Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 september 2016, nr. 2016-0000194539, tot wijziging van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW in verband met het mogelijk maken van een aanvraag met terugwerkende kracht

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 34a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een aanvraag om een overbruggingsuitkering kan tot de dag waarop de rechthebbende de pensioengerechtigde leeftijd bereikt worden ingediend. De SVB kan in bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.

B

Artikel 15, derde lid, komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een overbruggingsuitkering niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 september 2016

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

De Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) is met ingang van 1 oktober 2013 in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. De OBR is tot stand gekomen naar aanleiding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Met deze wet wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd; in 2013 met één maand naar 65 jaar en één maand, verder oplopend naar 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 2023. De stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd is medio 2015 versneld, waardoor de AOW-leeftijd in 2018 verhoogd wordt naar 66 jaar en naar 67 jaar in 2021.1 Vanaf 2022 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting.

Bij de verhoging van de AOW-leeftijd is de regering zich ervan bewust geweest dat de verhoging tijdelijke overbruggingsproblemen kan veroorzaken voor mensen die weinig voorbereidingstijd hebben gehad en weinig mogelijkheden hebben om het verlies aan AOW te compenseren. De OBR voorziet erin om die doelgroep te compenseren.

Sinds de inwerkingtreding van de OBR is het gebruik van de OBR achtergebleven ten opzichte van het verwachte gebruik. Mede naar aanleiding hiervan en op verzoek van de Tweede Kamer is er onderzoek gedaan naar het (niet-)gebruik van de OBR (zie: Kamerstukken II 2015/16, 32 163, nr. 41). Uit dit onderzoek is onder meer gebleken dat er sprake is van niet-gebruik van de regeling. Gebleken is dat onduidelijkheid in de communicatie over de regeling en het misverstand dat de overbruggingsuitkering een lening zou zijn, voor burgers een van de redenen zijn geweest om geen aanvraag in te dienen. Burgers dienen aldus geen aanvraag in, terwijl zij daar op basis van hun inkomen en vermogen mogelijk wel recht op hebben. Ten einde het niet-gebruik van de OBR te verminderen zal de voorlichting aan potentiële OBR-gerechtigden worden versterkt. Potentiële OBR-gerechtigden die volgens informatie van de Sociale verzekeringsbank (SVB) recht op een overbruggingsuitkering zouden kunnen hebben, maar nog geen aanvraag hebben gedaan zullen daarop worden geattendeerd. Indien deze potentiële OBR-gerechtigden alsnog een aanvraag indienen, zou hun OBR-recht op grond van artikel 15, derde lid, van de OBR niet eerder ingaan dan de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Voor het terugdringen van het niet-gebruik van de OBR, is het rappelleren van potentiële OBR-gerechtigden effectiever als de aanvraag ook terugwerkende kracht heeft: dus ook betrekking kan hebben op een al verstreken uitkeringsperiode.

In de OBR was bepaald dat een uitkering niet eerder ingaat dan de dag waarop de aanvraag is ingediend. In bijzondere gevallen kon de SVB daarvan afwijken. Op basis van zijn beleidsregels kon in bijzondere gevallen een uitkering worden toegekend met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar.

Met de onderhavige wijzigingsopdracht wordt het nu structureel mogelijk om een overbruggingsuitkering aan te vragen met terugwerkende kracht van maximaal één jaar. Hiermee wordt aangesloten bij de in deze gangbare termijn, zoals die bijvoorbeeld ook geldt voor de aanvraag van AOW-pensioen (zie de artikel 16, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW)). Voorts geldt als voorwaarde dat de aanvraag moet zijn gedaan vóór de dag waarop de OBR-gerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. In bijzondere gevallen kan de SVB positief beschikken op een aanvraag die wordt ingediend op of na de dag dat de OBR-gerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Deze hardheidsclausule sluit aan bij de mogelijkheid om met terugwerkende kracht een OBR-uitkering te kunnen aanvragen. Immers, iemand die vlak voor de AOW-leeftijd een aanvraag doet, heeft met terugwerkende kracht recht op maximaal één jaar OBR. Een vergelijkbaar persoon die vlak na de AOW-leeftijd een aanvraag doet, heeft in principe geen enkel recht op OBR. De wetgever acht het wenselijk dat de uitvoerder hier in bijzondere gevallen van kan afwijken.

De wijziging van de OBR -waarmee het mogelijk wordt om een OBR-uitkering met terugwerkende kracht aan te vragen- moet in samenhang worden bezien met het rappelleren van potentiële OBR-gerechtigden. De wijziging van de OBR en het rappelleren van potentieel OBR-gerechtigden leiden naar verwachting tot cumulatief (tot en met 2025) € 4,6 miljoen hogere uitgaven aan de regeling.

Ontvangen commentaar

De SVB acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar. De SVB heeft de verwachting dat de wijzigingsregeling het niet-gebruik van de OBR kan beperken. De incidentele en meerjarige uitvoeringskosten t/m 2022 bedragen ca. € 0,2 miljoen. Deze uitvoeringskosten vangt de SVB op in de eigen begroting. De SVB heeft daarnaast nog enkele juridische opmerkingen gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat de regeling en de toelichting op de regeling op enkele punten zijn verduidelijkt.

Artikelsgewijs

Artikel I

De onderdelen A en B regelen tezamen dat een overbruggingsuitkering met terugwerkende kracht van maximaal één jaar kan worden aangevraagd, maar slechts tot de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.

Onderdeel A (artikel 13, tweede lid)

Dit onderdeel voorziet erin om de termijn voor het aanvragen van een uitkering krachtens de OBR te begrenzen. De randvoorwaarde voor het geldend maken van het recht op een overbruggingsuitkering is dat de aanvraag ingediend moet zijn voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De pensioengerechtigde leeftijd is volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de OBR de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de AOW. Op het moment dat iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, is de periode die de OBR beoogt te overbruggen immers reeds feitelijk verstreken. Wanneer de aanvraag wordt ingediend na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wordt de overbruggingsuitkering derhalve geweigerd. Op deze wijze wordt ook aangesloten bij het karakter van de regeling, te weten: een uitkering ter overbrugging tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.

De tweede volzin voorziet erin dat de SVB in bijzondere gevallen positief kan beschikken op een te laat ingediende aanvraag. In dat geval kan de SVB een overbruggingsuitkering toekennen met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar gerekend vanaf de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Onderdeel B (artikel 15, derde lid)

Dit onderdeel maakt het mogelijk dat een overbruggingsuitkering met terugwerkende kracht tot maximaal één jaar kan worden aangevraagd. Voor de aanvraagtermijn met terugwerkende kracht wordt op deze wijze aangesloten bij de termijn zoals die in de AOW geldt (zie artikel 16, tweede lid, AOW). De terugwerkende kracht wordt toegekend gerekend vanaf de dag waarop de aanvraag is ingediend. Dit geldt ook voor de bijzondere gevallen waarbij op een na de pensioengerechtigde leeftijd ingediende aanvraag positief wordt beschikt. Dit betekent bijvoorbeeld dat, als de aanvraag zes maanden na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is ingediend, een overbruggingsuitkering van maximaal zes maanden kan worden toegekend.

Tot slot is de bepaling dat de SVB in bijzondere gevallen kan afwijken van de eerste zin komen te vervallen.

Artikel II

Deze wijzigingsregeling beoogt het niet-gebruik van de OBR terug te dringen. Om het niet-gebruik zo snel mogelijk te beperken treedt deze wijzigingsregeling per eerstvolgende gelegenheid in werking, te weten met ingang van 1 oktober 2016.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en Overige fiscale maatregelen 2013 in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd (Stb. 2015, 2018).

Naar boven