Tijdelijke regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 september 2016, nr. MBO/1051808, houdende regels voor het verstrekken van aanvullende middelen ten behoeve van een voorziening voor leermiddelen voor minderjarige studenten, ingeschreven in een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg, van wie de wettelijke vertegenwoordigers vanwege hun financiële situatie niet in staat zijn zelf te voorzien in deze leermiddelen (Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 2.2.3, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, de Staatssecretaris van Economische zaken;

b. wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 en een instelling als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

d. deelnemer:

deelnemer die in studiejaar 2016-2017 is ingeschreven in een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg en de leeftijd van 18 jaar bij de aanvang van de opleiding nog niet heeft bereikt;

e. leermiddelen:

leermiddelen waarover de deelnemer zelf moet beschikken voor het volgen van het onderwijs en het afleggen van het examen van de desbetreffende opleiding;

Artikel 2. Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is te voorkomen dat een minderjarige vanwege financiële redenen afziet van het volgen van de beroepsopleiding van zijn keuze. De minister verstrekt daartoe in 2016 aan instellingen aanvullende middelen voor het treffen van een voorziening om deelnemers die daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen, de beschikking te kunnen geven over de benodigde leermiddelen.

Artikel 3. Bekostigingsplafond

Het bekostigingsplafond voor het verstrekken van aanvullende middelen op grond van deze regeling is € 4.968.000.

Artikel 4. Begrotingsvoorwaarde

Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5. Betaling

De aanvullende middelen op grond van deze regeling worden ambtshalve in de maand december 2016 verstrekt aan het bevoegd gezag van een instelling.

Artikel 6. Verdeling aanvullende middelen

Het in artikel 3 genoemde bedrag wordt over de instellingen verdeeld naar rato van de voor 2016 op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB voor de instellingen berekende rijksbijdrage.

Artikel 7. Besteding en verantwoording van de aanvullende middelen

  • 1. De aanvullende middelen worden besteed aan de activiteiten waarvoor zij worden verstrekt met dien verstande dat:

    • a. voor subsidies tot € 125.000 het niet aangewende deel van de subsidie kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt; en

    • b. voor subsidies van € 125.000 of meer de subsidie uitsluitend wordt besteed aan de activiteiten waarvoor zij worden verstrekt.

  • 2. De aanvullende middelen worden uiterlijk in het studiejaar 2016–2017 besteed.

  • 3. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met dien verstande dat:

    • a. bij subsidie tot € 25.000 de verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving; de subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b. bij subsidie van € 25.000 tot € 125.000 de verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving en in model G, onderdeel 1; de subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan; en

    • c. bij subsidie van € 125.000 of meer de verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving en in model G, onderdeel 2; de vaststelling vindt plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

Artikel 8. Overige verplichtingen instelling

  • 1. De instelling draagt zorg voor een procedure inzake aanvragen voor de voorziening, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2. De instelling maakt op een transparante en toegankelijke wijze de procedure bedoeld in het eerste lid openbaar.

Artikel 9. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2016.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 augustus 2017.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap M. Bussemaker

TOELICHTING

Algemene toelichting

In de brief aan de Tweede Kamer van 30 juni 2016 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2015–2016, 34 300-VIII, nr. 155) over schoolkosten is aangekondigd dat in 2016 incidenteel € 5 mln. beschikbaar wordt gesteld om te zorgen dat niemand vanwege financiële redenen geen mbo-opleiding zou kunnen volgen en de hoogte van de schoolkosten niet de keuze voor het vervolgonderwijs bepaalt. Deze toezegging is gedaan om de volgende redenen:

  • 1. Uit onderzoek naar de financiële situatie bij minderjarige bol-studenten is naar voren gekomen dat de schoolkosten voor mbo’ers van 16 en 17 jaar gemiddeld € 1.400 bedragen ten opzichte van gemiddeld € 600 voor de groep 18-plussers (exclusief het lesgeld). Dit komt omdat:

    • een zwaartepunt van de kosten in het eerste leerjaar ligt, waarin meer uitgaven gedaan moeten worden voor de noodzakelijke benodigdheden (gereedschappen, ICT en studieboeken); en

    • minderjarige mbo’ers tot nu toe zelf de reiskosten moeten betalen.

  • 2. Als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen van 25 juni 2014 (Stb. 2014, nr. 227) is met ingang van het studiejaar 2015/2016 de inkomensafhankelijke tegemoetkoming uit de Wet onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor minderjarige studenten in de bol afgeschaft. Een aantal ouders gaat er daardoor financieel op achteruit. Met ingang van 1 januari 2017 wordt het studentenreisproduct ook voor minderjarige studenten in het mbo ingevoerd, waardoor de schoolkosten voor deze groep studenten gemiddeld genomen zal dalen, maar de periode tot de invoering van het studentenreisproduct is een punt van zorg.

Om ervoor te zorgen dat de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit een gezin met een laag inkomen geen reden zullen zijn om af te zien van een gewenste opleiding ontvangen de instellingen in 2016 aanvullende middelen. Deze zijn bestemd voor het treffen van een voorziening om minderjarige studenten die een opleiding in de beroepsopleidende leerweg volgen en die daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen, de beschikking te kunnen geven over de benodigde leermiddelen.

De hiervoor genoemde voorziening kan er bijvoorbeeld uit bestaan dat de instelling:

  • a. het betreffende leermiddel zelf aanschaft en gratis dan wel tegen een zeer geringe vergoeding in bruikleen geeft aan de desbetreffende deelnemer; of

  • b. een reeds door de wettelijke vertegenwoordigers van een student voor het studiejaar 2016/2017 aangeschaft leermiddel van hen overneemt via vergoeding van de kosten voor de aanschaf, waarbij het leermiddel bezit wordt van de MBO instelling maar in bruikleen wordt gegeven aan de deelnemer (zodat dit leermiddel mogelijk in latere jaren ook nog door andere studenten gebruikt kan worden).

Het is echter aan de instellingen om te beoordelen wat de meest doeltreffende voorziening in een bepaalde situatie is. Daarnaast moet de instelling ervoor zorgen dat het voor studenten volstrekt helder is wie, onder welke condities, een beroep kan doen op de voorziening en hoe een aanvraag ingediend kan worden. De MBO Raad is verzocht om bij zijn leden deze regeling aan te kondigen zodat de instellingen daarop dan al zoveel mogelijk kunnen anticiperen.

Bij het beoordelen of een student in aanmerking komt voor de voorziening leermiddelen, omdat de financiële situatie van de wettelijke vertegenwoordigers van een student zodanig is dat hij niet zelf de kosten voor de leermiddelen kan dragen, raad ik een instelling aan zoveel als mogelijk gebruik te maken van de expertise en de ondersteuning die de lokale Stichtingen Leergeld kunnen bieden. Deze stichtingen kunnen huisbezoeken afleggen en kunnen – indien nodig – een inkomenstoets doen. Meer informatie over deze stichtingen kan gevonden worden op www.leergeld.nl.

Het overgrote deel van het bedrag van € 5.000.000 wordt naar rato van de rijksbekostiging verdeeld over de instellingen voor het treffen van een voorziening leermiddel. Een bedrag van € 32.000 zal bij wijze van subsidie toegekend worden aan de Vereniging van Stichtingen Leergeld Nederland die, als overkoepelend orgaan van alle lokale Stichtingen Leergeld, een coördinerende rol voor de lokale stichtingen zal vervullen bij de uitvoering van deze incidentele regeling.

Uitvoerings- en handhaafbaarheidsparagraaf

DUO acht de regeling uitvoerbaar.

Administratieve-lastenparagraaf

Op deze regeling is de Regeling jaarverslaglegging onderwijs (RJO) van toepassing. Dat houdt in dat overeenkomstig het Uniforme Subsidiekader (USK) de instellingen die aanvullende middelen ontvangen van:

  • < 25.000 kunnen volstaan met reguliere verantwoording in de jaarverslaggeving,

  • >25.000 maar <125.000 naast verantwoording in de jaarverslaggeving een prestatieverklaring moeten indienen, en

  • > 125.000 ook een financiële verantwoording (middels de jaarverslaglegging) moeten indienen.

Naar verwachting 11 onderwijsinstellingen zijn eraan gehouden om de gemaakte kosten voor deze regeling financieel te verantwoorden via de jaarverslaglegging en ongeveer 39 instellingen moeten hierover een prestatieverklaring indienen. De kosten kunnen binnen de bestaande administratieve en verantwoordingsystemen van de onderwijsinstellingen worden geregistreerd. Registratie en verantwoording vereist geen bijzondere procedure, enkel een extra handeling. De incidentele administratieve lasten voor instellingen worden geraamd op 18.000 euro.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Geen student moet van een bepaalde beroepsopleiding afzien, alleen omdat zijn ouders of wettelijk vertegenwoordigers de kosten voor schoolbenodigdheden waarover hij zelf moet kunnen beschikken, niet kunnen dragen. Daarom ontvangen alle instellingen aanvullende middelen, waarmee zij een voorziening kunnen treffen zodat de studenten die daaraan het meest behoefte hebben, toch over het nodige kunnen beschikken. Instellingen kunnen bijvoorbeeld leermiddelensets aanschaffen die aan de student in bruikleen worden gegeven. Gelet op de datum dat deze regeling in werking treedt is het ook denkbaar dat een instelling de wettelijk vertegenwoordigers, die inmiddels al tot aanschaf van leermiddelen voor het studiejaar 2016/2017 zijn overgegaan terwijl zij deze eigenlijk niet kunnen betalen, compenseren door de reeds aangeschafte leermiddelen tegen kostprijs over te nemen. In dat geval gaat het bezit van de leermiddelen over naar de instelling, waarna deze leermiddelen op hun beurt weer in bruikleen worden gegeven aan de student. Op deze manier kunnen de leermiddelen mogelijk in latere jaren nog door andere studenten worden gebruikt. Het is aan de instelling om te bezien welke voorziening getroffen dient te worden in het geval de wettelijke vertegenwoordigers in een zodanige financiële situatie verkeren dat zij zelf de kosten voor de leermiddelen (op dat moment) niet kunnen dragen. Bij het bepalen door de instelling welke studenten naar hun oordeel in aanmerking komen voor hulp kan de instelling ondersteuning vragen aan een lokale Stichting leergeld, die een huisbezoek kan afleggen of een inkomenstoets kan uitvoeren.

Artikel 3, 5 en 6

Het bedrag van € 4.968.000 dat voor deze regeling beschikbaar is, wordt over de instellingen verdeeld naar rato van de rijksbijdrage die zij ontvangen. De middelen worden ambtshalve verstrekt in de maand december.

Artikel 7

Er is aangesloten bij de arrangementen zoals geregeld in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Om die reden is bepaald dat de aanvullende middelen worden besteed aan de activiteiten waarvoor zij worden verstrekt, waarbij wel onderscheid wordt gemaakt tussen subsidies tot € 125.000 en subsidies vanaf € 125.000. Voor subsidies tot € 125.000 kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt. Voor subsidies van € 125.000 of meer dient de subsidie uitsluitend te worden besteed aan de activiteiten waarvoor zij worden verstrekt.

De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Gelet op voornoemde arrangementen houdt dit in dat bij subsidie tot € 25.000 de verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving, en de subsidieontvanger op verzoek van de minister aantoont dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. Bij subsidie van € 25.000 tot € 125.000 geschiedt de verantwoording in de jaarverslaggeving en in model G, onderdeel 1, en toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. Ten slotte geschiedt bij subsidie van € 125.000 of meer de verantwoording in de jaarverslaggeving en in model G, onderdeel 2 en vindt de vaststelling plaats binnen een jaar na de indiening van het jaarverslag over het laatste jaar van besteding.

Artikel 8

De instelling moet zorgen dat het voor studenten volstrekt helder is voor wie, onder welke condities, de voorziening leermiddelen bedoeld is.

Artikel 9

De regeling vervalt na afloop van het studiejaar 2016–2017 met ingang van 1 augustus 2017, maar dat neemt niet weg dat op grond van het rechtszekerheidsbeginsel de vervallen voorschriften de grondslag blijven bieden voor het rechtmatig afhandelen van gevestigde aanspraken en voor verantwoording conform de vervallen voorschriften.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap M. Bussemaker

Naar boven