TOELICHTING
1. Inleiding
Deze regeling wijzigt de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen
in verband met de invoering van aanbevelingen van het Internationaal Atoomenergie
Agentschap (IAEA) op het gebied van de beveiliging van splijtstoffen en nucleaire
inrichtingen en in verband met opgedane nationale ervaringen. Dit wordt hierna toegelicht.
De beveiliging van radioactieve bronnen en stoffen is geregeld in het Besluit stralingsbescherming
en hoofdstuk 6 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ (Stcrt. 2013, 332478).
2. Aanleiding en achtergrond
Aanleiding voor deze wijziging is in de eerste plaats een aanpassing en uitbreiding
door het IAEA van de Nuclear Security Series 13 (NSS 13) ‘Nuclear Security Recommendations
on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities’, voorheen INFCIRC
225/Revision 51. Deze IAEA-aanbevelingen zijn in 2011 vastgesteld en bevatten adviezen met betrekking
tot de beveiliging van splijtstoffen en nucleaire inrichtingen. Bij het opstellen
van de oorspronkelijke ministeriële regeling is eveneens gebruik gemaakt van de aanbevelingen
van het IAEA uit de INFCIRC/225/Rev.4 betrekking hebbende op Physical Protection of
Nuclear Material and Nuclear Facilities. Daarbij is reeds aangekondigd dat wanneer
de IAEA-aanbevelingen zouden worden aangepast, bekeken zou worden of de regeling aanpassing
behoeft teneinde de hernieuwde inzichten te implementeren. Ook in de brief aan de
Tweede Kamer van 19 september 2012 die onder meer ingaat op de resultaten van de missie
van januari 2012 van de International Physical Protection Advisory Service (IPPAS),
die het overheidsbeleid op het vlak van nucleaire beveiliging alsmede de beveiliging
van de Nederlandse nucleaire installaties onderzocht, zijn de hierboven bedoelde wijzigingen
aangekondigd (Kamerstukken II 2012/13, 32 645, nr. 41). Door IPPAS is aanbevolen om deze nieuwste internationale beveiligingsvoorschriften
van de IAEA in de Nederlandse wet- en regelgeving te implementeren. Deze aanbevelingen
(van NSS 13) leiden tot beperkte, maar wel noodzakelijke aanpassingen in de regeling
in verband met de daarin neergelegde actuele inzichten ten aanzien van de beveiliging
van nucleaire installaties, nucleaire transporten en splijtstoffen.
Ook de inzichten in de verhouding tussen de beveiligingsmaatregelen en de maatregelen
om schade te voorkomen zijn internationaal gewijzigd. In de meest recente aanbevelingen
van het IAEA wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid van de maatregelen voor beveiliging
(security) en maatregelen voor de nucleaire veiligheid (safety) in de nucleaire inrichting2.
Naast het doorvoeren van NSS 13-bijstellingen en de veranderingen ingevolge de IAEA-aanbevelingen
inzake de verhouding tussen beveiliging en veiligheid, is de wijziging van de regeling
benut om de inmiddels met deze regeling nationaal opgedane ervaringen te verwerken.
Een aantal artikelen waaronder de evaluatiebepalingen, is verhelderd. De opleidingseisen
van de beveiligingsdeskundige zijn geactualiseerd in verband met recente inzichten
op het gebied van de verhouding tussen ‘safety’ en ‘security’. Ten slotte is op een
aantal kleinere punten sprake van technische en redactionele correcties van in de
tekst ingeslopen fouten.
Op deze wijzigingen wordt in de volgende paragraaf per onderdeel ingegaan.
3. De voorstellen toegelicht
3.1. Wijzigingen in verband met NSS 13 en de IAEA-aanbevelingen inzake de verhouding
tussen beveiligings- en veiligheidsmaatregelen.
Zoals hierboven aangegeven, zijn in NSS 13 meer actuele inzichten in de bedreigingen
van de nucleaire sector en materiaal en de beveiliging daartegen verwerkt. Deze wijzigingen
zijn in internationaal verband voorbereid en in het kader van de IAEA in 2011 geaccordeerd.
Omdat reeds bij de voorbereiding van de regeling zoals die luidde voordat deze wijziging
van kracht werd, deze wijzigingen in ontwerp bekend waren, zijn deze ook deels al
meegenomen in de oorspronkelijke regeling. Met deze wijziging worden de resterende
aanbevelingen die nog niet waren opgenomen in de regeling doorgevoerd.
Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen:
-
• Gelijkwaardigheid van maatregelen. Het vierde lid van artikel 3 van de regeling is
aangepast om aan te geven dat de beveiligingsmaatregelen en de maatregelen in verband
met de nucleaire veiligheid gelijkwaardig zijn. Dit betekent dat mogelijke conflicten
tussen veiligheid (‘safety’) en beveiliging (‘security’) door de vergunninghouder
voorkomen moeten worden bij het ontwerpen van de voorzieningen en maatregelen. De
vergunninghouder dient bij eventuele optredende conflicten voor de veiligheids- dan
wel beveiligingsaspecten compenserende maatregelen te nemen om tegemoet te kunnen
komen aan de toepasselijke wettelijke eisen door het voorkomen van het ontstaan van
conflicten tussen maatregelen en, voor zover dat niet te voorkomen is, er voor te
zorgen dat conflicten zo spoedig mogelijk worden opgeheven (zie onder meer IAEA Safety
Standard Series No. SSR-2/1 Safety of nuclear power plants design, IAEA 2012, Requirement
8 en IAEA Safety Standards Series No. SSR-2/2, Requirement 17, onderdeel 5.1).
-
• De bescherming van de vitale onderdelen van nucleaire inrichtingen tegen bedreigingen
die vanuit binnen de eigen inrichting komen (‘insider threath’). Zie hiervoor de wijzigingen
in onder meer artikel 4, tweede lid (nieuw onderdeel h), en artikel 7 (NSS-13, onder
meer nrs. 3.36, 3.47 en 4.48).
De aandacht in de interne beveiligingsorganisatie voor cyberdreigingen, de bescherming
van gerubriceerde c.q. gevoelige informatie, maatregelen om gesaboteerd of zoekgeraakt
materiaal of informatie tijdig te kunnen traceren en ontdekken en de mogelijke compenserende
maatregelen betreffende het beveiligingspakket. Zie hiervoor met name de wijziging
van artikel 7 inzake de inhoud van het plan interne beveiligingsorganisatie (NSS 13,
onder meer nrs. 3.27, 4.10, 4.57, 4.58, 5.19, 5.54, 3.30). Deze wijziging werkt ook
door in artikel 8 waar het gaat om de elektronische, bouwkundige en organisatorische
beveiligingsmaatregelen die de vergunninghouder van de nucleaire inrichting moet treffen
om weerstand te bieden tegen de dreigingen uit de referentiedreiging en die in samenhang
zorg dragen voor een tijdige respons.
-
• De noodzaak van reservevoorzieningen ten aanzien van het functioneren van de alarmcentrale
in de inrichting (‘back-up alarm measures’: NSS 13, nr. 4.47). Dit leidt tot een wijziging
in artikel 10.
-
• Verdediging in de diepte. In NSS-13 is een aantal wijzigingen en aanvullingen met
betrekking tot de verdediging in de diepte (‘defence in depth’) doorgevoerd (NSS 13,
nr. 3.46). In verband hiermee dienen tevens maatregelen te worden getroffen in verband
met het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen (NSS 13:
nr. 4.17) en het betreden of binnengaan van het terrein, gebied of gebouw door voertuigen,
personen en goederen (NSS 13: nr. 4.43).
-
• De verplichting tot het onmiddellijk treffen van compenserende maatregelen. Dit is
uitgewerkt in de wijziging van de artikelen 7 en 12 (NSS 13, nr. 3.30).
-
• De wijzigingen in de aanbevelingen ten aanzien van het transport van nucleair materiaal.
Deze werken door in artikel 16 (NSS 13: nrs. 6.6 a en b, 6.6 d, 6.10, 6.15 en 6.22).
Dit betreft onder meer eisen ten aanzien van controles om de integriteit van sloten,
zegels, verpakkingen et cetera, vast te stellen voorafgaand, tijdens en na afloop
van het transport. Verder zijn bepalingen opgenomen in verband met de beperking van
het aantal malen dat het materiaal moet worden overgeslagen, de duur ervan en het
tijdschema van het vervoer.
Verder wordt in het gewijzigde artikel 17 bepaald dat voorafgaand aan het vervoer
de vervoerder zich ervan vergewist dat alle beveiligingsmaatregelen conform het beveiligingsplan
getroffen zijn (NSS 13: nr. 6.23) en geen ongewenste veranderingen zijn aangebracht
aan de verpakking of het vervoermiddel (NSS 13: nr. 6.16 en 6.26).
Tot slot is een nieuw artikel 19a geïntroduceerd, dat de vervoerder verplicht om eens
per jaar zijn beveiligingsplan op doeltreffendheid te beoordelen (NSS 13: nr. 3.30).
3.2. Wijzigingen in verband met de, met de regeling opgedane ervaringen
De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd in verband met ervaringen die met de regeling
zijn opgedaan:
-
• Artikel 1e, eerste lid, stelt dat de eis van een beveiligingsplan in verband met een
vergunning op grond van artikel 15, onder a, Kew, niet geldt indien deze vergunninghouder
tevens een vergunninghouder 15, onder b, Kew, is. Deze wijziging is doorgevoerd om
een dubbele verplichting te voorkomen die bovendien niet nodig is omdat deze beveiliging
meeloopt in het beveiligingspakket van de gehele inrichting.
-
• Omdat het ook bij beveiligingsplannen kan gaan om grotere hoeveelheden nucleair materiaal,
is in het tweede lid van artikel 1e de eis toegevoegd dat er een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke
en plaatsvervanger moeten zijn vanwege de aanwezigheid van dit materiaal. Deze zullen
uiteraard dienen te beschikken over een toereikende opleiding of ervaring.
-
• Artikel 4, derde lid, bepaalt ten aanzien van het beveiligingspakket dat voor de plannen
en maatregelen per onderdeel een tijdstip hoort waarop zij zijn uitgevoerd. Hieraan
is, om meer inzicht te hebben in het tijdstip van realisatie, toegevoegd het vereiste
van een plan van aanpak.
-
• Het stellen van specifieke eisen aan het management op het punt van beveiliging, op
te nemen in het managementsysteem van een nucleaire inrichting, is essentieel. Ook
in de grondbeginselen van het Verdrag (Trb. 2006, 81) tot wijziging van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York tot stand gekomen Verdrag
inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7) is de noodzaak van het hebben van een beveiligingscultuur opgenomen (grondbeginsel
F). Verwezen kan ook worden naar NSS 13 (3.48 en verder). De eisen daaraan worden
uitgewerkt in de nieuwe Bijlage V van deze regeling.
-
• De wijziging van artikel 5 is nodig om de bedoeling van dit artikel te verhelderen.
Het betreft niet elke wijziging van de inrichting of het pakket maar uitsluitend die
wijzigingen die een negatief effect hebben of kunnen hebben op het niveau van de beveiliging
van de inrichting. Deze behoeven dan goedkeuring van de minister. In twijfelgevallen
kan in overleg met de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming worden
bepaald of het voorleggen ter goedkeuring nodig is.
-
• Het belang van een overzichtelijk beveiligingspakket heeft ertoe geleid om een nieuw
zesde lid in artikel 5 op te nemen met een revisiebepaling. Wanneer de aanvraag om
goedkeuring betrekking heeft op een wijziging van het beveiligingspakket en er al
eerder meerdere wijzigingen van het beveiligingspakket zijn goedgekeurd, kan de minister
bepalen dat er een nieuw beveiligingspakket met daarin verwerkt de aangevraagde wijziging
alsmede de reeds goedgekeurde wijzigingen ter goedkeuring wordt voorgelegd.
-
• De vergunninghouder 15, onder b, Kew, wijzigt het beveiligingspakket nadat de referentiedreiging
is gewijzigd, of wanneer de minister dit nodig acht. De termijn van wijziging is een
jaar nadat de referentiedreiging is gewijzigd, onderscheidenlijk binnen een jaar nadat
de minister kenbaar heeft gemaakt wijziging van het beveiligingspakket nodig te achten.
Deze termijn kan worden verkort indien de vereiste wijzigingen deze kortere termijn
rechtvaardigen en de vergunninghouder de gevraagde wijzigingen binnen de door de minister
gestelde termijn redelijkerwijs kan doorvoeren. Omdat de ontwikkelingen in het kader
van beveiliging soms snel kunnen wijzigen dan wel omdat acute beveiligingsvoorvallen
snelle aanpassing van het beveiligingsplan vereisen, is de termijn die is opgenomen
in de regeling in sommige gevallen te lang en vormt deze daardoor een te grote belemmering
om snel op externe ontwikkelingen in te spelen. Soms kan de aanpassing van het beveiligingspakket
aan de wijziging van de referentiedreiging meer tijd dan een jaar vergen. Vandaar
dat de mogelijkheid wordt geboden om ook een langere termijn van wijziging van het
beveiligingspakket mogelijk te maken (door vervanging van het woord ‘verkort’ door
‘gewijzigd’ in artikel 6, derde lid). De termijn van wijziging van het beveiligingsplan
voor vervoer is in artikel 19 op dezelfde wijze geregeld.
-
• In een nieuw derde lid van artikel 15 is een tussentijdse beoordeling van het beveiligingspakket
aan de stand der techniek mogelijk gemaakt indien dat naar het oordeel van de minister
met het oog op het niveau van beveiliging wenselijk is. Dit kan bijvoorbeeld verband
houden met relevante ontwikkelingen en inzichten inzake de nucleaire beveiliging van
vergelijkbare installaties in binnen- en buitenland of ontwikkelingen in de beveiligingstechnologie.
-
• In artikel 17 heeft het hebben van een nucleair draaiboek voor ieder vervoer een plek
gekregen. Voorheen werd het nucleair draaiboek vlak voor ieder transport door de overheid
opgesteld. Nu de vervoerder een goedgekeurd beveiligingsplan moet hebben, wordt van
de vervoerder verwacht dat hij zelf voor ieder transport een nucleair draaiboek opstelt,
waarin de specifieke invulling is gegeven aan de beveiligingsmaatregelen uit zijn
beveiligingsplan.
-
• In artikel 18, eerste lid, is de zinsnede ‘die negatieve effecten hebben of kunnen
hebben op het beveiligingsniveau van het transport’ toegevoegd. Hiermee wordt voorkomen
dat elke wijziging van het beveiligingsplan goedkeuring behoeft (overeenkomstig de
wijziging in artikel 5 voor de nucleaire inrichtingen).
-
• In het tweede lid van artikel 20 wordt het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet van
toepassing verklaard op het beveiligingsplan en het nucleair draaiboek voor transport,
bedoeld in artikel 17, eerste en derde lid. Het is uit een oogpunt van beveiliging
noodzakelijk dat ook deze voorzieningen geheim worden gehouden.
-
• De verantwoordelijken op het vlak van beveiliging bij de inrichtingen en de plaatsvervanger
dienen aantoonbaar te voldoen aan de gestelde opleidings- en ervaringseisen. Dit heeft
geleid tot het vereiste dat een opleidingsplan deel moet zijn van het beveiligingspakket
(artikel 4, onder a). De opleidingseisen van Bijlage III zijn ook verder aangepast.
Naast eisen op het vlak van fysieke, informatie- en cyberbeveiliging zullen desbetreffende
medewerkers ook moeten voldoen aan eisen op het vlak van crisisbeheersing en stralingsbescherming.
Een verdere professionalisering en versterking van de functie-eisen maakt een aanpassing
van de opleidings- en ervaringseisen noodzakelijk. Het is overigens goed mogelijk
dat in de praktijk er sprake is van een mix van opleidings- en ervaringskwalificaties
aan de zijde van de beveiligingsdeskundige. Ook internationaal wordt in toenemende
mate aandacht gevraagd voor het hebben van een adequate opleiding als beveiligingsdeskundige.
De IAEA ontplooit hiervoor de nodige initiatieven. Tevens geeft de IAEA een nadere
invulling van de gewenste opleidingseisen. Het wordt noodzakelijk geacht dat ook de
Nederlandse deskundigen deze internationale trainingen volgen. Hiervoor is in het
gewijzigde artikel 21, dat nieuw overgangsrecht in verband met deze wijziging bevat,
een overgangstermijn van twee en een half jaar, tot 1 juli 2019, opgenomen (tweede
lid).
3.3. Redactionele correcties
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele correcties door te voeren.
Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
4. Uitvoering en handhaving
De wijzigingen in de regeling zijn getoetst door de betrokken toezichthouders van
de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Op basis daarvan
is de formulering van een aantal artikelen verbeterd en is een enkel artikellid geschrapt.
Ook de toelichting is op enkele punten aangevuld, onder meer ten aanzien van de opleidingseisen
voor een beveiligingsdeskundige als bedoeld in het (gewijzigde) artikel 4, tweede
lid.
5. Gevolgen regeldruk
Het in de regeling neergelegde stelsel wordt door deze wijziging op een klein aantal
onderdelen aangepast aan de recente internationale inzichten en de met de regeling
opgedane ervaringen. Over de gevolgen voor de lastendruk is aan de hand van een lastendruktabel
gesproken met de vergunninghouders waarbij is gebleken dat de gevolgen voor de vergunninghouders
beperkt zijn. Voor een groot deel gaat het om codificatie van maatregelen die nu al
bestaande praktijk zijn.
Nalevingskosten
Omdat de referentiedreiging voor cybersecurity reeds in juli 2013 is uitgebracht voldoen
de beveiligingspakketten van de nucleaire inrichtingen thans ook al aan de eisen voor
informatiebeveiliging. In deze regeling zijn de verplichtingen op dit punt nu ook
met zoveel worden opgenomen.
Zo is het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen en het
voorkomen dat ongewenst voertuigen, personen en goederen binnenkomen bij de nucleaire
inrichtingen al bestaande praktijk. Deze eisen zijn in de wijziging van artikel 11
geëxpliciteerd.
Op twee punten waarbij sprake is van opleidingskosten, is sprake van een verhoging
daarvan. Hierbij gaat het om een verhoging van de inhoudelijke nalevingskosten. Dit
betreft allereerst de aanwijzing van een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke
en diens plaatsvervanger in artikel 1e, tweede lid. Deze verplichting betreft de vergunninghouders
15, onder a, Kew. Hoewel er geen sprake is van expliciete opleidingseisen wordt verwacht
dat deze aanwijzing leidt tot een mogelijke toename in de opleidingskosten van de
circa 10 vergunninghouders: kosten opleiding inclusief niet-werkzame uren: 10 X € 5.000
= € 50.000 eenmalig en daarna bijscholing ten bedrage van € 10.000 per jaar.
Dit geldt eveneens voor de nieuwe aanvullende opleidingseisen of aantoonbare ervaringseisen
op het vlak van de aan te stellen beveiligingsdeskundige (bijlage III van de regeling,
als gewijzigd). De lastendruktoename is 20.000 euro per jaar verdeeld over de sector
van zes nucleaire vergunninghouders (20.000 euro/pp voor nieuw aan te stellen beveiligingsdeskundigen
en de plaatsvervanger; uitgegaan is van gemiddeld totaal vijf nieuwe deskundigen per
vijf jaar verdeeld over de sector).
Administratieve lasten
De verplichting voor de vervoerders om jaarlijks te rapporteren over de doeltreffendheid
van hun beveiligingsplanning aan de minister kan worden gezien als een nieuwe administratieve
last (rapportageverplichting aan de overheid). Van de betrokken vergunninghouders
is echter vernomen dat dit nu al bestaande praktijk is omdat de externe omstandigheden
waaronder het vervoer plaatsvindt regelmatig wijzigen en een regelmatige toets van
de doeltreffendheid van de beveiliging vanzelfsprekend is. Ook de verplichting tot
het opstellen van een nucleair draaiboek wordt door de vergunninghouders niet ervaren
als een toename van de administratieve lasten. Dat doen ze namelijk al een aantal
jaren. Met de wijziging ingevolge deze regeling wordt dit geformaliseerd.
7. Voorbereiding, advisering en consultatie
De private stakeholders zijn de houders van nucleaire inrichtingen en de transporteurs.
Deze zijn geconsulteerd over de wijzigingen. Een deel van de wijzigingen (verbeteringen)
hangt ook samen met de door hen ingebrachte ervaringen met het functioneren van de
regeling zoals deze voorheen luidde.
De bespreking met de vertegenwoordigers van de nucleaire inrichtingen heeft geleid
tot kleine aanpassingen waardoor de wijzigingen beter aansluiten bij de huidige praktijk
maar nog steeds stroken met de bepalingen van NSS-13. De consultatie van de meest
betrokken vergunninghouders in de transportsector heeft niet geleid tot aanpassingen
van de regeling. Ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
is geraadpleegd over de wijzigingen en is daarmee akkoord gegaan.
8. Inwerkingtreding/overgangsrecht
De wijzigingsregeling voorziet in artikel 21, eerste lid, in uitgestelde werking van
ten hoogste een half jaar voor de nieuwe of gewijzigde verplichtingen ingevolge de
wijzigingsregeling waardoor sprake is van een invoeringstermijn van een half jaar.
Voor de opleidingseisen, bedoeld in de artikelen 1e en 4, is dat twee en een half
jaar (tot 1 juli 2019) (artikel 21, tweede lid).
De Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen zoals die luidde voor
de wijziging, blijft voorts van toepassing, totdat aan de nieuwe verplichtingen (inclusief
de daarbij behorende goedkeuring) is voldaan (artikel 21, derde lid). Dit betekent
dat vóór de inwerkingtreding van deze regeling opgestelde beveiligingspakketten, beveiligingsplannen
en andere beveiligingsmaatregelen van toepassing blijven totdat aan de gewijzigde
of nieuwe verplichtingen moet zijn voldaan.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In onderdeel A wordt het begrip compenserende maatregelen gedefinieerd. Compenserende
maatregelen zijn maatregelen van tijdelijke aard die het niet-beschikbaar zijn van
structurele beveiligingsmaatregelen volledig compenseren. Met structurele maatregelen
wordt gedoeld op de beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid,
van de regeling: de door de vergunninghouder 15, onder b, Kew te treffen beveiligingsmaatregelen
die redelijkerwijs nodig zijn om de inrichting, onderscheidenlijk het categorie I-,
II-, of III-materiaal te beveiligen tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging.
Door de aanduiding van de minister als de minister van Infrastructuur en Milieu wordt
het Besluit van 10 april 2015, nr. 2015000645, houdende departementale herindeling
met betrekking tot Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, (Stcrt. 2015, 11080) verwerkt, waarmee de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken
voor het beleid en wet- en regelgeving, toezicht en uitvoering op het terrein van
de nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, de daarmee samenhangende crisisvoorbereiding,
alsmede beveiliging en waarborgen op 1 mei 2015 is overgedragen aan de minister van
Infrastructuur en Milieu.
In de definitie van vergunninghouder, 15, onder b, Kew, in artikel 1 is een overbodige
toevoeging verwijderd.
Onderdeel B
Artikel 1c is redactioneel gecorrigeerd.
Onderdeel C
De toevoeging in het eerste lid van artikel 1e is bedoeld om te voorkomen dat de vergunninghouder
15, onder b, Kew, voor de desbetreffende inrichting zowel een beveiligingspakket als
beveiligingsplan moet maken. In het beveiligingspakket van de inrichting moeten de
eisen die in de regeling worden gesteld aan een vergunning als bedoeld in artikel
15, onderdeel a, van de Kernenergiewet, worden geïntegreerd vanwege de integrale werking
van het inrichtingenbegrip. Hetzelfde geldt overigens voor de vereisten voor de beveiliging
van radioactieve stoffen als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming
EZ. Ook deze dienen te zijn geïntegreerd in het beveiligingspakket van de inrichting.
In het tweede lid van artikel 1e wordt als vereiste aan het beveiligingsplan toegevoegd:
de aanwijzing van een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke en diens plaatsvervanger.
Deze zullen dienen te beschikken over een toereikende opleiding of ervaring. Hiervoor
zijn echter geen specifieke opleidingsvereisten opgenomen. Overeenkomstig het bepaalde
in artikel 1a moet het gaan om een opleiding die redelijkerwijs noodzakelijk is en
aansluit op de beveiliging van het materiaal waarvoor het beveiligingsplan geldt.
Onderdeel D
De wijziging in artikel 3, vierde lid, geldt voor de nucleaire inrichtingen. De beveiligingsmaatregelen
en nucleaire veiligheidsmaatregelen dienen zodanig te worden ontworpen en uitgevoerd
dat deze elkaar complementeren en niet belemmeren. Daarmee dienen bovendien mogelijke
conflicten tussen de beveiligingsmaatregelen en nucleaire veiligheidsmaatregelen te
worden tegengegaan. De formulering van het gewijzigde artikel is gebaseerd op IAEA
Safety Standards Series No. SSR 2/1 (Rev. 1) requirement 8, IAEA Safety Standards
Series No. SSR 2/2 (Rev. 1), requirement 12 en 17. Doelstelling is dat de vergunninghouder
aan zowel de doelstellingen ten aanzien van de veiligheid als ten aanzien aan de beveiliging
voldoet. Wanneer dat niet mogelijk is, moet voorzien worden in compenserende maatregelen
op een van de terreinen. Dit is ook bestaande praktijk.
Onderdeel E
In artikel 4, tweede lid, onder a, is het vereiste van een opleidingsplan voor de
beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger toegevoegd. De opleidingseisen staan
vermeld in de aangepaste bijlage III. Zie voor de toelichting op bijlage III het algemeen
deel. Dit opleidingsplan is ook bedoeld voor de te plannen bijscholingsactiviteiten.
In het tweede lid, onderdeel g, wordt een nadrukkelijke verbinding gelegd met de jaarlijkse
evaluatie van het beveiligingspakket op doeltreffendheid, zoals bedoeld in artikel
14, tweede lid, van de regeling.
Er wordt verder in dat lid een onderdeel h toegevoegd dat met zoveel woorden de verplichting
tot een procedure met actuele registratie van personen die toegang hebben of kunnen
verlenen tot vitale gebieden toevoegt. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting
is aangegeven, houdt deze bepaling verband met het belang van de bescherming van de
vitale onderdelen van nucleaire inrichtingen tegen bedreigingen die vanuit binnen
de eigen inrichting komen (‘insider threath’).
In het derde lid van artikel 4 is het vereiste van een plan van aanpak toegevoegd.
Dit plan geeft een beter inzicht in de aanpak van de vergunninghouder 15, onder b,
Kew om de in het beveiligingspakket opgenomen plannen en maatregelen te verwezenlijken
en in het tijdstip waarop deze zullen zijn uitgevoerd.
Onderdeel F
Door de wijziging van artikel 5, eerste lid, wordt geëxpliceerd dat niet elke wijziging
van de inrichting of het pakket goedkeuring behoeft maar uitsluitend die wijzigingen
die een negatief effect hebben of kunnen hebben op het niveau van de beveiliging van
de inrichting. Het gaat daarbij dus niet om wijzigingen die de beveiliging op een
gelijkwaardig niveau laten blijven (bijvoorbeeld vervangingen) of verbeteren. De bewijslast
op dit punt ligt vanzelfsprekend bij de vergunninghouder. In geval van twijfel dient
te worden overlegd met de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming.
Het verdient de voorkeur wijzigingen te onderbouwen met een (partieel) uitgevoerd
evaluatieprogramma.
De redactie van het vierde lid van artikel 5 is verbeterd: een goedkeuring kan niet
worden gewijzigd, alleen ingetrokken. De vergunninghouder stelt de minister op de
hoogte van de voorgenomen wijziging en legt deze ter beoordeling en goedkeuring voor.
Goedkeuring is noodzakelijk om de wijziging te kunnen doorvoeren.
Met de nieuwe bepaling in het vijfde lid van artikel 5 wordt bewerkstelligd dat goedgekeurde
wijzigingen worden geregistreerd en opgenomen in het beveiligingspakket. Dit kan ook
door het opnemen van een revisie-index. Dit bevordert de overzichtelijkheid van de
inhoud van het beveiligingspakket.
De nieuwe revisiebepaling in het nieuwe zesde lid van artikel 5 geeft de minister
de mogelijkheid te bepalen dat in plaats van een wijziging er een nieuw beveiligingspakket
met daarin verwerkt de aangevraagde wijziging alsmede de reeds goedgekeurde wijzigingen
ter goedkeuring wordt voorgelegd. Daardoor kan in één document een duidelijk, coherent
en geactualiseerd beeld van de beveiligingsmaatregelen worden gegeven.
Onderdeel G
Artikel 6, eerste lid, is redactioneel verhelderd.
Door de wijziging in het derde lid kunnen de termijnen van aanpassing van het beveiligingspakket
niet alleen worden verkort maar ook verlengd.
Onderdeel H
Onderdelen 1 en 2
De wijzigingen ten aanzien van de inhoud van het plan interne beveiligingsorganisatie
in artikel 7, eerste lid, betreffen onder meer de maatregelen ter bescherming tegen
cyberaanvallen en maatregelen ter beveiliging van informatie. In het plan interne
beveiligingsorganisatie dient te worden ingegaan op de verantwoordelijkheden van de
ICT-helpdesk van de inrichting. De alarmcentrale betreft de fysieke beveiliging. Deze
ontvangt elektronische signalen en beoordeelt deze en indien nodig vraagt deze assistentie
aan de (externe) beveiligingsdienst/organisatie. Ten aanzien van de ICT-infrastructuur
fungeert de IT-(centrale)helpdesk als een alarmcentrale. Daarom is ook opgenomen dat
de minister onverwijld dient te worden geïnformeerd over de in het derde lid bedoelde
gebeurtenissen en situaties, waaronder incidenten op het terrein van de informatiebeveiliging.
Ook hierbij dient te worden voorzien in een adequate respons. De nucleaire sector
is door de Rijksoverheid in het kader van de herziening van de Bescherming Vitale
Infrastructuur aangemerkt als zijnde een ‘Categorie A’-sector’ (Kamerstukken II 2014/15,
30 821, nr. 23). Er wordt gewerkt aan een structurele regeling. Inmiddels is het wetsvoorstel Gegevensverwerking
en meldingsplicht cyberincidenten (Kamerstukken II 2015–2016, 34 388) bij de Tweede Kamer ingediend, waarin de nucleaire vergunninghouders verplicht worden
gedefinieerde cyberincidenten aan het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) te melden.
Het NCSC zal vervolgens advies geven op welke wijze nucleaire vergunninghouders de
cyberincidenten kunnen bestrijden en in de toekomst kunnen tegen gaan. Tevens vervult
het NCSC een rol in het opsporen van de veroorzakers van een cyberincident. Het NCSC
wordt dan ook beschouwd als een belangrijke partner in de externe beveiligingsorganisatie
in geval van cyberincidenten.
De uitbreiding van de omschrijving van de te treffen maatregelen in het plan interne
beveiligingsorganisatie werkt ook door in het takenpakket van de beveiligingskundige
en diens plaatsvervanger. De vergunninghouder benoemt daarbij één eindverantwoordelijke,
die verantwoordelijk is voor een adequate en samenhangende opzet, inhoud en uitwerking
van de integrale fysieke -, informatie-, cyber- als andere beveiligingsaspecten die
onder artikel 7 worden omschreven. Het gaat hierbij om personen waarvan de functie
is aangewezen op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken.
Het beveiligingspakket met het daarvan onderdeel uitmakende plan interne beveiligingsorganisatie
vormt een onderdeel van het voor de vergunninghouders gebruikelijke en door hen gehanteerde
algemene en integrale managementsysteem van de nucleaire inrichting conform de aanbevelingen
van GS-R-3 van de IAEA Safety Standards Series (The Management System for facilities
and activities/Safety Requirements Wenen 2006). In de meeste vergunningen voor nucleaire
inrichtingen is het hebben van een dergelijk managementsysteem ook expliciet voorgeschreven.
Ook de nog te implementeren Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad van de Europese
Unie (hierna: richtlijn 2014/87) houdende wijziging van Richtlijn 2009/71/Euratom
(hierna: richtlijn 2009/71) tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire
veiligheid van kerninstallaties (PbEU 2014, L 219) schrijft een dergelijk managementsysteem
voor. Deze betreffen zowel fysieke -, informatie,- cyber- als andere beveiligingsaspecten.
Daarbij geldt dat het beveiligingspakket dient te worden geheim gehouden op grond
van het Geheimhoudingsbesluit (zie het ongewijzigde artikel 13).
Onderdelen 2 en 3.
Zoals in het tot vierde lid vernummerde maar overigens ongewijzigde tweede lid van
artikel 7 is bepaald, dient het plan interne beveiligingsorganisatie aan te sluiten
op het plan externe beveiligingsorganisatie. Voor dit laatste plan zijn de betrokken
overheidsinstanties (zoals de ‘lokale driehoek’) verantwoordelijk. De vergunninghouder
wordt in de beveiliging ondersteund door de overheid in die gevallen waarin de dreiging
zulke extreem gewelddadige of andere vormen aanneemt, dat daar op eigen kracht geen
weerstand meer tegen kan worden geboden. Responsorganisaties zullen dan ook bekend
moeten zijn met de opzet en indeling van de nucleaire locatie en de vitale objecten
op de locatie. Ook zullen de responsorganisaties alert moeten zijn op mogelijke stralingseffecten.
Dit zal ook geoefend moeten worden in het kader van de beoordeling zoals bedoeld in
het (ongewijzigde) artikel 14, tweede lid, waar het betreft de aansluiting van het
plan interne beveiligingsorganisatie op het plan externe beveiligingsorganisatie.
Zoals hierboven aangegeven, kan het NCSC een rol spelen in de respons op cyberincidenten.
Onderdeel 4
Het nieuwe vijfde lid bevat een aantal specifieke eisen voor het management op het
punt van beveiliging. Indien de vergunninghouder 15, onder b, Kew, beschikt over een
managementsysteem, worden de eisen daarin opgenomen. De eisen zijn opgenomen in de
nieuw toegevoegde Bijlage V. Deze eisen dienen van toepassing te zijn op alle interne
en externe personeelsleden, die taken en verantwoordelijkheden hebben op het vlak
van beveiliging bij de vergunninghouder. Deze gelden dus ook voor derden (waaronder
leveranciers en onderhoudsbedrijven). Ten minste dient in de uitvoering en invulling
aandacht te besteden aan onderwerpen zoals professioneel gedrag en optreden, betrouwbaarheid,
geheimhouding en integer gedrag. Daartoe worden maatregelen vastgesteld en uitgevoerd
met betrekking tot de wijze waarop een hoog bewustzijn met betrekking tot de beveiliging
bij de personeelsleden wordt bevorderd, maatregelen om een kritische houding van alle
management- en personeelsniveaus te stimuleren om het noodzakelijke niveau van beveiliging
te bereiken en vast te houden en regelingen waardoor personeelsleden tijdig beveiligingskwesties
kunnen rapporteren.
Onderdeel I
De noodzakelijke aandacht voor cyberdreigingen, de bescherming van gerubriceerde c.q.
gevoelige informatie en de mogelijkheden om gesaboteerd of zoekgeraakt materiaal of
informatie tijdig te kunnen ontdekken, werkt ook door in artikel 8 waar het gaat om
de elektronische, bouwkundige, organisatorische en informatiebeveiligingsmaatregelen
die de vergunninghouder van de nucleaire inrichting moet treffen om weerstand te bieden
tegen de dreigingen uit de referentiedreiging en die in samenhang zorg dragen voor
een tijdige respons. Dit gaat ook om maatregelen tegen dreigingen van binnenuit (‘insider
threath’).
De maatregelen zullen zodanig moeten zijn dat de vergunninghouder zelf in eerste instantie
weerstand kan bieden aan de dreigingen. Indien ook inzet van de externe beveiligingsorganisatie
nodig is omdat de dreiging zulke extreem gewelddadige vormen aanneemt, dat daar op
eigen kracht geen weerstand meer tegen kan worden geboden, moeten de getroffen maatregelen
zodanig zijn dat deze een vertraging opleveren zodat de respons door de externe beveiligingsorganisatie
tijdig kan zijn. De te treffen maatregelen zullen voorts in verhouding moeten zijn
met de categorie materiaal overeenkomstig de graduele aanpak die voortvloeit uit artikel
3, eerste lid, van de regeling: ‘De vergunninghouder 15, onder b, Kew, treft de beveiligingsmaatregelen
die redelijkerwijs nodig zijn om de inrichting onderscheidenlijk het categorie I-, II-, of III-materiaal te beveiligen
tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging’. Ook in het tweede
en derde lid van dat artikel is sprake van een op het risico afgestemd niveau van
beveiligingsmaatregelen vanuit verschillende invalshoeken. Het gaat om het treffen
van die beveiligingsmaatregelen die evenredig zijn afgestemd op het beheersbaarheidniveau
van incidenten (of de dreiging ervan) en de mogelijke gevolgen. Dit betekent dat voor
een nucleaire inrichting die in de fase van veilige insluiting is, andere beveiligingsmaatregelen
gelden dan bij een nucleaire inrichting die vol in bedrijf is.
Onderdeel J
Het eerste lid van artikel 9 is vervallen omdat dit geïntegreerd is in artikel 8.
In het artikel wordt verder de term ‘politie’ vervangen door de meer actuele aanduiding:
externe beveiligingsorganisatie. Het gaat immers ook om andere betrekken organisaties
bijvoorbeeld op het terrein van de informatiebeveiliging (zie ook onderdeel H).
Onderdeel K
Conform de actuele IAEA-vereisten wordt in artikel 10 het treffen van voorzieningen
voorgeschreven voor de continuïteit van het functioneren van de alarmcentrale.
Onderdeel L
De nieuwe onderdelen e en f van artikel 11, tweede lid, houden in dat de ingevolge
dat artikel door de vergunninghouder 15, onder b, Kew te treffen beveiligingsmaatregelen
ook betrekking moeten hebben op het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen
(nieuw onderdeel e) en het betreden of binnengaan van het terrein, een gebied of gebouw
door voertuigen, personen of goederen (nieuw onderdeel f). Het betreft maatregelen
in verband met het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van toegangscontrolesystemen
(NSS 13: nr. 4.17) en het betreden of binnengaan van het terrein, gebied of gebouw
door voertuigen, personen en goederen (NSS 13: nr. 4.43) zoals beschreven in het algemeen
deel van de toelichting onder ‘defence in depth’ (NSS 13, nr. 3.46).
Onderdeel M
De vergunninghouder 15, onder b, Kew, meldt gebeurtenissen die aan onverkorte toepassing
van het beveiligingspakket in de weg staan ingevolge het eerste lid van artikel 12
onmiddellijk aan de minister. In het nieuwe tweede lid van artikel 12 wordt bepaald
dat de vergunninghouder artikel 15, onder b, Kew onmiddellijk compenserende maatregelen
neemt en deze onverwijld voorlegt aan de op grond van artikel 58, eerste lid, van
de wet aangewezen toezichthoudende ambtenaren van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid
en Stralingsbescherming (ANVS). Dergelijke meldingen vinden plaats wanneer het beveiligingspakket
niet in reeds goedgekeurde procedures voor compenserende of alternatieve maatregelen
voorziet (zie hiervoor ook de inhoud van het plan interne beveiligingsorganisatie
zoals beschreven in artikel 7, eerste lid). Het kan bij inbreuk op de maatregelen
van het beveiligingspakket zowel gaan om de fysieke -, informatie-, cyber- als andere
beveiligingsaspecten tegen bijvoorbeeld cyberaanvallen. Compenserende maatregelen
zijn ingevolge artikel 1, als gewijzigd, maatregelen van tijdelijke aard die het niet-beschikbaar
zijn van structurele beveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 3 van de regeling
volledig compenseren. Deze maatregelen dienen onverwijld te worden voorgelegd aan
de toezichthoudende ambtenaren. Indien deze maatregelen toch een structureel karakter
krijgen, zal het beveiligingspakket dienen te worden aangepast, afgezien van de te
trekken conclusies ten aanzien van toezicht en handhaving.
Onderdeel N
Het evaluatieprogramma van artikel 14 dient te voorzien in controle van de organisatorische,
bouwkundige, elektronische en informatiebeveiligingsmaatregelen. Naast de elektronische
beveiligingsmaatregelen dienen ook de informatiebeveiligingsmaatregelen te worden
getest en onderdeel te zijn van oefening van het plan interne beveiligingsorganisatie.
De ICT-beveiliging dient hierbij een volwaardige rol te spelen. In de rapportage zal
dienen te worden ingegaan op de ervaringen met de oefening van het plan interne beveiligingsorganisatie
en tot welke conclusies die hebben geleid voor de in artikel 7, eerste lid, onderscheiden
onderdelen (zie onderdeel H).
Onderdeel O
Aan artikel 15 is een nieuw derde lid toegevoegd met het oog op de mogelijkheid dat
vanuit het oogpunt van beveiliging een extra beoordeling binnen de tienjaarstermijn
is vereist.
Onderdeel P
In artikel 16 zijn in verband met het eerdergenoemde NSS 13 extra eisen toegevoegd
voor controles om de integriteit van sloten, zegels, verpakkingen etcetera, vast te
stellen voorafgaand, tijdens en na afloop van het transport. Verder zijn bepalingen
opgenomen in verband met de beperking van het aantal malen dat het materiaal moet
worden overgeslagen, de duur ervan en het tijdschema van het vervoer.
In de aanhef van artikel 16 is ‘tenminste’ opgenomen omdat de daarop volgende opsomming
niet limitatief is.
Onderdeel Q
Artikel 17, tweede lid, is aangepast om een relatie te leggen tussen het beveiligingsplan
en de vervoersvergunning ingevolge het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve
stoffen. Het beveiligingsplan dient ook een verwijzing naar die vergunning te bevatten.
Voorafgaand aan het vervoer vergewist de vervoerder zich op grond van artikel 17,
vierde lid, ervan dat alle beveiligingsmaatregelen conform het beveiligingsplan en
het nucleaire draaiboek getroffen zijn. De vervoerder vergewist zich eveneens voorafgaand
aan het vervoer ervan dat geen ongewenste veranderingen zijn aangebracht aan de verpakking
en aan het vervoermiddel. Om een goede uitvoering te geven aan artikel 16 en bijlage
IV van de regeling is het noodzakelijk dat de vervoerder een procedure heeft waarin
beschreven wordt op welke manier en op welke momenten de vervoerder de controles uitvoert
om zich ervan te vergewissen dat er niet is ‘geknoeid’ met het vervoermiddel of de
verpakking.
Onderdeel R
Vanwege de toevoeging van de zinsnede ‘die negatieve effecten hebben of kunnen hebben
op het beveiligingsniveau van het transport’ in artikel 18, eerste lid, van de regeling
wordt voorkomen dat elke wijziging van het beveiligingsplan goedkeuring behoeft (overeenkomstig
de wijziging in artikel 5 voor de nucleaire inrichtingen). Het gaat daarbij dus niet
om wijzigingen die de beveiliging op een gelijkwaardig niveau laten blijven (bijvoorbeeld
vervangingen) of deze verbeteren. De bewijslast op dit punt ligt vanzelfsprekend bij
de vervoerder. In geval van twijfel dient te worden overlegd met de Autoriteit Nucleaire
Veiligheid en Stralingsbescherming.
Onderdeel S
De vervoerder wijzigt op grond van het eerste lid van artikel 19 van de regeling het
beveiligingsplan, bedoeld in artikel 17, eerste lid, wanneer de minister dit nodig
acht en dit schriftelijk heeft kenbaar gemaakt aan de vervoerder. Overeenkomstig de
regeling voor de nucleaire inrichtingen is ook voor de aanvraag om goedkeuring van
het gewijzigde beveiligingsplan de mogelijkheid opgenomen om de in het tweede lid
van artikel 19 opgenomen termijn van een jaar te wijzigen. Deze termijn kan worden
verkort indien de vereiste wijzigingen deze kortere termijn rechtvaardigen (bijvoorbeeld
vanwege snelle ontwikkelingen op het terrein van de beveiliging of acute dreigingen)
en de vervoerder de gevraagde wijzigingen binnen de door de minister gestelde termijn
redelijkerwijs kan doorvoeren. Indien dit nodig en mogelijk is, kan voor de aanpassing
ook een langere termijn worden geboden.
Onderdeel T
Er is een nieuw artikel 19a ingevoegd dat ook voor de vervoerders de verplichting
oplegt om het beveiligingsplan jaarlijks op doeltreffendheid te beoordelen. De vervoerder
wijzigt het beveiligingsplan voor zover de resultaten van de beoordeling daartoe aanleiding
geven. De vergunninghouder biedt de wijziging binnen een jaar na het ontstaan van
de aanleiding tot wijziging ter goedkeuring aan de minister aan, waarbij de termijn
overeenkomstig artikel 19, derde lid, kan worden verkort of verlengd.
Onderdeel U
In het tweede lid van artikel 20 wordt het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet van
toepassing verklaard op het beveiligingsplan en het nucleair draaiboek. Uit een oogpunt
van beveiliging is het noodzakelijk dat ook deze voorzieningen geheim worden gehouden.
Openbaarmaking van beveiligingsmaatregelen kan leiden tot beveiligingsincidenten en
onwenselijke verstoring van het transport.
Onderdeel V
De overgangsbepalingen van artikel 21 (oud) zijn vervallen omdat inmiddels alle beveiligingspakketten
van de nucleaire inrichtingen en alle beveiligingsplannen goedgekeurd zijn. Ook de
betrokken vergunningen zijn inmiddels alle aangepast.
De oude bepalingen zijn vervangen door nieuw overgangsrecht behorend bij deze wijzigingsregeling.
Met het oog op de kenbaarheid zijn deze opgenomen in de regeling zelf.
Het eerste lid van artikel 21 (nieuw) voorziet in uitgestelde werking van een half
jaar voor de in dat lid genoemde nieuwe of gewijzigde verplichtingen. Hiermee wordt
een invoeringstermijn en uitgestelde werking beoogd.
Het tweede lid omvat in afwijking van het eerste lid een uitgestelde werking van twee
en een half jaar, tot 1 juli 2019 (invoeringstermijn), voor de opleidingseisen, bedoeld
in artikel 4.
Het derde lid omvat een overgangsregeling voor eventuele opleidingseisen waaraan in
verband met artikel 1e, tweede lid, onder a, moet worden voldaan. Dit betreft vergunninghouders
op grond van artikel 15, onder a, Kew. Evenals voor de opleidingen in verband met
nucleaire installaties (tweede lid) is ook hier gekozen voor een invoeringstermijn
tot 1 juli 2019.
Het vierde lid regelt dat de regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen
zoals die luidde voor de wijziging, ten aanzien van voor 1 januari 2017 opgestelde
beveiligingspakketten en -plannen en overige beveiligingsmaatregelen van kracht blijft,
totdat uitvoering wordt gegeven aan het eerste lid. Hiermee wordt beoogd dat bestaande
maatregelen van kracht blijven overeenkomstig het oude recht, totdat wijziging of
het anderszins voldoen aan de nieuwe of gewijzigde verplichtingen heeft plaatsgehad.
Artikel II
Bijlage III behoort bij artikel 4, tweede lid, onder a, van de regeling. Deze bijlage
omvat de opleidingseisen of aantoonbare ervaringseisen op het vlak van beveiligingsdeskundige
en is gewijzigd in verband met het voorgaande. Kortheidshalve wordt verwezen naar
het algemeen deel van de toelichting.
Artikel III
Voor de beschrijving van de inhoud van bijlage V wordt verwezen naar de toelichting
op de wijziging van artikel 7, vierde lid (onderdeel H).
Artikel IV
Bij de inwerkingtreding is uitgegaan van de systematiek van de vaste verandermomenten.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus