Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 7 november 2016 nr. IENM/BSK-2016/233169, tot wijziging van de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4

De Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de raden van de gemeenten Haarlemmermeer, Kaag en Braassem, Alphen aan den Rijn, Leiderdorp, Leiden, Lansingerland, Zoeterwoude, Zoetermeer, Rotterdam, Zwijndrecht, Binnenmaas, Strijen, Dordrecht, Moerdijk en Breda,

Gelet op artikel 94, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘de Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: de Minister van Infrastructuur en Milieu;

2. In onderdeel d wordt ‘de raden van de gemeenten Haarlemmermeer, Alkemade, Jacobswoude, Leiderdorp, Leiden, Rijnwoude, Zoeterwoude, Bleiswijk, Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek, Rotterdam, Heerjansdam, Zwijndrecht, Binnenmaas, ’s-Gravendeel, Strijen, Dordrecht, Moerdijk, Made, Breda, Zundert’ vervangen door: de raden van de gemeenten Haarlemmermeer, Kaag en Braassem, Alphen aan den Rijn, Leiderdorp, Leiden, Lansingerland, Zoeterwoude, Zoetermeer, Rotterdam, Zwijndrecht, Binnenmaas, Strijen, Dordrecht, Moerdijk, Breda,;

3. In onderdeel f wordt ‘artikel 24’ vervangen door: artikel 24 (oud) en wordt ‘artikel 15’ telkens vervangen door: artikel 15 (oud).

B

In artikel 5, vijfde lid, wordt ‘Het lid bedoeld in het tweede lid heeft evenveel stemmen als er leden als bedoeld in het derde lid zijn.’ vervangen door: Het lid bedoeld in het tweede lid heeft het ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen maximaal toegestane aantal stemmen.

C

In artikel 8 wordt in het derde lid ‘artikel 16, zesde lid,’ vervangen door: artikel 16, vijfde lid,.

D

Artikel 9, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt:

  • a. ‘door de raden’ vervangen door: door de raden of de colleges van burgemeester en wethouders; en

  • b. ‘artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening’ vervangen door: artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

  • a. ‘artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht’ wordt vervangen door: artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 22 van de Tracéwet;

  • b. ‘welke bevoegdheid door de Minister is overgedragen’ wordt vervangen door ‘welke bevoegdheden door de Minister zijn overgedragen.

E

Artikel 13, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onverminderd artikel 16, vijfde lid, Wet gemeenschappelijk regelingen geven zij schriftelijk of mondeling aan het algemeen bestuur de door één of meer leden van het algemeen bestuur gewenste inlichtingen.

F

In artikel 21 wordt de tweede volzin vervangen door: Het besluit tot uittreding treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking van het besluit.

G

Artikel 22, derde lid, komt te luiden:

3. Het besluit tot wijziging treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking van het besluit.

H

Artikel 23, wordt als volgt gewijzigd;

a. in het eerste lid wordt ‘op 1 januari 2016’ vervangen door: 1 januari 2021;

b. het derde lid komt te luiden:

3. Het besluit tot tussentijdse opheffing of beëindiging treedt in werking één jaar na de bekendmaking van het besluit.

I

In artikel 24 wordt ‘De bij de Wet gemeenschappelijke regelingen voorgeschreven toezending’ vervangen door: De in artikel 26, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen voorgeschreven bekendmaking.

J

In artikel 25 wordt ‘artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen’ vervangen door: artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen (oud).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen

TOELICHTING

1. Aanleiding

Deze regeling verlengt de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: gemeenschappelijke regeling). Deze verlenging is noodzakelijk om de (aanvullende) verzoeken om schadevergoeding te kunnen behandelen die zijn, en naar verwachting nog zullen worden ingediend als gevolg van nader onderzoek naar de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door de HSL-Zuid. Bij brief van 1 oktober 2015, IENM/BSK-2015/193523 is de Tweede Kamer onder meer geïnformeerd over de geluidsmaatregelen die naar aanleiding van dit onderzoek aan de HSL-Zuid zullen worden getroffen. Overeenkomstig artikel 94, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) wordt deze regeling voorgehangen in de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: schadevergoedingsschap) is bij gemeenschappelijke regeling in het leven geroepen voor de behandeling van de verzoeken om schadevergoeding in verband met de aanleg van de HSL-Zuid, de A16 en de A4.

In artikel 23, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling was bepaald dat deze eindigt op 1 januari 2016.

Het schadevergoedingsschap heeft in 2015 aanvullende verzoeken om schadevergoeding ontvangen omdat de geluidsreducerende maatregelen die langs het tracé van de HSL-Zuid zijn getroffen een lagere reductie tot gevolg hebben dan waarvan in het verleden is uitgegaan. Dat kan er toe leiden dat er – uitgaande van de oude vervoersprognoses – in circa 622 gevallen toch sprake is van overschrijding van de voorkeurswaarden die in het Tracébesluit HSL-Zuid zijn vastgelegd. Het is ook niet uit te sluiten dat er daarnaast een groep belanghebbenden is, waarbij zich die overschrijding niet zal voordoen, maar de werkelijke geluidstoename als gevolg van de aanleg van de HSL-Zuid wel groter zal zijn dan waarvan is uitgegaan ten tijde van het besluit op hun aanvraag om schadevergoeding. Het valt niet uit te sluiten dat ook een deel van die groep een aanvullend verzoek om schadevergoeding zal indienen.

Namens het algemeen bestuur van het schadevergoedingsschap is tijdens zittingen bij de rechtbank Rotterdam en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State medegedeeld dat indien in de toekomst zou blijken dat de geluidbelasting hoger is dan waarvan in de geluidberekeningen is uitgegaan, de mogelijkheid bestaat om een aanvullend verzoek om schadevergoeding in te dienen. Het schadevergoedingsschap heeft een klein aantal aanvullende verzoeken ontvangen en de verwachting is dat er nog mogelijk een aanzienlijk aantal aanvullende verzoeken zullen worden ingediend. Gelet op de doorlooptijden van de behandeling van de bovenbedoelde verzoeken is opheffing van het schadevergoedingsschap met ingang van 1 januari 2016 daarom onwenselijk. In verband met de bovenbeschreven situatie wordt de duur van de gemeenschappelijke regeling daarom met vijf jaar verlengd tot 1 januari 2021.

Bij bovengenoemde brief is de onderhavige verlenging van de regeling aan de Tweede Kamer aangekondigd.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de gemeenschappelijke regeling op een aantal punten te actualiseren, met name als gevolg van de wijziging van de Wgr per 1 januari 2015 (Stb. 2014, 306):

  • A. Een aantal gemeenten is in de loop der jaren uit de gemeenschappelijke regeling uitgetreden dan wel is door gemeentelijke herindeling opgegaan in een andere gemeente. De opsomming van gemeenten die aan de gemeenschappelijke regeling deelnemen in artikel 1, onderdeel d, van de regeling is daarom geactualiseerd. De gemeenten Zundert en Drimmelen zijn recent uitgetreden (althans zullen binnenkort uittreden) omdat – als gevolg van grenscorrecties – de HSL-Zuid niet langer binnen hun grondgebied ligt. Ook deze gemeenten zijn daarom niet meer genoemd in de gewijzigde regeling.

    De in artikel 1, onderdeel f, van de regeling genoemde tracébesluiten zijn destijds genomen op basis van artikel 24 (bijzonder tracébesluit) en artikel 15 (reguliere procedure) van de Tracéwet. De wet kent dit onderscheid niet meer, reden waarom er voor is gekozen in de tekst ‘(oud)’ op te nemen. De bevoegdheid tot het vaststellen van tracébesluiten berust thans op artikel 9 van de Tracéwet.

  • B. Artikel 14, derde lid, van de Wgr is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd: de leden van het dagelijks bestuur (DB) mogen nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur (AB) uitmaken.

    Het AB bestaat uit 16 leden: 15 leden die worden afgevaardigd door de deelnemende gemeenten en 1 namens de minister. Die 15 gemeentelijke leden hebben ieder 1 stem (artikel 5, lid 5). De vertegenwoordiger van de Minister in het AB heeft vervolgens het door artikel 14, derde lid, Wgr maximaal toegestane aantal stemmen. Op dit moment betekent dit dat de vertegenwoordiger van de Minister twaalf stemmen heeft in het AB.

    Het DB bestuur bestaat uit ten minste drie leden (artikel 11, lid 1). Eén daarvan is in ieder geval het lid namens de Minister uit het AB en twee andere leden uit het AB. In artikel 5, vijfde lid, zoals dit luidde voor de onderhavige wijziging, was bepaald dat het lid van het AB evenveel stemmen heeft als er gemeentelijke leden zijn. Dat zou betekenen dat het lid namens de minister niet één, maar 15 stemmen heeft. Dat zou leiden tot de volgende stemverhouding:

    Gemeentelijke leden niet-DB

    13

    Gemeentelijke leden wel-DB

    2

    Ministerlid wel-DB

    15

    Totaal:

    30

    Bij deze stemverhoudingen zou het totale DB – inclusief de 2 gemeentelijke leden – dus in totaal 17 stemmen hebben (15 stemmen van het ministerlid en 2 stemmen van de gemeentelijke leden van het DB). Dat betekent dat als de leden van het DB hetzelfde stemmen in het AB als zij in het DB hebben gedaan, de drie leden van het AB die tevens lid van het DB zijn, ook het AB domineren. Zij kunnen namelijk altijd een meerderheid hebben, doordat zij 17 stemmen hebben ten opzichte van het totaal van 30 (15 gemeentelijke stemmen en 15 ministerstemmen). Artikel 14, derde lid, van de Wgr wil dat voorkomen. Daarom wordt het aantal stemmen van de vertegenwoordiger van de Minister verminderd. In de huidige situatie betekent dit dat de vertegenwoordiger van de Minister 11 stemmen heeft (vier stemmen minder als er gemeentelijke leden zijn). Dan is de stemverhouding in het AB namelijk als volgt:

    Gemeentelijke leden niet-DB

    13

    Gemeentelijke leden wel-DB

    2

    Ministerlid wel-DB

    11

    Totaal:

    26

    Op deze manier hebben de leden van het DB in totaal 13 stemmen (2 van de gemeentelijke leden en 12 van het ministerlid). Tegelijkertijd hebben alle andere leden van het algemeen bestuur (die dus niet ook in het DB zitten) in totaal ook 13 stemmen. Daarmee hebben de leden van het dagelijks bestuur dus géén meerderheid meer in het algemeen bestuur, hetgeen in overeenstemming is met artikel 14, derde lid, van de Wgr.

  • C. Artikel 8, derde lid, respectievelijk artikel 13, tweede lid, is in overeenstemming gebracht met artikel 16 van de Wgr betreffende de bevoegdheden van het algemeen bestuur respectievelijk het dagelijks bestuur.

  • D. Tegenwoordig is niet langer de gemeenteraad bevoegd om te beslissen omtrent de vergoeding van planschade, maar is op grond van artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening het college van burgemeester en wethouders bevoegd om te beslissen omtrent het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming in planschade. Artikel 9, eerste lid, van de regeling is dienovereenkomstig gewijzigd.

    Op grond van artikel 22 van de Tracéwet is de Minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd te beslissen omtrent een verzoek om schadevergoeding voor schade als gevolg van een tracébesluit. Artikel 9, tweede lid, van de regeling is dienovereenkomstig gewijzigd.

  • E. Artikel 13, tweede lid, van de regeling is gewijzigd in verband met wijzigingen in de Wgr. Als gevolg van die wijzigingen, vloeit de verplichting tot het verstrekken van de benodigde informatie zoals die eerst was opgenomen in de regeling, nu rechtstreeks voort uit artikel 19a, tweede lid, Wgr.

  • F. tot en met H. De artikelen 21 tot en 23 zijn gewijzigd met betrekking tot het moment waarop besluiten tot uittreding, beëindiging, opheffing of wijziging van de regeling in werking treden. Voorheen was terzake een verwijzing naar artikel 27 Wgr opgenomen, maar als gevolg van een wijziging van de Wgr in 2006 gaf die verwijzing geen duidelijk moment van inwerkingtreding meer. De artikelen 21 tot en met 23 zijn daarom nu in overeenstemming gebracht met artikel 26, derde lid, Wgr. Daarnaast is artikel 23, eerste lid, aldus gewijzigd dat de regeling niet meer eindigt op 1 januari 2016, maar pas op 1 januari 2021. Dit laatste in verband met de hiervoor genoemde aanvullende verzoeken.

  • I. In artikel 24 wordt expliciet bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Milieu zorg draagt voor de bekendmaking van de onder g. bedoelde besluiten door publicatie in de Staatscourant (artikel 26, tweede lid, Wgr). Het is vervolgens aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, de plaats van vestiging van het schadevergoedingsschap, om dit besluit ter kennisneming toe te zenden aan gedeputeerde staten van de provincies waarin de deelnemende gemeenten zijn gelegen (artikel 26, eerste lid, Wgr).

  • J. De verwijzing naar artikel 27, tweede lid, Wgr in artikel 25 van de regeling was onjuist en is daarom gewijzigd.

2. Gevolgen voor de regeldruk en de handhaving

De verlenging van de gemeenschappelijke regeling leidt niet tot enige verhoging of verlaging van administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven. Evenmin heeft de verlenging van de regeling bedrijfseffecten of gevolgen voor de handhaving.

3. Vaste Verandermomenten

Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de Vaste Verandermomenten (VVM). Dit omdat de rechtspositie van (mogelijke) indieners van een (aanvullend) verzoek om schadevergoeding anders zou worden benadeeld.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen

Naar boven