TOELICHTING
Algemeen
De Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) is met ingang van 1 oktober
2013 in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. De OBR
is tot stand gekomen naar aanleiding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.
Met deze wet wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd; in 2013 met één maand naar
65 jaar en één maand, verder oplopend naar 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 2023. De
stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd is medio 2015 versneld, waardoor de AOW-leeftijd
in 2018 verhoogd wordt naar 66 jaar en naar 67 jaar in 2021.1 Vanaf 2022 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de
levensverwachting.
Bij de verhoging van de AOW-leeftijd is de regering zich ervan bewust geweest dat
de verhoging tijdelijke overbruggingsproblemen kan veroorzaken voor mensen die weinig
voorbereidingstijd hebben gehad en weinig mogelijkheden hebben om het verlies aan
AOW te compenseren. De OBR voorziet erin om die doelgroep te compenseren.
Sinds de inwerkingtreding van de OBR is het gebruik van de OBR achtergebleven ten
opzichte van het verwachte gebruik. Mede naar aanleiding hiervan en op verzoek van
de Tweede Kamer is er onderzoek gedaan naar het (niet-)gebruik van de OBR (zie: Kamerstukken II 2015/16, 32 163, nr. 41). Uit dit onderzoek is onder meer gebleken dat er sprake is van niet-gebruik van
de regeling. Gebleken is dat onduidelijkheid in de communicatie over de regeling en
het misverstand dat de overbruggingsuitkering een lening zou zijn, voor burgers een
van de redenen zijn geweest om geen aanvraag in te dienen. Burgers dienen aldus geen
aanvraag in, terwijl zij daar op basis van hun inkomen en vermogen mogelijk wel recht
op hebben. Ten einde het niet-gebruik van de OBR te verminderen zal de voorlichting
aan potentiële OBR-gerechtigden worden versterkt. Potentiële OBR-gerechtigden die
volgens informatie van de Sociale verzekeringsbank (SVB) recht op een overbruggingsuitkering
zouden kunnen hebben, maar nog geen aanvraag hebben gedaan zullen daarop worden geattendeerd.
Indien deze potentiële OBR-gerechtigden alsnog een aanvraag indienen, zou hun OBR-recht
op grond van artikel 15, derde lid, van de OBR niet eerder ingaan dan de dag waarop
de aanvraag werd ingediend. Voor het terugdringen van het niet-gebruik van de OBR,
is het rappelleren van potentiële OBR-gerechtigden effectiever als de aanvraag ook
terugwerkende kracht heeft: dus ook betrekking kan hebben op een al verstreken uitkeringsperiode.
In de OBR was bepaald dat een uitkering niet eerder ingaat dan de dag waarop de aanvraag
is ingediend. In bijzondere gevallen kon de SVB daarvan afwijken. Op basis van zijn
beleidsregels kon in bijzondere gevallen een uitkering worden toegekend met een terugwerkende
kracht van maximaal één jaar.
Met de onderhavige wijzigingsopdracht wordt het nu structureel mogelijk om een overbruggingsuitkering
aan te vragen met terugwerkende kracht van maximaal één jaar. Hiermee wordt aangesloten
bij de in deze gangbare termijn, zoals die bijvoorbeeld ook geldt voor de aanvraag
van AOW-pensioen (zie de artikel 16, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW)).
Voorts geldt als voorwaarde dat de aanvraag moet zijn gedaan vóór de dag waarop de
OBR-gerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. In bijzondere gevallen kan
de SVB positief beschikken op een aanvraag die wordt ingediend op of na de dag dat
de OBR-gerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Deze hardheidsclausule
sluit aan bij de mogelijkheid om met terugwerkende kracht een OBR-uitkering te kunnen
aanvragen. Immers, iemand die vlak voor de AOW-leeftijd een aanvraag doet, heeft met
terugwerkende kracht recht op maximaal één jaar OBR. Een vergelijkbaar persoon die
vlak na de AOW-leeftijd een aanvraag doet, heeft in principe geen enkel recht op OBR.
De wetgever acht het wenselijk dat de uitvoerder hier in bijzondere gevallen van kan
afwijken.
De wijziging van de OBR -waarmee het mogelijk wordt om een OBR-uitkering met terugwerkende
kracht aan te vragen- moet in samenhang worden bezien met het rappelleren van potentiële
OBR-gerechtigden. De wijziging van de OBR en het rappelleren van potentieel OBR-gerechtigden
leiden naar verwachting tot cumulatief (tot en met 2025) € 4,6 miljoen hogere uitgaven
aan de regeling.
Ontvangen commentaar
De SVB acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar. De SVB heeft de verwachting dat
de wijzigingsregeling het niet-gebruik van de OBR kan beperken. De incidentele en
meerjarige uitvoeringskosten t/m 2022 bedragen ca. € 0,2 miljoen. Deze uitvoeringskosten
vangt de SVB op in de eigen begroting. De SVB heeft daarnaast nog enkele juridische
opmerkingen gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat de regeling en de toelichting op de
regeling op enkele punten zijn verduidelijkt.
Artikelsgewijs
Artikel I
De onderdelen A en B regelen tezamen dat een overbruggingsuitkering met terugwerkende
kracht van maximaal één jaar kan worden aangevraagd, maar slechts tot de pensioengerechtigde
leeftijd is bereikt.
Onderdeel A (artikel 13, tweede lid)
Dit onderdeel voorziet erin om de termijn voor het aanvragen van een uitkering krachtens
de OBR te begrenzen. De randvoorwaarde voor het geldend maken van het recht op een
overbruggingsuitkering is dat de aanvraag ingediend moet zijn voor het bereiken van
de pensioengerechtigde leeftijd. De pensioengerechtigde leeftijd is volgens artikel
1, eerste lid, onderdeel f, van de OBR de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de AOW.
Op het moment dat iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, is de periode die
de OBR beoogt te overbruggen immers reeds feitelijk verstreken. Wanneer de aanvraag
wordt ingediend na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wordt de overbruggingsuitkering
derhalve geweigerd. Op deze wijze wordt ook aangesloten bij het karakter van de regeling,
te weten: een uitkering ter overbrugging tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
De tweede volzin voorziet erin dat de SVB in bijzondere gevallen positief kan beschikken
op een te laat ingediende aanvraag. In dat geval kan de SVB een overbruggingsuitkering
toekennen met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar gerekend vanaf de dag
waarop de aanvraag is ingediend.
Onderdeel B (artikel 15, derde lid)
Dit onderdeel maakt het mogelijk dat een overbruggingsuitkering met terugwerkende
kracht tot maximaal één jaar kan worden aangevraagd. Voor de aanvraagtermijn met terugwerkende
kracht wordt op deze wijze aangesloten bij de termijn zoals die in de AOW geldt (zie
artikel 16, tweede lid, AOW). De terugwerkende kracht wordt toegekend gerekend vanaf
de dag waarop de aanvraag is ingediend. Dit geldt ook voor de bijzondere gevallen
waarbij op een na de pensioengerechtigde leeftijd ingediende aanvraag positief wordt
beschikt. Dit betekent bijvoorbeeld dat, als de aanvraag zes maanden na het bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd is ingediend, een overbruggingsuitkering van maximaal
zes maanden kan worden toegekend.
Tot slot is de bepaling dat de SVB in bijzondere gevallen kan afwijken van de eerste
zin komen te vervallen.
Artikel II
Deze wijzigingsregeling beoogt het niet-gebruik van de OBR terug te dringen. Om het
niet-gebruik zo snel mogelijk te beperken treedt deze wijzigingsregeling per eerstvolgende
gelegenheid in werking, te weten met ingang van 1 oktober 2016.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma