TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met deze regeling is de Regeling zorgverzekering (Rzv) per 1 januari 2017 gewijzigd.
Het gaat om wijzigingen die nodig zijn in verband met de aanpassing van de aanspraak
op plastische chirurgie in het kader van het operatief plaatsen van een borstprothese
bij agenesie/aplasie van de borst bij vrouwen en de daarmee vergelijkbare situatie
bij transvrouwen en bij het uitvoeren van een bovenooglidcorrectie indien sprake is
van een ernstige gezichtsveldbeperking als gevolg van verworven verslapping of verlamming
van de bovenoogleden. Ook zal het uitvoeren van een medisch noodzakelijke circumcisie
deel uitmaken van het te verzekeren basispakket in 2017. Deze pakketuitbreidingen
zijn aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 20 mei 2016 (Kamerstukken II
2015/16, 29 689, nr. 713).
Er vindt ook een wijziging plaats op het gebied van de eigen bijdragen op grond van
de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) welke samenhangt met de verruiming van de aanspraak
op implantaatgedragen gebitsprothesen. In de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni
2015 (Kamerstukken II 2014/15, 32 805, nr. 41) is aangekondigd dat de aangepaste eigen bijdragen per 1 januari 2017 zullen worden
ingevoerd.
2. Plastische chirurgie en medisch noodzakelijke circumcisie
Aanleiding
De aanspraak op plastische chirurgie in het basispakket is beperkt. Dit komt omdat
in het verleden in veel gevallen geen onderscheid werd gemaakt tussen ingrepen die
wel en ingrepen die niet medisch noodzakelijk waren. Een groot deel van de plastisch-chirurgische
ingrepen was niet medisch noodzakelijk maar cosmetisch en werd toch als medisch noodzakelijk
gedeclareerd. Kortom, er werd niet de hand gehouden aan de geldende indicatiecriteria.
Daarom is, nog in de periode van de Ziekenfondswet, de vergoeding van plastische chirurgie
zoveel mogelijk beperkt tot ingrepen die uitsluitend medisch noodzakelijk zijn. Ingrepen
die soms wel maar vaak niet medisch noodzakelijk zijn, waren uit het verzekerde pakket
van de Ziekenfondswet verwijderd om te voorkomen dat ze toch als medisch noodzakelijk
gedeclareerd zouden worden. Ditzelfde gold bij de uitsluiting van de aanspraak op
vergoeding van circumcisie. Bij de invoering van de Zvw per 1 januari 2006 zijn deze
pakketbeperkingen ongewijzigd in het uit hoofde van de Zvw te verzekeren basispakket
overgenomen.
In het kader van het Hoofdlijnenakkoord is met de medisch specialisten afgesproken
dat zij meer aandacht gaan besteden aan gepast gebruik en dus beter gaan letten op
welke ingrepen wel en welk niet medisch noodzakelijk zijn. Als de beroepsgroepen op
een zorgvuldige wijze invulling geven aan gepast gebruik, wordt bereikt dat uitsluitend
behandelingen die echt medisch noodzakelijk zijn ten laste van de zorgverzekering
worden gedeclareerd. Met het oog op gepast gebruik heb ik de plastisch chirurgen opgeroepen
om met voorstellen te komen voor plastisch-chirurgische ingrepen die in het basispakket
zouden kunnen worden opgenomen. Voorwaarde is dat uitsluitend medisch noodzakelijke
zorg van plastisch-chirurgische aard gedeclareerd kan worden.
In reactie op mijn oproep hebben een aantal wetenschappelijke verenigingen en Zorgverzekeraars
Nederland (hierna: ZN) zich gebogen over de vraag welke ingrepen zowel inhoudelijk
goed zijn af te bakenen, als verzekeringstechnisch zodanig uitvoerbaar zijn dat opname
in het basispakket mogelijk is. Betrokken partijen hebben in het najaar van 2015 aangegeven
dat zij van mening zijn dat de volgende ingrepen zich mogelijk lenen voor pakketopname:
borstvergroting bij agenesie of aplasie van de borst, met inbegrip van de daarmee
vergelijkbare situatie bij transvrouwen, ooglidcorrectie bij ernstige en objectiveerbare
gezichtsveldbeperking, en circumcisie om medische redenen.
Ik heb het Zorginstituut Nederland (hierna: ZIN) op 5 november 2015 gevraagd te adviseren
over de mogelijke opname van deze genoemde ingrepen in het basispakket en daarbij
aan te geven wat hiervan de budgettaire gevolgen zijn. In reactie op dit verzoek heeft
het ZIN op 31 maart 2016 geadviseerd om per 1 januari 2017 aan het basispakket toe
te voegen:
-
– het operatief plaatsen van een borstprothese bij agenesie/aplasie van de borst bij
vrouwen en de daarmee vergelijkbare situatie bij transvrouwen (mensen die als man
zijn geboren, maar zich vrouw voelen, ook wel ‘man-vrouw transgenders’ genoemd);
-
– het uitvoeren van een bovenooglidcorrectie indien sprake is van een ernstige gezichtsveldbeperking
als gevolg van verworven verslapping of verlamming van de bovenoogleden;
-
– het uitvoeren van een medisch noodzakelijke circumcisie.
Pakketuitbreiding per 1 januari 2017
Gelet op het positieve advies van het ZIN en het commitment van beroepsgroepen en
ZN voor een correcte uitvoering van deze pakketverruimingen (zie onder ‘gepast gebruik
/ medisch noodzakelijkheid’), zijn bovengenoemde ingrepen per 1 januari 2017 aan het
basispakket toegevoegd. De aanpassing voor wat betreft de bovenooglidcorrecties wordt
geregeld met een wijziging van artikel 2.4 van het Besluit zorgverzekering (hierna:
Bzv) en artikel 2.1, onderdeel a, van deze regeling.
Het operatief plaatsen van een borstprothese bij agenesie/aplasie van de borst bij
vrouwen en de daarmee vergelijkbare situatie bij transvrouwen, alsmede het uitvoeren
van medisch noodzakelijke circumcisies, zijn uitgesloten van de aanspraak op geneeskundige
zorg in artikel 2.1. van de Rzv. Door de onderhavige wijziging van de Rvz maken deze
ingrepen met ingang van 1 januari 2017 wel onderdeel uit van de prestatie geneeskundige
zorg.
Gepast gebruik / medisch noodzakelijkheid
In zijn advies heeft het ZIN ook aandacht besteed aan de vraag of er een risico is
op uitbreiding van de indicatie naar niet-medisch noodzakelijke indicaties. De reden
voor de pakketuitsluitingen van deze behandelingen was in 2004 immers dat behandelingen
vaak als medisch noodzakelijke ingreep werden gedeclareerd, terwijl het eigenlijk
ging om ingrepen vanuit cosmetisch respectievelijk religieus/cultureel oogpunt. Het
zou kunnen zijn dat een dergelijke oprekking van indicaties (op termijn) weer gaat
plaatsvinden. Het risico op onbedoelde uitbreiding van de indicaties voor deze ingrepen
is echter laag, omdat tussen de relevante wetenschappelijke verenigingen en ZN overeenstemming
bestaat over duidelijk afgebakende en nauw omschreven medische indicaties. Dit geldt
ook voor de nauw omschreven indicaties voor de bovenooglidcorrecties, voor de implantaten
bij agenesie/aplasie van de borst, respectievelijk voor medisch noodzakelijke circumcisies.
Bovendien hebben de wetenschappelijke verenigingen van de betrokken beroepsgroepen
toegezegd dat uitsluitend op basis van de hier bedoelde indicaties, de medisch noodzakelijke
behandelingen ten laste van de basisverzekering worden gedeclareerd. Voorts heeft
het ZIN in zijn rapport uitgesproken dat toepassing van deze indicaties ook voor zorgverzekeraars
goed uitvoerbaar is.
Bij de indicatie ernstige gezichtsveldbeperking als gevolg van verworven verslapping
of verlamming van het bovenooglid is (in maat en getal) gedefinieerd en daarmee afbakenbaar
ten opzichte van ander indicaties. Over deze medische indicatie zijn de Nederlandse
Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC), het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
(NOG) en ZN het eens en zij zijn van oordeel dat deze indicatie een objectieve afgrenzingsmogelijkheid
vormt. De zorgverzekeraars hanteren voor bovenooglidcorrecties een machtigingensysteem.
Dit systeem biedt waarborgen voor adequate controle vooraf. Zorgaanbieders moeten
echter ook hun verantwoordelijkheid nemen en eraan meewerken dat uitsluitend de medisch
noodzakelijke behandelingen ten laste van de basisverzekering worden gedeclareerd.
3. Eigen bijdragen implantaatgedragen gebitsprothesen
Het ZIN heeft in zijn op 30 juni 2014 uitgebrachte rapport over implantaatgedragen
gebitsprothesen een aantal aanbevelingen gedaan om de kostenstijging als gevolg van
oneigenlijk gebruik van deze vorm van verzekerde zorg terug te dringen. Een groot
deel van de maatregelen ligt bij de sector (centralisering indicatiestelling, opstellen
behandelrichtlijnen, betere regie en coördinatie van het behandeltraject). Een van
de aanbevelingen betreft het aanpassen van de eigen bijdragestructuur voor implantaatgedragen
gebitsprothesen. Met wijziging van deze eigen bijdragestructuur heb ik gewacht tot
de sector zelf serieuze stappen (zoals bovengenoemd) heeft doorgevoerd. Ik heb de
Tweede Kamer in mijn brief van 15 juni 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 32 805, nr. 41) meegedeeld dat ik per 1 januari 2017 de eigen bijdrage voor de implantaatgedragen
gebitsprothese – net als bij de normale gebitsprothese – zal regelen als een percentage
van de werkelijk gemaakte kosten.
Voor de implantaatgedragen prothese gold reeds een vaste eigen bijdrage van € 125
voor de prothese voor de onder- of bovenkaak, terwijl voor de normale gebitsprothese
een eigen bijdrage geldt van 25% van de kosten. Daardoor kwam het in de praktijk regelmatig
voor dat een normale prothese voor de patiënt duurder uitvalt dan een (hoogwaardiger)
implantaatgedragen prothese. Die situatie is ongewenst.
In mijn brief van 15 juni 2015 heb ik bericht dat het uitgangspunt voor mij is dat
de uiteindelijke kosten – in de vorm van de verschuldigde eigen bijdrage – voor de
patiënt in verhouding zijn met het verschil in complexiteit en kosten tussen beide
prothesevormen. Het is daarbij niet perse noodzakelijk dat dit een en hetzelfde percentage
is voor beide typen prothesen.
Uitgaand van de gemiddelde prijzen voor uitneembare tandheelkundige prothetische voorzieningen,
waarvoor geen maximumtarief geldt, zijn de effecten in overleg met het ZIN doorgerekend.
Aan de hand daarvan stel ik met deze wijziging van de Rzv de eigen bijdrage met ingang
van 1 januari 2017 als volgt vast:
-
– voor implantaatgedragen prothesen voor de onderkaak wordt de vaste eigen bijdrage
van € 125 vervangen door een eigen bijdrage van 10% van de kosten;
-
– voor implantaatgedragen prothesen voor de bovenkaak wordt de vaste eigen bijdrage
van € 125 vervangen door een eigen bijdrage van 8% van de kosten;
-
– voor de normale gebitsprothese blijft de eigen bijdrage van 25% van de kosten ongewijzigd.
Met deze nieuwe eigen bijdragen voor de implantaatgedragen gebitsprothesen verdwijnt
de huidige averechtse prikkel en wordt de eigen bijdrage voor de patiënt in verhouding
gebracht met de complexiteit van de voor hem aangewezen prothetische voorziening.
Ook wordt uitvoering gegeven aan het voorstel van het ZIN om voor reparaties en overzetting/rebasing
van gebitsprothesen een eigen bijdrage van 10% van de kosten in te voeren. Ik volg
dit advies omdat het gaat om de normale onderhoudskosten waar de verzekerde zelf ook
een verantwoordelijkheid heeft. Bovendien gaat het om relatief lage kosten van maximaal
circa € 45, waardoor de eigen bijdrage beperkt zal zijn. Deze eigen bijdrage voor
reparaties en overzettingen (ook wel rebasing genoemd) wordt met ingang van 1 januari 2017 eveneens geregeld in de onderhavige
wijziging van de Rzv.
4. Verruiming mogelijke vrijstelling eigen risico bij gezondheidsbevorderende of op
preventie gerichte zorgprogramma’s
In de brief aan de Tweede Kamer van 20 mei 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 29 689, nr. 713) en bij de wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met het zorgpakket
Zvw 2017 is aangegeven dat meer ruimte aan zorgverzekeraars geboden zal worden zorg
vrij te stellen van het eigen risico. Artikel 2.17, tweede lid, onderdeel b, van het
Bzv is per 1 januari 2017 zo aangepast dat het vrijstellen van eigen risico ten aanzien
van door de zorgverzekeraar aangewezen gezondheidsbevorderende of op preventie gerichte
zorgprogramma’s in meer gevallen mogelijk wordt. In onderdeel b van artikel 2.17,
tweede lid, van het Bzv worden niet langer limitatief enkele zorgprogramma’s genoemd,
maar wordt meer in het algemeen bepaald dat uitsluiting van toepassing van het eigen
risico kan plaatsvinden bij in de Rzv genoemde programma’s die zijn gericht op gezondheidsbevordering
of preventie. Met deze wijzigingsregeling wordt de Rvz in die lijn aangepast en worden
meer gebieden en chronische aandoeningen genoemd waarvoor programma’s worden opgezet
en vervolgens door de zorgverzekeraar kunnen worden aangewezen als uitgesloten van
toepassing van het eigen risico. Hierdoor is de uitzondering van het eigen risico
niet alleen mogelijk als het gaat om zorgprogramma’s op het gebied van diabetes, depressie,
hart- en vaatziekten, chronisch obstructief longlijden, overgewicht of stoppen met
roken, maar ook voor zorgprogramma’s op het gebied van dementiezorg, trombosezorg
en incontinentiezorg.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 2.4 van het Bzv bepaalt welke zorg onder de prestatie ‘geneeskundige zorg’
valt. Het gaat volgens de aanhef van het eerste lid van dat artikel om zorg zoals
onder meer medisch-specialisten die plegen te bieden. Er wordt echter ook zorg uitgezonderd
of beperkt in de onderdelen a tot en met c van artikel 2.4, eerste lid, van het Bzv.
Met betrekking tot de plastische chirurgie is relevant dat in onderdeel b van dat
artikellid wordt bepaald dat onder de verzekerde zorg valt:
-
2°. verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting;
-
3°. verlamde of verslapte bovenoogleden, indien de verlamming of verslapping een ernstige
gezichtsveldbeperking tot gevolg heeft dan wel het gevolg is van een aangeboren afwijking
of een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening.
Op grond van het tweede lid van artikel 2.4 van het Bzv zijn in artikel 2.1 van de
Rzv echter de behandelingen van bovenoogleden die verslapt zijn, anders dan als gevolg
van een aangeboren afwijking of van een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening
alsmede het operatief plaatsen en het operatief vervangen van een borstprothese, anders
dan na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie, uitgezonderd van de prestatie plastische
chirurgie. Met onderdeel A wordt artikel 2.1 van de Rzv zo verruimd dat ook de borstvergroting
bij agenesie of aplasie van de borst en de ooglidcorrectie bij ernstige gezichtsveldbeperking
verzekerde zorg zijn. Het ZIN geeft in zijn advies aan dat in de literatuur voor de
begrippen agenesie en aplasie van de borst verschillende definities terug te vinden
zijn, maar dat onder die aanduidingen moet worden verstaan het ontbreken van borstvorming
bij de vrouw (unilateraal en bilateraal) dat het gevolg is van of geassocieerd wordt
met een zeldzame genetische aandoening. De onderdelen a en c van artikel 2.1 van de
Rzv zijn in bovenstaande lijn gewijzigd.
Met onderdeel g van artikel 2.1 van de Rzv was ook de behandeling gericht op circumcisie
geheel uitgesloten van de te verzekeren geneeskundige zorg. Dat onderdeel g is zo
gewijzigd dat de medische noodzakelijke circumcisie verzekerde zorg is geworden.
Onderdeel B
De eigen bijdragen voor uitneembare volledige prothetische voorzieningen worden opnieuw
vastgesteld. Zoals in het algemene deel van deze toelichting reeds is aangegeven gelden
de volgende bijdragen:
-
– een eigen bijdrage van 10% van de kosten voor implantaatgedragen prothesen voor de
onderkaak;
-
– een eigen bijdrage van 8% van de kosten voor een implantaatgedragen prothese op de
bovenkaak;
-
– de eigen bijdrage van 25% van de kosten voor de normale gebitsprothesen. Deze eigen
bijdrage is niet gewijzigd ten opzichte van de situatie in 2016;
-
– een eigen bijdrage van 10% van de kosten voor reparaties en overzetting (rebasing)
van gebitsprothesen.
Met de wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met het zorgpakket Zvw
2017 is verduidelijkt dat het recht op plaatsing van de gebitsprothesen op implantaten
niet langer volgt uit het tweede lid van artikel 2.7, maar uit het vijfde lid, onderdeel
b, van dat artikel. Met onderdeel B van artikel I van deze regeling zijn het tweede
en derde lid daarom zo gewijzigd dat eerst de
eigen bijdrage voor een uitneembare volledige prothetische voorziening, bedoeld in
artikel 2.7, vijfde lid, onderdeel b, van het Bzv, is vastgesteld op vijfentwintig
procent van de kosten van die voorziening, maar het derde lid in afwijking van het
tweede lid vervolgens een andere bijdrage regelt voor uitneembare volledige prothetische
voorzieningen die geplaatst worden op tandheelkundige implantaten. Indien het gaat
om een prothetische voorziening voor de onderkaak geldt een eigen bijdrage van tien
procent (onderdeel a) terwijl een bijdrage geldt van acht procent van de kosten van
die voorziening indien het gaat om een prothetische voorziening voor de bovenkaak
(onderdeel b).
Met het nieuwe vierde lid wordt geregeld dat een eigen bijdrage geldt voor reparaties
en overzetting (ook wel rebasing genoemd) van de gebitsprothese. Bij een overzetting/rebasing wordt niet alleen de
ontstane ruimte tussen de mucosa en de prothesebasis opgevuld met een laag kunststof,
maar wordt ook het contact tussen de de mucosa en de prothesebasis verbeterd door
de volledige prothesebasis te vernieuwen. De term ‘overzetting’ wordt gebruikt omdat
de prothese-elementen als het ware worden overgezet naar een nieuwe prothesebasis
met een betere pasvorm.
Onderdeel C
In artikel 2.36, eerste lid, van de Rzv wordt geregeld welke eigen bijdrage geldt
voor de kraamzorg die in de eigen woonomgeving (extramuraal) wordt verleend. In het
artikel werd naar die kraamzorg verwezen met de zinsnede ‘verzorging ten huize van
de verzekerde’. Het gaat om een bijdrage voor zorg die in artikel 2.11, eerste lid,
van het Bzv ‘kraamzorg’ wordt genoemd. Bij kraamzorg gaat het om zorg zoals kraamverzorgenden
die plegen te bieden aan moeder en kind in verband met een bevalling, gedurende ten
hoogste tien dagen, te rekenen vanaf de dag van bevalling. Met de wijziging van artikel
2.36 van de Rzv wordt aangesloten bij deze terminologie. Ook artikel 2.16d van het
Bzv, dat de grondslag biedt voor een eigen bijdrage voor zorg als bedoeld in artikel
2.11 van dat besluit, is in deze lijn aangepast.
Onderdeel D
Per 1 januari 2017 is artikel 2.17, tweede lid, van het Bzv zo gewijzigd dat daarin
niet langer een limitatieve opsomming van enkele zorgprogramma’s is opgenomen, maar
meer in het algemeen wordt bepaald dat uitsluiting van toepassing van het eigen risico
kan plaatsvinden bij in de Rzv genoemde programma’s die zijn gericht op gezondheidsbevordering
of preventie, voor zover die door de zorgverzekeraar zijn aangewezen. Met het nieuw
ingevoegde artikel 2.38 van de Rzv wordt deze mogelijkheid uitgewerkt. In dat artikel
zijn niet alleen de programma’s genoemd die samenhangen met de chronische aandoeningen
zoals die waren opgenomen in artikel 2.17, tweede lid, onder b, van het Bzv, maar
wordt in aanvulling daarop bepaald dat ook programma’s in het kader van dementiezorg,
trombosezorg en incontinentiezorg door de zorgverzekeraar kunnen worden vrijgesteld
van het eigen risico.
Onderdeel E
Artikel 5.1, tweede lid, onderdeel c, van de Rzv kan vervallen omdat daarin wordt
verwezen naar het sinds 1 januari 2014 vervallen artikel 11, eerste lid, onderdeel
g, van de Wet op de loonbelasting 1964. De in dat onderdeel genoemde ‘stamrechtvrijstelling’
is vervallen met het Belastingplan 2014 (Stb. 2013, 565).
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers