Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Staatscourant 2016, 61 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Staatscourant 2016, 61 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 2 Instelling, doel en beleid
Hoofdstuk 3 Het bestuur Artikel 5 geschrapt
§1 Het algemeen bestuur Artikel 6 Het algemeen bestuur Artikel 7 Werkwijze
Artikel 11 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur Artikel 12 Commissies
§2 Het dagelijks bestuur Artikel 13 Samenstelling Artikel14 Vervulling vacature
Artikel 17 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur
§4 De raad van opdrachtgevers Artikel 19 De raad van opdrachtgevers Artikel 20 Taken raad van opdrachtgevers
Artikel 21 Bevoegdheden algemeen bestuur Artikel 22 Bevoegdheden dagelijks bestuur
Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen Artikel 23 De directeur
Artikel 27 Doorberekening van kosten Artikel 28 Opheffing en liquidatie
Hoofdstuk 7 Overige bepalingen Artikel 29 Archief
Artikel 32 Beëindiging taken Artikel 33 Uittreding
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Waar in de regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.
1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
2.Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, Burgemeester en Wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.
Artikel2Instelling, doelen beleid
Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de individuele en gezamenlijke belangen van de deelnemers op het gebied van de uitvoering van taken van toezicht op en handhaving van de milieuvoorschriften krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de overige milieuwet- en regelgeving, alsook voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening krachtens deze wet- en regelgeving, zoals omschreven in Hoofdstuk 2 van deze regeling.
Het algemeen bestuur kan besluiten dat de Regionale Uitvoeringsdienst werkzaamheden ten behoeve van derden kan verrichten, indien deze werkzaamheden niet strijdig zijn met de taken vermeld onder artikel 3, indien deze die werkzaamheden niet verdringen en indien daar tenminste een kostendekkend tarief voor in rekening gebracht wordt.
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het openbaar lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.
Op vergaderingen als bedoeld in lid 2 is het bepaalde van lid 1 niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en daarover voorlopige besluiten kan nemen. De niet aanwezige leden hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen te reageren op het verslag van de vergadering. Indien er niet wordt gereageerd, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten. De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten als vaststaat dat een meerderheid van het algemeen bestuur daar mee instemt.
Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers besluiten tot een andere stemverhouding. Op voorstel van minimaal 3 leden stelt het algemeen bestuur een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt.
Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.
Artikel 11 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur
Bij het afleggen van verantwoording en het verstrekken van inlichtingen aan een raad of een lid van een raad, of aan Provinciale Staten of een lid van Provinciale Staten, is het reglement van orde van die raad respectievelijk Provinciale Staten van toepassing.
Het aantal door en uit het algemeen bestuur aangewezen leden van het dagelijks bestuur bedraagt minimaal 4 en maximaal 6. Eén lid is afkomstig van het college van de provincie. Het algemeen bestuur neemt een evenwichtige spreiding over het werkgebied van de Regionale Uitvoeringsdienst in acht.
De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag of om andere redenen openvallen, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.
Op de vergadering, bedoeld in het zevende lid, is het zesde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het dagelijks bestuur haar opheft.
Artikel 17 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur
Artikel19Deraadvanopdrachtgevers
Artikel20Taken raadvanopdrachtgevers
De taak van de raad van opdrachtgevers zoals aangegeven in het artikel 19, tweede lid wordt in het organisatiereglement omschreven en omvat tenminste:
Artikel21Bevoegdheden algemeen bestuur
Artikel22Bevoegdheden dagelijksbestuur
Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen
De directeur van het openbaar lichaam fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur legt de instructie voor de directeur vast in een organisatiereglement. De op het moment van inwerkingtreden van de wijziging van dit artikel vastgestelde instructie van het algemeen bestuur wordt beschouwd als vastgesteld door het dagelijks bestuur.
Het dagelijks bestuur voert periodiek bestuurlijk overleg met de deelnemers omtrent de omvang, de inhoud en het niveau van uitvoering van wettelijke taken. Tijdens dit bestuurlijk overleg wordt in ieder geval behandeld:
Artikel27Doorberekeningvan kosten
Indien enig jaar een batig saldo oplevert wordt dit saldo toegevoegd aan de algemene reserve van de Regionale Uitvoeringsdienst. De algemene reserve mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen. Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een algemene reserve van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10% gerestitueerd op basis van de in lid 2 opgenomen verdeelsleutel, tenzij een meerderheid van het algemeen bestuur instemt met een doelreservering van het batig saldo voor de Regionale Uitvoeringsdienst.
Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en de algemene reserve ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo. Het algemeen bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Het bedoelde plan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de colleges van gemeenten en gedeputeerde staten gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.
Artikel28Opheffing en liquidatie
Hoofdstuk 7 Overige bepalingen
Een gemeente, provincie, waterschap, het Rijk kan toetreden krachtens daartoe strekkende besluiten van haar bestuursorganen. De deelname gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het orgaan van de deelnemer.
Indien een deelnemer geen facultatieve taken meer wil afnemen, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen als de Regionale Uitvoeringsdienst voor die taken personeel en/of daarvoor verplichtingen heeft aangegaan. De hoogte van compensatie wordt nader bepaald door het algemeen bestuur.
Uittreding vindt niet eerder plaats dan per de eerste januari van het tweede jaar volgende op het besluit van het algemeen bestuur met betrekking tot de voorwaarden van uittreding voor de uittreder en het besluit tot uittreding is bekendgemaakt. De datum van uittreding kan met algemene stemmen op een eerder tijdstip worden vastgesteld dan in de vorige volzin is bepaald.
Het algemeen bestuur evalueert uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling of de regeling doeltreffend en doelmatig is en doet zonodig voorstellen voor verbetering.
Het algemeen bestuur stelt voor de eerste keer een productencatalogus op zo spoedig mogelijk na goedkeuring van het bedrijfsplan van de Regionale Uitvoeringsdienst i.o. door de deelnemers.
Indien het algemeen bestuur een wijziging van deze regeling wenselijk acht, zendt het dagelijks bestuur de ontwerpwijziging met een toelichting aan de colleges van de deelnemende gemeenten en de provincie. De colleges hebben de gelegenheid binnen acht weken na dagtekening hun zienswijzen naar voren te brengen alsmede toestemming als bedoeld in artikel 51 van de Wet te vragen aan hun raden dan wel Provinciale Staten.
Deze regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe.
Een gemeenschappelijke regeling (GR) is een publiekrechtelijke samenwerkingsvorm voor overheden om hun taken in een samenwerkingsverband adequaat te laten uitvoeren. Bij de omgevingsdiensten in het algemeen, zoals de RUD, is de samenwerking niet geïnitieerd vanuit de deelnemers zelf maar vanuit de Rijksoverheid. In dit kader merken we op dat volgens de wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving), Koninklijke Boodschap 13 februari 2014, Kamerstuk 33872, samenwerking in de vorm van een omgevingsdienst verplicht zal worden. Omdat het een samenwerking betreft tussen de provincie en de gemeenten in Drenthe is hierop in het bijzonder Hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van toepassing. Het is een regeling tussen de colleges (“collegeregeling”) van de provincie en de gemeenten, omdat de samenwerking uitsluitend hun taakvelden betreft. Dat neemt niet weg dat de raden en Provinciale Staten hun college toestemming dienen te geven tot het aangaan van de regeling, omdat de Wgr dat bepaalt in artikel 51 en omdat de resultaten van deze rechtspersoon uiteindelijk voor rekening van de gemeenten en provincie terecht zullen komen.
M.i.v. 1 januari 2015 is de Wgr gewijzigd, o.a. om de invloed van de raden en Provinciale Staten te versterken. Dat bracht met zich mee dat deze GR aangepast moest worden. In principe hoeven onderwerpen die in de Wgr zijn geregeld, niet tevens in de GR overgenomen te worden. Daarom is een aantal bepalingen per 1 januari 2016 in de GR komen te vervallen. In deze toelichting komen omwille van de duidelijkheid die vervallen onderwerpen wel aan de orde.
Begripsbepalingen in artikel 1 zijn voor lezers die niet bekend zijn met de gemeenschappelijke regeling van belang. Daarnaast is het voor iedereen duidelijk wat er precies bedoeld wordt met welke aanduiding. Naast de genoemde Wet gemeenschappelijke regelingen kunnen ook de Gemeentewet en de Provinciewet van toepassing zijn.
Artikel 2 Instelling, doel en beleid
Volgens artikel 10 Wgr vermeldt de regeling de vestigingsplaats en de belangen en het doel van het samenwerkingsverband.
De bevoegdheden van de Regionale Uitvoeringsdienst zijn globaal beschreven om de flexibiliteit te behouden. De bevoegdheden worden in verdere artikelen nader beschreven.
Het verrichten van diensten voor derden is niet het uitgangspunt maar wordt in lid 4 genoemd om de mogelijkheid te creëren.
Artikel 3 en 4 Milieu-, bodem- en facultatieve taken
Gekozen is voor een onderverdeling naar milieutaken en een facultatief pakket. Het takenpakket van de Regionale Uitvoeringsdienst kan alleen worden uitgebreid na een unaniem besluit van het algemeen bestuur. De facultatieve taken zijn optionele taken (bijvoorbeeld ruimtelijke ordening) die, als het algemeen bestuur daartoe heeft besloten, door de deelnemers kunnen worden afgenomen. Door ook het facultatieve pakket op te nemen kan gekozen worden voor een breder takenpakket van
de Regionale Uitvoeringsdienst. Voor het facultatieve pakket ten behoeve van deelnemers en voor werkzaamheden ten behoeve van derden geldt, dat deze alleen kunnen worden uitgevoerd, wanneer die het takenpakket genoemd in artikel 3 GR niet verdringen en wanneer tenminste een kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht. Doel is om andere deelnemers niet te laten opdraaien voor de kosten van facultatieve taken, maar ook om er voor te zorgen dat in de toekomst voldaan wordt aan het principe dat is neergelegd in de Wet markt en overheid, die globaal gesproken vergt dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen oneerlijke mededinging toepassen door onder de marktprijzen te werken voor diensten die ook door anderen op de markt worden aangeboden.
Artikel 3, lid 5 GR is opgenomen om aan te geven dat de Regionale Uitvoeringsdienst voor specialistische taken een beroep kan doen op de deelnemers. Dat heeft het voordeel dat de Regionale Uitvoeringsdienst geen capaciteit hoeft in te huren, die bij de deelnemers in huis en beschikbaar is, zodat de Regionale Uitvoeringsdienst sober en doelmatig kan blijven. Anderzijds kan het voor de deelnemers aantrekkelijk zijn die capaciteit ook voor de Regionale Uitvoeringsdienst aan te wenden.
Het zal hier gaan om de PIOFACH taken (personeel, inkoop, organisatie, financiën, automatisering, communicatie en huisvesting) . Met de nader over een te komen voorwaarden is bedoeld aan te geven dat de uitlenende provincie/gemeenten niet op bestelling mensen hoeven te leveren, maar dat de Regionale Uitvoeringsdienst kan vragen om o.a. personeel en dat de uitlener redelijke voorwaarden kan stellen.
In artikel 3 en 4 GR zijn de taken genoemd die de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) betreffen. Daarmee is niet gezegd dat de RUD al die taken in volledige zelfstandigheid kan uitvoeren. Deze artikelen houden met andere woorden geen overdracht /delegatie in van bevoegdheden in de zin van artikel 10 lid 2 Wgr. Het is evenmin zo dat de RUD in het geheel geen besluiten kan nemen en uitsluitend adviezen zou uitbrengen. Uit oogpunt van efficiency is het wenselijk dat de RUD met betrekking tot de taken besluiten kan nemen in naam en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Die ruimte is ingevuld met mandaatbesluiten van de deelnemers. Identieke mandaatbesluiten zijn voor de bedrijfsvoering van de RUD wenselijk, maar het is uiteindelijk aan de deelnemers welk mandaat wordt verstrekt en onder welke voorwaarden. In artikel 10 lid 2 Wgr staat dat de GR niet kan bepalen dat het bestuur van het openbaar lichaam kan besluiten tot uitbreiding van de overgedragen bevoegdheden. Bevoegdheden en daarop gebaseerde taken moeten dus door de deelnemers worden gegeven en kunnen door de RUD niet worden geclaimd met toepassing van artikel 10a Wgr.
De RUD is een openbaar lichaam. De Wgr bepaalt in artikel 12 dat het bestuur van een openbaar lichaam moet bestaan uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Verder bepaalt dit artikel dat het algemeen bestuur aan het hoofd van het openbaar lichaam staat en dat de voorzitter tevens voorzitter is van beide besturen. De Wgr kent niet de functie van bestuurlijke secretaris. Omdat de RUD een collegeregeling is, bestaat het bestuur uit leden van de colleges van Burgemeester en wethouders en van Gedeputeerde Staten.
Artikel 6 Het algemeen bestuur
Aangezien de RUD is opgericht door de colleges, bestaat het algemeen bestuur volgens artikel 13, lid 6 Wgr uit leden die door de colleges uit hun midden worden aangewezen.
Op grond van de wet is het mogelijk om verschillende varianten te kiezen voor de omvang van het bestuur. Gelet op het aantal van 13 deelnemers is één vertegenwoordiger per deelnemer nog goed werkbaar. Het lidmaatschap eindigt volgens artikel 13, lid 2 Wgr van rechtswege zodra het lid ophoudt wethouder te zijn. Verder betreft het een algemeen gebruikelijke bepaling.
Ingeval een vacature ontstaat, wijst het college van de betrokken deelnemer volgens artikel 6, lid 7 GR zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan. Hiervoor is geen termijn bepaald, maar de verwachting is dat hierover binnen enkele collegevergaderingen besloten kan worden.
De artikelen in de Gemeentewet die betrekking hebben op het vereiste van een reglement van orde, op de frequentie van vergaderingen, het oproepen voor de vergadering, het quorum, de immuniteit, ordehandhaving, stemmingen en op ambtelijke bijstand en ondersteuning zijn volgens artikel 22 Wgr, voorzover de Wgr er niet van afwijkt, van overeenkomstige toepassing op het algemeen bestuur.
Het wettelijk minimum van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur is volgens artikel 22, lid 2 Wgr vastgesteld op 2 maal per jaar. Als in de praktijk wordt ervaren dat deze vergaderfrequentie te laag is, dan kan het aantal zonder problemen boven dit minimum worden vastgesteld.
De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn volgens artikel 22 lid 3 Wgr openbaar. Besloten vergaderingen zijn volgens artikel 22, lid 4 Wgr mogelijk mits een vijfde deel van de aanwezige leden erom verzoekt of als de voorzitter het nodig oordeelt en het algemeen bestuur vervolgens beslist of de vergadering met gesloten deuren doorgang vindt (artikel 22, lid 5 Wgr).
In lid 5 zijn onverenigbare activiteiten vermeld, maar is ook impliciet bepaald dat voor de bestuursleden een gedragscode geldt. Aangezien de leden van het algemeen bestuur tevens collegelid bij een deelnemer zijn en bij alle deelnemers al een gedragscode aanwezig is, kan de Regionale Uitvoeringsdienst zich op het standpunt stellen dat een eigen gedragscode voor bestuursleden niet nodig is.
De regeling van de geheimhouding in besloten vergaderingen is opgenomen in artikel 23 Wgr. Geheimhouding kan worden opgelegd door het algemeen bestuur en geldt niet alleen voor de leden maar ook voor andere aanwezigen zoals ambtenaren en adviseurs.
Geheimhouding ten aanzien van stukken die naar het algemeen bestuur of naar leden daarvan gaan, kan volgens artikel 23 lid 2 Wgr ook opgelegd worden door het dagelijks bestuur, door de voorzitter van de RUD en door een advies- of bestuurscommissie. Dat moet op de stukken worden aangegeven. In de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur moet de geheimhouding van stukken bekrachtigd worden, anders vervalt deze volgens artikel 23, lid 3 Wgr. Na de bekrachtiging duurt op grond van artikel 23 lid 4 Wgr de geheimhouding die door het dagelijks bestuur, de voorzitter of de commissie t.a.v. stukken is opgelegd, totdat het algemeen bestuur de geheimhouding opheft.
Volgens artikel 16 lid 5 Wgr verschaft een lid van het algemeen bestuur over zaken waarover geheimhouding is opgelegd en waarover hij verantwoording moet afleggen of informatie moet
verstrekken aan de raad of provinciale staten, slechts informatie indien de raad of provinciale staten ook geheimhouding hebben opgelegd.
In de praktijk is gebleken dat het besluitvormingsproces onnodig gehinderd kan worden doordat er niet voldoende leden van het algemeen bestuur aanwezig zijn bij vergaderingen. Dit probleem wordt ondervangen door een bepaling in de gemeenschappelijke regeling op te nemen dat een nieuwe vergadering wordt belegd, en onafhankelijk van het aantal aanwezigen, dan alsnog over dat onderwerp kan worden beslist. Dan kunnen de leden die niet aanwezig zijn alsnog hun zienswijzen naar voren brengen binnen een vastgestelde termijn. In het voorstel is uitgegaan van het principe, wie niet reageert stemt toe. Dat geldt dus alleen wanneer er al sprake is van een vergadering die voor de tweede keer wordt uitgeschreven, omdat er eerder geen quorum was. Het is dus wel zaak dat deelnemers in die gevallen alert blijven.
In een gemeenschappelijke regeling kan de stemverhouding vrij ingevuld worden, met dien verstande, gelet op artikel 14, lid 3 Wgr, dat het dagelijks bestuur via bepaalde stemverhoudingen niet de meerderheid van het algemeen bestuur mag uitmaken. In deze regeling is in beginsel gekozen voor 1 stem per deelnemer. Uitgangspunt is verder dat in beginsel bij gewone meerderheid besluiten worden genomen. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers echter besluiten tot een andere stemverhouding. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van minimaal 3 leden een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven over welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt. Bij majeure onderwerpen kan gedacht worden aan de plaats van huisvesting, een wezenlijke verandering in de bijdrage van een of meer deelnemers en de wijziging van de GR die voor een of meer deelnemers ingrijpend is.
Artikel 11 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur
De inlichtingen- en verantwoordingsplicht van het algemeen bestuur is geregeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (artikelen 16 t/m 19b). In de GR moeten volgens de Wgr bepaalde zaken nader worden geregeld. In de praktijk is gebleken dat niet alle bestuurders, raads- en statenleden op de hoogte zijn van de mogelijkheden en rechten van de gemeenteraad, raadsleden, Provinciale Staten, statenleden alsmede van de colleges om hun afgevaardigden in het algemeen bestuur ter verantwoording te roepen en inlichtingen te vragen.
Samengevat houdt de inlichtingenplicht van het algemeen bestuur in dat het inlichtingen moet geven aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten wanneer een of meer leden van de raad of provinciale staten inlichtingen vragen (art. 17 Wgr).
De afzonderlijke leden van het algemeen bestuur hebben ingevolge artikel 18 Wgr een inlichtingenplicht tegenover het college dat hen heeft aangewezen en ingevolge artikel 19 Wgr tegenover de raad van de deelnemer wanneer een of meer leden daarvan om inlichtingen vragen. De verantwoordingsplicht van het algemeen bestuur houdt samengevat in dat de afzonderlijke leden van het algemeen bestuur verantwoording moeten afleggen aan het college dat hen heeft aangewezen (art. 18 Wgr) en ingevolge artikel 19 Wgr aan de raad. De verantwoordingsplicht geldt dus voor de afzonderlijke leden en niet voor het voltallig algemeen bestuur tegenover een deelnemer.
De wijze van uitvoering krijgt nader zijn beslag in het Reglement van orde. Overigens zijn de besturingsrelaties en –instrumenten in hoofdstuk 4, Bestuurlijke aansturing, van het Bedrijfsplan beschreven.
De bevoegdheid tot het instellen van commissies van advies en van bestuurscommissies is volgens artikel 24 en 25 Wgr neergelegd bij het algemeen bestuur. De behartiging van bepaalde belangen staat bij bestuurscommissies centraal. Een adviescommissie is een (tijdelijke) commissie die adviseert over onderwerpen waarvoor zij is opgericht. Volgens artikel 24 lid 3 Wgr kunnen “andere commissies van advies” aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter ingesteld worden door het dagelijks bestuur en de voorzitter. De Wgr bepaalt niet dat er voor deze commissies in de gemeenschappelijke regeling iets geregeld moet worden. Evenmin geeft de wet aan wat onder “andere commissies” verstaan moet worden. Volgens de wetsgeschiedenis van de Wgr moet men denken aan overlegcommissies en commissies van bijstand.
Aan bestuurscommissies kunnen een aantal bevoegdheden worden overgedragen die de commissie dan uitvoert in plaats van het algemeen bestuur. Een bestuurscommissie voor het behartigen van bepaalde belangen mag gelet op artikel 52, jo. artikel 25 Wgr alleen plaatsvinden na verkregen toestemming van de raden/staten.
Commissies mogen bestaan uit personen die niet lid zijn van het algemeen of van het dagelijks bestuur.
De Wgr bepaalt in artikel 14 dat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en twee of meer andere leden moet bestaan. Het aantal leden moet in de regeling worden bepaald, met dien verstande dat zij volgens artikel 14 Wgr geen meerderheid in het algemeen bestuur mogen uitmaken.
De genoemde regio’s zijn als volgt ingedeeld:
Noord: Aa en Hunze, Assen, Noordenveld, Tynaarlo.
Zuidwest: De Wolden, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Westerveld. Zuidoost: Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen
Aangezien het dagelijks bestuur vaker vergadert dan het algemeen bestuur, is de vervulling van een vacature aan een exactere termijn gebonden dan bij het algemeen bestuur.
Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt volgens artikel 13, lid 2 in samenhang met lid 6, Wgr van rechtswege zodra het lid, dat immers tevens lid is van het algemeen bestuur, geen lid meer is van het algemeen bestuur.
In het dagelijks bestuur is de stemverhouding ‘vrij’ invulbaar. In deze regeling is het principe one- man, one-vote leidend. Waar een gekwalificeerde meerderheid wenselijk/noodzakelijk is, is dat in de regeling vermeld. Artikel 57c Wgr biedt de mogelijkheid tot het vormen van portefeuilles. Daarbij machtigt het dagelijks bestuur een of meer leden tot het uitoefenen van een of meer van zijn bevoegdheden.
Aangezien de Wgr, in tegenstelling tot bij het algemeen bestuur, geen geheimhoudingsregeling kent voor de vergaderingen van het dagelijks bestuur terwijl dat wel gewenst kan zijn, is dit in artikel 16 GR geregeld. De regeling komt overeen met die voor het algemeen bestuur als bedoeld in artikel 23 Wgr. Dat wordt toegelicht bij artikel 7 GR.
Artikel 17 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur heeft wat betreft inlichtingen en/of verantwoording te maken met het algemeen bestuur (art. 19a Wgr) en met de deelnemers (art. 17 Wgr). De wet heeft dit als volgt geregeld.
Het dagelijks bestuur en de afzonderlijke leden dienen volgens artikel 19a, lid 1 Wgr verantwoording af te leggen aan het algemeen bestuur. Volgens lid 2 van dit artikel dient het dagelijks bestuur verder alle inlichtingen aan het algemeen bestuur te geven die het algemeen bestuur nodig heeft.
Op grond van artikel 17 Wgr (in samenhang met artikel 52 Wgr) dient het dagelijks bestuur aan de raden en provinciale staten de door een of meer leden van de raad of Provinciale Staten gevraagde inlichtingen te verstrekken. De raden en Provinciale Staten kunnen het voltallig dagelijks bestuur niet ter verantwoording roepen.
Artikel 17 GR bepaalt dat het reglement van orde van de desbetreffende raad of van Provinciale Staten van toepassing is.
Het algemeen bestuur kan volgens artikel 17 lid 3 en 4 GR zowel van het dagelijks bestuur als van de voorzitter verlangen van welke besluiten kennisgeving aan het algemeen bestuur wordt gedaan.
Besluiten van de voorzitter kunnen o.a. betreffen de besluiten tot geheimhouding (art. 23 lid 2 Wgr) en tot het instellen van commissies (art. 24 lid 3 Wgr).
Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur op grond van artikel 19a lid 3 Wgr ontslaan als hij/zij het vertrouwen niet meer bezit. Het algemeen bestuur kan in haar reglement van orde termijnen opnemen met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen.
Op grond van artikel 19b Wgr heeft het dagelijks bestuur de verplichting de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur bericht en raad te geven als daarom wordt gevraagd. Daarbij dient het dagelijks bestuur de deelnemers mededeling te doen.
Ingevolge artikel 12 Wgr is de voorzitter een afzonderlijk bestuursorgaan en is hij tevens voorzitter van het algemeen en het dagelijks bestuur. Volgens artikel 13 lid 9 Wgr wordt de voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Ingevolge artikel 57d vertegenwoordigt hij de RUD in en buiten rechte, welke bevoegdheid hij kan opdragen aan een ander.
Gezien het uitvoerende karakter van de regeling is er voor gekozen om de secretarissen een plaats te geven in deze regeling, opdat daardoor aandacht zal zijn voor de bedrijfsvoering en voor de uitvoeringsrelatie tussen de ambtelijke organisaties van de deelnemers en de Regionale Uitvoeringsdienst. Er is gekozen voor een kleine raad van opdrachtgevers met daarin een vaste plaats voor de provinciesecretaris en die van drie gemeenten. Bij de laatste is een geografische spreiding gewenst, waarbij het voor de hand ligt dat een lid uit Zuidwest, Zuidoost en Noord een plaats krijgt. De positionering is dat de secretarissen de bestuursorganen van de Regionale Uitvoeringsdienst
adviseren, invulling geven aan de opdrachtgeversol in de richting van de directeur en daarmee overleg voeren.
Artikelen 21 en 22 Bevoegdheden van het algemeen en dagelijks bestuur.
De artikelen die hier zijn opgenomen betreffen de standaard bevoegdheidsregels van beide bestuursorganen. Uitgangspunt is artikel 57 Wgr volgens welke de bevoegdheden berusten bij het algemeen bestuur tenzij bij wet of in de gemeenschappelijke regeling anders is bepaald. Verder is de bevoegdheidtoedeling volgens de Wgr van belang. Daarnaast zijn er enkele essentiële beslissingsbevoegdheden aan het algemeen bestuur opgedragen, zoals het vaststellen van de productencatalogus.
De regeling omtrent het oprichten en deelnemen in stichtingen, maatschappen enz. is opgenomen met het oog op het creëren van de mogelijkheid daartoe. Het is nl. niet uitgesloten dat in de toekomst voor gesloten stortplaatsen en langdurige bodemsaneringsprojecten dit soort instellingen worden opgericht.
Aan het dagelijks bestuur zijn meer beheersmatige en uitvoerende bevoegdheden toebedeeld. De door de Wgr toebedeelde taken zijn volgens artikel 57b:
het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen zoals het kopen, verkopen, ruilen, bezwaren, vervreemden van roerende en onroerende goederen, het aangaan van geldleningen en van rekening- courantovereenkomsten, het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen van anderen, behalve het oprichten en deelnemen in stichtingen enz. als hiervoor bedoeld;
het namens de RUD, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur besluiten tot het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures, of tot handelingen ter voorbereiding daarop (conservatoire maatregelen), tenzij het algemeen bestuur, voorzover het hem aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
De in artikel 22 lid 1 onder m. GR bedoelde klachtenregeling is het “Klachtenreglement Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe 2013”. Volgens deze regeling worden klachten intern door de naast hogere behandeld. Vervolgens staat de klager de weg open naar de Nationale Ombudsman.
Het algemeen bestuur kan ook bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarop zijn in artikel 57a lid 2 Wgr enkele uitzonderingen gemaakt. Dat zijn wezenlijke zaken waarvoor het algemeen bestuur zijn directe verantwoordelijkheid moet houden. Het gaat om het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het heffen van bepaalde belastingen, o.a. leges, en het vaststellen van verordeningen die door strafbepaling of bestuursdwang gehandhaafd worden.
Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen
Volgens artikel 57b van de Wgr behoort de organisatie van een openbaar lichaam tot de taak van het dagelijks bestuur.
De directeur heeft naast de dagelijkse leiding ook de scharnierfunctie naar de voorzitter, het algemeen en het dagelijks bestuur. De positie van de directeur als ambtelijk secretaris wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde en de op grond van artikel 23 lid 3 GR door het dagelijks bestuur vast te stellen instructie, die onderdeel uitmaakt van het organisatiereglement.
Overleg met de deelnemers is een goed middel om de deelnemende gemeenten, ook als zij niet deelnemen in het dagelijks bestuur, te betrekken bij de gang van zaken van het openbaar lichaam. Door de deelnemers te betrekken kunnen zij ook hun belangen naar voren brengen en adviseren over besluiten die genomen moeten worden. Het ligt voor de hand dat dit overleg of door een enkele bestuurder wordt gevoerd of door de directeur.
Voor de begroting en de jaarrekening zijn ook de artikelen 58 tot en met 59 van de Wgr van toepassing alsmede, volgens artikel 59 lid 6 Wgr, de artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet. Het betreft bepalingen over de begroting, begrotingswijzigingen, de jaarrekening , de administratie en de financiële controle.
Van belang is dat de financiële bepalingen enerzijds bewerkstelligen dat de GR goed kan functioneren en anderzijds dat de deelnemers helder hebben en houden welke verplichtingen op hen af komen en hoe die verplichtingen tot stand komen.
De Wgr schrijft in artikel 58b een kaderbrief voor, die uiterlijk 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar door het dagelijks bestuur aan de raden en aan provinciale staten moet worden gezonden, met de voorlopige jaarrekening. Op advies van de Vereniging van Drentse Gemeenten (VDG) is dit voor de kaderbrief vervroegd naar 1 februari. De datum van 1 februari voor de kaderbrief betekent dat de deelnemers tijdig kunnen reageren en dat zij eventuele effecten nog met de Voorjaarsnota, die bij veel deelnemers gebruikelijk is, en de begroting kunnen meenemen.
De kaderbrief is een brief die de financiële en beleidsmatige kaders voor het komende begrotingsjaar geeft. Volgens de memorie van toelichting van de Wgr (kamerstuk 33697 nummer 3) gaat het om in ieder geval een indicatie van de gemeentelijke bijdrage aan het openbaar lichaam, de beleidsvoornemens voor het volgende begrotingsjaar en de prijscompensatie.
De wet bepaalt niet wanneer de deelnemers de ontwerp-begroting moeten krijgen maar wel dat de begroting voor 1 augustus aan de minister moet zijn toegezonden en dat de raden en provinciale staten gedurende acht weken de gelegenheid krijgen hun zienswijze te geven. Dit is vertaald door in de GR te bepalen dat het dagelijks bestuur de ontwerp-begroting voor 1 mei aan Provinciale Staten en aan de raden zendt. Deze hebben 8 weken de tijd om hun zienswijze te geven. Vervolgens legt het dagelijks bestuur de ontwerp-begroting samen met de zienswijzen ter vaststelling voor aan het
algemeen bestuur. Binnen 2 weken na de vaststelling, in ieder geval voor 1 augustus, zendt het dagelijks bestuur de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting toe aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Met toepassing van artikel 59, lid 5 Wgr is de Regionale Uitvoeringsdienst de mogelijkheid gegeven om te schuiven met begrotingsposten, indien dat niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers. Dat maakt de Regionale Uitvoeringsdienst flexibeler en dan behoeft niet bij elke begrotingswijziging de volledige procedure van voorlegging en meningsvorming bij alle deelnemers te worden gevolgd.
De voorlopige jaarrekening dient op grond van het bepaalde in artikel 58b van de Wet op 15 april klaar te zijn. Artikel 26 GR geeft ook regels om de resultaten te verdelen. Tevens is opgenomen dat de jaarrekening aan de deelnemers wordt gezonden.
In artikel 27 lid 1 GR is bepaald dat het algemeen bestuur nadere regels kan stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen bijdragen. Daaraan zijn twee beperkingen verbonden. Enerzijds moeten die regels blijven binnen het in het tweede lid verwoorde kader en anderzijds moeten de colleges gehoord worden. Er is geen sprake van een veto- of instemmingsrecht, maar van een horen. In het algemeen bestuur dienen dan de besluiten te vallen. Tot 1 januari 2016 is het uitgangspunt een verdeling van de kosten naar rato van de inbreng. Over de verdeling van de kosten zal het algemeen bestuur besluiten. Doel van deze bepaling is te garanderen dat de kosten voor de deelnemers niet hoger zullen zijn dan de kosten nu per deelnemer bij de uitvoering van de door de Regionale Uitvoeringsdienst op grond van volgens artikel 3 GR uit te voeren taken. Na 1 januari 2016 zal de afname van de producten bepalend zijn, waarbij uitgangspunt is dat de gemeenten al hun op grond van het bedrijfsplan overgedragen taken van de Regionale Uitvoeringsdienst afnemen. Het gaat hierbij alleen om de kosten van de uitvoering van de taken genoemd in artikel 3, omdat de facultatieve taken zelf kostendekkend moeten zijn. Als na een jaar nog geen structurele verdeelsleutel is afgesproken, dan zal uiteraard het algemeen bestuur ook dan voor de volgende jaren tot een verdeling van de kosten kunnen besluiten.
Artikel 27 lid 4 GR bepaalt dat de RUD elke maand voorschotnota’s kan indienen bij de deelnemers. De in dat lid vermelde verplichting tot betaling is gebaseerd op artikel 10a van de Wgr.
Artikel 28 Opheffing en Liquidatieplan
Volgens artikel 9 Wgr moet de GR bepalingen inhouden omtrent de vereffening van het vermogen ingeval van ontbinding van het openbaar lichaam. Opheffing geschiedt uiteraard net als de instelling door de deelnemers. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op. Daarin zullen de deelnemers de gevolgen van de opheffing zien. De noodzakelijke toestemming van de raad of Provinciale Staten is gebaseerd op artikel 51 van de Wgr.
Hoo fdst u k 7 O v e rig e bepalingen
Volgens artikel 40 van de Archiefwet 1995 dient een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1989, 571) tevens een voorziening omtrent de zorg voor de archiefbescheiden in te houden, die zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet 1995 wordt getroffen. De gekozen uitwerking sluit aan op de artikelen 27, eerste lid, 30, eerste lid, 31 en 41, eerste lid van de Archiefwet.
Ten aanzien van geschillen in gemeenschappelijke regelingen waar de provincie ook aan deelneemt, is de minister van BZK belast met de geschilbeslechting. Van een geschil is sprake als een van de deelnemers van oordeel is dat er een geschil is.
Dit artikel ziet op de structurele afname van facultatieve taken. Incidentele opdrachten horen tot het takenpakket van het dagelijks bestuur. Bij het niet langer afnemen van facultatieve taken kan er voor de uitvoeringsdienst een probleem ontstaan met bijvoorbeeld de formatie. In artikel 32 is geregeld op welke wijze facultatieve taken kunnen worden afgestoten door een deelnemer. Het algemeen bestuur zal dan met gewone meerderheid de gevolgen regelen. In de praktijk zal dat neerkomen op het stellen van voorwaarden om de afstoting budgettair neutraal te kunnen laten verlopen voor de Regionale Uitvoeringsdienst en de overige deelnemers. Het is derhalve zaak om bij het laten uitvoeren van facultatieve zaken dan ook al te bezien of dit leidt tot meerkosten voor de Regionale Uitvoeringsdienst en zo ja, om daar dan al afspraken over te maken, opdat een deelnemer niet voor kosten komt te staan, die hij zich wellicht niet gerealiseerd heeft bij het aangaan van de afname.
Uittreding moet op grond van artikel 9 van de Wet worden geregeld in de gemeenschappelijke regeling. Bij een Regionale Uitvoeringsdienst waar de samenwerking vanuit het rijk geïnitieerd wordt en wettelijk wordt verplicht, is uittreding niet aannemelijk, maar zolang daar geen formele wettelijke belemmering voor bestaat is het noodzakelijk een dergelijke bepaling in de regeling op te nemen
Zeer goed denkbaar is bij een nieuwe regeling dat in de loop der tijd blijkt dat bepaalde keuzes beperkingen opleggen of juist te veel vrijheid laten. Uiteraard kunnen deelnemers de regeling in de loop der tijd wijzigen. In artikel 34 is bepaald dat er in ieder geval een evaluatie komt binnen vijf jaar. Dan zal een overall evaluatie op werking van de regeling, de uitvoeringsbepalingen en de uitvoeringspraktijk moeten worden opgesteld. Daarbij zal ook uiteraard aandacht zijn voor de relatie van de Regionale Uitvoeringsdienst met de deelnemers. Dan kan bezien worden of de Regionale Uitvoeringsdienst heeft gebracht waarvoor deze in het leven is geroepen.
Dit artikel schrijft voor dat het algemeen bestuur een productencatalogus opstelt zo spoedig mogelijk na goedkeuring van het bedrijfsplan in de fase van oprichting van de RUD. Aangezien daaraan uitvoering is gegeven, is dit artikel inmiddels uitgewerkt.
In dit artikel is onder meer bepaald dat het algemeen bestuur kan besluiten tot wijziging van de GR. Omdat dit een regeling tussen colleges is, geldt ook hier, en ook ingeval van uittreden, dat daarvoor de toestemming van de raad dan wel Provinciale Staten vereist is op grond van artikel 1, lid 3 van de
Wgr. De in artikel 36 GR genoemde termijn van acht weken is toereikend, aannemend dat het algemeen bestuur een dergelijk voorstel niet onverhoeds zal presenteren, zodat de deelnemers al eerder de gelegenheid hebben gehad zich te oriënteren op de standpunten van raden en staten. De bekendmaking van de GR is volgens artikel 53 Wgr opgedragen aan de provincie. Dat moet door kennisgeving in de Staatscourant. Dit geldt ook bij wijziging, verlenging, opheffing, toetreding en uittreding.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-61.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.