het effect van een combinatie van alcohol, drugs en medicijnen

– de betekenis van stickers en bijsluiters bij medicijnen.

B

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

   

2.1 **

Kan uitleggen in welke volgorde welke maatregelen in geval van een (verkeers)ongeval, pech of onwel worden van passagiers direct genomen moeten worden.

PAMAN:

– persoonlijke veiligheid

– andermans veiligheid

– markeren

– alarmeren van de hulpdiensten

– noodzakelijke maatregelen nemen waaronder het kennen van de grondbeginselen van eerste hulp.

Afhandeling:

– (mobiel) schademelden

– informeren belanghebbenden.

F

2.2 **

Kan benoemen wanneer en op welke wijze gebruik moet worden gemaakt van de veiligheidsvoorzieningen.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– aansprakelijkheid voor het (juiste) gebruik van veiligheidsvoorzieningen

– autogordel (artikel 59a RVV 1990)

– eisen zitplaats

– hoofdsteun

– veiligheidshamer

– verbandtrommel

– brandblusser.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

   

3.1 **

Kan uitleggen op welke wijze milieuaspecten een rol spelen bij het gebruik van een gemotoriseerd voertuig.

Aan de orde komen hier aspecten die betrekking hebben op het milieubewuste gebruik van het motorvoertuig en het energiezuinig rijden, zoals:

– aangepast en besluitvaardig rijden

– acceleratie

– accessoires op of aan het voertuig

– anticiperen

– bandenspanning

– controle in en buiten het voertuig

– defensief rijden

– filerijden

– gas geven, (ont)koppelen en schakelen

– gebruik van de toerenteller

– gebruik van cruisecontrol

– geluidshinder

– bagage

– langdurige stops in het verkeer

– reiniging voertuig

– remmen en stoppen

– ritvoorbereiding

– toevoegingen zoals bijvoorbeeld Adblue

– starten en wegrijden

– stroomverbruikers

– volgafstand.

B

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

   

4.1 **

Kan de werkingssfeer van de Wet personenvervoer 2000 benoemen.

Het doel van de wet en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen. A

Het uitvoeringsbesluit en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen. B

De soorten vervoer: C

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer

– taxivervoer.

De communautaire vergunning.D

De geldigheidsduur van de vergunningen/vergunningsbewijzen. E

De vrijstellingen: F

– bepaalde diensten

– bepaalde soorten vervoer.

De verbodsbepalingen. G

Toezicht en handhaving: H

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

F

4.2 **

Kan de verschillende vormen van personenvervoer interpreteren.

De vormen van nationaal vervoer:A

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer.

De vormen van internationaal vervoer: B

– geregeld

– bijzonder geregeld

– ongeregeld

– cabotage

– vervoer voor eigen rekening.

B

4.3 **

Kan de vervoersvoorwaarden in het openbaar en besloten busvervoer interpreteren.

De algemene voorwaarden voor openbaar stads- en streekvervoer.A

De inhoud van het dienstregelingen boekje.B

De bepalingen voor de reiziger in het openbaar vervoer.C

De KNV Busvervoer voorwaarden.D

De ANVR-reisvoorwaarden.E

De inhoud van de ritopdracht.F

B

4.4 **

Kan de voor het personenvervoer vereiste documenten noemen.

De persoonlijke documenten:

– rijbewijs

– geneeskundige verklaring

– paspoort / identiteitsbewijs

– bestuurderskaart digitale tachograaf

– print-outs digitale tachograaf.

De voertuigdocumenten:

– kentekenbewijs

– groene kaart

– airco-logboek.

B

4.5 **

Kan de soorten en de toepassing van nationale en internationale transportvergunningen uitleggen.

De vereiste documenten, toepassing:

– communautaire vergunning

– vergunning geregeld vervoer

– vergunning voor bijzonder geregeld vervoer

– contract

– EU/EER reisblad

– attest

– dienstregeling

– ASOR-reisblad

Concessie Openbaar Vervoer

Het toepassingsgebied: landen behorend tot:

– Europese Unie landen (inclusief Noorwegen en Zwitserland)

– Interbus-landen

– overige landen.

B

4.6

Kan de wettelijke bepalingen inzake de basiskwalificatie en nascholing noemen.

De verplichting tot 35 uur nascholing per 5 jaar:

– registratie bij het CBR door de opleider

– controle op correcte registratie door de chauffeur.

B

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer

   

5.1 **

Kan de werkingssfeer en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer uitleggen.

Het doel van de ATW (Arbeidstijdenwet).A

De relatie ATW / ATB (Arbeidstijdenbesluit) vervoer.B

De werkingssfeer ATB vervoer.

De extra-territoriale werking ATB vervoer.

De definities:C

– arbeid

– arbeidstijd

– werknemer

– werkgever

– bus

– bestuurder

– bijrijder

– rijtijd

– rusttijd

– week

– pauze

– nachtdienst (volgens de ATW).

Het collectief overleg.D

De bepalingen rusttijd, rijtijd, pauzes, nachtarbeid, arbeid op zondag.E

Afwijkende bepalingen voor het openbaar vervoer.F

De controlemiddelen:G

– tachograaf

– dienstrooster.

B

5.1 **

–vervolg-

De verantwoordelijkheden bij overtredingen.H

Toezicht en handhaving:I

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

 

5.2

Kan de voor de beroepsuitoefening belangrijke bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer toepassen (Verordening (EG) nr. 561/2006).

Aan de hand van gegeven situaties de dagelijkse rijtijd, wekelijkse rijtijd, onderbrekingen, dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd bepalen.

R

5.4

Kan benoemen wanneer de AETR en Verordening nr. 561/2006 van toepassing zijn

De betreffende landen.

F

5.5 **

Kan uiteenzetten hoe een digitale tachograaf en dienstrooster (Verordening (EG) nr. 165/2014) gebruikt moeten worden.

De functie van een tachograaf.

De symbolen op het apparaat.

Het E-keurmerk, de verzegeling, het installatieplaatje, periodieke keuring.

De verplichte handelingen van de chauffeur (m.u.v. de verplichtingen genoemd onder toetsterm 5.6).

De verboden handelingen van de chauffeur.

Het gebruik van het dienstrooster

De digitale tachograaf:

– voorzieningen

– controle

– soorten tachograafkaarten

– registratie op de bestuurderskaart

– werking van de digitale tachograaf

– één of twee bemanningsleden.

Het gebruik van de bestuurderskaart / print.

B

5.6

Kan uiteenzetten welke verplichtingen er zijn indien een tachograaf niet meer werkt en/of de bestuurderskaart niet gebruikt kan worden.

De handelwijze bij niet goed werken van de tachograaf.

De handelwijze bij het zoekraken en/of beschadigd/defect raken van de bestuurderskaart.

B

5.8

Kan de werkingssfeer van een C.A.O. uitleggen.

De rechten en plichten van werkgever/werknemer.

De arbeidsvoorwaarden.

B

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop personen en bijbehorende lading vervoerd moeten worden.

   

6.1

Kan de krachten en de weerstanden die tijdens het rijden in beladen toestand optreden, verklaren.

De krachten die op een voertuig en/of passagiers werken.

De gewichtsverdeling.

Het zwaartepunt, de stabiliteit, het kantelmoment.

De risico’s bij optrekken en remmen.

B

6.2

Kan de gevolgen van overbelading noemen.

De gevolgen:

– ongunstig brandstofverbruik

– versnelde slijtage

– invloed op wegligging

– schade aan wegen

– verkeersveiligheid

– sancties

– invloed op rijeigenschappen

– invloed op passagiers.

F

6.3

Kan de factoren die de rijeigenschappen van de autobus beïnvloeden, noemen.

De factoren:

– het aantal passagiers

– beladen van het bagageruim

– de aanhangwagen

– het type voertuig.

F

6.4 **

Kan uitleggen hoe de veiligheid en het comfort van de passagiers en de bagage gewaarborgd kan worden.

De bedrijfszekerheid van het voertuig.A

Correct en veilig rijgedrag.B

De ritvoorbereiding.C

De rijklaarcontrole:D

– inspectie van de passagiersruimte

– aanwezigheid van veiligheidsvoorzieningen

– bevoorrading (bij besloten busvervoer)

– inspectie voertuig.

De maatregelen ter voorkoming van diefstal.E

Het documentenbeheer.F

De bagagecontrole.G

De passagiersvoorzieningen.H

B

6.5

Kan de werkingssfeer van Verordening (EU) nr. 181/2011 uitleggen.

Bewust zijn van fysieke, zintuiglijke (gehoor en zicht), en verborgen handicaps en leermoeilijkheden die bij passagiers kunnen voorkomen.

Correct omgaan met en reageren op personen met een handicap.

Goed inschatten van de mogelijkheden van personen met beperkte mobiliteit, oriëntatie of communicatievaardigheden.

Bewust zijn van de belemmeringen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit (waaronder attitudeproblemen, omgevings-/fysieke obstakels en organisatorische belemmeringen).

Correct omgaan met erkende hulphonden (waaronder de rol en de behoeften van de hulphond).

Optreden in onverwachte situaties.

B

6.6 **

Kan de aandachtspunten bij het vervoer van specifieke personen of groepen personen uitleggen.

Onder andere vervoer van kinderen, ouderen en mensen met een beperking.

B

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

   

7.1

Kan de werkingssfeer van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbeidsomstandigheden besluit (Arbobesluit) uitleggen.

De bevordering van gezondheid, veiligheid en welzijn.

Geldt voor alle werknemers en zelfstandigen.

De gezamenlijke verantwoordelijkheid werkgevers en -nemers.

B

7.2

Kan de verplichtingen van werkgever en werknemer in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) noemen.

De bepalingen in art. 8 en 11.

F

7.3

Kan de meest voorkomende arbeidsongevallen in de vervoerssector en de oorzaken noemen.

Oorzaken arbeidsongevallen:

– werken zonder bevoegdheid

– niet borgen, veilig stellen

– veiligheden buiten werking stellen

– onjuist beladen/plaatsen

– ontoereikende afscherming

– defect gereedschap/materieel ter beschikking gesteld

– niet toereikende alarmsystemen

– gebrek aan orde en netheid

– te hoge/lage temperatuur

– te weinig verlichting

– overige directe oorzaken (o.a. vallen)

– vermoeidheid

– afleiding door multimedia.

F

7.4

Kan uiteenzetten hoe arbeidsongevallen en fysieke risico’s voorkomen kunnen worden en hoe de gevolgen ervan beperkt kunnen worden.

Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

De juiste hulpmiddelen (o.a. een lift voor rolstoelen).

Het vermijden van belastende factoren.

B

7.5

Kan de statistieken, aard en oorzaken van verkeersongevallen en de betrokkenheid van autobussen daarbij uitleggen.

Statistieken van verkeersongevallen.

De aard:

– soorten verkeersongevallen

– bij bijzondere manoeuvres.

De oorzaken:

– fysieke gesteldheid

– psychische gesteldheid, concentratie

– (rij)gedrag

– weersomstandigheden

– verkeersovertredingen

– verkeersdrukte

– bekendheid met de omgeving

– bedrijfszekerheid van het voertuig

– belading

– afleiding door multimedia

B

7.6

Kan de gevolgen van verkeersongevallen op menselijk vlak, materieel (schade) en financieel gebied uitleggen.

Menselijk:

– verwondingen, blijvende invaliditeit, dood

– psychische klachten

– uitval.

Materieel:

– uitval

– stilstand

– capaciteitsgebrek.

Schade:

– gevolgen verzekeringspremie

– gevolgen administratie

– gevolgen planning

– gevolgen werkplaats/garage

– gevolgen voor het milieu.

Financieel:

– reparatiekosten

– vervangingskosten

– kosten t.g.v. filevorming

– kosten voor hulpdiensten en wegbeheerder.

B

7.7

Kan uitleggen welke factoren leiden tot vermoeidheid en stress, kan de symptomen herkennen en kan in dit verband het belang van een juiste basiscyclus werk/rust en goede voeding uitleggen.

Factoren waardoor vermoeidheid en stress kunnen ontstaan:

– veel zitten tijdens lange ritten

– zware lichamelijke inspanningen bagagehandling

– rijverboden

– storingen

– vertragingen

– verkeersstremmingen

– slechte weersomstandigheden

– gedrag van passagiers

– dienstrooster/regeling

– ritopdracht/ritplanning

– problemen op het werk

– problemen in de privésituatie

– criminaliteit

– ongevallen.

Symptomen:

– lichamelijke klachten

– gedragsveranderingen.

Voorkomen van vermoeidheid en stress.

Juiste basiscyclus werk/rust door op een goede manier om te gaan met:

– bewegen

– roken

– alcohol

– voeding

– ontspanning.

Gezonde voeding:

– variatie, voldoende afwisseling

– vermijd ongezonde (verzadigde) vetten

– vezelrijk (voldoende groente, fruit en (volkoren of bruin)brood)

– lichte maaltijden

– voldoende drinken.

– rustig eten, de tijd nemen

– regelmatig eten en rekening houden met de biologische klok

– niet teveel zout en suiker.

B

7.8

Kan de soorten criminaliteit in het personenvervoer benoemen, hoe deze voorkomen kunnen worden en wat de gevolgen zijn.

Soorten criminaliteit:

– drugssmokkel

– illegalen

– diefstal (voertuig, lading, brandstof).

Preventieve maatregelen:

– alles goed op slot

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht, mijden van beruchte parkeerplekken)

– het al dan niet verlaten van de autobus is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek

– voor het wegrijden de autobus checken: rondom en in de autobus en andere potentiële verstopplekken

– zorg dragen voor persoonlijke en voertuigdocumenten

– zorg dragen voor gelabelde bagage

– geen kostbaarheden in de cabine achterlaten

– doorgeven van onveilige situaties.

Gevolgen voor de werkgever en de chauffeur van het aantreffen van drugs en illegalen.

Relevante immigratiebepalingen omtrent verstekelingen.

B

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

   

8.1

Kan de taken van de chauffeur noemen in relatie tot het imago van de vervoerssector.

Vervoert personen dat leidt tot de volgende werkprocessen:

– voert ritvoorbereiding uit

– neemt professioneel deel aan het verkeer

– voert rijklaarcontroles uit

– voert kleine reparaties uit

– plant en berekent rij- en rusttijden

– beoordeelt de staat en hoeveelheid lading en bagage

– de bagagehandling

– draagt zorg voor documenten

– handelt bij incidenten en ongevallen

– onderhoudt professioneel contact met passagiers

– houdt zich aan de werkinstructies

– draagt zorg voor het chemisch toilet.

B

8.2

Kan de personen en de instanties waarmee de chauffeur in zijn werk te maken heeft noemen.

Onder andere:

– de opdrachtgevers, de klanten

– de passagiers

– bij de reis betrokken personen (hotel-, restaurantpersoneel e.d.)

– de opsporingsambtenaren

– de medeweggebruikers.

F

8.3

Kan uitleggen wat de relatie is tussen de organisatie/ uitvoering van het werk tot de kwaliteit van de dienstverlening, de commerciële en financiële gevolgen van een geschil en wat zijn bijdrage hierin kan zijn.

De kwaliteit van de dienstverlening en het professioneel gedrag van medewerkers:

– uitstraling

– representativiteit chauffeur

– representativiteit materiaal

– klantvriendelijk

– afspraken nakomen

– wijze van communiceren.

De commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

B

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het personenvervoer.

   

9.1

Kan de verschillende modaliteiten, hun voor- en nadelen en hun relatieve aandeel in de personenvervoersstroom noemen.

De soorten vervoer en hun relatieve aandeel t.o.v. elkaar:

– openbaar vervoer

– luchtvervoer

– vervoer over water

– besloten busvervoer

– spoorvervoer

– taxivervoer

– personenauto.

B

9.2

Kan op hoofdlijnen het doel en de werkzaamheden van de organistaties in het personenvervoer noemen.

Voornaamste organisaties in het personenvervoer:

– KNV Busvervoer

– KNV Taxivervoer

– Stichting FSO

– Stichting Keurmerk Touringcarbedrijf.

F

9.3

Kan onderscheid maken tussen vervoersspecialiteiten en hun toepassing en de verschillende soorten dienstverlening in de vervoersbranche.

De soorten vervoer:

– pendelvervoer

– rondreizen

– dagtochten

– haal- en brengritten

– schoolvervoer

– doelgroepenvervoer.

B

TOELICHTING

Met deze regeling zijn de toetsmatrijzen voor de theoretische examens rijbewijs/vakbekwaamheid voor de rijbewijscategorieën C1, C, D1, D opnieuw vastgesteld.

Die toetsmatrijzen voor theoretische examens rijbewijs/vakbekwaamheid voor de rijbewijscategorieën C1, C zijn gewijzigd naar aanleiding van een evaluatie van die toetsmatrijzen.

In de toetsmatrijs voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 voor de rijbewijscategorieën C1, C, D1 en D (bijlage 1 bij de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012) is de afbakening van de toetstermen 1.2, 1.4, 2.4, 6.1, 6.2, 7.2, 7.3, 7.4, 7.9, 9.2, 9.3, 9.4, 9.6, 10.1, 10.2, 10.4, 11.1, 11.2, 11.3, 11.4 en 11.5 verduidelijkt, zijn de toetstermen 7.1, 7.6 en 8.1 vervallen, is toetsterm 11.7 toegevoegd en zijn de toetstermen 4.2, 5 en 5.1, 7.8 en 9.1 geactualiseerd.

In de toetsmatrijs voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 voor de rijbewijscategorieën C1 en C (bijlage 2 bij de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012) is de afbakening van de toetstermen 1.1, 3.1, 4.2, 4.3, 4.5, 4.6, 4.8, 6.3, 7.5, 7.8, 8.1 en 9.1 verduidelijkt, zijn de toetstermen 5.3 en 5.7 vervallen en zijn de toetstermen 2.1, 4.12, 5.2, 5.4, 5.5, 6.4, 6.6, 7.6, 8.2, 8.3, 9.2, 9.3, 9.4 geactualiseerd.

In de toetsmatrijs voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 voor de rijbewijscategorieën D1 en D (bijlage 3 bij de Regeling vakbekwaamheid bestuurders 2012) is de afbakening van de toetstermen 1.1, 2.2, 3.1, 4.4, 6.3, 6.6, 7.5, 7.8 en 9.1 verduidelijkt, zijn de toetstermen 5.3 en 5.7 vervallen en zijn de toetstermen 2.1, 4.6, 5.2, 5.4, 5.5, 7.6, 8.2 en 8.3 geactualiseerd.

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten. Om die reden is afgezien van internetconsultatie.

De inwerkingtredingsbepaling voldoet aan het stelsel van vaste verandermomenten en invoeringstermijnen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven