Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 6 oktober 2016, nr. IENM/BSK-2016/183805 tot wijziging van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen in verband met de aanpassing aan de meest recente internationale normen ten aanzien van beveiliging en de verbetering van de werking van de regeling

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de ‘Nuclear security recommendations on physical protection of nuclear material and nuclear facilities (INFCIRC/225/revision 5, Nuclear Security Series-13 (http://www.pub.iaea.org/MTCD/publications/PDF/Pub1481_web.pdf)’,

Gelet op artikel 22 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, artikel 1d van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en artikel 1, eerste lid, van het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische rangschikking wordt het volgende begrip met de bijbehorende begripsomschrijving ingevoegd:

compenserende maatregelen:

maatregelen van tijdelijke aard die het niet-beschikbaar zijn van structurele maatregelen volledig compenseren;.

2. De begripsomschrijving behorend bij ‘Minister’ komt te luiden:

Minister van Infrastructuur en Milieu;.

3. In de begripsomschrijving behorend bij ‘vergunninghouder 15, onder b, Kew,’ vervalt: met uitzondering van de houder van een vergunning voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen en ertsen.

B

In artikel 1c wordt ‘staan’ vervangen door ‘staat’ en wordt ‘wederrechtelijk beschikking te krijgen dit materiaal’ vervangen door: wederrechtelijk de beschikking te krijgen over dit materiaal.

C

Artikel 1e wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De eerste volzin geldt niet indien de vergunninghouder tevens een vergunninghouder 15, onder b, Kew, is en voor de desbetreffende inrichting voldaan wordt aan paragraaf 2.

2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a tot en met i tot b tot en met j, een onderdeel a (nieuw) ingevoegd, luidende:

  • a. de aanwijzing van een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke en diens plaatsvervanger;.

D

Artikel 3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. De beveiligingsmaatregelen en nucleaire veiligheidsmaatregelen worden door de vergunninghouder 15, onder b, Kew, zodanig ontworpen en uitgevoerd dat deze elkaar complementeren en niet belemmeren. Hij treft zodanige maatregelen dat het ontstaan van mogelijke conflicten tussen de beveiligingsmaatregelen en nucleaire veiligheidsmaatregelen zoveel mogelijk wordt tegengegaan of, waar deze conflicten zich toch zouden voordoen, deze zo spoedig mogelijk worden opgeheven.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na ‘genoemd in bijlage III’ toegevoegd: en een daarop betrekking hebbend opleidingsplan.

b. In onderdeel g wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, ‘te kunnen beoordelen’ vervangen door: te kunnen beoordelen als bedoeld in artikel 14, tweede lid.

c. Na onderdeel g wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. een procedure voor de registratie van personen die toegang hebben of kunnen verlenen tot een vitaal gebied als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel c.

2. In het derde lid wordt aan het slot toegevoegd: , met een daarop gericht plan van aanpak.

F

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt na ‘wijzigingen daarvan’ ingevoegd: die een negatief effect hebben of kunnen hebben op het niveau van de beveiliging.

2. In het vierde lid wordt na ‘de goedkeuring’ ingevoegd: intrekken.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Goedgekeurde wijzigingen worden geregistreerd en opgenomen in het beveiligingspakket.

  • 6. Indien een aanvraag om goedkeuring betrekking heeft op een wijziging van het beveiligingspakket en voorafgaand aan die aanvraag reeds meerdere wijzigingen van dat pakket zijn goedgekeurd, kan de Minister bepalen dat in plaats van die aanvraag een aanvraag om goedkeuring van een daarbij te overleggen, volledig herzien beveiligingspakket wordt ingediend.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘waarbij de kennisgeving is voorzien van de aard van de aan te brengen wijzigingen’ vervangen door: waarbij in de kennisgeving is aangegeven wat de aard is van de aan te brengen wijzigingen.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘verkort’ vervangen door: gewijzigd.

b. In onderdeel a wordt ‘kortere’ vervangen door: gewijzigde.

H

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De vergunninghouder 15, onder b, Kew, beschikt over een plan voor de interne beveiligingsorganisatie dat ten minste een omschrijving bevat van de interne beveiligingsorganisatie en de daarmee verband houdende verantwoordelijkheden. Deze verantwoordelijkheden betreffen:

    • a. de fysieke -, informatie-, cyber- en andere beveiligingsaspecten,

    • b. de uitvoering van taken en maatregelen om gesaboteerd of zoekgeraakt materiaal alsmede informatie tijdig te ontdekken,

    • c. de mogelijke compenserende maatregelen betreffende het beveiligingspakket, en

    • d. het onverwijld informeren van de Minister over de in het derde lid bedoelde gebeurtenissen en situaties.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. In het plan voor de interne beveiligingsorganisatie worden voorts de bevoegdheden en de instructies van de beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger, de bedrijfsbeveiligingdienst en de alarmcentrale beschreven en uitgewerkt.

  • 3. In het plan worden voorts maatregelen getroffen voor de volgende gebeurtenissen en situaties:

    • a. diefstal van categorie I-, II-, of III-materiaal;

    • b. sabotage van categorie I-, II-, of III-materiaal, of van de inrichting;

    • c. diefstal of het in de openbaarheid komen van de referentiedreiging, van het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 4, eerste lid, of van andere gevoelige informatie aangaande de beveiliging van de inrichting of van categorie I-, II-, of III-materiaal;

    • d. diefstal of ongewenste wijziging van gerubriceerde informatie, en

    • e. dreiging van, of een poging tot diefstal of sabotage als bedoeld onder a tot en met d.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘in de gevallen, bedoeld in het eerste lid’ vervangen door: in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het management van een vergunninghouder 15, onder b, Kew, voldoet op het punt van beveiliging aan de eisen, opgenomen in bijlage V. Indien hij beschikt over een managementsysteem worden de eisen daarin opgenomen.

I

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

De vergunninghouder 15, onder b, Kew, treft de organisatorische, bouwkundige, elektronische en informatiebeveiligingsmaatregelen die in samenhang ten minste weerstand bieden tegen de dreigingen uit de referentiedreiging en die zorgdragen voor een tijdige respons.

J

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. De aanduiding ‘2.’ voor de tekst van het tweede lid vervalt.

3. In de tekst wordt ‘politie’ vervangen door: externe beveiligingsorganisatie.

K

In artikel 10, onderdeel b, wordt aan het slot toegevoegd: en voorzieningen voor de continuïteit van het functioneren ervan.

L

Artikel 11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel c wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen, en

  • f. het betreden of binnengaan van het terrein, een gebied of gebouw door voertuigen, personen of goederen.

M

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De vergunninghouder neemt onmiddellijk compenserende maatregelen en legt deze onverwijld voor aan de op grond van artikel 58, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren.

N

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘de bouwkundige beveiligingsmaatregelen’ vervangen door ‘de organisatorische en bouwkundige beveiligingsmaatregelen’ en wordt ‘elektronische beveiligingsmaatregelen’ vervangen door: elektronische en informatiebeveiligingsmaatregelen.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Artikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

O

Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De Minister kan een vergunninghouder 15, onder b, Kew, opdragen een of meer extra beoordelingen binnen het tijdvak van tien jaar te doen indien dat naar zijn oordeel met het oog op het niveau van beveiliging noodzakelijk is.

P

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

Om categorie I- II- of III-materiaal te beveiligen tegen diefstal en sabotage treft de vervoerder beveiligingsmaatregelen als bedoeld in de bijlage IV en overige beveiligingsmaatregelen die tenminste betrekking hebben op:

  • a. de verpakking van categorie I-, II-, of III-materiaal, sloten en zegels;

  • b. de beperking van de duur van het vervoer en van de eventuele opslag in verband met het vervoer of onvoorzien oponthoud;

  • c. de beperking van het aantal malen dat het materiaal moet worden overgeslagen; als er sprake is van overslag of opslag in verband met vervoer, de beperking van de duur ervan;

  • d. de keuze van het vervoermiddel, de keuze van de vervoersroute, de geplande stopplaats of stopplaatsen, de planning van het tijdschema van het vervoer en de locatie van de eventuele opslag in verband met het vervoer;

  • e. de taken, de vakbekwaamheid, de betrouwbaarheid en instructies van betrokkenen bij het vervoer;

  • f. de communicatiemiddelen en overige voorzieningen van het vervoermiddel;

  • g. de bescherming van specifieke gegevens over de beveiligingsmaatregelen in verband met het vervoer;

  • h. het tegengaan van incidenten en andere ongewenste beïnvloeding.

Q

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het beveiligingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste een omschrijving van de beveiligingsmaatregelen die worden getroffen door de vervoerder om te voldoen aan artikel 16. Indien de vervoerder beschikt over een vergunning ingevolge het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen op grond waarvan de vervoerder bevoegd is om het categorie I-, II- of III-materiaal te vervoeren, voorhanden te hebben bij opslag in verband met het vervoer, of binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen, bevat het plan een verwijzing naar die vergunning.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Voorafgaand aan het vervoer stelt de vervoerder een nucleair draaiboek op. Het nucleaire draaiboek bevat voor dit vervoer de specifieke uitwerking van de in artikel 16 bedoelde maatregelen.

  • 4. Voorafgaand aan het vervoer vergewist de vervoerder zich ervan dat alle beveiligingsmaatregelen conform het beveiligingsplan en het nucleaire draaiboek getroffen zijn. De vervoerder vergewist zich eveneens voorafgaand aan het vervoer ervan dat geen ongewenste veranderingen zijn aangebracht aan de verpakking en aan het vervoermiddel.

R

Artikel 18, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het beveiligingsplan, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en wijzigingen daarvan die negatieve effecten hebben of kunnen hebben op het beveiligingsniveau van het transport, behoeven de goedkeuring van de Minister.

S

Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan door de Minister worden gewijzigd indien:

    • a. de door de Minister nodig geachte wijzigingen van het beveiligingsplan deze gewijzigde termijn rechtvaardigen, en

    • b. de wijzigingen binnen de door de Minister gestelde termijn voor de vervoerder redelijkerwijs mogelijk zijn.

T

Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

  • 1. De vervoerder beoordeelt het beveiligingsplan jaarlijks op doeltreffendheid. De vervoerder meldt binnen een maand na die beoordeling de resultaten ervan aan de Minister.

  • 2. De vervoerder wijzigt het beveiligingsplan voor zover de resultaten van de in het eerste lid bedoelde beoordeling daartoe aanleiding geven. Hij biedt de wijziging binnen een jaar na het ontstaan van de aanleiding tot wijziging ter goedkeuring aan de Minister aan.

  • 3. Artikel 19, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

U

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet is van toepassing op het beveiligingsplan, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en op het nucleaire draaiboek, bedoeld in artikel 17, derde lid.

V

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

  • 1. Aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3, vierde lid, 4, 5, vijfde lid, 7, eerste en tweede lid, 8, 10, 11, tweede lid, 12, tweede lid, 14, eerste lid, 16, 17, tweede tot en met vierde lid, 18, eerste lid, en 19a, wordt voor de eerste maal voldaan uiterlijk op 30 juni 2017.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt aan de opleidingseisen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel a, voor de eerste maal voldaan uiterlijk op 30 juni 2019.

  • 3. Voor zover de verplichting, bedoeld in artikel 1e, tweede lid, onderdeel a, het voldoen aan opleidingseisen met zich brengt, wordt aan die verplichting voldaan uiterlijk op 30 juni 2019.

  • 4. Deze regeling, zoals deze luidde vóór 1 januari 2017, blijft van toepassing op een vóór die datum uitgevoerde verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, tot het in die leden genoemde tijdstip.

ARTIKEL II

Bijlage III. als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen, komt te luiden:

BIJLAGE III. ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, TWEEDE LID, ONDER A, VAN DE REGELING BEVEILIGING NUCLEAIRE INRICHTINGEN EN SPLIJTSTOFFEN

Opleidingseisen of aantoonbare ervaringseisen op het vlak van beveiligingsdeskundige:

  • 1. Ten minste in het bezit van:

    • een diploma op tenminste HBO niveau, of een tenminste gelijkwaardig niveau, op het vlak van beveiliging of

    • minimaal vijf jaar gelijkwaardige werkervaring in een gelijksoortige werkomgeving.

  • 2. Daarnaast, in het bezit van:

    • diploma stralingsniveau 5a/b dan wel kennis en ervaring op een gelijkwaardig niveau;

    • aantoonbare kennis dan wel bereid te zijn om desbetreffende kennis binnen drie jaar na aanstelling eigen te maken, op het vlak van:

      • basisprincipes van nucleaire technologie

      • risico- en crisismanagement

      • fysieke-, cyber- en informatiebeveiliging en de onderlinge relaties daartussen

      • opzet en werking van de desbetreffende externe beveiligingspartijen;

    • deelname aan de IAEA International Training Course of Regional Training Course Physical Protection.

  • 3. Met de hierboven genoemde beroepseisen worden gelijkgesteld beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

  • 4. De Minister verklaart op verzoek van een vergunninghouder 15, onder b, Kew, of een diploma gelijkwaardig is.

ARTIKEL III

Na bijlage IV wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE V. EISEN TEN AANZIEN VAN HET MANAGEMENT OP HET PUNT VAN BEVEILIGING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7, VIJFDE LID, VAN DE REGELING BEVEILIGING NUCLEAIRE INRICHTINGEN EN SPLIJTSTOFFEN

Het management voldoet op het punt van beveiliging aan de volgende eisen:

  • 1. Het opleggen en voldoen aan verplichtingen ten aanzien professioneel gedrag en optreden, betrouwbaarheid, geheimhouding en integriteit.

  • 2. Het vaststellen en uitvoeren van:

    • maatregelen met betrekking tot de wijze waarop een hoog bewustzijn met betrekking tot de beveiliging bij de personeelsleden wordt bevorderd en gecontinueerd;

    • maatregelen om een kritische houding van alle management- en personeelsniveaus te bevorderen om het noodzakelijke niveau van beveiliging te bereiken en vast te houden;

    • maatregelen of regelingen waardoor personeelsleden tijdig beveiligingskwesties kunnen rapporteren.

  • 3. De onder 1 en 2 bedoelde eisen zijn van toepassing op alle interne en externe personeelsleden, die taken en verantwoordelijkheden hebben op het vlak van beveiliging.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling wijzigt de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen in verband met de invoering van aanbevelingen van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) op het gebied van de beveiliging van splijtstoffen en nucleaire inrichtingen en in verband met opgedane nationale ervaringen. Dit wordt hierna toegelicht. De beveiliging van radioactieve bronnen en stoffen is geregeld in het Besluit stralingsbescherming en hoofdstuk 6 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ (Stcrt. 2013, 332478).

2. Aanleiding en achtergrond

Aanleiding voor deze wijziging is in de eerste plaats een aanpassing en uitbreiding door het IAEA van de Nuclear Security Series 13 (NSS 13) ‘Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities’, voorheen INFCIRC 225/Revision 51. Deze IAEA-aanbevelingen zijn in 2011 vastgesteld en bevatten adviezen met betrekking tot de beveiliging van splijtstoffen en nucleaire inrichtingen. Bij het opstellen van de oorspronkelijke ministeriële regeling is eveneens gebruik gemaakt van de aanbevelingen van het IAEA uit de INFCIRC/225/Rev.4 betrekking hebbende op Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities. Daarbij is reeds aangekondigd dat wanneer de IAEA-aanbevelingen zouden worden aangepast, bekeken zou worden of de regeling aanpassing behoeft teneinde de hernieuwde inzichten te implementeren. Ook in de brief aan de Tweede Kamer van 19 september 2012 die onder meer ingaat op de resultaten van de missie van januari 2012 van de International Physical Protection Advisory Service (IPPAS), die het overheidsbeleid op het vlak van nucleaire beveiliging alsmede de beveiliging van de Nederlandse nucleaire installaties onderzocht, zijn de hierboven bedoelde wijzigingen aangekondigd (Kamerstukken II 2012/13, 32 645, nr. 41). Door IPPAS is aanbevolen om deze nieuwste internationale beveiligingsvoorschriften van de IAEA in de Nederlandse wet- en regelgeving te implementeren. Deze aanbevelingen (van NSS 13) leiden tot beperkte, maar wel noodzakelijke aanpassingen in de regeling in verband met de daarin neergelegde actuele inzichten ten aanzien van de beveiliging van nucleaire installaties, nucleaire transporten en splijtstoffen.

Ook de inzichten in de verhouding tussen de beveiligingsmaatregelen en de maatregelen om schade te voorkomen zijn internationaal gewijzigd. In de meest recente aanbevelingen van het IAEA wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid van de maatregelen voor beveiliging (security) en maatregelen voor de nucleaire veiligheid (safety) in de nucleaire inrichting2.

Naast het doorvoeren van NSS 13-bijstellingen en de veranderingen ingevolge de IAEA-aanbevelingen inzake de verhouding tussen beveiliging en veiligheid, is de wijziging van de regeling benut om de inmiddels met deze regeling nationaal opgedane ervaringen te verwerken. Een aantal artikelen waaronder de evaluatiebepalingen, is verhelderd. De opleidingseisen van de beveiligingsdeskundige zijn geactualiseerd in verband met recente inzichten op het gebied van de verhouding tussen ‘safety’ en ‘security’. Ten slotte is op een aantal kleinere punten sprake van technische en redactionele correcties van in de tekst ingeslopen fouten.

Op deze wijzigingen wordt in de volgende paragraaf per onderdeel ingegaan.

3. De voorstellen toegelicht

3.1. Wijzigingen in verband met NSS 13 en de IAEA-aanbevelingen inzake de verhouding tussen beveiligings- en veiligheidsmaatregelen.

Zoals hierboven aangegeven, zijn in NSS 13 meer actuele inzichten in de bedreigingen van de nucleaire sector en materiaal en de beveiliging daartegen verwerkt. Deze wijzigingen zijn in internationaal verband voorbereid en in het kader van de IAEA in 2011 geaccordeerd. Omdat reeds bij de voorbereiding van de regeling zoals die luidde voordat deze wijziging van kracht werd, deze wijzigingen in ontwerp bekend waren, zijn deze ook deels al meegenomen in de oorspronkelijke regeling. Met deze wijziging worden de resterende aanbevelingen die nog niet waren opgenomen in de regeling doorgevoerd.

Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen:

  • Gelijkwaardigheid van maatregelen. Het vierde lid van artikel 3 van de regeling is aangepast om aan te geven dat de beveiligingsmaatregelen en de maatregelen in verband met de nucleaire veiligheid gelijkwaardig zijn. Dit betekent dat mogelijke conflicten tussen veiligheid (‘safety’) en beveiliging (‘security’) door de vergunninghouder voorkomen moeten worden bij het ontwerpen van de voorzieningen en maatregelen. De vergunninghouder dient bij eventuele optredende conflicten voor de veiligheids- dan wel beveiligingsaspecten compenserende maatregelen te nemen om tegemoet te kunnen komen aan de toepasselijke wettelijke eisen door het voorkomen van het ontstaan van conflicten tussen maatregelen en, voor zover dat niet te voorkomen is, er voor te zorgen dat conflicten zo spoedig mogelijk worden opgeheven (zie onder meer IAEA Safety Standard Series No. SSR-2/1 Safety of nuclear power plants design, IAEA 2012, Requirement 8 en IAEA Safety Standards Series No. SSR-2/2, Requirement 17, onderdeel 5.1).

  • De bescherming van de vitale onderdelen van nucleaire inrichtingen tegen bedreigingen die vanuit binnen de eigen inrichting komen (‘insider threath’). Zie hiervoor de wijzigingen in onder meer artikel 4, tweede lid (nieuw onderdeel h), en artikel 7 (NSS-13, onder meer nrs. 3.36, 3.47 en 4.48).

    De aandacht in de interne beveiligingsorganisatie voor cyberdreigingen, de bescherming van gerubriceerde c.q. gevoelige informatie, maatregelen om gesaboteerd of zoekgeraakt materiaal of informatie tijdig te kunnen traceren en ontdekken en de mogelijke compenserende maatregelen betreffende het beveiligingspakket. Zie hiervoor met name de wijziging van artikel 7 inzake de inhoud van het plan interne beveiligingsorganisatie (NSS 13, onder meer nrs. 3.27, 4.10, 4.57, 4.58, 5.19, 5.54, 3.30). Deze wijziging werkt ook door in artikel 8 waar het gaat om de elektronische, bouwkundige en organisatorische beveiligingsmaatregelen die de vergunninghouder van de nucleaire inrichting moet treffen om weerstand te bieden tegen de dreigingen uit de referentiedreiging en die in samenhang zorg dragen voor een tijdige respons.

  • De noodzaak van reservevoorzieningen ten aanzien van het functioneren van de alarmcentrale in de inrichting (‘back-up alarm measures’: NSS 13, nr. 4.47). Dit leidt tot een wijziging in artikel 10.

  • Verdediging in de diepte. In NSS-13 is een aantal wijzigingen en aanvullingen met betrekking tot de verdediging in de diepte (‘defence in depth’) doorgevoerd (NSS 13, nr. 3.46). In verband hiermee dienen tevens maatregelen te worden getroffen in verband met het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen (NSS 13: nr. 4.17) en het betreden of binnengaan van het terrein, gebied of gebouw door voertuigen, personen en goederen (NSS 13: nr. 4.43).

  • De verplichting tot het onmiddellijk treffen van compenserende maatregelen. Dit is uitgewerkt in de wijziging van de artikelen 7 en 12 (NSS 13, nr. 3.30).

  • De wijzigingen in de aanbevelingen ten aanzien van het transport van nucleair materiaal. Deze werken door in artikel 16 (NSS 13: nrs. 6.6 a en b, 6.6 d, 6.10, 6.15 en 6.22). Dit betreft onder meer eisen ten aanzien van controles om de integriteit van sloten, zegels, verpakkingen et cetera, vast te stellen voorafgaand, tijdens en na afloop van het transport. Verder zijn bepalingen opgenomen in verband met de beperking van het aantal malen dat het materiaal moet worden overgeslagen, de duur ervan en het tijdschema van het vervoer.

    Verder wordt in het gewijzigde artikel 17 bepaald dat voorafgaand aan het vervoer de vervoerder zich ervan vergewist dat alle beveiligingsmaatregelen conform het beveiligingsplan getroffen zijn (NSS 13: nr. 6.23) en geen ongewenste veranderingen zijn aangebracht aan de verpakking of het vervoermiddel (NSS 13: nr. 6.16 en 6.26).

    Tot slot is een nieuw artikel 19a geïntroduceerd, dat de vervoerder verplicht om eens per jaar zijn beveiligingsplan op doeltreffendheid te beoordelen (NSS 13: nr. 3.30).

3.2. Wijzigingen in verband met de, met de regeling opgedane ervaringen

De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd in verband met ervaringen die met de regeling zijn opgedaan:

  • Artikel 1e, eerste lid, stelt dat de eis van een beveiligingsplan in verband met een vergunning op grond van artikel 15, onder a, Kew, niet geldt indien deze vergunninghouder tevens een vergunninghouder 15, onder b, Kew, is. Deze wijziging is doorgevoerd om een dubbele verplichting te voorkomen die bovendien niet nodig is omdat deze beveiliging meeloopt in het beveiligingspakket van de gehele inrichting.

  • Omdat het ook bij beveiligingsplannen kan gaan om grotere hoeveelheden nucleair materiaal, is in het tweede lid van artikel 1e de eis toegevoegd dat er een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke en plaatsvervanger moeten zijn vanwege de aanwezigheid van dit materiaal. Deze zullen uiteraard dienen te beschikken over een toereikende opleiding of ervaring.

  • Artikel 4, derde lid, bepaalt ten aanzien van het beveiligingspakket dat voor de plannen en maatregelen per onderdeel een tijdstip hoort waarop zij zijn uitgevoerd. Hieraan is, om meer inzicht te hebben in het tijdstip van realisatie, toegevoegd het vereiste van een plan van aanpak.

  • Het stellen van specifieke eisen aan het management op het punt van beveiliging, op te nemen in het managementsysteem van een nucleaire inrichting, is essentieel. Ook in de grondbeginselen van het Verdrag (Trb. 2006, 81) tot wijziging van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York tot stand gekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7) is de noodzaak van het hebben van een beveiligingscultuur opgenomen (grondbeginsel F). Verwezen kan ook worden naar NSS 13 (3.48 en verder). De eisen daaraan worden uitgewerkt in de nieuwe Bijlage V van deze regeling.

  • De wijziging van artikel 5 is nodig om de bedoeling van dit artikel te verhelderen. Het betreft niet elke wijziging van de inrichting of het pakket maar uitsluitend die wijzigingen die een negatief effect hebben of kunnen hebben op het niveau van de beveiliging van de inrichting. Deze behoeven dan goedkeuring van de minister. In twijfelgevallen kan in overleg met de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming worden bepaald of het voorleggen ter goedkeuring nodig is.

  • Het belang van een overzichtelijk beveiligingspakket heeft ertoe geleid om een nieuw zesde lid in artikel 5 op te nemen met een revisiebepaling. Wanneer de aanvraag om goedkeuring betrekking heeft op een wijziging van het beveiligingspakket en er al eerder meerdere wijzigingen van het beveiligingspakket zijn goedgekeurd, kan de minister bepalen dat er een nieuw beveiligingspakket met daarin verwerkt de aangevraagde wijziging alsmede de reeds goedgekeurde wijzigingen ter goedkeuring wordt voorgelegd.

  • De vergunninghouder 15, onder b, Kew, wijzigt het beveiligingspakket nadat de referentiedreiging is gewijzigd, of wanneer de minister dit nodig acht. De termijn van wijziging is een jaar nadat de referentiedreiging is gewijzigd, onderscheidenlijk binnen een jaar nadat de minister kenbaar heeft gemaakt wijziging van het beveiligingspakket nodig te achten. Deze termijn kan worden verkort indien de vereiste wijzigingen deze kortere termijn rechtvaardigen en de vergunninghouder de gevraagde wijzigingen binnen de door de minister gestelde termijn redelijkerwijs kan doorvoeren. Omdat de ontwikkelingen in het kader van beveiliging soms snel kunnen wijzigen dan wel omdat acute beveiligingsvoorvallen snelle aanpassing van het beveiligingsplan vereisen, is de termijn die is opgenomen in de regeling in sommige gevallen te lang en vormt deze daardoor een te grote belemmering om snel op externe ontwikkelingen in te spelen. Soms kan de aanpassing van het beveiligingspakket aan de wijziging van de referentiedreiging meer tijd dan een jaar vergen. Vandaar dat de mogelijkheid wordt geboden om ook een langere termijn van wijziging van het beveiligingspakket mogelijk te maken (door vervanging van het woord ‘verkort’ door ‘gewijzigd’ in artikel 6, derde lid). De termijn van wijziging van het beveiligingsplan voor vervoer is in artikel 19 op dezelfde wijze geregeld.

  • In een nieuw derde lid van artikel 15 is een tussentijdse beoordeling van het beveiligingspakket aan de stand der techniek mogelijk gemaakt indien dat naar het oordeel van de minister met het oog op het niveau van beveiliging wenselijk is. Dit kan bijvoorbeeld verband houden met relevante ontwikkelingen en inzichten inzake de nucleaire beveiliging van vergelijkbare installaties in binnen- en buitenland of ontwikkelingen in de beveiligingstechnologie.

  • In artikel 17 heeft het hebben van een nucleair draaiboek voor ieder vervoer een plek gekregen. Voorheen werd het nucleair draaiboek vlak voor ieder transport door de overheid opgesteld. Nu de vervoerder een goedgekeurd beveiligingsplan moet hebben, wordt van de vervoerder verwacht dat hij zelf voor ieder transport een nucleair draaiboek opstelt, waarin de specifieke invulling is gegeven aan de beveiligingsmaatregelen uit zijn beveiligingsplan.

  • In artikel 18, eerste lid, is de zinsnede ‘die negatieve effecten hebben of kunnen hebben op het beveiligingsniveau van het transport’ toegevoegd. Hiermee wordt voorkomen dat elke wijziging van het beveiligingsplan goedkeuring behoeft (overeenkomstig de wijziging in artikel 5 voor de nucleaire inrichtingen).

  • In het tweede lid van artikel 20 wordt het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet van toepassing verklaard op het beveiligingsplan en het nucleair draaiboek voor transport, bedoeld in artikel 17, eerste en derde lid. Het is uit een oogpunt van beveiliging noodzakelijk dat ook deze voorzieningen geheim worden gehouden.

  • De verantwoordelijken op het vlak van beveiliging bij de inrichtingen en de plaatsvervanger dienen aantoonbaar te voldoen aan de gestelde opleidings- en ervaringseisen. Dit heeft geleid tot het vereiste dat een opleidingsplan deel moet zijn van het beveiligingspakket (artikel 4, onder a). De opleidingseisen van Bijlage III zijn ook verder aangepast. Naast eisen op het vlak van fysieke, informatie- en cyberbeveiliging zullen desbetreffende medewerkers ook moeten voldoen aan eisen op het vlak van crisisbeheersing en stralingsbescherming. Een verdere professionalisering en versterking van de functie-eisen maakt een aanpassing van de opleidings- en ervaringseisen noodzakelijk. Het is overigens goed mogelijk dat in de praktijk er sprake is van een mix van opleidings- en ervaringskwalificaties aan de zijde van de beveiligingsdeskundige. Ook internationaal wordt in toenemende mate aandacht gevraagd voor het hebben van een adequate opleiding als beveiligingsdeskundige. De IAEA ontplooit hiervoor de nodige initiatieven. Tevens geeft de IAEA een nadere invulling van de gewenste opleidingseisen. Het wordt noodzakelijk geacht dat ook de Nederlandse deskundigen deze internationale trainingen volgen. Hiervoor is in het gewijzigde artikel 21, dat nieuw overgangsrecht in verband met deze wijziging bevat, een overgangstermijn van twee en een half jaar, tot 1 juli 2019, opgenomen (tweede lid).

3.3. Redactionele correcties

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele correcties door te voeren. Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

4. Uitvoering en handhaving

De wijzigingen in de regeling zijn getoetst door de betrokken toezichthouders van de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Op basis daarvan is de formulering van een aantal artikelen verbeterd en is een enkel artikellid geschrapt. Ook de toelichting is op enkele punten aangevuld, onder meer ten aanzien van de opleidingseisen voor een beveiligingsdeskundige als bedoeld in het (gewijzigde) artikel 4, tweede lid.

5. Gevolgen regeldruk

Het in de regeling neergelegde stelsel wordt door deze wijziging op een klein aantal onderdelen aangepast aan de recente internationale inzichten en de met de regeling opgedane ervaringen. Over de gevolgen voor de lastendruk is aan de hand van een lastendruktabel gesproken met de vergunninghouders waarbij is gebleken dat de gevolgen voor de vergunninghouders beperkt zijn. Voor een groot deel gaat het om codificatie van maatregelen die nu al bestaande praktijk zijn.

Nalevingskosten

Omdat de referentiedreiging voor cybersecurity reeds in juli 2013 is uitgebracht voldoen de beveiligingspakketten van de nucleaire inrichtingen thans ook al aan de eisen voor informatiebeveiliging. In deze regeling zijn de verplichtingen op dit punt nu ook met zoveel worden opgenomen.

Zo is het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen en het voorkomen dat ongewenst voertuigen, personen en goederen binnenkomen bij de nucleaire inrichtingen al bestaande praktijk. Deze eisen zijn in de wijziging van artikel 11 geëxpliciteerd.

Op twee punten waarbij sprake is van opleidingskosten, is sprake van een verhoging daarvan. Hierbij gaat het om een verhoging van de inhoudelijke nalevingskosten. Dit betreft allereerst de aanwijzing van een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke en diens plaatsvervanger in artikel 1e, tweede lid. Deze verplichting betreft de vergunninghouders 15, onder a, Kew. Hoewel er geen sprake is van expliciete opleidingseisen wordt verwacht dat deze aanwijzing leidt tot een mogelijke toename in de opleidingskosten van de circa 10 vergunninghouders: kosten opleiding inclusief niet-werkzame uren: 10 X € 5.000 = € 50.000 eenmalig en daarna bijscholing ten bedrage van € 10.000 per jaar.

Dit geldt eveneens voor de nieuwe aanvullende opleidingseisen of aantoonbare ervaringseisen op het vlak van de aan te stellen beveiligingsdeskundige (bijlage III van de regeling, als gewijzigd). De lastendruktoename is 20.000 euro per jaar verdeeld over de sector van zes nucleaire vergunninghouders (20.000 euro/pp voor nieuw aan te stellen beveiligingsdeskundigen en de plaatsvervanger; uitgegaan is van gemiddeld totaal vijf nieuwe deskundigen per vijf jaar verdeeld over de sector).

Administratieve lasten

De verplichting voor de vervoerders om jaarlijks te rapporteren over de doeltreffendheid van hun beveiligingsplanning aan de minister kan worden gezien als een nieuwe administratieve last (rapportageverplichting aan de overheid). Van de betrokken vergunninghouders is echter vernomen dat dit nu al bestaande praktijk is omdat de externe omstandigheden waaronder het vervoer plaatsvindt regelmatig wijzigen en een regelmatige toets van de doeltreffendheid van de beveiliging vanzelfsprekend is. Ook de verplichting tot het opstellen van een nucleair draaiboek wordt door de vergunninghouders niet ervaren als een toename van de administratieve lasten. Dat doen ze namelijk al een aantal jaren. Met de wijziging ingevolge deze regeling wordt dit geformaliseerd.

7. Voorbereiding, advisering en consultatie

De private stakeholders zijn de houders van nucleaire inrichtingen en de transporteurs. Deze zijn geconsulteerd over de wijzigingen. Een deel van de wijzigingen (verbeteringen) hangt ook samen met de door hen ingebrachte ervaringen met het functioneren van de regeling zoals deze voorheen luidde.

De bespreking met de vertegenwoordigers van de nucleaire inrichtingen heeft geleid tot kleine aanpassingen waardoor de wijzigingen beter aansluiten bij de huidige praktijk maar nog steeds stroken met de bepalingen van NSS-13. De consultatie van de meest betrokken vergunninghouders in de transportsector heeft niet geleid tot aanpassingen van de regeling. Ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid is geraadpleegd over de wijzigingen en is daarmee akkoord gegaan.

8. Inwerkingtreding/overgangsrecht

De wijzigingsregeling voorziet in artikel 21, eerste lid, in uitgestelde werking van ten hoogste een half jaar voor de nieuwe of gewijzigde verplichtingen ingevolge de wijzigingsregeling waardoor sprake is van een invoeringstermijn van een half jaar. Voor de opleidingseisen, bedoeld in de artikelen 1e en 4, is dat twee en een half jaar (tot 1 juli 2019) (artikel 21, tweede lid).

De Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen zoals die luidde voor de wijziging, blijft voorts van toepassing, totdat aan de nieuwe verplichtingen (inclusief de daarbij behorende goedkeuring) is voldaan (artikel 21, derde lid). Dit betekent dat vóór de inwerkingtreding van deze regeling opgestelde beveiligingspakketten, beveiligingsplannen en andere beveiligingsmaatregelen van toepassing blijven totdat aan de gewijzigde of nieuwe verplichtingen moet zijn voldaan.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In onderdeel A wordt het begrip compenserende maatregelen gedefinieerd. Compenserende maatregelen zijn maatregelen van tijdelijke aard die het niet-beschikbaar zijn van structurele beveiligingsmaatregelen volledig compenseren. Met structurele maatregelen wordt gedoeld op de beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de regeling: de door de vergunninghouder 15, onder b, Kew te treffen beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de inrichting, onderscheidenlijk het categorie I-, II-, of III-materiaal te beveiligen tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging.

Door de aanduiding van de minister als de minister van Infrastructuur en Milieu wordt het Besluit van 10 april 2015, nr. 2015000645, houdende departementale herindeling met betrekking tot Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, (Stcrt. 2015, 11080) verwerkt, waarmee de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken voor het beleid en wet- en regelgeving, toezicht en uitvoering op het terrein van de nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding, alsmede beveiliging en waarborgen op 1 mei 2015 is overgedragen aan de minister van Infrastructuur en Milieu.

In de definitie van vergunninghouder, 15, onder b, Kew, in artikel 1 is een overbodige toevoeging verwijderd.

Onderdeel B

Artikel 1c is redactioneel gecorrigeerd.

Onderdeel C

De toevoeging in het eerste lid van artikel 1e is bedoeld om te voorkomen dat de vergunninghouder 15, onder b, Kew, voor de desbetreffende inrichting zowel een beveiligingspakket als beveiligingsplan moet maken. In het beveiligingspakket van de inrichting moeten de eisen die in de regeling worden gesteld aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onderdeel a, van de Kernenergiewet, worden geïntegreerd vanwege de integrale werking van het inrichtingenbegrip. Hetzelfde geldt overigens voor de vereisten voor de beveiliging van radioactieve stoffen als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ. Ook deze dienen te zijn geïntegreerd in het beveiligingspakket van de inrichting.

In het tweede lid van artikel 1e wordt als vereiste aan het beveiligingsplan toegevoegd: de aanwijzing van een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke en diens plaatsvervanger. Deze zullen dienen te beschikken over een toereikende opleiding of ervaring. Hiervoor zijn echter geen specifieke opleidingsvereisten opgenomen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1a moet het gaan om een opleiding die redelijkerwijs noodzakelijk is en aansluit op de beveiliging van het materiaal waarvoor het beveiligingsplan geldt.

Onderdeel D

De wijziging in artikel 3, vierde lid, geldt voor de nucleaire inrichtingen. De beveiligingsmaatregelen en nucleaire veiligheidsmaatregelen dienen zodanig te worden ontworpen en uitgevoerd dat deze elkaar complementeren en niet belemmeren. Daarmee dienen bovendien mogelijke conflicten tussen de beveiligingsmaatregelen en nucleaire veiligheidsmaatregelen te worden tegengegaan. De formulering van het gewijzigde artikel is gebaseerd op IAEA Safety Standards Series No. SSR 2/1 (Rev. 1) requirement 8, IAEA Safety Standards Series No. SSR 2/2 (Rev. 1), requirement 12 en 17. Doelstelling is dat de vergunninghouder aan zowel de doelstellingen ten aanzien van de veiligheid als ten aanzien aan de beveiliging voldoet. Wanneer dat niet mogelijk is, moet voorzien worden in compenserende maatregelen op een van de terreinen. Dit is ook bestaande praktijk.

Onderdeel E

In artikel 4, tweede lid, onder a, is het vereiste van een opleidingsplan voor de beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger toegevoegd. De opleidingseisen staan vermeld in de aangepaste bijlage III. Zie voor de toelichting op bijlage III het algemeen deel. Dit opleidingsplan is ook bedoeld voor de te plannen bijscholingsactiviteiten.

In het tweede lid, onderdeel g, wordt een nadrukkelijke verbinding gelegd met de jaarlijkse evaluatie van het beveiligingspakket op doeltreffendheid, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling.

Er wordt verder in dat lid een onderdeel h toegevoegd dat met zoveel woorden de verplichting tot een procedure met actuele registratie van personen die toegang hebben of kunnen verlenen tot vitale gebieden toevoegt. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, houdt deze bepaling verband met het belang van de bescherming van de vitale onderdelen van nucleaire inrichtingen tegen bedreigingen die vanuit binnen de eigen inrichting komen (‘insider threath’).

In het derde lid van artikel 4 is het vereiste van een plan van aanpak toegevoegd. Dit plan geeft een beter inzicht in de aanpak van de vergunninghouder 15, onder b, Kew om de in het beveiligingspakket opgenomen plannen en maatregelen te verwezenlijken en in het tijdstip waarop deze zullen zijn uitgevoerd.

Onderdeel F

Door de wijziging van artikel 5, eerste lid, wordt geëxpliceerd dat niet elke wijziging van de inrichting of het pakket goedkeuring behoeft maar uitsluitend die wijzigingen die een negatief effect hebben of kunnen hebben op het niveau van de beveiliging van de inrichting. Het gaat daarbij dus niet om wijzigingen die de beveiliging op een gelijkwaardig niveau laten blijven (bijvoorbeeld vervangingen) of verbeteren. De bewijslast op dit punt ligt vanzelfsprekend bij de vergunninghouder. In geval van twijfel dient te worden overlegd met de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Het verdient de voorkeur wijzigingen te onderbouwen met een (partieel) uitgevoerd evaluatieprogramma.

De redactie van het vierde lid van artikel 5 is verbeterd: een goedkeuring kan niet worden gewijzigd, alleen ingetrokken. De vergunninghouder stelt de minister op de hoogte van de voorgenomen wijziging en legt deze ter beoordeling en goedkeuring voor. Goedkeuring is noodzakelijk om de wijziging te kunnen doorvoeren.

Met de nieuwe bepaling in het vijfde lid van artikel 5 wordt bewerkstelligd dat goedgekeurde wijzigingen worden geregistreerd en opgenomen in het beveiligingspakket. Dit kan ook door het opnemen van een revisie-index. Dit bevordert de overzichtelijkheid van de inhoud van het beveiligingspakket.

De nieuwe revisiebepaling in het nieuwe zesde lid van artikel 5 geeft de minister de mogelijkheid te bepalen dat in plaats van een wijziging er een nieuw beveiligingspakket met daarin verwerkt de aangevraagde wijziging alsmede de reeds goedgekeurde wijzigingen ter goedkeuring wordt voorgelegd. Daardoor kan in één document een duidelijk, coherent en geactualiseerd beeld van de beveiligingsmaatregelen worden gegeven.

Onderdeel G

Artikel 6, eerste lid, is redactioneel verhelderd.

Door de wijziging in het derde lid kunnen de termijnen van aanpassing van het beveiligingspakket niet alleen worden verkort maar ook verlengd.

Onderdeel H
Onderdelen 1 en 2

De wijzigingen ten aanzien van de inhoud van het plan interne beveiligingsorganisatie in artikel 7, eerste lid, betreffen onder meer de maatregelen ter bescherming tegen cyberaanvallen en maatregelen ter beveiliging van informatie. In het plan interne beveiligingsorganisatie dient te worden ingegaan op de verantwoordelijkheden van de ICT-helpdesk van de inrichting. De alarmcentrale betreft de fysieke beveiliging. Deze ontvangt elektronische signalen en beoordeelt deze en indien nodig vraagt deze assistentie aan de (externe) beveiligingsdienst/organisatie. Ten aanzien van de ICT-infrastructuur fungeert de IT-(centrale)helpdesk als een alarmcentrale. Daarom is ook opgenomen dat de minister onverwijld dient te worden geïnformeerd over de in het derde lid bedoelde gebeurtenissen en situaties, waaronder incidenten op het terrein van de informatiebeveiliging.

Ook hierbij dient te worden voorzien in een adequate respons. De nucleaire sector is door de Rijksoverheid in het kader van de herziening van de Bescherming Vitale Infrastructuur aangemerkt als zijnde een ‘Categorie A’-sector’ (Kamerstukken II 2014/15, 30 821, nr. 23). Er wordt gewerkt aan een structurele regeling. Inmiddels is het wetsvoorstel Gegevensverwerking en meldingsplicht cyberincidenten (Kamerstukken II 2015–2016, 34 388) bij de Tweede Kamer ingediend, waarin de nucleaire vergunninghouders verplicht worden gedefinieerde cyberincidenten aan het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) te melden. Het NCSC zal vervolgens advies geven op welke wijze nucleaire vergunninghouders de cyberincidenten kunnen bestrijden en in de toekomst kunnen tegen gaan. Tevens vervult het NCSC een rol in het opsporen van de veroorzakers van een cyberincident. Het NCSC wordt dan ook beschouwd als een belangrijke partner in de externe beveiligingsorganisatie in geval van cyberincidenten.

De uitbreiding van de omschrijving van de te treffen maatregelen in het plan interne beveiligingsorganisatie werkt ook door in het takenpakket van de beveiligingskundige en diens plaatsvervanger. De vergunninghouder benoemt daarbij één eindverantwoordelijke, die verantwoordelijk is voor een adequate en samenhangende opzet, inhoud en uitwerking van de integrale fysieke -, informatie-, cyber- als andere beveiligingsaspecten die onder artikel 7 worden omschreven. Het gaat hierbij om personen waarvan de functie is aangewezen op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken.

Het beveiligingspakket met het daarvan onderdeel uitmakende plan interne beveiligingsorganisatie vormt een onderdeel van het voor de vergunninghouders gebruikelijke en door hen gehanteerde algemene en integrale managementsysteem van de nucleaire inrichting conform de aanbevelingen van GS-R-3 van de IAEA Safety Standards Series (The Management System for facilities and activities/Safety Requirements Wenen 2006). In de meeste vergunningen voor nucleaire inrichtingen is het hebben van een dergelijk managementsysteem ook expliciet voorgeschreven. Ook de nog te implementeren Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad van de Europese Unie (hierna: richtlijn 2014/87) houdende wijziging van Richtlijn 2009/71/Euratom (hierna: richtlijn 2009/71) tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PbEU 2014, L 219) schrijft een dergelijk managementsysteem voor. Deze betreffen zowel fysieke -, informatie,- cyber- als andere beveiligingsaspecten. Daarbij geldt dat het beveiligingspakket dient te worden geheim gehouden op grond van het Geheimhoudingsbesluit (zie het ongewijzigde artikel 13).

Onderdelen 2 en 3.

Zoals in het tot vierde lid vernummerde maar overigens ongewijzigde tweede lid van artikel 7 is bepaald, dient het plan interne beveiligingsorganisatie aan te sluiten op het plan externe beveiligingsorganisatie. Voor dit laatste plan zijn de betrokken overheidsinstanties (zoals de ‘lokale driehoek’) verantwoordelijk. De vergunninghouder wordt in de beveiliging ondersteund door de overheid in die gevallen waarin de dreiging zulke extreem gewelddadige of andere vormen aanneemt, dat daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kan worden geboden. Responsorganisaties zullen dan ook bekend moeten zijn met de opzet en indeling van de nucleaire locatie en de vitale objecten op de locatie. Ook zullen de responsorganisaties alert moeten zijn op mogelijke stralingseffecten. Dit zal ook geoefend moeten worden in het kader van de beoordeling zoals bedoeld in het (ongewijzigde) artikel 14, tweede lid, waar het betreft de aansluiting van het plan interne beveiligingsorganisatie op het plan externe beveiligingsorganisatie. Zoals hierboven aangegeven, kan het NCSC een rol spelen in de respons op cyberincidenten.

Onderdeel 4

Het nieuwe vijfde lid bevat een aantal specifieke eisen voor het management op het punt van beveiliging. Indien de vergunninghouder 15, onder b, Kew, beschikt over een managementsysteem, worden de eisen daarin opgenomen. De eisen zijn opgenomen in de nieuw toegevoegde Bijlage V. Deze eisen dienen van toepassing te zijn op alle interne en externe personeelsleden, die taken en verantwoordelijkheden hebben op het vlak van beveiliging bij de vergunninghouder. Deze gelden dus ook voor derden (waaronder leveranciers en onderhoudsbedrijven). Ten minste dient in de uitvoering en invulling aandacht te besteden aan onderwerpen zoals professioneel gedrag en optreden, betrouwbaarheid, geheimhouding en integer gedrag. Daartoe worden maatregelen vastgesteld en uitgevoerd met betrekking tot de wijze waarop een hoog bewustzijn met betrekking tot de beveiliging bij de personeelsleden wordt bevorderd, maatregelen om een kritische houding van alle management- en personeelsniveaus te stimuleren om het noodzakelijke niveau van beveiliging te bereiken en vast te houden en regelingen waardoor personeelsleden tijdig beveiligingskwesties kunnen rapporteren.

Onderdeel I

De noodzakelijke aandacht voor cyberdreigingen, de bescherming van gerubriceerde c.q. gevoelige informatie en de mogelijkheden om gesaboteerd of zoekgeraakt materiaal of informatie tijdig te kunnen ontdekken, werkt ook door in artikel 8 waar het gaat om de elektronische, bouwkundige, organisatorische en informatiebeveiligingsmaatregelen die de vergunninghouder van de nucleaire inrichting moet treffen om weerstand te bieden tegen de dreigingen uit de referentiedreiging en die in samenhang zorg dragen voor een tijdige respons. Dit gaat ook om maatregelen tegen dreigingen van binnenuit (‘insider threath’).

De maatregelen zullen zodanig moeten zijn dat de vergunninghouder zelf in eerste instantie weerstand kan bieden aan de dreigingen. Indien ook inzet van de externe beveiligingsorganisatie nodig is omdat de dreiging zulke extreem gewelddadige vormen aanneemt, dat daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kan worden geboden, moeten de getroffen maatregelen zodanig zijn dat deze een vertraging opleveren zodat de respons door de externe beveiligingsorganisatie tijdig kan zijn. De te treffen maatregelen zullen voorts in verhouding moeten zijn met de categorie materiaal overeenkomstig de graduele aanpak die voortvloeit uit artikel 3, eerste lid, van de regeling: ‘De vergunninghouder 15, onder b, Kew, treft de beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de inrichting onderscheidenlijk het categorie I-, II-, of III-materiaal te beveiligen tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging’. Ook in het tweede en derde lid van dat artikel is sprake van een op het risico afgestemd niveau van beveiligingsmaatregelen vanuit verschillende invalshoeken. Het gaat om het treffen van die beveiligingsmaatregelen die evenredig zijn afgestemd op het beheersbaarheidniveau van incidenten (of de dreiging ervan) en de mogelijke gevolgen. Dit betekent dat voor een nucleaire inrichting die in de fase van veilige insluiting is, andere beveiligingsmaatregelen gelden dan bij een nucleaire inrichting die vol in bedrijf is.

Onderdeel J

Het eerste lid van artikel 9 is vervallen omdat dit geïntegreerd is in artikel 8.

In het artikel wordt verder de term ‘politie’ vervangen door de meer actuele aanduiding: externe beveiligingsorganisatie. Het gaat immers ook om andere betrekken organisaties bijvoorbeeld op het terrein van de informatiebeveiliging (zie ook onderdeel H).

Onderdeel K

Conform de actuele IAEA-vereisten wordt in artikel 10 het treffen van voorzieningen voorgeschreven voor de continuïteit van het functioneren van de alarmcentrale.

Onderdeel L

De nieuwe onderdelen e en f van artikel 11, tweede lid, houden in dat de ingevolge dat artikel door de vergunninghouder 15, onder b, Kew te treffen beveiligingsmaatregelen ook betrekking moeten hebben op het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen (nieuw onderdeel e) en het betreden of binnengaan van het terrein, een gebied of gebouw door voertuigen, personen of goederen (nieuw onderdeel f). Het betreft maatregelen in verband met het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen (NSS 13: nr. 4.17) en het betreden of binnengaan van het terrein, gebied of gebouw door voertuigen, personen en goederen (NSS 13: nr. 4.43) zoals beschreven in het algemeen deel van de toelichting onder ‘defence in depth’ (NSS 13, nr. 3.46).

Onderdeel M

De vergunninghouder 15, onder b, Kew, meldt gebeurtenissen die aan onverkorte toepassing van het beveiligingspakket in de weg staan ingevolge het eerste lid van artikel 12 onmiddellijk aan de minister. In het nieuwe tweede lid van artikel 12 wordt bepaald dat de vergunninghouder artikel 15, onder b, Kew onmiddellijk compenserende maatregelen neemt en deze onverwijld voorlegt aan de op grond van artikel 58, eerste lid, van de wet aangewezen toezichthoudende ambtenaren van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). Dergelijke meldingen vinden plaats wanneer het beveiligingspakket niet in reeds goedgekeurde procedures voor compenserende of alternatieve maatregelen voorziet (zie hiervoor ook de inhoud van het plan interne beveiligingsorganisatie zoals beschreven in artikel 7, eerste lid). Het kan bij inbreuk op de maatregelen van het beveiligingspakket zowel gaan om de fysieke -, informatie-, cyber- als andere beveiligingsaspecten tegen bijvoorbeeld cyberaanvallen. Compenserende maatregelen zijn ingevolge artikel 1, als gewijzigd, maatregelen van tijdelijke aard die het niet-beschikbaar zijn van structurele beveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 3 van de regeling volledig compenseren. Deze maatregelen dienen onverwijld te worden voorgelegd aan de toezichthoudende ambtenaren. Indien deze maatregelen toch een structureel karakter krijgen, zal het beveiligingspakket dienen te worden aangepast, afgezien van de te trekken conclusies ten aanzien van toezicht en handhaving.

Onderdeel N

Het evaluatieprogramma van artikel 14 dient te voorzien in controle van de organisatorische, bouwkundige, elektronische en informatiebeveiligingsmaatregelen. Naast de elektronische beveiligingsmaatregelen dienen ook de informatiebeveiligingsmaatregelen te worden getest en onderdeel te zijn van oefening van het plan interne beveiligingsorganisatie. De ICT-beveiliging dient hierbij een volwaardige rol te spelen. In de rapportage zal dienen te worden ingegaan op de ervaringen met de oefening van het plan interne beveiligingsorganisatie en tot welke conclusies die hebben geleid voor de in artikel 7, eerste lid, onderscheiden onderdelen (zie onderdeel H).

Onderdeel O

Aan artikel 15 is een nieuw derde lid toegevoegd met het oog op de mogelijkheid dat vanuit het oogpunt van beveiliging een extra beoordeling binnen de tienjaarstermijn is vereist.

Onderdeel P

In artikel 16 zijn in verband met het eerdergenoemde NSS 13 extra eisen toegevoegd voor controles om de integriteit van sloten, zegels, verpakkingen etcetera, vast te stellen voorafgaand, tijdens en na afloop van het transport. Verder zijn bepalingen opgenomen in verband met de beperking van het aantal malen dat het materiaal moet worden overgeslagen, de duur ervan en het tijdschema van het vervoer.

In de aanhef van artikel 16 is ‘tenminste’ opgenomen omdat de daarop volgende opsomming niet limitatief is.

Onderdeel Q

Artikel 17, tweede lid, is aangepast om een relatie te leggen tussen het beveiligingsplan en de vervoersvergunning ingevolge het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Het beveiligingsplan dient ook een verwijzing naar die vergunning te bevatten.

Voorafgaand aan het vervoer vergewist de vervoerder zich op grond van artikel 17, vierde lid, ervan dat alle beveiligingsmaatregelen conform het beveiligingsplan en het nucleaire draaiboek getroffen zijn. De vervoerder vergewist zich eveneens voorafgaand aan het vervoer ervan dat geen ongewenste veranderingen zijn aangebracht aan de verpakking en aan het vervoermiddel. Om een goede uitvoering te geven aan artikel 16 en bijlage IV van de regeling is het noodzakelijk dat de vervoerder een procedure heeft waarin beschreven wordt op welke manier en op welke momenten de vervoerder de controles uitvoert om zich ervan te vergewissen dat er niet is ‘geknoeid’ met het vervoermiddel of de verpakking.

Onderdeel R

Vanwege de toevoeging van de zinsnede ‘die negatieve effecten hebben of kunnen hebben op het beveiligingsniveau van het transport’ in artikel 18, eerste lid, van de regeling wordt voorkomen dat elke wijziging van het beveiligingsplan goedkeuring behoeft (overeenkomstig de wijziging in artikel 5 voor de nucleaire inrichtingen). Het gaat daarbij dus niet om wijzigingen die de beveiliging op een gelijkwaardig niveau laten blijven (bijvoorbeeld vervangingen) of deze verbeteren. De bewijslast op dit punt ligt vanzelfsprekend bij de vervoerder. In geval van twijfel dient te worden overlegd met de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming.

Onderdeel S

De vervoerder wijzigt op grond van het eerste lid van artikel 19 van de regeling het beveiligingsplan, bedoeld in artikel 17, eerste lid, wanneer de minister dit nodig acht en dit schriftelijk heeft kenbaar gemaakt aan de vervoerder. Overeenkomstig de regeling voor de nucleaire inrichtingen is ook voor de aanvraag om goedkeuring van het gewijzigde beveiligingsplan de mogelijkheid opgenomen om de in het tweede lid van artikel 19 opgenomen termijn van een jaar te wijzigen. Deze termijn kan worden verkort indien de vereiste wijzigingen deze kortere termijn rechtvaardigen (bijvoorbeeld vanwege snelle ontwikkelingen op het terrein van de beveiliging of acute dreigingen) en de vervoerder de gevraagde wijzigingen binnen de door de minister gestelde termijn redelijkerwijs kan doorvoeren. Indien dit nodig en mogelijk is, kan voor de aanpassing ook een langere termijn worden geboden.

Onderdeel T

Er is een nieuw artikel 19a ingevoegd dat ook voor de vervoerders de verplichting oplegt om het beveiligingsplan jaarlijks op doeltreffendheid te beoordelen. De vervoerder wijzigt het beveiligingsplan voor zover de resultaten van de beoordeling daartoe aanleiding geven. De vergunninghouder biedt de wijziging binnen een jaar na het ontstaan van de aanleiding tot wijziging ter goedkeuring aan de minister aan, waarbij de termijn overeenkomstig artikel 19, derde lid, kan worden verkort of verlengd.

Onderdeel U

In het tweede lid van artikel 20 wordt het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet van toepassing verklaard op het beveiligingsplan en het nucleair draaiboek. Uit een oogpunt van beveiliging is het noodzakelijk dat ook deze voorzieningen geheim worden gehouden. Openbaarmaking van beveiligingsmaatregelen kan leiden tot beveiligingsincidenten en onwenselijke verstoring van het transport.

Onderdeel V

De overgangsbepalingen van artikel 21 (oud) zijn vervallen omdat inmiddels alle beveiligingspakketten van de nucleaire inrichtingen en alle beveiligingsplannen goedgekeurd zijn. Ook de betrokken vergunningen zijn inmiddels alle aangepast.

De oude bepalingen zijn vervangen door nieuw overgangsrecht behorend bij deze wijzigingsregeling. Met het oog op de kenbaarheid zijn deze opgenomen in de regeling zelf.

Het eerste lid van artikel 21 (nieuw) voorziet in uitgestelde werking van een half jaar voor de in dat lid genoemde nieuwe of gewijzigde verplichtingen. Hiermee wordt een invoeringstermijn en uitgestelde werking beoogd.

Het tweede lid omvat in afwijking van het eerste lid een uitgestelde werking van twee en een half jaar, tot 1 juli 2019 (invoeringstermijn), voor de opleidingseisen, bedoeld in artikel 4.

Het derde lid omvat een overgangsregeling voor eventuele opleidingseisen waaraan in verband met artikel 1e, tweede lid, onder a, moet worden voldaan. Dit betreft vergunninghouders op grond van artikel 15, onder a, Kew. Evenals voor de opleidingen in verband met nucleaire installaties (tweede lid) is ook hier gekozen voor een invoeringstermijn tot 1 juli 2019.

Het vierde lid regelt dat de regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen zoals die luidde voor de wijziging, ten aanzien van voor 1 januari 2017 opgestelde beveiligingspakketten en -plannen en overige beveiligingsmaatregelen van kracht blijft, totdat uitvoering wordt gegeven aan het eerste lid. Hiermee wordt beoogd dat bestaande maatregelen van kracht blijven overeenkomstig het oude recht, totdat wijziging of het anderszins voldoen aan de nieuwe of gewijzigde verplichtingen heeft plaatsgehad.

Artikel II

Bijlage III behoort bij artikel 4, tweede lid, onder a, van de regeling. Deze bijlage omvat de opleidingseisen of aantoonbare ervaringseisen op het vlak van beveiligingsdeskundige en is gewijzigd in verband met het voorgaande. Kortheidshalve wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Artikel III

Voor de beschrijving van de inhoud van bijlage V wordt verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 7, vierde lid (onderdeel H).

Artikel IV

Bij de inwerkingtreding is uitgegaan van de systematiek van de vaste verandermomenten.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Nuclear security recommendations on physical protection of nuclear material and nuclear facilities (INFCIRC/225/revision 5); Vienna : International Atomic Energy Agency, 2011 IAEA nuclear security series, ISSN 1816-9317 ; no 13);

http://www-pub.iaea.org/MTCD/publications/PDF/Pub1481_web.pdf

X Noot
2

IAEA Safety Standard Series No. SSR-2/1 Safety of nuclear power plants design, IAEA 2012, Requirement 8 (http://www-pub.iaea.org/MTCD/publications/PDF/Pub1534_web.pdf) en IAEA Safety Standards Series No. SSR-2/2, Requirement 17, onderdeel 5.1. (http://www-pub.iaea.org/MTCD/Publications/PDF/Pub1716web-18398071.pdf)

Naar boven