Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 19 oktober 2016, nr. 2002490 tot vaststelling van regels omtrent de vliegtoelage voor de vliegers bij de Landelijke eenheid (Regeling vliegtoelage vliegers Landelijke eenheid)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 21, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. bevoegd gezag:

    het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie;

    b. bezoldiging:

    de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie;

    c. vlieger:

    de ambtenaar werkzaam bij de Landelijke eenheid in de LFNP functie Politie Vlieger of Chef Vlieger;

    d. vliegtoelage:

    de toelage, bedoeld in artikel 3.

  • 2. Voor de vliegers gelden de volgende categorieën:

    • a. Categorie I: ambtenaren gecertificeerd voor het vliegen op eenmotorige vleugelvliegtuigen;

    • b. Categorie II: ambtenaren gecertificeerd voor het vliegen op meermotorige helikopters.

Artikel 2

Deze regeling is niet van toepassing op de vlieger die als vlieger na de datum van inwerkingtreding van deze regeling in dienst is getreden bij de politie.

Artikel 3

  • 1. De vlieger heeft aanspraak op een maandelijkse vliegtoelage.

  • 2. Bij een andere betrekking dan bij een volledige betrekking wordt de toelage naar evenredigheid vastgesteld.

  • 3. De vliegtoelage, waarop de vlieger aanspraak heeft, is een samenstel van een basisbedrag en een vermenigvuldigingsfactor.

  • 4. Voor de periode van 1 november 2008 tot 1 maart 2010 bedraagt het basisbedrag één derde deel van het verschil tussen het in die periode van toepassing zijnde salarisnummer 4 en salarisnummer 3 van schaal 11 van bijlage I bij het Besluit bezoldiging politie. De uitkomst daarvan wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

  • 5. Voor de periode vanaf 1 maart 2010 bedraagt het basisbedrag één derde deel van het verschil tussen het in die periode van toepassing zijn salarisnummer 5 en salarisnummer 4 van schaal 11 van bijlage I bij het Besluit bezoldiging politie. De uitkomst daarvan wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

  • 6. De vermenigvuldigingsfactor is afhankelijk van de categorie waarin de vlieger wordt ingedeeld en de totale tijd waarin de ambtenaar aangesteld is als vlieger, dan wel aangesteld bij de sector Rijk in een functie waarvan operationeel vliegen onderdeel uitmaakt:

    Jaren

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    9

    10

    11

    12

    13

    14

    15

    16

    17

    18

    19

    20

    Factor categorie I

    3

    6

    9

    12

    15

    18

    21

    24

    27

    30

    30

    30

    30

    30

    30

    30

    30

    30

    30

    30

    Factor categorie II

    5

    10

    15

    20

    25

    30

    35

    40

    45

    50

    55

    60

    65

    70

    75

    80

    80

    80

    80

    80

Artikel 4

  • 1. De aanvang in een categorie en overgang naar een hogere categorie vinden steeds plaats op de eerste dag van de maand na de maand waarin de vlieger voor het eerst de functie vlieger in de betreffende categorie is gaan uitoefenen.

  • 2. Bij overgang van categorie I naar categorie II behoudt de vlieger zijn op dat moment geldende vermenigvuldigingsfactor, dan wel bij afwezigheid daarvan in categorie II de naast-hogere vermenigvuldigingsfactor.

  • 3. Aanspraak op de vliegtoelage bestaat niet over de termijn gedurende welke de vlieger geen aanspraak heeft op de voor hem geldende bezoldiging. Over die termijn kan doortelling van de te verwerven vermenigvuldigingsfactor door het bevoegd gezag worden opgeschort.

Artikel 5

  • 1. De vlieger heeft recht op een eenmalige verhoging van de vliegtoelage ter grootte van 8% van de in het desbetreffende kalenderjaar genoten vliegtoelage.

  • 2. De eenmalige verhoging wordt in de maand december van het desbetreffende kalenderjaar uitbetaald.

Artikel 6

  • 1. Hij, die de bevoegdheid tot het uitoefenen van de functie vlieger tijdelijk dan wel blijvend verliest, waarbij dit verlies niet aan grove nalatigheid of opzet van hemzelf is te wijten, behoudt gedurende zijn aanstelling bij de politie aanspraak op de volgende toelage, tenzij een of meer van de gronden, genoemd in de artikelen 83 en 84 van het Besluit algemene rechtspositie politie van toepassing zijn:

    • a.

      • 1. gedurende 36 maanden 100% van de vliegtoelage waarop aanspraak bestond in de maand waarin het verlies is ingegaan, nadat ten minste tien jaren zijn verstreken vanaf het moment dat betrokkene voor het eerst aangesteld is als vlieger, dan wel aangesteld bij de sector Rijk in een functie waarvan operationeel vliegen onderdeel uitmaakt;

      • 2. gedurende 24 maanden 100% van de vliegtoelage waarop aanspraak bestond in de maand waarin het verlies is ingegaan, nadat vijf tot tien jaren zijn verstreken vanaf het moment dat betrokkene voor het eerst aangesteld is als vlieger, dan wel aangesteld bij de sector Rijk in een functie waarvan operationeel vliegen onderdeel uitmaakt;

      • 3. gedurende 12 maanden 100% van de vliegtoelage waarop aanspraak bestond in de maand waarin het verlies is ingegaan, nadat één tot vijf jaren zijn verstreken vanaf het moment dat betrokkene voor het eerst aangesteld is als vlieger, dan wel aangesteld is bij de sector Rijk in een functie waarvan operationeel vliegen onderdeel uitmaakt;

    • b. vervolgens gedurende het eerste, het tweede en het derde jaar nadat de periode genoemd onder a is beëindigd: een bedrag gelijk aan respectievelijk 75%, 50% en 25% van de verworven vliegtoelage.

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoudt de vlieger zijn vliegtoelage, indien:

    • a. hij op het moment van het verlies 50 jaar of ouder is en langer dan 10 jaar in het genot van de vliegtoelage is; of

    • b. hij op 1 januari 2007 reeds de functie van vlieger vervulde in dienst van de politie en op het moment van het verlies na 1 november 2008 langer dan 20 jaar in het genot van de vliegtoelage is.

Artikel 7

Voor de toepassing van deze regeling wordt onder vlieger tevens verstaan de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, in de periode van 1 november 2008 tot en met 1 januari 2013 aangesteld bij het Korps Landelijke Politiediensten, bij wie operationeel vliegen onderdeel uitmaakte van de functie.

Artikel 8

Uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van dit artikel en daarna telkens uiterlijk om de drie jaar wordt geëvalueerd of, gelet op de positie van vliegers op de arbeidsmarkt, nog voldoende grond aanwezig is voor het voortbestaan van deze regeling.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel 8, terug tot en met 1 november 2008.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vliegtoelage vliegers Landelijke eenheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

Algemeen

In 2006 en 2007 heeft een onvoorziene uitstroom van ervaren vliegers bij het (voormalige) Korps landelijke politiediensten (hierna: KLPD, nu: Landelijke eenheid) plaatsgevonden. Aanleiding hiervoor zouden knelpunten rond de arbeidsvoorwaarden van de vliegers zijn. Derhalve heeft de korpsbeheerder in maart 2007 de korpsleiding verzocht om een pakketvergelijking uit te voeren van de arbeidsvoorwaarden van de vliegers bij de KLPD met vergelijkbare functies in andere sectoren, waaronder de Inspectie Verkeer en Waterstaat (nu geheten Inspectie Luchtvaart en Transport, hierna: ILT) en het ministerie van Defensie.

De korpsleiding van het KLPD heeft naar aanleiding van de resultaten van die pakketvergelijking een voorstel gedaan voor een vliegtoelage en hierbij behorende afbouwregeling. Op 2 oktober 2008 hebben de sectorwerkgever Politie en de politievakorganisaties in het Centraal Georganiseerd Overleg (CGOP) met het voorstel ingestemd. De afspraken worden in de praktijk sinds 1 november 2008 uitgevoerd, maar zijn niet eerder geformaliseerd. Deze regeling bevat nu de uitwerking van de afspraak.

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt na 2007

De arbeidsmarkt voor vliegers is na 2007 niet stil blijven staan. De economische crises hebben geleid tot een krimpende arbeidsmarkt en een overaanbod aan vliegers. Risico op uitstroom van vliegers van de Landelijke eenheid is minimaal geworden. Met het oog hierop hebben de sectorwerkgever Politie en de politievakorganisaties daarom in het CGOP van 2 juni 2016 afgesproken dat de vliegtoelage alleen maar wordt toegekend aan de vliegers die voor inwerkingtreding van deze regeling al als vlieger in dienst waren van de Landelijke eenheid. Toekenning geschiedt op tijdelijke basis. Het continueren hiervan is afhankelijk gesteld van de uitkomsten van een periodiek door het bevoegde gezag uit te voeren arbeidsmarktonderzoek. Deze nadere afspraak is verwerkt in deze regeling.

Vliegtoelage

De vliegtoelage wordt uitsluitend toegekend aan medewerkers met de functie vlieger bij de Landelijke eenheid. Bij een dienstverband van gemiddeld 36 uren per week bedraagt de vliegtoelage 100%. Bij een ander dienstverband dan gemiddeld 36 uren per week wordt de toelage berekend naar rato van dit dienstverband.

Voor de toekenning van de vliegtoelage wordt uitgegaan van twee categorieën vliegers, te weten:

  • categorie I: vliegers gecertificeerd voor het vliegen op eenmotorige vleugelvliegtuigen;

  • categorie II: vliegers gecertificeerd voor het vliegen op meermotorige helikopters.

De Landelijke eenheid heeft op het moment van vaststellen van deze regeling geen categorie I vliegers in dienst.

Afbouwregeling

Indien een vlieger zijn vliegbevoegdheid verliest en niet meer vliegt, komt hij niet meer in aanmerking voor de vliegtoelage. Ter ondervanging van een te abrupte terugval in de bezoldiging, is aan de vliegtoelage een afbouwregeling gekoppeld, naar het model van de afbouwregeling vliegtoelage die op de vliegers van de Inspectie voor de luchtvaart en transport wordt toegepast en opgenomen is in Regeling vliegtoelage ambtenaar-vlieger, en naar analogie van de afbouwregeling voor de operationele toelage uit het Besluit bezoldiging politie. Hiermee wordt in een (afbouwende) aanspraak op de vliegtoelage voorzien, in geval de vlieger zijn vliegbevoegdheid tijdelijk dan wel blijvend verliest en waarbij dat verlies naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aan nalatigheid of grove schuld van de vlieger te wijten is. Van nalatigheid is sprake wanneer de vlieger geen rekening heeft gehouden met de in het algemeen te verwachten voorzichtigheid. Wanneer de vlieger een grote mate van onvoorzichtigheid heeft gebezigd, spreekt men van grove schuld. Of in een bepaald geval de vereiste mate van onvoorzichtigheid heeft bestaan, zal afhangen van tal van omstandigheden.

De afbouwregeling is dus beoogd voor die vlieger die buiten zijn schuld om niet meer kan vliegen.

De omvang en duur van de afbouw zijn afhankelijk van het aantal jaren dat de vlieger zijn functie heeft uitgeoefend. De vlieger die 50 jaar of ouder is en langer dan tien jaar in het genot is geweest van de vliegtoelage, behoudt in een dergelijk geval de vliegtoelage. Verder geldt als overgangsmaatregel voor medewerkers die op of voor 1 januari 2007 reeds waren aangesteld als vlieger bij het KLPD, en gedurende 20 jaar of langer deze functie hebben uitgeoefend, dat zij ook in een dergelijk geval de vliegtoelage behouden.

Overig

Zowel de vliegtoelage, als het recht op de afbouwregeling, vervalt bij het verlaten van de politie.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De vlieger is een ambtenaar werkzaam bij de Landelijke eenheid, die de functie heeft van Politie Vlieger of van Chef Vlieger. Bij hen maakt het taakaspect operationeel vliegen onderdeel uit van de functie. Deze functies zijn vastgelegd in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en zijn in de Regeling vaststelling LFNP nader toegelicht.

Het in het tweede lid gehanteerde onderscheid in twee categorieën houdt verband met het feit dat bij de Landelijke eenheid in beginsel gevlogen wordt met zowel vleugelvliegtuigen als helikopters, waarbij het vliegen met helikopters fysiek meer belastend is dan het vliegen met vleugelvliegtuigen.

Artikel 2

In het CGOP van 2 juni 2016 hebben de sectorwerkgever Politie en de politievakorganisaties de afspraak gemaakt dat de vliegtoelage alleen wordt toegekend aan vliegers die voor inwerkingtreding van deze regeling al als vlieger in dienst waren van de Landelijke eenheid. In dit artikel wordt die afspraak tot uitdrukking gebracht.

Artikel 3

Vliegers bij de Landelijke eenheid hebben aanspraak op een maandelijkse vliegtoelage. Deze wordt naar rato van het dienstverband berekend. Als basisbedrag voor het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vliegtoelage geldt éénderde maal het verschil tussen schaal 11 salarisnummer 4 en schaal 11 salarisnummer 3 van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie voor de periode 1 januari 2008 tot 1 maart 2008. Voor de periode die start vanaf 1 maart 2010 wordt voor de berekening van het basisbedrag het verschil genomen tussen schaal 11, salarisnummer 5 en schaal 11, salarisnummer 4. Deze splitsing houdt verband met de invoering op 1 maart 2010 van een nieuw loongebouw met wijziging en hernummering in het aantal periodieken (salarisnummers).

Dit basisbedrag wordt, naar analogie van de systematiek die bij de ILT wordt toegepast, vermenigvuldigd met een vermenigvuldigingsfactor die gekoppeld is aan het aantal jaren vliegervaring. Voor categorie I bedraagt de vermenigvuldigingsfactor na één jaar ervaring drie, per jaar ervaring met een factor drie oplopend tot maximaal factor 30 bij tien jaren vliegervaring. Voor categorie II bedraagt de vermenigvuldigingsfactor na één jaar ervaring vijf, per jaar ervaring met een factor vijf oplopend tot maximaal factor 80 bij 16 jaren vliegervaring.

Wat de jaren vliegervaring betreft, geldt dat als iemand vanuit de functie van vlieger bij bijvoorbeeld het ministerie van Defensie overstapt naar de Landelijke eenheid, deze jaren ervaring bij het ministerie van Defensie meetellen voor het bepalen van de vermenigvuldigingsfactor. Afgesproken is wel dat uitsluitend de jaren vliegervaring bij een overheidsinstantie meetellen. Daarmee is uitgesloten dat jaren vliegervaring bij de commerciële luchtvaart meetellen. Reden hiervoor is dat de vliegervaring bij een overheidsinstantie (operationeel vliegen vanuit ongecontroleerde situaties) beter aansluit op de eisen die de Landelijke eenheid aan vliegers stelt, dan vliegervaring bij de commerciële luchtvaart (vanuit een gecontroleerde situatie van A naar B vliegen). Overheidsvliegers beschikken derhalve over andere vaardigheden dan vliegers uit de commerciële luchtvaart.

Voor het bepalen van de vermenigvuldigingsfactor geldt als eerste jaar ervaring het eerste volledig gewerkte jaar na het behalen van alle benodigde certificaten.

Artikel 4

Een vlieger wordt op de eerste dag van de maand waarin de functie voor het eerst wordt uitgeoefend in een categorie geplaatst. Bij overgang van categorie I naar categorie II behoudt de vlieger in beginsel zijn op dat moment geldende vermenigvuldigingsfactor. Alleen als deze vermenigvuldigingsfactor in categorie II niet bestaat, wordt de naast-hogere vermenigvuldigingsfactor toegekend. Aanspraak op de vliegtoelage bestaat niet indien de vlieger geen bezoldiging ontvangt. De doortelling van de vermenigvuldigingsfactor kan dan door het bevoegd gezag worden opgeschort.

Voorbeeld: Een ambtenaar is gecertificeerd voor het vliegen op eenmotorige vleugelvliegtuigen.

Op 5 april van een zeker jaar wordt hij gecertificeerd voor het vliegen op meermotorige helikopters. Op basis van het eerste lid gaat deze ambtenaar derhalve met ingang van 1 mei van dat jaar over van categorie I naar categorie II. Ingevolge het tweede lid behoudt deze ambtenaar bij de overgang zijn op dat moment geldende vermenigvuldigingsfactor, dan wel bij afwezigheid daarvan in categorie II de naast-hogere vermenigvuldigingsfactor. Er van uitgaande dat deze ambtenaar 8 jaar ervaring heeft in categorie I, gold voor hem de vermenigvuldigingsfactor 24. Hij behoudt in principe de voor hem geldende vermenigvuldigingsfactor, maar nu factor 24 niet voorkomt in categorie II, geldt voor hem de naast-hogere vermenigvuldigingsfactor, te weten 25. Deze vermenigvuldigingsfactor 25 hoort in categorie II evenwel bij 5 ervaringsjaren. Dat deze ambtenaar teruggaat in ervaringsjaren kan worden verklaard met het feit dat deze ambtenaar ook geen of minder ervaring heeft in categorie II.

Als deze ambtenaar vervolgens een half jaar gaat reizen en daarvoor onbetaald verlof opneemt, heeft hij ingevolge het derde lid over deze termijn geen aanspraak op de vliegtoelage, nu er voor die termijn ook geen aanspraak bestaat op de voor hem geldende bezoldiging. Omdat hij gedurende dat half jaar ook geen ervaring opbouwt, bepaalt het bevoegd gezag of doortelling van de te verwerven vermenigvuldigingsfactor gedurende die periode al dan niet wordt opgeschort.

Artikel 5

In dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat, conform afspraak in de CGOP van 2 oktober 2008, de vlieger ieder jaar recht heeft op een eenmalige verhoging van 8% van de vliegtoelage. Die verhoging wordt aan het einde van het jaar in de maand december uitbetaald en wordt berekend over de in dat kalenderjaar genoten vliegtoelage.

Artikel 6

Het recht op de afbouwregeling van de vliegtoelage ontstaat als er sprake is van een blijvend of tijdelijk verlies van de bevoegdheid tot het uitoefenen van de functie, zonder nalatigheid of grove schuld van de vlieger. De afbouwregeling, zoals beschreven in het algemene deel van de toelichting, ziet er in een tabel als volgt uit:

0–5 jaar

1e jaar: 100% van laatst genoten vliegtoelage

2e jaar: 75% van laatst genoten vliegtoelage

3e jaar: 50% van laatst genoten vliegtoelage

4e jaar: 25% van laatst genoten vliegtoelage

5e jaar: geen vliegtoelage

5–10 jaar

1e jaar: 100% van laatst genoten vliegtoelage

2e jaar: 100% van laatst genoten vliegtoelage

3e jaar: 75% van laatst genoten vliegtoelage

4e jaar: 50% van laatst genoten vliegtoelage

5e jaar: 25% van laatst genoten vliegtoelage

6e jaar: geen vliegtoelage

≥ 10 jaar

1e jaar: 100% van laatst genoten vliegtoelage

2e jaar: 100% van laatst genoten vliegtoelage

3e jaar: 100% van laatst genoten vliegtoelage

4e jaar: 75% van laatst genoten vliegtoelage

5e jaar: 50% van laatst genoten vliegtoelage

6e jaar: 25% van laatst genoten vliegtoelage

7e jaar: geen vliegtoelage

≥ 10 vliegjaren en

≥ 50 jarige leeftijd

100% van laatst genoten vliegtoelage

≥ 20 vliegjaren en op 01-01-2007 aangesteld als vlieger DLVP

100% van laatst genoten vliegtoelage

Artikel 7

In verband met de oprichting van de Nationale Politie per 1 januari 2013, en de inwerkingtreding van deze regeling met terugwerkende kracht per 1 november 2008, is voor het begrip ‘vlieger’ zowel een omschrijving voor de periode 1 november 2008 tot 1 januari 2013, als een omschrijving die geldt voor de periode vanaf 1 januari 2013, opgenomen.

Artikel 8

In het CGOP van 2 juni 2016 is de afspraak gemaakt dat op basis van een arbeidsmarktonderzoek wordt beoordeeld of het toekennen van de vliegtoelage noodzakelijk is. Daartoe is bepaald dat uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van het artikel 8 en daarna telkens uiterlijk om de drie jaar door het bevoegd gezag onderzoek wordt gedaan naar de positie van vliegers op de arbeidsmarkt om te kunnen beoordelen of nog voldoende grondslag aanwezig is voor het voortbestaan van deze regeling. Indien de hoogte van de toelage neerwaarts bijgesteld wordt, zal met instemming van de politievakorganisaties in een passende afbouw voorzien worden. In dit artikel is deze afspraak vastgelegd.

Artikel 9

Zoals afgesproken in het CGOP van 2 oktober 2008 gaat deze regeling, met uitzondering van artikel 8, in per 1 november 2008.

De vliegtoelage en de hierbij behorende afbouwregeling worden reeds sinds de in de regeling opgenomen datum van terugwerking toegekend en uitbetaald. Het opnemen van een overgangsregeling is derhalve niet nodig.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven