Regeling van de Minister van Economische Zaken van 24 oktober 2016, nr. WJZ/16152571, tot vaststelling van categorieën niet-automatisch voortrollende vergunningen en andere wijzigingen (Regeling categorieën niet-automatisch voortrollende vergunningen)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikelen 2.3, derde en vierde lid, 3.17, tweede lid, onderdeel b, 7.1a, 11.9, tweede lid en 14.1, tweede lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet, artikel 4.06, eerste, derde en vierde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement, artikel 14, vierde lid, van de Dienstenwet, de artikelen 7e, derde lid, 11b, derde lid, en 14b, tweede lid, van de Kadasterwet, artikel 6, zesde lid, van het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen, artikel 3.1 en 4, achtste lid, van de Scheepvaartwet, artikel 2b, vijfde lid, van het Warenwetbesluit algemene productveiligheid en de artikelen 18, tweede lid en 21, vierde lid, van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten;

Besluit:

Artikel 1

De volgende vergunningen worden, op grond van artikel 3.17, tweede lid, onder b, van de Telecommunicatiewet, vanwege hun gebruik aangewezen als vergunningen die niet van rechtswege verlengd worden:

  • a. vergunningen, gekoppeld aan een vergunning bestemd voor analoge commerciële radio-omroep, die bestemd zijn voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van digitale commerciële radio-omroep;

  • b. vergunningen die bestemd zijn voor het gebruik van frequentieruimte voor een bedrijfsondersteunende dienst met een zendbereik dat beperkt is tot de locatie waarop het bedrijf zijn activiteiten uitoefent;

  • c. vergunningen die bestemd zijn voor laagvermogen middengolfomroep;

  • d. vergunningen als bedoeld in artikel 3.12 van de Telecommunicatiewet;

  • e. vergunningen die bestemd zijn voor onbemand frequentiegebruik door radiozendamateurs;

  • f. vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door radiozendamateurs die tijdelijk zijn verleend aan niet-ingezetenen en

  • g. vergunningen voor VHF en UHF-radiotelefonen voor vast opgestelde hijs- en torenkranen die ten behoeve van de communicatie op een bouwplaats zijn verleend.

Artikel 2

In artikel 20a, derde lid, van de Dienstenregeling centraal loket en interne markt informatiesysteem wordt ‘een gekwalificeerd certificaat als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel tt, van de Telecommunicatiewet’ vervangen door: een gekwalificeerd certificaat als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 3

In artikel 2, tweede lid, onder j, van de Regeling gegevensverstrekking ACM wordt ‘het toezicht op certificatiedienstverleners als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel uu, van de Telecommunicatiewet’ vervangen door: het toezicht op certificatiedienstverleners als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 4

In artikel 4, eerste lid, van de Regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten wordt ‘in de zin van artikel 1, onderdeel aa, van de Telecommunicatiewet’ vervangen door: in de zin van artikel 1 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 5

In artikel 1 van de Regeling marifooninstallaties wordt ‘als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel bb., van de Telecommunicatiewet’ vervangen door: als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 6

Artikel 1, eerste lid, onder b, van de Regeling vertrouwenslijst komt als volgt te luiden:

  • b. certificatiedienstverlener: een certificatiedienstverlener als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet die gekwalificeerde certificaten als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet afgeeft of aanbiedt aan het publiek;

Artikel 7

Artikel 1, onderdelen d, e en f, van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1999 komen als volgt te luiden:

  • d. het certificaat: het certificaat, bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • e. het gekwalificeerde certificaat: het gekwalificeerde certificaat, bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • f. de certificatiedienstverlener: de certificatiedienstverlener, bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

Artikel 8

De Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen wordt als volgt gewijzigd:

A

In Artikel 3.3, eerste en tweede lid, wordt ‘nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel cc, onder 1°, van de wet’ vervangen door: nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.

B

Na artikel 3.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.15

  • 1. De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst is een compensatie als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de wet verschuldigd als de levering van die openbare elektronische communicatiedienst als gevolg van een storing voor meer dan 12 uur is onderbroken.

  • 2. Iedere 24 uur waarin de storing zich voordoet bedraagt de compensatie als bedoeld in het eerste lid per 24 uur:

    • a. in het geval van een overeenkomst tot levering van een openbare elektronische communicatiedienst waarbij een vaste maandelijkse vergoeding wordt betaald door een abonnee, tenminste één dertigste deel van die maandelijkse vaste vergoeding, of

    • b. in het geval van een overeenkomst tot levering van een openbare elektronische communicatiedienst waarbij geen vaste maandelijkse vergoeding betaald wordt, tenminste € 0,50.

  • 3. De minimale compensatie per storing bedraagt € 1.

  • 4. Na instemming van de abonnee kan de compensatie als bedoeld in het tweede en derde lid voor een storing als bedoeld in het eerste lid in natura worden voldaan.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017 met uitzondering van artikel 9, onderdeel B, dat in werking treedt met ingang van 1 juli 2017.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling categorieën niet-automatisch voortrollende vergunningen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 oktober 2016

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

Op 3 februari 2016 is de Verzamelwet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de versterking van de positie van abonnees bij netwerkstoringen, het wegnemen van overstapdrempels voor kleinzakelijke abonnees, de verbetering van de continuïteit van uitzendingen vanaf antenne-opstelpunten voor omroep, alsmede ter versterking van de samenhang en het beleid op het terrein van elektronische communicatie (Wet versterking telecommunicatiebeleid, Stb. 2016, 55, hierna: wet versterking telecommunicatiebeleid) aangenomen en gedeeltelijk op 1 juli 2016 in werking getreden. De wet versterking telecommunicatiebeleid heeft onder andere tot doel om het bestaande beleid op het terrein van elektronische communicatie te versterken. Hiertoe bevat de wet versterking telecommunicatiebeleid een bundeling van onderwerpen waaronder, het niet-automatisch verlengen van vergunningen die op volgorde van binnenkomst zijn verleend (niet automatisch voortrollende vergunningen), de versterking van de positie van eindgebruikers bij netwerkstoringen en wetgevingstechnische verbeteringen zoals de opbouw van artikel 1.1 Telecommunicatiewet. Deze drie onderwerpen zijn in onderhavige regeling nader uitgewerkt.

De wet versterking telecommunicatiebeleid treedt gefaseerd in werking. De op deze wijzigingsregeling betrekking hebbende onderdelen van de wet versterking telecommunicatiebeleid treden grotendeels op 1 januari 2017 in werking, met uitzondering van het onderdeel dat betrekking heeft op de vergoeding voor abonnees bij netwerkverstoringen. Dat onderdeel treedt op 1 juli 2017 in werking.

Niet-automatisch voortrollende vergunningen

Bij de wet versterking telecommunicatiebeleid is artikel 3.17, tweede lid, Telecommunicatiewet aangepast. De hoofdregel is en blijft dat vergunningen die via artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, Telecommunicatiewet zijn verleend, automatisch verlengd worden. Artikel 3.17 ziet dus alleen op vergunningen die op volgorde van binnenkomst zijn verleend. Het nieuwe tweede lid, onderdeel b, biedt de minister een extra mogelijkheid om groepen vergunningen aan te wijzen die niet-automatisch worden verlengd. In artikel 1 van deze regeling is hieraan uitvoering gegeven. Het gaat onder andere om groepen vergunningen waarvan in de vergunningvoorschriften al een beperkte geldigheidsduur is opgenomen, vergunningen voor de middengolf die op basis van het gewijzigde beleid van 11 mei 2016 zijn verleend ( Stcrt. 2016, 22208), of vergunningen die naar hun aard tijdelijk zijn. Hierbij valt te denken aan vergunningen die betrekking hebben op het uitvoeren van experimenten, evenementen, testen of vergunningen ten behoeve van communicatie op een bouwplaats. Bij de categorie vergunningen voor evenementen kan gedacht worden aan gebeurtenissen als bezoeken van buitenlandse staatshoofden of bijzondere gebeurtenissen rond het Koninklijk Huis, (inter)nationale happenings zoals wielerwedstrijden en grote popconcerten. Tevens moet ook gedacht worden aan vergunningen die met toestemming van het Commissariaat voor de media zijn verleend voor het uitzenden van evenementen via een omroepzender (zie hiervoor artikel 6.9 van de Mediawet 2008).

Aanpassing verwijzing naar artikel 1.1 Telecommunicatiewet

Verder wordt een groot aantal verwijzingen naar artikel 1.1 Telecommunicatiewet aangepast. Het gaat om verwijzingen naar artikel 1.1 Telecommunicatiewet in de Dienstenregeling centraal loket en interne markt informatiesysteem, de Regeling gegevensverstrekking ACM, de Regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten, de Regeling marifooninstallaties, de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, de Regeling vertrouwenslijst, de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 en het Nationaal Frequentieplan 2014 aangepast.

Gezien het geringe inhoudelijke belang van deze wijziging is in overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu niet voor medeondertekening gekozen.

Vergoeding abonnees bij netwerkverstoringen

Tot slot wijzigt artikel 8, onderdeel B, de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (hierna: Rude) en geeft daarmee uitwerking aan artikel 7.1a van de Telecommunicatiewet. Ook dit artikel is in de Telecommunicatiewet opgenomen als gevolg van de Wet versterking telecommunicatiebeleid. In dit artikel is voor de abonnee een recht op compensatie opgenomen als de levering van een afgenomen openbare elektronische communicatiedienst wordt onderbroken als gevolg van een storing van het netwerk. In het eerste lid van artikel 7.1a is bepaald dat er pas een compensatie verschuldigd is als de verstoring langer duurt dan een bij ministeriële regeling te bepalen periode. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2014/15, 34 271, nr. 3) is aangekondigd dat het voornemen is om de plicht tot compensatie te laten gelden voor storingen die in totaal langer duren dan 12 uren. De verplichting is opgenomen in het eerste lid van artikel 3.15 van de Rude. Een kortere storingsduur zou leiden tot het compenseren van relatief kleine bedragen en hoge inhoudelijke nalevingskosten in verband met de administratieve afhandeling van de compensatie. In de memorie van toelichting bij de Wet versterking telecommunicatiebeleid is ook aangegeven dat aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten vrij zijn om een keuze te maken voor de inrichting van het systeem op basis waarvan compensatie wordt uitgekeerd aan de abonnee. De aanbieder kan uit eigen beweging compensatie verstrekken of op basis van een door de abonnee in te dienen aanvraag. Daarbij wordt opgemerkt dat de uitkering van compensatie voor anonieme prepaidklanten altijd op aanvraag zal moeten gebeuren.

In het tweede lid van artikel 3.15 van de Rude wordt een onderscheid gemaakt tussen het uitkeren van compensatie op basis van postpaid en prepaid contracten.

Ten aanzien van de vergoeding voor postpaid contracten is aangegeven dat de minimale vergoeding per 24 uur waarin de storing zich voordoet een dertigste van de maandelijks vaste vergoeding bedraagt (onderdeel a). De vergoeding is gekoppeld aan het abonnementsgeld dat maandelijks door de abonnee voor de afgenomen diensten verschuldigd is en de duur van de storing. Omwille van de eenvoud wordt er daarbij van uitgegaan dat een maand altijd 30 dagen omvat. Bij een maandelijkse vergoeding van 30 euro komt dit er op neer dat bij een storing van 0 tot 12 uur dus geen verplichting tot compensatie bestaat (gelet op de minimale storingsduur van 12 uur, zie hiervoor het eerste lid). Een storing van 12 tot 24 uur wordt gerekend als de eerste 24 uur waarin de storing zich voordoet, de daarbij behorende compensatie bedraagt € 1. Bij iedere extra 24 uur (bijvoorbeeld de opvolgende dag), ongeacht de duur van de storing tijdens die dag, stijgt het compensatiebedrag met € 1. Zoals ook is toegelicht in de memorie van toelichting bij de Wet versterking telecommunicatiebeleid wordt bij de berekening van het minimale compensatiebedrag per 24 uur uitgegaan van de totale maandelijkse pakketprijs. Daarbij wordt niet in beschouwing genomen de vergoeding die de abonnee betaalt voor een bij het abonnement verstrekte mobiele telefoon. Dit gedeelte van de overeenkomst heeft geen betrekking op het verlenen van een elektronische communicatiedienst, maar op het verstrekken van een krediet waarop Titel 2A van Boek 7 BW en de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing zijn (zie Kamerstukken II, 2014/15, 32 545, nr. 31).

Bij prepaid contracten (onderdeel b), waarbij geen sprake is van een vast te betalen maandelijks bedrag, is een minimum bedrag per 24 uur vastgesteld.

Complicerende factor hierbij is dat er geen koppeling kan worden gelegd met een vaste vergoeding die per maand wordt betaald. Voor prepaid wordt een tegoed betaald dat in praktijk varieert van 5 tot 50 euro. In de regel zal het gaan om relatief lage bedragen. Het kan zelfs voorkomen dat er geen of nauwelijks tegoed aanwezig is. Ook dan is er voor de prepaidklanten een recht op vergoeding, omdat zij betalen voor bereikbaarheid. Als er sprake is van een storing krijgen zij dus niet waarvoor betaald is. Gelet hierop wordt het compensatiebedrag vastgesteld op € 0,50 per 24 uur dat de storing zich voordoet. Bij prepaid contracten weet de aanbieder niet altijd wie de abonnee is. Om in aanmerking te komen voor compensatie zal de anonieme klant zich bij de aanbieder kenbaar moeten maken.

In het derde lid is bepaald dat de minimale vergoeding per storing € 1 bedraagt. Het gaat hierbij om het totale minimale bedrag aan compensatie waarop de abonnee recht heeft voor de gehele storing en niet om de minimale vergoeding die per 24 uur geldt. Dit betekent dat de abonnee bij een storing van meer dan 12 uur sowieso recht heeft op een vergoeding van € 1. Deze minimale vergoeding geldt voor zowel postpaid als prepaid contracten.

In het vierde lid is voorzien in de mogelijkheid dat een aanbieder in plaats van een geldelijke compensatie een compensatie aanbiedt in natura. Hierbij valt te denken aan extra hoeveelheid data of beltegoed. De aanbieder moet er in dat geval voor zorgen dat de abonnee uitdrukkelijk akkoord gaat met deze afwijking. Dit kan bijvoorbeeld doordat de aanbieder in de offerte voor het contract de abonnee de keuze biedt tussen het aanvinken van een compensatieregeling in geld of een compensatieregeling in natura. De aanbieder kan ook per storing de keuze laten aan de abonnee voor een vorm van compensatie. Indien de compensatie op aanvraag geschiedt, dan kan dat bijvoorbeeld door het aanvinken van de gewenste compensatie door de abonnee op het aanvraagformulier. Een consument zal naar verwachting slechts instemmen met een alternatieve compensatieregeling of compensatie (zoals beltegoed) deze andere vergoeding voor hem een economische waarde vertegenwoordigt die overeenkomst met de geldelijke vergoeding als bedoeld in het tweede en derde lid.

Uitvoerings- en handhavingstoets

De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) is belast met het toezicht op wettelijke verplichting tot compensatie. De ACM is gevraagd om artikel 3.15 Rude te toetsen op uitvoerings- en handhavingsaspecten. De ACM komt tot de conclusie dat artikel 3.15 Rude uitvoerbaar en handhaafbaar is.

Toets inzake bedrijfseffecten en administratieve lasten

De compensatieverplichting brengt toezichtlasten voor de ACM met zich mee. Daarnaast is er sprake van inhoudelijke nalevingskosten voor de aanbieders. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij de wet versterking telecommunicatiebeleid.

Internetconsultatie

Deze ministeriële regeling is via www.internetconsultatie.nl voorgelegd aan eenieder.

Een aantal partijen heeft een reactie gegeven. Alle reacties hebben betrekking op artikel 3.15 Rude.

In één reactie wordt aangegeven dat het bedrag aan compensatie te laag is, temeer omdat het recht op compensatie pas ontstaat als de storing langer dan 12 uur voortduurt.

Hierover wordt opgemerkt dat het recht op compensatie gezien moet worden als generieke tegemoetkoming voor het feit dat de dienst die wordt afgenomen tijdelijk niet beschikbaar is. Het is uitdrukkelijk niet bedoeld als vergoeding voor schade ten gevolge van het niet beschikbaar zijn van de elektronische communicatiedienst. Iedere abonnee die een schadevergoeding wenst kan een aanbieder aanspreken op basis van de regels in het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot niet nakoming van de tussen de aanbieder en de abonnee bestaande overeenkomst. Ten aanzien van de hoogte van de compensatie wordt opgemerkt dat het uitgangspunt van de compensatieregeling is dat het compensatiebedrag in redelijke verhouding moet staan met het abonnementsgeld. Daarnaast is de voorgestelde compensatieregeling een minimumregeling.

Een aantal marktpartijen heeft in een reactie een tweetal opmerkingen over artikel 3.15 Rude geplaatst.

Allereerst wordt opgemerkt dat de keuze in de vorm van compensatie bij de aanbieder moet liggen. Het leggen van de keuze bij de eindgebruiker brengt volgens deze marktpartijen veel lasten met zich mee. Aanbevolen wordt om de aanbieder de keuze te laten tussen compensatie in natura of in geld, waarbij de abonnee kenbaar kan maken dat hij de voorkeur heeft voor een geldelijke compensatie. Het uitgangspunt in de wet versterking telecommunicatiebeleid is dat de compensatie in geld wordt verstrekt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de abonnee hiermee uitdrukkelijk instemt. Het leggen van de keuze bij de aanbieder voor welke vorm van compensatie staat hiermee op gespannen voet. Bovendien is het doel van de compensatieregeling in artikel 3.15 Rude het beschermen van de consument. Het ligt hierbij dus juist in de rede om de keuze in de vorm van compensatie (een geldelijke vergoeding of een vergoeding in natura) dan ook bij de consument te laten. Dit zou vormgegeven kunnen worden door per storing het aan de consument te laten welke vorm van compensatie zij wil ontvangen. Als de aanbieder ervoor kiest om de compensatie te verstrekken op basis van een aanvraag, dan kan daarin ook de keuze voor een compensatie in natura of in geld worden voorgelegd aan de abonnee. Hiermee kunnen de uitvoeringslasten laag worden gehouden.

Tot slot merken deze marktpartijen op dat de minimale vergoeding voor een storing niet in verhouding staat tot de hoeveelheid beltegoed die prepaidklanten afnemen. Gelet op de inspanning die een abonnee moet plegen om de compensatie te krijgen (zeker als de compensatie wordt verstrekt op basis van een aanvraag) en de relatief geringe bedragen van deze compensatieregeling, wordt de gekozen minimale vergoeding gehandhaafd.

Vaste verandermomenten

De inwerkingtredingsdatum van deze regeling is, met uitzondering van artikel 8, onderdeel B, 1 januari 2017. Op 1 november 2016 is deze regeling in de Staatscourant gepubliceerd. Hiermee wordt voldaan aan het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Met betrekking tot artikel 8, onderdeel B, is de datum van inwerkingtreding 1 juli 2017. Door publicatie op 1 november 2016 wordt ook in dit geval voldaan aan het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven