Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 november 2016, nummer WBV 2016/16, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7 Inburgeringsvereiste

Inburgering in het buitenland

Voor de beoordeling of het inburgeringsvereiste buitenland een voorwaarde is, zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw; en

  • artikel 3 Wet inburgering.

In aanvulling op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h,Vw wijst de IND de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of niet heeft afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan vrijgesteld of ontheven is.

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onder e, Wet inburgering en artikel 1.3 Regeling inburgering, wordt in ieder geval niet als geestelijk bedienaar beschouwd, de vreemdeling die uitsluitend werkzaamheden verricht als:

  • contemplatieve,

  • bestuurslid die niet in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treedt, of

  • andere interne functionaris,

bij een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie. Het inburgeringsvereiste buitenland is niet op hen van toepassing.

Vrijstellingen

Voor het beoordelen van vrijstelling van het inburgeringsvereiste buitenland zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw;

  • artikel 16, derde lid, Vw juncto artikel 3.13 VV;

  • artikel 3.71a, tweede lid, Vb;

  • artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder a, en 5 Wet inburgering; en

  • artikelen 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 Besluit inburgering.

De vreemdeling kan vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, Wet Inburgering verkrijgen als eerder verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd heeft plaatsgevonden. Daarvoor is het niet vereist dat, in aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit Inburgering, sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving als ingezetene in de BRP of acht jaar rechtmatig verblijf.

De gezinsleden, bedoeld in B10/4.1 Vc , van een vreemdeling met de Turkse nationaliteit zijn vrijgesteld van het basisexamen inburgering in het buitenland.

Ontheffing basisexamen inburgering vanwege bijzondere individuele omstandigheden

Voor het beoordelen van ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland is artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb juncto artikel 3.10 VV van toepassing.

De IND wijst ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden.

De IND betrekt – waar relevant – in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen.

De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • de medische omstandigheden van de vreemdeling;

  • de onveilige situatie in het land van herkomst. De vreemdeling zal zelf moeten aangeven wat dat betekent voor zijn individuele situatie;

  • er is geen cursusmateriaal beschikbaar dat geschikt is voor de vreemdeling;

  • acute omstandigheden in de situatie van gezinsleden in Nederland die aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk maken;

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden;

  • de reeds gemaakte kosten ter voorbereiding en/of het afleggen van het basisexamen;

  • de financiële situatie van de betrokken gezinsleden;

  • opleidingsniveau / analfabetisme; het gratis beschikbaar gestelde lespakket bevat een alfabetiseringscursus. Overigens is het niet noodzakelijk gealfabetiseerd te zijn om de toets Spreekvaardigheid en de toets Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) te kunnen behalen;

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • zorg voor afhankelijke gezinsleden in land van herkomst;

  • duur van het huwelijk/ de relatie;

  • tijdsverloop sinds start inspanningen tot gezinshereniging;

  • beschikbaarheid van faciliteiten ter ondersteuning (bijvoorbeeld mogelijkheden tot het volgen van een cursus);

  • de mogelijkheden om het basisexamen af te leggen in het land van herkomst of bestendig verblijf;

  • de reisafstand naar de diplomatieke post.

De mate waarin bovenstaande omstandigheden relevant zijn, is afhankelijk van de situatie van de vreemdeling. In bijzondere situaties kan ook een enkele omstandigheid leiden tot ontheffing. De IND ontheft de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering in ieder geval als de vreemdeling aantoont dat sprake is van blindheid of doofheid.

In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:

  • sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en

  • hij niet met behulp van hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen heeft om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.

De IND beoordeelt onder meer of een vreemdeling als gevolg van een lichamelijke of geestelijke belemmering voor een periode van drie jaar niet in staat is het basisexamen inburgering te doen. De vreemdeling krijgt ontheffing van (een deel van) het basisexamen inburgering als sprake is van bovenstaande belemmering.

In aanvulling op artikel 3.10 VV moet de vreemdeling als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is waar het basisexamen kan worden afgenomen, een aangewezen arts raadplegen in het dichtstbijzijnde land waar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is en het basisexamen kan worden afgenomen.

B

Paragraaf B1/8.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.3.4 Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Middelenvereiste
Inkomsten uit arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • een kopie van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en

  • kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).

Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;

  • kopieën van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en

  • een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:

  • een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;

  • ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en

  • voorzien van de bijbehorende bijlagen.

De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • bankafschriften;

  • aanslagen inkomstenbelastingen;

  • jaarrekeningen; en

  • maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):

  • een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

Inkomsten uit eigen vermogen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:

  • de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en

  • bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit overige bronnen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend – paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.

Tbc-onderzoek

De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.

Openbare orde

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:

  • een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of

  • als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet kan invullen, relevante gegevens en bescheiden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:

  • het moment van invrijheidsstelling;

  • voltooiing van de taakstraf; of

  • betaling van het opgelegde bedrag.

De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.

Basisexamen inburgering buitenland

De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde uitslagbrief van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met de verklaring dat de vreemdeling het basisexamen inburgering met goed gevolg heeft afgelegd als bewijsmiddel dat het basisexamen met goed gevolg is afgelegd; dit examen is een jaar geldig na de datum van de uitslagbrief waarin is opgenomen dat het laatste examenonderdeel is behaald. Als het basisexamen vóór 1 november 2014 is afgelegd, dan heeft de vreemdeling de uitslagbrief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.

De IND beschouwt conform de Wet inburgering en het Besluit inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, waaruit blijkt dat een bij regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen opleiding is afgerond, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken', ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', 'lezen' en 'schrijven' niveau NT2-2 is behaald;

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een kopie van het besluit waaruit blijkt dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten, omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van het basisexamen niet behoeven te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de kennis van de Nederlandse samenleving van het basisexamen niet behoeft te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie is behaald het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet, of een score van de MO-Profieltoets van ten minste: 85%, indien die toets is afgelegd voor 1 september 2001, respectievelijk 80%, indien die toets is afgelegd na 31 augustus 2001.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het vereiste dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.

  • een uittreksel van de Basisregistratie personen (BRP) of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding (bijvoorbeeld het Vestigingsregister) waaruit blijkt dat de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Nederland.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op bijzondere individuele omstandigheden:

  • bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij een positief resultaat is behaald voor het onderdeel Spreekvaardigheid en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor het onderdeel Leesvaardigheid. Een afschrift van deze resultaten voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag;

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen; en

  • een kopie van het vragenformulier dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts, in het geval van medische omstandigheden (bijlage 19 VV).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 november 2016

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

TOELICHTING

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 9 juli 2015 uitspraak gedaan1. Deze uitspraak had gevolgen voor het beleid ten aanzien van het inburgeringsvereiste in het buitenland. Het nieuwe beleid is in het Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 december 2015, nummer WBV 2015/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 bekend gemaakt. Artikel 3.71a Vreemdelingenbesluit 2000 behoefde als gevolg van de Hof-uitspraak ook aanpassing. De zogenaamde hardheidsclausule (‘onbillijkheid van overwegende aard’) en medische ontheffing zijn komen te vervallen. De nieuwe ontheffingsclausule ‘bijzondere individuele omstandigheden’, waarin ook medische omstandigheden worden meegewogen, is daar voor in de plaats gekomen en is flexibeler geformuleerd. Daarbij is aangesloten bij de formulering in rechtsoverweging 63 van de Hof-uitspraak. De mvv-aanvraag wordt niet afgewezen vanwege het inburgeringsvereiste buitenland indien de vreemdeling gelet op bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen.

Expliciet is opgenomen dat wanneer de vreemdeling als gevolg van een lichamelijke of geestelijke belemmering voor een periode van drie jaar niet in staat is het basisexamen inburgering te doen, hij ontheffing krijgt van (een deel van) het basisexamen inburgering.

De aanpassing van artikel 3.71a van het Vreemdelingenbesluit 2000 is op 3 november 2016 in werking getreden2. Dientengevolge zijn de betreffende paragrafen in de Vreemdelingencirculaire 2000 aangepast en is artikel 3.10 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 aangepast.

In artikel 3.10 VV is voorts opgenomen dat de verklaring van de arts niet ouder mag zijn dan zes maanden bij de indiening van de aanvraag, zodat deze tekst in de Vc 2000 kan worden geschrapt.

In B1/4.7 is voorts nog een toelichting gegeven op de groep geestelijke bedienaren. Een bijzondere categorie vreemdelingen is niet als geestelijke bedienaar te beschouwen, maar verricht wel twv-plichtige activiteiten voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie. Het gaat bijvoorbeeld om bestuursleden van in Nederland gevestigde congregaties die wel (internationaal) bestuurlijk actief zijn, maar niet in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treden, om andere interne functionarissen of om contemplatieven. Het inburgeringsvereiste buitenland is dan ook niet van toepassing.

Het begrip doofstomheid is komen te vervallen, vanwege de negatieve bijklank die het begrip inmiddels heeft. Als iemand volledig doof is, is dit reeds voldoende reden voor ontheffing.

De datum van de resultaatbrief van DUO wordt als startdatum gebruikt voor de berekening van de geldigheid van het basisexamen. Het basisexamen is een jaar geldig na de datum van de uitslagbrief waarin is opgenomen dat het laatste examenonderdeel is behaald.

De (gedeeltelijke) vrijstellingsgronden genoemd in de artikelen 2.4 en 2.5 van het Besluit inburgering gelden mutatis mutandis ook voor het inburgeringsvereiste buitenland. De vrijstellingsgronden zien weliswaar op een oude situatie (de reeds vervallen Wet inburgering nieuwkomers), maar zijn volledigheidshalve opgenomen in de Vc.

Naast redactionele wijzigingen wordt in dit Besluit ook verwezen naar de van toepassing zijnde artikelen in de wet- en regelgeving.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet


X Noot
1

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 1 april 2014 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie over de gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003; uitspraak 201211916/1/V2 en 201300404/1/V2. Het arrest van het Hof van Justitie is te vinden op: http://curia.europa.eu/juris onder zaak C-153/14.

X Noot
2

Besluit van 13 oktober 2016 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enige andere besluiten in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157), Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PbEU 2014, L 94) en Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251)

Naar boven