Besluit van 7 oktober 2016, nr. 2016001731 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (voor de aanleg van vrijliggende fietspaden langs en de reconstructie van de provinciale weg N833 (Rijksstraatweg Culemborg-Geldermalsen), met bijkomende werken, in de gemeenten Culemborg, Buren en Geldermalsen).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt op grond van artikel 72a, tweede lid sub c, mede begrepen onteigening voor de aanleg en verbetering van de in het eerste lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: verzoeker) hebben Ons bij brief van 10 maart 2016 kenmerk 2011-OO4847 verzocht, om ten name van die provincie over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen.

De onteigening wordt verzocht om de aanleg van vrijliggende fietspaden langs en de reconstructie van de provinciale weg N833 (Rijksstraatweg Culemborg-Geldermalsen), vanaf 150 meter ten zuiden van de rotonde met de provinciale weg N320 (km. 2.694) tot en met de kruising met de Haagse Uitweg (km. 9.100), met bijkomende werken in de gemeenten Culemborg, Buren en Geldermalsen mogelijk te maken.

Bij e-mailbericht van 17 augustus 2016 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaken met de grondplannummers 01.01, 01.02, 01.03, 02.01, 06.01, 06.02, 11.01, 11.02, 25.01, 25.02 en 25.03. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen.

De grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen wordt gevormd door het inpassingsplan N833 Culemborg-Geldermalsen van de provincie Gelderland dat op 28 augustus 2014 onherroepelijk is geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 10 mei 2016 tot en met 20 juni 2016 in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Culemborgse Courant op 4 mei 2016 en in het Nieuwsblad Geldermalsen van 5 mei 2016 en in de Staatscourant, van 6 mei 2016 nr. 21332.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De provinciale weg N833 in de provincie Gelderland is gelegen in en tussen de bebouwde kommen van Culemborg, Buurmalsen en Geldermalsen. De weg wordt gebruikt door zowel bestemmingsverkeer (aanwonenden) als door het doorgaand verkeer tussen Culemborg en Geldermalsen en is een belangrijke verbindingsweg voor zowel automobilisten als fietsers.

De weg bestaat uit een rijbaan met een relatief smal profiel en aanliggende fietspaden, die deel uitmaken van een belangrijke schoolfietsroute. Een groot deel van de N833 wordt begeleid door greppels en watergangen. De weg wordt deels begeleid door bomenrijen aan één of aan beide zijden en heeft ten opzichte van de omgeving een iets verhoogde ligging. De verkeersintensiteit van de weg bedraagt 6.500 motorvoertuigen per etmaal.

Uit snelheidsmetingen blijkt dat op de weg (te) vaak te hard gereden wordt. De hoge snelheid en de aanwezigheid van fietsers op de weg zorgt voor gevaarlijke situaties. Veel fietsers ervaren de weg als onveilig. De combinatie van fiets- en autoverkeer op één rijbaan zorgt voor onveilige situaties en is niet in overeenstemming met de ontwerprichtlijnen voor veilige fietsvoorzieningen (CROW publicatie 230, ontwerpwijzer fietsverkeer). Bij wegen met een intensiteit van meer dan 3.000 motorvoertuigen per etmaal is een vrijliggende fietsvoorziening vereist. De verkeersveiligheid op het traject is minder dan op de gemiddelde provinciale weg in Gelderland. Het letselrisico ligt op 0,11 ongevallen per miljoen gereden voertuigkilometers per jaar, terwijl het provinciale gemiddelde 0,06 bedraagt.

De provincie Gelderland in heeft in samenwerking met de gemeenten Culemborg, Buren en Geldermalsen naar aanleiding van een onderzoek om de verkeersveiligheid voor fietsers op dit wegvak structureel te verbeteren onder andere besloten om ten noorden van Buurmalsen een vrijliggend en in twee richtingen te berijden fietspad aan te leggen aan de westzijde van de N833/Rijksstraatweg en ten zuiden van Buurmalsen aan beide zijden van de N833 een in één richting te berijden vrijliggend fietspad aan te leggen.

Als uitvloeisel van het hiervoor bedoelde onderzoek naar mogelijke oplossingen voor het vergroten van de verkeersveiligheid op de N833 is tevens besloten om de weg opnieuw in te richten volgens de principes van Duurzaam Veilig. De weg wordt versmald tot 7,5 meter en ingericht volgens de nieuwe eisen die aaneen 80 km/uur weg gesteld worden. Daarmee wordt de verkeersveiligheid op de weg in de gemeenten Culemborg, Buren en Geldermalsen verder vergroot.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de provincie Gelderland de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben gedeputeerde staten van Gelderland een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat zodra alle gronden in eigendom van verzoeker zijn de aanbestedingsprocedure wordt opgestart. Nadat deze is afgerond en het werk is gegund wordt overgegaan tot de aanleg van het fietspaden en de reconstructie van de weg. De uitvoering van de werkzaamheden zal in het 3e kwartaal van 2016 starten en circa. 1,5 jaar in beslag nemen. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

De heer C.T.M. van Sterkenburg, voor 1/3 eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 03.01, 03.02.01, 03.02.02 en volledig eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 26.01 en de heren S.C.M. van Sterkenburg en D.G.J. van Sterkenburg, ieder voor 1/3 deel eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 03.01, 03.02.01, 03.02.02, verder te noemen: reclamanten.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamant(en) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 7 juli 2016 te Culemborg gehouden hoorzitting. Reclamanten hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Reclamanten brengen in hun zienswijze het volgende naar voren.

1. Reclamanten betogen dat er op het perceel met de kadastrale aanduiding Culemborg, sectie M, nummer 623 meer fruitbomen moeten wijken dan is aangegeven op de Situatietekening Perceelnr 61, d.d. 4 augustus 2015. In het plan, en mogelijk bij de schadeberekening, is rekening gehouden met het verwijderen van drie hoogstamfruitbomen. Om levensvatbaarheid van de hoogstamfruitbomen te garanderen, het onderhoud te kunnen uitvoeren en te kunnen oogsten moeten er vermoedelijk meer bomen wijken. De verzoeker zal op korte termijn piketpalen uitzetten om te kunnen bepalen hoeveel hoogstamfruitbomen er extra moeten wijken.

Voor het perceel met de kadastrale aanduiding Culemborg, sectie M, nummer 312 is nog geen situatietekening ontvangen, waardoor het niet mogelijk is om vast te stellen of er wel voldoende rekening is gehouden met het amoveren van hoogstamfruitbomen. Reclamanten spreken de verwachting uit dat er ook bij dit perceel onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat er een aantal hoogstamfruitbomen moet wijken.

2. Reclamant C.T.M. van Sterkenburg betoogt dat voor zijn perceel met de kadastrale aanduiding Culemborg, sectie M, nummer 622 aan de noord-oostzijde gelegen is een aan B-watergang. De drainagebuizen die noodzakelijk zijn voor een goede waterhuishouding van de sier- en productie tuin van reclamant, komen uit op deze watergang. Bij de ontwikkeling van het plan is geen rekening gehouden met het terug graven van de watergang. Reclamant betoogt dat daar geen overeenstemming over is met het waterschap en dat er daarnaast geen oplossing is bedacht voor het waterhuishoudkundige probleem dat gaat optreden. De sier- en productietuin kan namelijk niet meer afwateren door de uitvoering van het plan en er is bovendien niets geregeld voor het wateroverlast dat ontstaat door het water dat van het wegtalud af komt.

3. Reclamanten betogen dat er geen duidelijke tekening is opgesteld waaruit blijkt hoe de nieuwe verhoogde opritten worden aangelegd. Ook is nagelaten de taluds en het tegengaan van overlast in de planvorming te betrekken. Door de aanleg van de nieuwe opritten, waarvan het begin start bij de gevel van de woning, moet de sier- en productietuin worden heringericht en kan er tevens een waardedaling van het huisperceel ontstaan. Reclamanten betogen dat daarvan niet in het aanbod te herleiden is.

4. Reclamanten betogen dat er tot op heden onvoldoende is onderhandeld om te kunnen spreken van voortdurende minnelijke onderhandeling. Bij brief van 3 februari 2016 heeft een medewerker van de provincie aangegeven dat hij het contact met een van de reclamanten niet als respectvol had ervaren. Reclamanten betogen dat er, behoudens de aanbiedingsbrieven die ze hebben ontvangen, is nagelaten om daarna verder te onderhandelen met de overige eigenaren.

De zienswijze van reclamanten geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1 en 4

Het betoog van reclamanten heeft enerzijds betrekking op het gevoerde overleg en anderzijds op de hoogte van de schadeloosstelling doordat mogelijk een aantal fruitbomen niet in de schadelosstelling zijn betrokken.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan indien vóór de terinzagelegging van de onteigeningsstukken tijdig een begin met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, met de administratieve onteigeningsprocedure wordt begonnen. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken al een formeel bod is gedaan en genoegzaam is vast komen te staan, dat dit overleg voorlopig niet tot eigendomsoverdracht zal leiden.

Wij merken verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

Anders dan reclamanten stellen, zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie, geen reden om te oordelen dat de verzoeker onvoldoende minnelijk pogingen heeft ondernomen om met hen tot overeenstemming te komen. Meer in het bijzonder overwegen Wij dat Ons is gebleken dat partijen verzoeker vanaf 2013 tracht om de benodigde perceelgedeelten in eigendom te verwerven. De onroerende zaak met grondplannummer 26.01 was (en is dat thans nog) eigendom van reclamant C.T.M. van Sterkenburg. De twee onroerende zaken met de grondplannummers 03.01, 03.02.01 en 03.02.02 waren tot eind 2015 in eigendom van deze reclamant en zes familieleden. Vanaf eind 2015 berust de eigendom van deze onroerende zaken bij de reclamanten namens wie de zienswijze is ingediend.

Op 29 augustus 2013 voert de namens verzoeker optredende verwerver een eerste overleg met reclamant C.T.M. van Sterkenburg die (mede-)eigenaar van de drie genoemde percelen is en ter plaatse van deze percelen een fruitbedrijf exploiteert. Na een taxatieopname op 28 oktober 2013 voert de verwerver op 1 oktober 2014 opnieuw overleg met reclamant. Deze geeft aan dat hij niets voelt voor verkoop van de gronden vanwege een kwestie die in het verleden heeft gespeeld. Reclamant heeft toen toestemming gevraagd voor de bouw van een nieuw bedrijf maar deze ondanks toezegging niet gekregen.

Verzoeker doet reclamant C.T.M. van Sterkenburg vervolgens bij brief van 29 oktober 2014 een aanbod gericht op de verwerving van alle perceelgedeelten met de bovengenoemde grondplannummers. Op 30 juni 2015 voert de verwerver opnieuw overleg met reclamant C.T.M. van Sterkenburg en herhaalt hij het eerder gedane aanbod. Verzoeker bevestigt dit bod bij zes brieven van 13 juli 2015 en één brief van 8 september 2015 aan alle op dat moment in de kadastrale registratie voorkomende eigenaren. In de brief aan reclamant C.T.M. van Sterkenburg doet verzoeker hem eveneens een bod gericht op de aankoop van het gedeelte met grondplannummer 26.01. In verband met een in deze brieven gemaakte fout (vermelding van een onjuiste kadastrale gemeente bij de percelen) ontvangen alle eigenaren bij brieven van 28 oktober 2015 een gecorrigeerde aanbieding.

Bij brieven van 21 januari 2016 herhaalt de verzoeker de biedingen aan alle eigenaren. Hierop voert de verwerver op 26 januari 2016 telefonisch overleg met reclamant C.T.M. van Sterkenburg in een poging om tot een afspraak voor een vervolgoverleg met hem te komen. De eigendomssituatie van de percelen met de grondplannummers 03.01, 03.02.01 en 03.02.02 blijkt dan te zijn gewijzigd, de reclamanten C.T.M., S.C.M. en D.G.J. van Sterkenburg zijn elk voor een derde eigenaar geworden van deze percelen. In het telefoongesprek uit reclamant zijn ongenoegen over de wijze waarop in het verleden de kwestie rond de nieuwbouw van zijn bedrijf is behandeld en afgedaan. Reclamant stelt dat verzoeker voor hem een bouwvergunning moet regelen in ruil voor de verkoop van de gronden die verzoeker nodig heeft. Desondanks maken partijen een afspraak voor een overleg op 2 februari 2016. Reclamant zegt toe dat hij zal nagaan of ook de reclamanten S.C.M. en D.G.J. van Sterkenburg daarbij aanwezig kunnen zijn.

De grondverwerver heeft op 26 januari 2016 tevens telefonisch contact met reclamant D.G.J. van Sterkenburg. Deze verwijst voor een afspraak over de minnelijke verwerving naar zijn broer reclamant C.T.M. van Sterkenburg en stelt dat hij ook zal meewerken wanneer de verwerver er met zijn broer uitkomt. Op 25 en 26 januari 2016 tracht de grondverwerver reclamant S.C.M. van Sterkenburg telefonisch te bereiken. Omdat deze de telefoon niet opneemt spreekt de grondverwerver de voicemail van deze reclamant in. Later in de avond van 26 januari 2016 belt reclamant de grondverwerver terug. In verband met het ongunstige tijdstip zegt de grondverwerver toe dat hij nader contact met deze reclamant zal opnemen.

De grondverwerver neemt vervolgens op 1 februari 2016 opnieuw telefonisch contact op met reclamant C.T.M. van Sterkenburg. De verwerver zegt de afspraak voor 2 februari 2016 af, omdat hij het telefonische contact met reclamant op 26 januari 2016 van diens zijde niet als respectvol heeft ervaren. Op 3 februari 2016 stuurt verzoeker reclamant hierover eveneens een brief. Verzoeker merkt daarin op dat hij het vervelend vindt dat reclamant zich benadeeld voelt door gebeurtenissen uit het verleden, maar wijst erop dat er geen samenhang is tussen die gebeurtenissen en de aanleg van het fietspad en aankoop van de benodigde grond. Daarnaast wijst verzoeker erop dat hij in de gebeurtenissen waaraan reclamant refereert geen partij is geweest en thans geen rol kan spelen. Verzoeker wijst erop dat een inhoudelijke reactie op de eerdere biedingen van de kant van reclamant uit is gebleven. Om die reden brengt verzoeker het aanbod nogmaals schriftelijk onder de aandacht van reclamant, waarbij tevens rekening is gehouden met de nieuwe eigendomssituatie wat betreft de percelen met de grondplannummers 03.01, 03.02.01 en 03.02.02. Verzoeker vraagt reclamant C.T.M. van Sterkenburg hier alsnog op korte termijn maar uiterlijk binnen vier weken op te reageren.

Op 3 februari 2016 stuurt verzoeker min of meer gelijkluidende brieven aan de reclamanten S.C.M. en D.G.J. van Sterkenburg. Verzoeker verwijst naar het telefoongesprek van 26 januari 2016 tussen de grondverwerver en reclamant C.T.M. van Sterkenburg en wijst erop dat reclamant C.T.M. van Sterkenburg zich in het minnelijk overleg steeds als contactpersoon voor de mede-eigenaren heeft gepresenteerd. Het telefoongesprek van 26 januari 2016 had tot doel een reactie namens alle eigenaren te vernemen op de eerder gedane biedingen. Daarnaast was het de bedoeling om een gesprek te plannen ten einde het minnelijk overleg met de alle eigenaren voort te zetten. Verzoeker deelt de ook de andere reclamanten mee dat de grondverwerver het telefoongesprek van 26 januari 2016 met reclamant C.T.M. van Sterkenburg niet als respectvol heeft ervaren. In verband daarmee geeft verzoeker er de voorkeur aan om zijn standpunt schriftelijk uiteen te zetten. Verzoeker stelt het te betreuren dat gebeurtenissen uit het verleden het dossier beheersen, maar dat hij daarin geen partij is geweest en thans geen rol kan spelen. Ook in deze brieven brengt verzoeker de reclamanten S.C.M. en D.G.J. van Sterkenburg nogmaals schriftelijk een aanbod uit, waarbij rekening is gehouden met de nieuwe eigendomssituatie wat betreft de percelen met de grondplannummers 03.01, 03.02.01 en 03.02.02. Verzoeker vraagt reclamanten hier op korte termijn maar uiterlijk binnen vier weken op te reageren.

Op 3 maart 2016 neemt reclamant C.T.M. van Sterkenburg telefonisch contact op met verzoeker en vraagt om een afspraak met de commissaris van de Koning. Namens verzoeker wordt gesteld dat een dergelijke afspraak niet kan worden gemaakt en dat de grondverwerver de zaak behandelt. Deze zal contact opnemen voor het maken van een nieuwe afspraak voor overleg. Hierop volgend heeft verzoeker bij brief van 10 maart 2016 het verzoek tot de start van de onteigeningsprocedure bij de Kroon ingediend.

Het bovenstaande in aanmerking nemend kan naar Ons oordeel worden gesteld dat verzoeker voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure door middel van de terinzagelegging van de stukken voldoende vast dat nog niet met reclamanten tot overeenstemming kon worden gekomen. Daarbij nemen Wij in aanmerking dat het minnelijk overleg met reclamanten moeizaam is verlopen en dat reclamanten op geen enkele wijze hebben gereageerd op de biedingen. Door de opstelling van reclamanten zijn deze er zelf mede verantwoordelijk voor dat het gevoerde overleg niet heeft geleid tot inhoudelijke onderhandelingen over de verwerving van de te onteigenen percelen. Aangezien het ten tijde van het onteigeningsverzoek aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Het minnelijk overleg is na de indiening van het verzoek om onteigening op een aantal momenten voortgezet. Op 15 maart 2016 wordt de verwerver gebeld door een dan door reclamanten ingeschakelde adviseur. Deze deelt mee dat reclamanten hem nog wel een officiële opdracht moeten geven. Zodra dit het geval is zal hij contact met de verwerver opnemen voor het maken van een afspraak. De adviseur bevestigt de verwerver per e-mailbericht van 23 mei 2016 dat hij de opdracht van reclamanten heeft ontvangen. Verzoeker stuurt de adviseur op zijn verzoek per e-mailbericht van gelijke datum stukken toe. Op 8 juni 2016 voeren de grondverwerver en adviseur van reclamanten overleg. De verwerver overhandigt de adviseur hierbij een aantal tekeningen. Via enkele e-mailberichten ontvangt de adviseur van verzoeker nadere stukken en een reactie op enkele nader gestelde vragen. Op 23 juni 2016 wordt het werk door middel van piketpalen op de onroerende zaken van reclamanten uitgezet. Een voor 4 juli 2016 gepland overleg tussen de grondverwerver en de adviseur van reclamanten wordt door eerstgenoemde om redenen van gezondheid afgezegd. In vervolg op de hoorzitting van 7 juli 2016 tracht de dan namens verzoeker optredende grondverwerver een aantal malen om met de adviseur van reclamanten in contact te komen voor het maken van een afspraak tot nader overleg. Hieruit vloeit voort dat partijen het overleg op 18 augustus 2016 hebben voortgezet. Partijen constateren onder andere dat het verschil tussen vraag en aanbod omvangrijk is. Partijen spreken af dat de adviseur een specificatie van de vraagprijs stuurt, waarna verzoeker en de taxatiecommissie hierop zullen reageren. Wij merken dat dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Het betoog van reclamanten dat meer fruitbomen moeten wijken dan is aangegeven op de situatietekening en mogelijk bij de schadeberekening, rekening is gehouden met het verwijderen van drie hoogstamfruitbomen heeft betrekking op de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard. Een dergelijke zienswijze staat ons in de administratieve onteigeningsprocedure echter niet te beoordeling.

Overigens heeft verzoeker desgevraagd kenbaar gemaakt dat deze er steeds vanuit is gegaan dat op de in de onteigening betrokken gedeelten met de grondplannummers 03.01 en 03.02.02 in totaal 6 fruitbomen (3 op elk gedeelte) zullen moeten wijken als gevolg van de uitvoering van het werk. Uit het bovengeschetste met reclamanten gevoerde overleg dat moeizaam is verlopen, is het verzoeker voorafgaand aan de indiening van het verzoek om onteigening niet duidelijk geworden dat zij van mening zijn dat ter plaatse van beide gedeelten meer bomen (en in genoemde aantallen) zullen moeten wijken. Eerst na indiening van het verzoek om onteigening hebben reclamanten een adviseur in de arm genomen. Deze heeft verzoeker per e-mailbericht van 23 mei 2016 op de hoogte gesteld van de bevestiging van de opdracht van reclamanten in zijn richting. Hierna heeft de grondverwerver van verzoeker op 8 juni 2016 overleg met deze adviseur gevoerd en naar aanleiding daarvan en als uitvloeisel van enkele volgende contacten per e-mail heeft verzoeker de grens van het werk op de percelen met de grondplannummers 03.01 en 03.02.02 op 23 juni 2016 door middel van piketpaaltjes laten uitzetten. Verzoeker heeft in de zitting verklaard, bereid te zijn om naar aanleiding van deze uitzetting nader met reclamanten en/of hun adviseur in overleg te treden ten einde na te gaan of reclamanten als gevolg van de realisering van het werk meer schade zullen lijden dan waarvan tot nu toe is uitgegaan. Mocht daar aanleiding toe bestaan dan is verzoeker bereid om de hoogte van de schadeloosstelling aan te passen.

Ad 2

Dit onderdeel ziet op de noodzaak tot de aanleg van het werk ter plaatse van de percelen van reclamanten en de keuze uit mogelijke alternatieven. Daarmee is dit onderdeel planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamanten hadden het gestelde naar voren kunnen brengen in de procedure gericht op de totstandkoming van het provinciaal inpassingsplan N833 Culemborg-Geldermalsen.

Voorafgaand aan de totstandkoming van het inpassingsplan heeft verzoeker afstemming gepleegd met het Waterschap Rivierenland en tevens heeft een zogenoemde “watertoets” plaatsgevonden. Hieruit is naar voren gekomen dat de nieuwe inrichting van de N833 en de waterhuishoudkundige voorzieningen voldoen aan de eisen van het waterschap en dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling in het plangebied.

Verzoeker heeft desgevraagd kenbaar gemaakt dat de drainagebuizen die vanuit de sier- en productietuin komen bij de realisering van het werk opnieuw zullen worden aangesloten op een buis/kolk die zal worden aangelegd tussen deze tuin en de provinciale weg N833 met fietspad. Deze buis/kolk zal worden aangesloten op de hiervoor bedoelde B-watergang. Het overtollig water dat vanaf de weg/het fietspad dan wel vanuit de tuin komt kan aldus via de bedoelde buis/kolk worden afgevoerd naar deze watergang.

Ad 3

Uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie is ons gebleken dat ter plaatse van de percelen kadastraal bekend gemeente Culemborg, sectie M, nummers 622 (grondplannummer 03.01) en 623 (grondplannummers 03.02.01 en 03.02.02) nieuwe opritten worden aangelegd. De beide opritten zijn meegenomen in de planvorming en ook opgenomen in de situatietekeningen zoals die met de andere onteigeningsstukken ter inzage hebben gelegen. Bij de uitvoering van het werk zullen de opritten worden aangepast en weer worden aangeheeld op de resterende perceelgedeelten die reclamanten in eigendom behouden.

Het gestelde over het opnieuw inrichten van de siertuin en dat een waardedaling van het huisperceel heeft in feite betrekking heeft op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling en is daarmee financieel van aard. Een dergelijke zienswijze staat ons in de administratieve onteigeningsprocedure echter niet te beoordeling. Wij wijzen op hetgeen Wij hierover hebben opgemerkt in Onze reactie op ad 1.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van de verkeersveiligheid noodzakelijk worden geacht dat de provincie Gelderland de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van gedeputeerde staten van Gelderland tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 22 augustus 2016, nr. RWS-2016/34525, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van gedeputeerde staten van Gelderland van 10 maart 2016 kenmerk 2011-OO4847;

gelezen het e-mailbericht van 17 augustus 2016 van verzoeker;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 21 september 2016, no.W14.16.0231/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu 4 oktober 2016, nr. RWS-2016/40449, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de aanleg van vrijliggende fietspaden langs en de reconstructie van de provinciale weg N833 (Rijksstraatweg Culemborg-Geldermalsen), vanaf 150 meter ten zuiden van de rotonde met de provinciale weg N320 (km. 2.694) tot en met de kruising met de Haagse Uitweg (km. 9.100), met bijkomende werken in de gemeenten Culemborg, Buren en Geldermalsen, ten name van de provincie Gelderland ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 7 oktober 2016

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: AANLEG FIETSPAD EN RECONSTRUCTIE N833 CULEMBORG-GELDERMALSEN

VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIE GELDERLAND

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Culemborg

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

03.01

0

01

60

Terrein (teelt – kweek)

2

77

10

M 312

Elk 1/3 eigendom:

Van Sterkenburg, Stefan Corneli Maria, Beusichem;

Van Sterkenburg, Dirk Godert Jozef, Beusichem;

Van Sterkenburg, Corneli Theodorus Maria, Culemborg.

                   

03.02.01

0

00

05

Terrein (grasland)

5

15

05

M 623

Elk 1/3 eigendom:

Van Sterkenburg, Stefan Corneli Maria, Beusichem;

Van Sterkenburg, Dirk Godert Jozef, Beusichem;

Van Sterkenburg, Corneli Theodorus Maria, Culemborg.

03.02.02

0

03

90

       
                   

05.01

0

00

11

Bedrijvigheid (nutsvoorziening)

0

01

40

M 308

Liander Infra Oost N.V., Arnhem.

                   

26.01

0

00

06

Wonen erf – tuin

0

18

25

M 622

Van Sterkenburg, Corneli Theodorus Maria, Culemborg.

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Geldermalsen

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

05.02

0

00

66

Bedrijvigheid (nutsvoorziening)

0

02

10

I 74

Liander Infra Oost N.V., Arnhem.

                   

08.01.01

0

02

01

Wonen erf – tuin

0

99

60

I 44

Snoek, Godert, gehuwd met Hamers, Josephina Maria, Buurmalsen.

08.01.02

0

01

28

08.01.03

0

03

33

                   

19.01

0

01

66

Wonen erf – tuin

0

60

40

M 220

Eigendom belast met gebruik en bewoning:

Jansen, Arie, Buurmalsen.

Elk een onbekend aandeel in recht van gebruik en bewoning:

Van der Linden, Wulfert (overleden), gehuwd geweest met Vroon, Hermina (overleden), Geldermalsen;

Vroon, Hermina (overleden), gehuwd geweest met Van der Linden, Wulfert, Geldermalsen.

                   

19.02

0

05

03

Terrein (teelt – kweek)

0

68

90

M 221

Eigendom belast met gebruik en bewoning:

Jansen, Arie, Buurmalsen.

Elk een onbekend aandeel in recht van gebruik en bewoning:

Van der Linden, Wulfert (overleden), gehuwd geweest met Vroon, Hermina (overleden), Geldermalsen;

Vroon, Hermina (overleden), gehuwd geweest met Van der Linden, Wulfert, Geldermalsen.

Naar boven