BIJLAGE B. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.3 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
2017 FORMULIER EN HANDLEIDING HERZIENE RMC-EFFECTRAPPORTAGE
Formulier en handleiding RMC-Effectrapportage
1. Doel van de RMC-effectrapportage
In de Wet educatie en beroepsonderwijs (artikel 8.3.2) en de Wet op het voortgezet
onderwijs (artikel 118h) en de Wet op de expertisecentra (artikel 162b) staan de taken
van de gemeenten en in het bijzonder de contactgemeenten bij het bestrijden van voortijdig
schoolverlaten. In het zevende lid van voornoemde artikelen staat: ‘Burgemeester en wethouders van de contactgemeente stellen mede namens de andere gemeenten
in de regio jaarlijks een effectrapportage vast....’.
Deze wettelijke verplichting is nader ingevuld in artikel 3.3 van de Regeling regionale
aanpak voortijdig schoolverlaten 2017. Met het invullen van het formulier in deze
bijlage geeft de RMC-contactgemeente uitvoering aan deze wettelijke verplichting tot
een jaarlijkse inhoudelijke verantwoording.
De RMC-effectrapportage geeft inzicht in (de effectiviteit van) de door betrokken
partijen ondernomen acties en maatregelen op het gebied van de taken van de RMC-functie
en wat de effecten hiervan zijn binnen de regio. Met de invulling van de rapportage
voldoen gemeenten aan bovengenoemde wettelijke verplichting. De RMC-effectrapportage
wordt jaarlijks voor 1 december van het jaar volgend op het studiejaar waarop deze
betrekking heeft door alle RMC-coördinatoren ingevuld en ingediend bij DUO. De RMC-effectrapportage
kan gebruikt worden tijdens het bestuurlijk overleg in de regio (waar het accountmanagement
vsv van het ministerie van OCW ook deel van uitmaakt) en kan richting te geven aan
aanpassingen in het beleid in de regio.
2. Inhoud van de RMC-effectrapportage
De RMC-functie is ingericht voor jongeren van 18 tot 23 jaar. Als in deze RMC-effectrapportage
wordt gevraagd naar aantallen jongeren en aantallen meldingen, gaat het om ‘jongeren
van 18 tot 23 jaar’, tenzij expliciet anders wordt vermeld. In de praktijk werken
RMC-regio’s op allerlei manieren samen met de gemeentelijke leerplichtafdelingen.
In deze RMC-effectrapportage wordt gevraagd naar de manier waarop u samenwerkt met
de gemeentelijke leerplichtafdelingen. Een gedetailleerde inhoudelijke verantwoording
van de inzet op jongeren jonger dan 18 jaar is hier niet aan de orde, omdat er een
jaarlijkse enquête voor alle gemeenten in Nederland naar de uitvoering van de Leerplichtwet
bestaat.
Sinds de introductie van het onderwijsnummer in het voortgezet onderwijs en het middelbaar
beroepsonderwijs is het Basisregister Onderwijs (BRON) een betrouwbare dataset geworden
voor het genereren van landelijke en regionale cijfers over het aantal voortijdig
schoolverlaters. Sinds 2007 wordt BRON gebruikt voor het regionale en landelijke beeld
van de bestrijding van de schooluitval. De aantallen voortijdig schoolverlaters worden,
samen met diverse achtergrondkenmerken, beschikbaar gesteld door DUO. In de RMC-effectrapportage
staat daarom sindsdien het verzamelen van deze basisinformatie niet meer centraal.
De RMC-effectrapportage is een instrument voor de RMC-regio’s om de doeltreffendheid
en doelmatigheid van hun aanpak van voortijdig schoolverlaten te toetsen en om de
voortgang te monitoren.
De ervaring, de waarneming en de mening van de RMC-functionaris staat centraal.
In de RMC-effectrapportage staan vragen opgenomen over de wettelijke functies van
de RMC-regio. Dit zijn de meld- en registratiefunctie en de doorverwijsfunctie. Deze
functies zijn weergegeven in artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
en artikel 118h van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 162b van de Wet
op de expertise centra:
Bestrijding voortijdig schoolverlaten door gemeente (zoals staat in artikel 118h van
de Wet op het voortgezet onderwijs)
|
|
1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor registratie van de gegevens die het bevoegd gezag ingevolge artikel 28 heeft gemeld. Burgemeester en wethouders
dragen bovendien zorg voor een systeem van doorverwijzing naar onderwijs of arbeidsmarkt van de in artikel 118g bedoelde voortijdige schoolverlaters en voor het onderhoud
van dit systeem. Het systeem heeft mede betrekking op de gegevens waarover de gemeente
beschikt in het kader van de uitvoering van de Leerplichtwet
Staatsblad 2001 636 2 1969. Voor de uitvoering van de eerste en tweede volzin kunnen bij ministeriële
regeling nadere voorschrift en worden vastgesteld.
|
De opbouw van de vragen in de rapportage is als volgt:
-
1. Bestuurlijke organisatie en samenwerking binnen de RMC-regio
-
2. De meld- en registratiefunctie
-
3. Doorverwijsfunctie
-
4. Inzet beschikbare middelen (waaronder de RMC-Rijksbijdrage)
-
5. Terugblik behaalde resultaten bij reduceren van de uitval
-
6. Good practices (optioneel)
Het invullen van de RMC-effectrapportage
DUO stelt de in te vullen RMC-effectrapportage middels een spreadsheet rond 1 oktober
beschikbaar aan betrokkenen met het verzoek om deze voor 1 december ingevuld te retourneren.
Na een technische controle op de invulling van de rapportage, wordt de RMC-rapportage
doorgestuurd naar de directie Middelbaar Beroeps Onderwijs van het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Een aantal van de RMC-regio’s is in subregio’s
onderverdeeld. Hoewel deze rapportage in principe op de gehele regio is gericht, kan
gekozen worden voor een aparte beantwoording door subregio’s. In dat geval verzamelt
de RMC-coördinator van de gehele regio de deelrapportages en stuurt de gehele set
in.
Bij het invullen van de ‘ervaringsvragen’ in deel 1 van de vragenlijst kan men ervoor
kiezen deze te laten invullen door meerdere betrokken personen uit de regio en de
scores op een RMC-bijeenkomst te bespreken. Dat geeft een grotere betrouwbaarheid
bij de beantwoording van deze vragen.
Aan het eind van deze handleiding treft u een kort overzicht aan met relevante regelingen,
definities en afkortingen. U vult het formulier in na afloop van het studiejaar en
dient dit formulier in elk geval vóór 1 december van het lopende kalenderjaar in.
Gevraagd wordt naar de gegevens over het aflopende of zojuist afgelopen studiejaar,
hier verder aangeduid met ‘verslagperiode’. De financiële gegevens betreffen de budgetten
van het lopende kalenderjaar.
1. Basisgegevens
Deze vraag wordt door elke RMC-regio ingevuld.
Op het titelblad vult u de naam van de RMC-regio in en de datum. De volgende vraag
betreft de contactgegevens van de RMC-coördinator.
Naam en nummer RMC-regio
|
|
Naam wethouder
|
|
Naam contactpersoon
|
|
Functie
|
|
Adres
|
|
Postcode
|
|
Plaats
|
|
Telefoonnummer
|
|
E-mailadres
|
|
Bestuurlijke organisatie en samenwerking binnen de RMC-regio
Vraag 1 heeft betrekking op de wettelijke taken van de RMC-contactgemeente van de
RMC-regio zoals die in artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel
118h van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 162b van de Wet op de expertisecentra
benoemd zijn.De colleges van burgemeester en wethouders in een regio wijzen uit hun midden een
contactgemeente aan. Deze aanwijzing wordt onverwijld gemeld aan onze Minister. Burgemeester
en wethouders van de contactgemeente vervullen coördinerende taken met het oog op
het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten. In dat verband:
a. maken zij afspraken met scholen, instellingen en organisaties over de inzet en verantwoordelijkheid bij
het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten;
b. dragen zij zorg voor de totstandkoming van een regionaal netwerk van die scholen, instellingen en organisaties;
c. organiseren en coördineren zij de melding, registratie en doorverwijzing.
|
1A. Bestuurlijke organisatie
In vraag 1A wordt gevraagd naar de bestuurlijke overleggen die binnen de RMC-regio
plaatsvinden. Hierbij dient u tevens in te gaan op de rol die de RMC-wethouder speelt
in deze overleggen.
Tabel 1A Bestuurlijke organisatie
|
Antwoord
|
1.
|
Welke bestuurlijke overleggen worden er georganiseerd binnen uw RMC-regio? Noem bij
elk overleg ook welke partijen hiervoor uitgenodigd worden. (Max. 75 woorden)
|
|
2.
|
Wat is de rol van de wethouder van de RMC contactgemeente in de bestuurlijke overleggen?
(Max. 50 woorden)
|
|
1B. Omvang netwerk
Bij vraag 1B geeft u aan of alle gemeenten in de RMC-regio deelnemen aan het regionale
netwerk. Als dit niet het geval is, geeft u aan welke gemeenten niet deelnemen en
wat de redenen daarvoor zijn. Bij vraag 2 en 3 geeft u aan of alle vo-scholen en mbo-instellingen
in de RMC-regio deelnemen aan het regionale netwerk. Als dit niet het geval is, geeft
u aan welke scholen of instellingen niet deelnemen en wat de redenen daarvoor zijn.
Bij vraag 1B wordt gevraagd naar de reikwijdte en de kwaliteit van het beoogde regionale
netwerk. Bij vraag 1E heeft u vrije ruimte om zo nodig uw antwoorden toe te lichten.
Tabel 1B
|
|
Antwoord
|
1
|
a. Nemen alle gemeenten in uw RMC-regio actief deel aan het RMC-netwerk?
|
|
b. Zo nee, welke niet?
|
|
c. Wat is de reden dat de onder b genoemde gemeenten niet meewerken?
|
|
2
|
a. Nemen alle vo-scholen gevestigd in uw RMC-regio actief deel aan het RMC-netwerk?
|
|
b. Zo nee, welke niet?
|
|
c. Wat is de reden dat de onder b genoemde vo-scholen niet meewerken?
|
|
3
|
a. Nemen alle mbo-instellingen die volgens de regels van het vsv-convenant 2012–2015
moeten participeren in de RMC-regio actief deel aan het RMC-netwerk?
|
|
b. Zo nee, welke niet?
|
|
|
c. Wat is de reden dat de onder b genoemde mbo-instellingen niet meewerken?
|
|
1C. De RMC-functie: samenwerking met verschillende partijen
Bij vraag 1C wordt gevraagd naar de reikwijdte en de kwaliteit van het beoogde regionale
netwerk. Bij vraag 1E heeft u vrije ruimte om zo nodig uw antwoorden toe te lichten.
Tabel 1C
|
|
Antwoord
|
Antwoordmogelijkheden
|
1
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de vo-scholen?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
2
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de mbo-instellingen die belangrijk zijn in de RMC-regio?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
3
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de relevante particuliere onderwijsinstellingen
in de RMC-regio?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
4
|
Hoe ervaart u de samenwerking met OCW (bijvoorbeeld het vsv-accountmanagement)?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
5
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de gemeentelijke bureaus Leerplicht in uw RMC-regio
(met name op het gebied van 16- en 17-jarigen)?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
6
|
Zijn er afspraken gemaakt over de kwalificatieplicht van 16- en 17-jarigen in uw RMC-regio?1
|
|
1. Ja
2. Nee
|
7
|
Hoe ervaart u de samenwerking met jeugdhulpverlening?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
8
|
Hoe ervaart u de samenwerking met het (lokale en regionale) bedrijfsleven (voor arbeidsplaatsen,
beroepsvormende stages en andere stages)?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
9
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de gemeentelijke sociale dienst?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
10
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de justitiële keten (politie, reclassering en veiligheidshuis)?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
11
|
Hoe ervaart u de samenwerking met het UWV?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
12
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de wethouder van de RMC-contactgemeente en met belangrijke
wethouders van andere gemeenten?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
13
|
Hoe ervaart u de samenwerking op bestuurlijk niveau in de RMC-regio?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
14
|
Hoe ervaart u de samenwerking op de werkvloer tussen de instanties in de RMC-regio?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
15
|
Hoe ervaart u de samenwerking tussen de subregio’s (indien van toepassing)?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
16
|
Hoe ervaart u de samenwerking met de belangrijkste aangrenzende RMC-regio(’s)?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
17
|
Is er binnen uw RMC-regio sprake van een sluitende aanpak (waarbij alle jongeren in
beeld zijn)?
|
|
1. Ja
2. Nee
|
18
|
Met welke partijen mist u de samenwerking en wilt u in de toekomst meer gaan samenwerken?
(Max. 50 woorden)
|
|
1 Hoewel de kwalificatieplicht niet onder de wettelijke verplichting van de RMC-regio
valt, stelt het ministerie u deze vraag in verband met het beschikbaar stellen van
13 miljoen euro voor de kwalificatieplicht via de RMC beschikbaar is gesteld.
1D. De RMC-functie: het maken van afspraken in het netwerk
Met het regionale netwerk moet een aantal taken worden vervuld (zie vraag 1B). Naast
het tot stand brengen van het regionale netwerk moeten er ook afspraken met elkaar
worden gemaakt over de inzet en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden
van voortijdig schoolverlaten.
Tabel 1D
|
|
Antwoord
|
Antwoordmogelijkheden
|
1
|
In hoeverre slaagt uw RMC-regio erin om tot een breed gedeelde analyse van de vsv-problematiek
in de regio te komen?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
2
|
In hoeverre slaagt uw RMC-regio erin om concrete werkafspraken te maken met scholen,
mbo-instellingen en organisaties over hun inzet bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaten?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
3
|
In hoeverre slaagt uw RMC-regio erin om met elkaar regelmatig de voortgang op ieders
inzet te monitoren?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
4
|
In hoeverre slaagt uw RMC-regio erin om elkaar aan te spreken op achterblijvende inzet
of achterblijvende resultaten?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
5
|
In hoeverre slaagt uw RMC-regio erin om de inzet van de financiële middelen (onder
andere de middelen voor het Regionaal Programma Voortijdig Schoolverlaten) achteraf
te evalueren?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
1E. Knelpunten en succesfactoren in het regionale netwerk
In onderstaande tabel beschrijft u de knelpunten en belemmerende factoren alsook de
succesfactoren die u ervaart bij het uitoefenen van de RMC-functie (in vergelijking
met het vorige rapportagejaar). U kunt (enkele van) uw antwoorden op de vragen 1B
tot en met 1D toelichten bij deze vraag. Ook kunt u hier aangeven aan welke ondersteuning
van het vsv-accountmanagement van het ministerie van OCW u behoefte heeft. U heeft
maximaal 200 woorden in elk tekstvak voor de beantwoording van deze open vraag.
Tabel 1E
Welke knelpunten en belemmerende factoren ervaart u binnen uw regionale netwerk? (Tot
maximaal 200 woorden)
|
|
Welke factoren dragen bij aan successen binnen uw regionale netwerk? (Tot maximaal
200 woorden)
|
|
2. De meld- en registratiefunctie
Deze vraag betreft jongeren van 18 tot 23 jaar, conform de wettelijke opdracht van
de RMC. Zoals in de inleiding aangegeven, moet de RMC-regio een aantal taken vervullen.
Daaronder valt ook het organiseren en coördineren van registratie van voortijdig schoolverlaters.
In het verleden was het verzamelen van informatie over aantallen voortijdig schoolverlaters
en hun achtergrondkenmerken een belangrijke taak van de RMC-regio. Met de inzet van
BRON als basis voor het bepalen van het aantal voortijdig schoolverlaters heeft deze
taak een andere invulling gekregen. Met de komst van BRON en het Digitaal Verzuimloket
als instrumenten heeft de RMC-regio de verantwoordelijkheid voor de regionale informatievoorziening
behouden. De RMC-regio behoort te stimuleren en te coördineren dat partners tijdig
en accuraat BRON en het Digitaal Verzuimloket invullen en gebruiken. Daarnaast moet
de RMC-regio gebruik maken van mogelijk andere nuttige informatiebronnen. Het doel
hiervan is dat ‘iedere jongere in beeld is’.
Met ‘tijdig’ wordt in onderstaande vragen bedoeld dat de wettelijke termijnen of gemaakte
afspraken worden nageleefd en de RMC-trajectbegeleiders geen hinder ondervinden bij
hun werk door een trage aanlevering van informatie door scholen.
Tabel 2 Meld- en registratiefunctie
|
|
Antwoord
|
Antwoordmogelijkheden
|
1
|
Melden de vo-scholen in uw RMC-regio ongeoorloofd verzuim van 18-plussers tijdig via
het Digitaal Verzuimloket?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
2
|
Melden de mbo-instellingen in uw RMC-regio ongeoorloofd verzuim van 18-plussers tijdig
via het Digitaal Verzuimloket?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
3
|
Maken de RMC-trajectbegeleiders in de praktijk gebruik van de gegevens uit het Digitaal
Verzuimloket?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
4
|
Is het aantal meldingen van 18-plussers in het Digitaal Verzuimloket te verwerken
met de gegeven RMC-capaciteit?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
5
|
Geven de vo-scholen in uw RMC-regio tijdig de uitschrijvingen van 18-plussers zonder
startkwalificatie door in BRON?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
6
|
Geven de mbo-instellingen in uw RMC-regio tijdig uitschrijvingen van 18-plussers zonder
startkwalificatie door in BRON?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
7
|
Maken de RMC-trajectbegeleiders in de praktijk gebruik van de gegevens van 18-plussers
uit BRON (via de P-leveringen van DUO)?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
8
|
Hoe is de beschikbaarheid voor de RMC-trajectbegeleiders van andere relevante informatiebronnen?
|
|
1. Onvoldoende
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
|
9
|
Welke informatiebronnen zijn niet toegankelijk of mist u? (Tot maximaal 50 woorden)
|
|
10
|
Maken de RMC-trajectbegeleiders in de praktijk gebruik van andere gegevensbronnen
zoals de SUWI-gegevens/Mens Centraal? Zo ja, welke bronnen zijn dat? (Tot maximaal
50 woorden)
|
|
11
|
Is er binnen uw RMC-regio een meldprotocol?
|
|
1. Ja
2. Nee
|
3. Doorverwijsfunctie
Een belangrijke taak van de RMC-functie is om individuele jongeren die zonder startkwalificatie
het onderwijs hebben verlaten terug te leiden naar school, werk of een combinatie
daarvan.
Ook vraag 3 gaat over de jongeren van 18 tot 23 jaar in begeleidingstrajecten onder
verantwoordelijkheid van de RMC-functie (dat wil zeggen begeleidingstrajecten die
niet onder verantwoordelijkheid van het UWV, mbo-instellingen of andere organisaties
staan). Dit sluit aan bij de wettelijke opdracht van de RMC-functie zoals genoemd
in de inleiding van dit formulier. De trajectbegeleiding begint met contact zoeken
met jongeren op basis van beschikbare informatie. Vervolgens kunnen er intakegesprekken
plaatsvinden welke al dan niet leiden tot één of meerdere vervolggesprekken en daaraan
gerelateerde activiteiten van RMC-trajectbegeleiders
Met deze vraag wil het ministerie van OCW een beeld krijgen van de omvang van het
werk dat de RMC-functie op dit terrein verricht. Worden er voldoende jongeren bereikt
en worden er voldoende trajecten met een goed resultaat afgesloten? Deze vraag dient
hoofdzakelijk voor de onderlinge benchmark van RMC-regio’s en voor een beoordeling
van het verloop van de inzet over de jaren heen. Daarnaast moet het inzicht geven
in de ondersteunende taken die ten behoeve van de school worden verricht als bijdrage
bij het voorkomen van uitval.
In tabel 3A.1 wordt gevraagd naar het aantal opgestarte trajecten met jongeren die
in de verslagperiode voor het eerst in contact komen met de RMC. Het gaat hier expliciet om jongeren die naar aanleiding
van de P-leveringen van DUO in beeld zijn gekomen. Trajecten die zijn gestart naar
aanleiding van signalen via andere kanalen worden opgenomen in tabel 3A.2. Op deze
manier wordt (het verloop van) het aantal trajecten in kaart gebracht dat curatief
(na uitschrijving, tabel 3A.1) en preventief (voor uitschrijving, 3A.2) is ingezet.
De drie percentages bij de vraag naar de tijdspanne tussen de vermelding in de P-leveringen
van DUO en het intakegesprek, moeten gezamenlijk optellen tot 100%.
Tabel 3A.1 Het opstarten van begeleidingstrajecten n.a.v. P-leveringen
|
|
aantal
|
|
1.
|
Hoeveel jongeren zijn gedurende het verslagjaar voor het eerst benaderd met de vraag of een begeleidingstraject nodig en/of gewenst was?
|
|
|
2.
|
Met hoeveel van deze jongeren is er daadwerkelijk een intake gevoerd?
|
|
|
3.
|
Hoeveel gesprekken zijn er in het kader van de intake met deze jongeren gevoerd?
|
|
|
4.
|
Van alle jongeren met wie een intakegesprek is gevoerd, hoeveel tijd verstreek tussen
de vermelding van de jongere in de P-leveringen van DUO en het intakegesprek?
|
minder dan 2 weken
|
|
%
|
tussen 2 en 4 weken
|
|
%
|
meer dan 4 weken
|
|
%
|
5.
|
Met hoeveel jongeren is na het gevoerde intakegesprek een begeleidingstraject gestart?
|
|
|
6.
|
Met hoeveel van deze jongeren is het begeleidingstraject gedurende het verslagjaar
beëindigd?
|
|
|
In tabel 3A.2 wordt gevraagd naar het aantal opgestarte trajecten met jongeren die
in de verslagperiode voor het eerst in contact komen met de RMC. Het gaat hier expliciet om jongeren die naar aanleiding
van signalen via andere kanalen dan de P-leveringen van DUO in beeld zijn gekomen.
Het kan hier dus zowel gaan om jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling
als jongeren die al uitgeschreven zijn. Hoewel dit buiten de wettelijke taak van de
RMC-functie valt, moet deze vraag inzicht geven in de ondersteunende taken die ten
behoeve van de school worden verricht als bijdrage bij het voorkomen van uitval. De
drie percentages bij de vraag naar de tijdspanne tussen eerste signaal en het intakegesprek,
moeten gezamenlijk optellen tot 100%.
Tabel 3A.2 Het opstarten van begeleidingstrajecten n.a.v. signalen anders dan de P-leveringen
|
|
Aantal
|
|
1.
|
Hoeveel jongeren zijn gedurende het verslagjaarvoor het eerst benaderd met de vraag of een begeleidingstraject nodig en/of gewenst was?
|
|
|
2.
|
Hoeveel van de jongeren genoemd onder 1 stonden op dat moment nog ingeschreven bij
een onderwijsinstelling?
|
|
|
3.
|
Hoelang hebben de jongeren zonder inschrijving geen onderwijs gevolgd?
|
Jongeren die minder dan 1 schooljaar geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 1 tot 2 schooljaren geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 2 tot 3 schooljaren geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 3 tot 4 schooljaren geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 4 schooljaren of langer geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
4.
|
Met hoeveel van de jongeren genoemd onder 1 is daadwerkelijk een intake gevoerd?
|
|
|
5.
|
Hoeveel gesprekken zijn er in het kader van de intake met deze jongeren gevoerd?
|
|
|
6.
|
Van alle jongeren met wie een intakegesprek is gevoerd, hoeveel tijd verstreek tussen
het eerste signaal en het intakegesprek?
|
minder dan 2 weken
|
|
%
|
tussen 2 en 4 weken
|
|
%
|
meer dan 4 weken
|
|
%
|
7.
|
Met hoeveel van deze jongeren is na het gevoerde intakegesprek een begeleidingstraject
gestart?
|
|
|
8.
|
Met hoeveel van deze jongeren is het begeleidingstraject gedurende het verslagjaar
beëindigd?
|
|
|
In tabel 3B wordt gevraagd naar het aantal jongeren dat in het jaar voorafgaand aan
het verslagjaar in begeleiding is genomen en van wie het traject gedurende het verslagjaar
doorloopt.
Tabel 3B ‘continuerende’ voortijdig schoolverlaters
|
|
Aantal
|
|
1.
|
Van hoeveel jongeren die in het verslagjaar in begeleiding waren is het begeleidingstraject
in het vorige verslagjaar gestart?
|
|
|
2.
|
Hoeveel van de jongeren genoemd onder 1 stonden op dat moment nog ingeschreven bij
een onderwijsinstelling?
|
|
|
3.
|
Hoelang hebben de jongeren zonder inschrijving geen onderwijs gevolgd?
|
Jongeren die minder dan 1 schooljaar geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 1 tot 2 schooljaren geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 2 tot 3 schooljaren geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 3 tot 4 schooljaren geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
|
|
Jongeren die 4 schooljaren of langer geen onderwijs hebben gevolgd
|
|
|
4.
|
Met hoeveel van de jongeren genoemd onder 1 is daadwerkelijk een intake gevoerd?
|
|
|
5.
|
Hoeveel gesprekken zijn er in het kader van de intake met deze jongeren gevoerd?
|
|
|
6.
|
Van alle jongeren met wie een intakegesprek is gevoerd, hoeveel tijd verstreek tussen
het eerste signaal en het intakegesprek?
|
minder dan 2 weken
|
|
%
|
tussen 2 en 4 weken
|
|
%
|
meer dan 4 weken
|
|
%
|
7.
|
Met hoeveel van deze jongeren is na het gevoerde intakegesprek een begeleidingstraject
gestart?
|
|
|
8.
|
Met hoeveel van deze jongeren is het begeleidingstraject gedurende het verslagjaar
beëindigd?
|
|
|
In tabel 3C.1 wordt gevraagd naar het aantal ‘recidiverende’ voortijdig schoolverlaters.
Dit zijn jongeren die in het verslagjaar zijn benaderd met de vraag of een begeleidingstraject
nodig en/of gewenst was, en in eerdere verslagjaren ook in een begeleidingstraject
hebben gezeten (maar van wie het traject is afgerond voor de start van het verslagjaar).
Het gaat hier niet om de jongeren die bedoeld worden bij de vraag over ‘continuerende’
voortijdig schoolverlaters. Het gaat hier expliciet om jongeren die in beeld zijn
gekomen op basis van de P-leveringen van DUO. Trajecten die zijn gestart naar aanleiding
van signalen via andere kanalen worden opgenomen in tabel 3C.2.
Tabel 3C.1 ‘recidiverende’ voortijdig schoolverlaters n.a.v. P-leveringen
|
|
Aantal
|
|
1.
|
Hoeveel van de jongeren die gedurende het verslagjaar zijn benaderd met de vraag of
een begeleidingstraject nodig en/of gewenst was, hebben in eerdere verslagjaren in
een begeleidingstraject gezeten dat is afgerond voor de start van het verslagjaar?
|
|
|
2.
|
Met hoeveel van deze jongeren is er daadwerkelijk een intakegesprek gevoerd?
|
|
|
3.
|
Hoeveel gesprekken zijn er in het kader van de intake met deze jongeren gevoerd?
|
|
|
4.
|
Van alle jongeren met wie een intakegesprek is gevoerd, hoeveel tijd verstreek tussen
de vermelding van de jongere in de P-leveringen van DUO en het intakegesprek?
|
minder dan 2 weken
|
|
%
|
tussen 2 en 4 weken
|
|
%
|
meer dan 4 weken
|
|
%
|
5.
|
Met hoeveel van deze jongeren is na het gevoerde intakegesprek een begeleidingstraject
gestart?
|
|
|
6.
|
Met hoeveel van deze jongeren is het begeleidingstraject gedurende het verslagjaar
beëindigd?
|
|
|
In tabel 3C.2 wordt gevraagd naar jongeren die in het verslagjaar zijn benaderd met
de vraag of een begeleidingstraject nodig en/of gewenst was, en in eerdere verslagjaren
ook in een begeleidingstraject hebben gezeten (maar van wie het traject is afgerond
voor de start van het verslagjaar). Het gaat hier niet om de jongeren die bedoeld
worden bij de vraag over ‘continuerende’ voortijdig schoolverlaters. Het gaat hier
expliciet om gevallen naar aanleiding van signalen anders dan de P-leveringen van
DUO.
Tabel 3C.2 ‘recidiverende’ voortijdig schoolverlaters n.a.v. signalen anders dan P-leveringen
|
|
Aantal
|
|
1.
|
Hoeveel van de jongeren die gedurende het verslagjaar zijn benaderd met de vraag of
een begeleidingstraject nodig en/of gewenst was, hebben in eerdere verslagjaren in
een begeleidingstraject gezeten dat is afgerond voor de start van het verslagjaar?
|
|
|
2.
|
Hoeveel van deze jongeren waren op dat moment nog ingeschreven bij een onderwijsinstelling?
|
|
|
3.
|
Met hoeveel van de jongeren genoemd onder 1 is er daadwerkelijk een intakegesprek
gevoerd?
|
|
|
4.
|
Hoeveel gesprekken zijn er in het kader van de intake met deze jongeren gevoerd?
|
|
|
5.
|
Van alle jongeren met wie een intakegesprek is gevoerd, hoeveel tijd verstreek tussen
het eerste signaal en het intakegesprek?
|
minder dan 2 weken
|
|
%
|
tussen 2 en 4 weken
|
|
%
|
meer dan 4 weken
|
|
%
|
6.
|
Met hoeveel van deze jongeren is na het gevoerde intakegesprek een begeleidingstraject
gestart?
|
|
|
7.
|
Met hoeveel van deze jongeren is het begeleidingstraject gedurende het verslagjaar
beëindigd?
|
|
|
Tabel 3D vormt een weergave van alle begeleidingstrajecten en de beëindiging daarvan,
per categorie voortijdig schoolverlater. De kolommen ‘Totaal aantal begeleidingstrajecten’
en ‘Aantal beëindigd’ worden automatisch ingevuld met de eerder gegeven informatie.
Tabel 3D Begeleidingstrajecten per categorie
|
Totaal aantal begeleidingstrajecten
|
Aantal beëindigd
|
1.
|
Opgestarte begeleidingstrajecten n.a.v. P-leveringen
|
|
|
2.
|
Opgestarte begeleidingstrajecten n.a.v. signalen
anders dan de P-leveringen
|
|
|
3.
|
‘continuerende’ voortijdig schoolverlaters
|
|
|
4.
|
‘recidiverende’ voortijdig schoolverlaters n.a.v. P-
leveringen
|
|
|
5.
|
‘recidiverende’ voortijdig schoolverlaters n.a.v.
signalen anders dan P-leveringen
|
|
|
Tabel 3E gaat over het aantal afgeronde begeleidingstrajecten binnen het verslagjaar.
Onder een begeleidingstraject wordt méér verstaan dan alleen een intakegesprek. Geef
bij vraag 1 per waarde aan om hoeveel jongeren het gaat. Bij vraag 2 maakt u een keuze
uit de keuzemogelijkheden.
Tabel 3E Afgeronde begeleidingstrajecten in verslagjaar
|
|
Aantal
|
1.
|
Hoe lang zaten de jongeren, van wie het begeleidingstraject is afgerond, in een begeleidingstraject?
|
minder dan 1 maand
|
|
tussen 1 en 6 maanden
|
|
meer dan 6 maanden
|
|
|
|
|
keuzemogelijkheid
|
2.
|
Hoelang volgt u de herplaatste jongeren?
|
1. niet
|
|
2. minder dan een maand
|
3. 1 tot 3 maanden
|
4.
|
langer dan 3 maanden
|
|
In tabel 3F noteert u de bestemming van de jongeren na beëindiging van het begeleidingstraject.
Tabel 3F Bestemming na beëindiging begeleidingstraject
1.
|
Hoeveel jongeren zijn naar een erkende voltijd opleiding gegaan (ook particulier)?
|
|
2.
|
Hoeveel jongeren zijn een combinatietraject gaan volgen (leren/werken, BBL)?
|
|
3.
|
Hoeveel jongeren zijn aan het werk gegaan zonder zicht op een startkwalificatie?
|
|
4.
|
Hoeveel jongeren zijn geplaatst in een instelling voor intramurale (jeugd-)zorg, een
opvangvoorziening, intensief hulpverleningstraject of een penitentiaire inrichting?
|
|
5.
|
Hoeveel jongeren hebben het begeleidingstraject beëindigd zonder reguliere dagbesteding?
|
|
6.
|
Hoeveel jongeren zijn uit de RMC-regio verhuisd of anderszins niet meer traceerbaar?
|
|
7.
|
Hoeveel jongeren hebben een overige bestemming?
|
|
Tabel 3G gaat over jongeren van 17 jaar oud die door de RMC-functie worden opgepakt.
De RMC-functie is gericht op jongeren van 18 tot 23 jaar. Uit praktijk blijkt echter
dat vaak ook jongeren die nog 17 jaar zijn maar binnen afzienbare tijd 18 jaar worden
al door de RMC-functie in begeleiding worden genomen. Deze vraag brengt die jongeren
in beeld.
Tabel 3G Jongeren van 17 jaar oud
|
|
aantal
|
1.
|
Hoeveel jongeren van 17 zijn gedurende het verslagjaar benaderd met de vraag of een
begeleidingstraject nodig en/of gewenst was?
|
|
2.
|
Hoeveel van de jongeren genoemd onder 1 stonden op dat moment nog ingeschreven bij
een onderwijsinstelling?
|
|
3.
|
Met hoeveel van de jongeren genoemd onder 1 is daadwerkelijk een intake gevoerd?
|
|
4.
|
Met hoeveel jongeren is na het gevoerde intakegesprek een begeleidingstraject gestart?
|
|
In tabel 3H kunt u in algemene termen opmerkingen kwijt die specifiek zijn voor uw
regio (bijvoorbeeld over de achtergrond van jongeren die in begeleiding komen, de
trends in omvang van de doelgroep of een verschuiving in de bestemming van jongeren
van wie het begeleidingstraject is afgerond).
Tabel 3H Aanvullende opmerkingen (Max 200 woorden)
|
4. Inzet beschikbare middelen (waaronder de RMC-Rijksbijdrage)
Gemeenten kunnen diverse financiële bronnen (deels) bestemmen voor het begeleiden
van jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie. Daarnaast is in 2008 structureel
13 miljoen euro verdeeld over alle RMC-regio’s voor de uitvoering van de kwalificatieplicht
voor jongeren van 16 en 17 jaar. Mogelijk heeft de RMC-functie deze middelen doorgegeven
aan gemeenten, mogelijk heeft de RMC zelf de beschikking over dit budget gehouden.
In tabel 4A wordt gevraagd naar een indicatie van alle budgetten waarmee de RMC-functie
wordt uitgevoerd in het lopende kalenderjaar.
Tabel 4A
|
|
Antwoord
|
Antwoordmogelijkheden
|
1
|
Zet de RMC-functie financiële middelen in uit het Regionaal Programma Voortijdig Schoolverlaten
(voorheen de plusmiddelen en de programmagelden) voor het begeleiden van jongeren
tot 23 jaar zonder startkwalificatie?
|
|
1. nee
2. ja, minder dan 10% van de totale middelen
3. ja, tussen de 10 en 25% van de totale middelen
4. ja, meer dan 25% van de totale middelen
|
2
|
Zet de RMC-functie financiële middelen in uit de Decentralisatie-uitkering Jeugd ten
behoeve van overbelaste jongeren voor het begeleiden van jongeren tot 23 jaar zonder
startkwalificatie?
|
|
1. nee
2. ja, minder dan 10% van de totale middelen
3. ja, tussen de 10 en 25% van de totale middelen
4. ja, meer dan 25% van de totale middelen
|
3
|
Zet de RMC-functie middelen in uit het budget dat structureel beschikbaar wordt gesteld
voor de uitvoering van de kwalificatieplicht voor jongeren van 16 en 17 jaar?
|
|
1. nee
2. ja, minder dan 10% van de totale middelen
3. ja, tussen de 10 en 25% van de totale middelen
4. ja, meer dan 25% van de totale middelen
|
4
|
Zet de RMC-functie financiële middelen uit overige bronnen in voor het begeleiden
van jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie? Zo ja, Welke? Hoeveel procent van
de totale middelen omvatten deze bronnen?
|
|
5
|
Worden de financiële middelen waarover de RMC-functie bezit verdeeld onder de afzonderlijke
gemeenten binnen de regio?
|
|
1. nee
2. ja, tussen de 0 en 25% van de totale middelen
3. ja, tussen de 25 en 50% van de totale middelen
4. ja, tussen de 50 en 75% van de totale middelen
5. ja, tussen de 75 en 100% van de totale middelen
|
6
|
Heeft de RMC-functie in het lopende kalenderjaar meer of minder financiële middelen
tot zijn beschikking in vergelijking met het vorige kalenderjaar (op basis van toegekende
budgetten)?
|
|
1.een reductie van meer dan 10%
2. een reductie van minder dan 10%
3. ongeveer hetzelfde
4. een stijging van minder dan 10%
5. een stijging van meer dan 10%
|
In tabel 4B wordt gevraagd naar de besteding van het totale budget uit verschillende
bronnen waar de RMC-functie over beschikt in het lopende kalenderjaar. Het gaat hier
om een globale onderverdeling. Een beleidsmatige beoordeling van de besteding van
de middelen volstaat bij de beantwoording van deze vraag. U kunt per categorie invullen
hoeveel euro u besteedt, het percentage middelen volgt dan automatisch. Onder de tabel
vindt u een toelichting op de gehanteerde begrippen en categorieën.
Let op: tot 2013 werd in de RMC-effectrapportage alleen gevraagd naar een onderverdeling
van de Rijksmiddelen (RMC-budget en kwalificatiemiddelen) nu wordt gevraagd naar het
totale budget waar de RMC-functie over beschikt, om zo inzichtelijk te maken hoeveel
middelen aan de diverse activiteiten van de RMC-functie worden besteed.
Tabel 4B Inzet middelen
|
|
in euro’s
|
%
|
A.
|
Coördinatie
|
|
|
B.
|
Administratieve ondersteuning/Registratie/ICT
|
|
|
C.
|
Trajectbegeleiding
|
|
|
D.
|
Projecten voor uitgevallen jongeren
|
|
|
E.
|
Projecten ter voorkoming van uitval
|
|
|
F.
|
Versterking leerplicht / kwalificatieplicht
|
|
|
G.
|
Reservering vorig jaar
|
|
|
H.
|
Anders, namelijk…
|
|
|
Totaal
|
|
|
Eventuele toelichting
(Tot maximaal 200 woorden)
|
|
-
A. Coördinatie = het tot stand brengen van samenwerking op bestuurlijk-, beleids- en
uitvoerend niveau ter vermindering en voorkoming van voortijdig schoolverlaten en
het organiseren van een sluitende aanpak in de melding, registratie en doorverwijzing
van voortijdig schoolverlaters.
-
B. Administratieve ondersteuning/registratie/ICT = administratieve verwerking van meldingen,
herplaatsing en uitschrijving en de voorzieningen die daarvoor nodig zijn.
-
C. Trajectbegeleiding = inzet voor de reguliere begeleiding van individuele jongeren
terug naar school en/of werk.
-
D. Projecten voor uitgevallen jongeren = groepsactiviteiten voor uitgevallen jongeren
met als doel terugleiden naar school en/of werk.
-
E. Projecten ter voorkoming van uitval = groepsactiviteiten voor jongeren met als doel
het voorkomen van uitval.
-
F. Versterking leerplicht/kwalificatieplicht = inzet gericht op het versterken van de
structuur ter bevordering van de leerplicht en het doen naleven van de kwalificatieplicht
voor 16- en 17-jarigen. Dit kan bijvoorbeeld vorm krijgen door extra leerplichtambtenaren,
scholing, informatievoorziening of regionalisering.
-
G. Reservering = indien u dit jaar een deel van de rijksbijdrage hebt gereserveerd voor
een specifieke uitgave in de toekomst, kunt u dit hier aangeven. Indien u deze verslagperiode
een eerder gereserveerd bedrag inzet, kunt u dat aangeven door een negatief bedrag
op reservering in te vullen.
-
H. Anders, namelijk ... = indien u RMC-gelden inzet voor andere zaken, dan kunt u dat
hier invullen.
In tabel 4C wordt ten eerste gevraagd naar het aantal fte’s van RMC-medewerkers. Vervolgens
wordt bij punt 2 gevraagd naar het aantal fte’s aan RMC-medewerkers dat zich bezighoudt
met het begeleiden van individuele jongeren. Begeleiding kan allerlei vormen hebben,
van een telefoontje of mailtje tot een intensieve gesprekscyclus. Een fulltime medewerker die voor 70% trajectbegeleiding doet en voor 20% bezig is
met preventieve projecten en 10% coördinatie, telt bij punt 2 voor 0,7 fte mee.
Naast het begeleiden van individuele jongeren heeft een RMC-regio ook projecten, zowel
voor reeds uitgevallen jongeren als ter preventie van uitval. Het betreft alle werkzaamheden
die direct of indirect gericht zijn op groepen jongeren, gefinancierd uit het totale budget waar de RMC-regio over beschikt. Punt
3 betreft de gezamenlijke inzet op preventieve projecten (gericht op jongeren die
nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling, maar die dreigen uit tevallen)
en de projecten voor reeds uitgevallen jongeren. Gevraagd wordt naar een inschatting
van de fte-inzet per inhoudelijk type project.Een fulltime medewerker die voor 70% werkt voor individuele jongeren, 20% voor het
uitvoeren van een verzuimproject en 10% in coördinatie, telt op dit punt in deze tabel
mee voor 0,2 fte.
Tabel 4C Inzet personele middelen
|
fte
|
1
|
Hoeveel fte aan medewerkers heeft uw RMC-regio ter beschikking?
|
|
2
|
Hoeveel fte zet uw RMC-regio in op het begeleiden van individuele jongeren (18-plus)?
|
|
3
|
Hoe is de fte-inzet per inhoudelijk type project?
|
|
|
a. Overgang vmbo-mbo
|
|
|
b. Loopbaanoriëntatie en -begeleiding
|
|
|
c. De aanpak van verzuim (bijvoorbeeld spreekuren)
|
|
|
d. Overige inhoudelijke projecten: ...
|
|
5. Terugblik behaalde resultaten bij reduceren van de uitval
Bij vraag 5 wordt u gevraagd kort te reflecteren op de behaalde resultaten uit het
vorige verslagjaar conform de OCW-cijfers voor de regio met betrekking tot de aanpak
van voortijdig schoolverlaters. In artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
staan de taken van de contactgemeente van de RMC-regio. Het zevende lid van dit artikel
stelt de verplichting om terug te kijken op behaalde resultaten in vergelijking met
de streefcijfers.
Artikel 8.3.2, zevende lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs:
De gemeenteraden in een regio stellen streefcijfers vast voor de in die regio te behalen
resultaten. Burgemeester en wethouders van de contactgemeente stellen mede namens
de andere gemeenten in de regio jaarlijks een effectrapportage vast waarin zowel de streefcijfers als de bereikte resultaten zijn aangegeven en waarin afwijkingen worden toegelicht.
|
Betrek in uw antwoord de behaalde resultaten in relatie tot de regionale streefcijfers
en de landelijke normen op basis van de definitieve cijfers over het vorig schooljaar.
Daarnaast wordt u gevraagd de uitvalpercentages op de verschillende onderdelen (mbo
1, mbo 2, mbo 3/4) te behandelen.
Hoe kijkt u terug op de behaalde resultaten van het vorige verslagjaar (ook in relatie
tot de normen en op de verschillende onderdelen)?
Welke factoren hebben bijgedragen aan het behaalde resultaat (rol van de convenanten)?
Wordt de werkwijze binnen uw regio naar aanleiding van behaalde resultaten gewijzigd?
|
|
6. Good practices (optioneel)
In onderstaande tabel kunt u optioneel twee ‘good practices’ vermelden. U kunt hierbij denken aan voorbeelden over de door
u gevoerde aanpak. Deze good practices kunnen worden opgenomen in de projectbank op
www.aanvalopschooluitval.nl. OCW is met name geïnteresseerd in projecten met bijzondere samenwerkingspartners
en/of met een nieuwe inhoudelijke invalshoek en/of een project dat grondig geëvalueerd
is.
Good practices projecten
|
|
1.
|
|
Naam project:
|
|
Doel project:
|
|
Inhoud project: (maximaal 200 woorden)
|
|
Betrokkenen:
|
|
Resultaten: (maximaal 200 woorden)
|
|
Good practices projecten
|
|
2.
|
|
Naam project:
|
|
Doel project:
|
|
Inhoud project: (maximaal 200 woorden)
|
|
Betrokkenen:
|
|
Resultaten: (maximaal 200 woorden)
|
|
Definities en omschrijvingen
1. Scholen
Tot de scholen op de onderscheiden sectoren kunnen worden gerekend:
-
• Scholen in de vo-sector
-
• Scholen voor speciaal voortgezet onderwijs
-
• Scholen voor regulier voortgezet onderwijs (waaronder praktijkonderwijs)
-
• Instellingen in de BVE-sector. Volgens artikel 1.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs
vallen hieronder roc’s, aoc’s en vakinstellingen
2. Voortijdig schoolverlater
Het begrip voortijdig schoolverlater is in het kader van de RMC-functie gedefinieerd
als degene:
-
a. die de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt,
-
b. die niet in het bezit is van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
of hoger algemeen voortgezet onderwijs dan wel een diploma van een opleiding als bedoeld
in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
en
-
c. die-het onderwijs aan de school gedurende een aaneengesloten periode van ten minste een
maand of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere periode zonder geldige reden
niet meer volgt, of-bij de school wordt uitgeschreven of van de school wordt verwijderd.
Voor de afbakening van het begrip voortijdig schoolverlater zijn daarmee de volgende
vier elementen van belang:
-
1) maximum leeftijdsgrens: tot 23 jaar. In deze rapportage wordt als ondergrens 18 jaar gehanteerd, tenzij
expliciet wordt aangegeven dat het om een andere leeftijdscategorie gaat.
-
2) minimum opleidingsgrens: Het niveau van de startkwalificatie is gedefinieerd als een diploma van tenminste
havo, vwo of mbo niveau 2. Er is evenmin sprake van een voortijdig schoolverlater
in geval van uitstroom uit het onderwijs met een diploma op een hoger gelegen niveau.
Hoewel jongeren met een getuigschrift praktijkonderwijs of een diploma assistent-opleiding (niveau 1) niet aan de voornoemde opleidingsgrens (van het in algemene zin wenselijk
geachte niveau 2 of hoger) van de startkwalificatie voldoen, worden zij niet gerekend tot de groep voortijdig schoolverlatersmits zij een plek op de arbeidsmarkt hebben. Deze individuele uitstromers moeten wel worden gemeld en, na aanvullende actie om te bepalen of ze wel of niet aan het werk
zijn, wel worden geregistreerd.
Jongeren met een getuigschrift praktijkonderwijs of diploma op mbo niveau 1 worden
wel gerekend tot de groep vsv'ers wanneer zij niet werkzaam zijn op grond van een aanstelling
of arbeidsovereenkomst en moeten worden geregistreerd en gevolgd door de RMC-functie.
Het doel (en einde) van eventuele begeleiding voor deze groep jongeren is niet het
behalen van een startkwalificatie, maar het werkzaam zijn op grond van een aanstelling
of arbeidsovereenkomst.
Jongeren die het praktijkonderwijs zonder getuigschrift of een assistent-opleiding
zonder diploma verlaten en zich niet meer inschrijven voor een andere opleiding worden
uiteraardwelgerekend tot voortijdig schoolverlaters en dienen te worden meegeteld bij de relevante
tabellen: voor deze jongeren is ook nadere actie geboden.
-
3) geen inschrijving bij een onderwijsinstelling: Voortijdig schoolverlater = voortijdig
onderwijsverlater. Een voortijdig schoolverlater is feitelijk een voortijdig onderwijsverlater:
na de uitschrijving is geen sprake van een nieuwe aansluitende inschrijving bij een
onderwijsinstelling. Leerlingen die bijvoorbeeld na het behalen van een vmbo- of mavodiploma
zich niet meer inschrijven voor een vervolgopleiding, worden gerekend tot de groep
voortijdig schoolverlaters.
-
4) wel een inschrijving, maar langdurig afwezig. Als een ingeschreven leerling gedurende
een aaneengesloten periode van tenminste 1 maand het onderwijs niet meer volgt.
Er is geen sprake van voortijdig schoolverlaten in geval van overstap naar een andere
opleiding binnen een scholengemeenschap en evenmin in het geval van overstap naar
een andere school: als de uitschrijving en inschrijving op elkaar aansluiten is er
immers geen sprake van voortijdig ónderwijs verlaten. Er hoeft dan dus ook geen registratie in het kader van de RMC-functie plaats te vinden. Voortijdig schoolverlaters
die afkomstig zijn uit het voortgezet speciaal onderwijs (zmok) en het praktijkonderwijs
dienen in het kader van de RMC-functie te worden geregistreerd, ongeacht het feit
of geconstateerd is dat een minimum startkwalificatie of assistent-opleiding niet
binnen bereik van de betreffende jongere ligt.
3. Studiejaar of schooljaar
Een schooljaar, ook wel genoemd studiejaar, is de periode van 1 augustus van een jaar
t/m 31 juli van het volgende jaar.
4. Werk
Onder de opvatting van werk bij herplaatsing wordt omwille van eenduidigheid de CBS
definitie voor werkzame beroepsbevolking gehanteerd. Conform deze definitie wordt
de situatie bedoeld waarin de jongere 12 uur of meer per week betaald werk heeft.
5. Preventie
Onder preventie verstaan we activiteiten bedoeld om schooluitval te voorkomen en die
gericht zijn op jongeren die nog ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling maar
die risico lopen uit te vallen.
6. ‘Continuerende’ voortijdig schoolverlaters
Jongeren waarvan het begeleidingstraject het vorig verslagjaar nog niet was afgerond
en dus ook dit verslag jaar nog in dit traject zaten.
7. ‘Recidiverende’ voortijdig schoolverlaters
Jongeren die in het verslagjaar zijn benaderd met de vraag of een begeleidingstraject
nodig en/of gewenst was, en in eerdere verslagjaren ook in een begeleidingstraject
hebben gezeten. Het gaat hier niet om de jongeren bedoeld bij de definitie ‘continuerende’
voortijdig schoolverlaters.
Lijst van afkortingen
BRON
|
Basisregistratie Onderwijs
|
bve
|
beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
|
DUO
|
Dienst Uitvoering Onderwijs
|
EVC
|
Eerder verworven competenties
|
havo
|
hoger algemeen voortgezet onderwijs
|
mavo
|
middelbaar algemeen voortgezet onderwijs
|
mbo
|
middelbaar beroepsonderwijs
|
OCW
|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
|
RMC-functie
|
Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten
|
roc
|
Regionaal Opleidingencentrum
|
so
|
speciaal onderwijs
|
vmbo
|
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
|
vo
|
Voortgezet Onderwijs
|
vso
|
voortgezet speciaal onderwijs
|
vsv
|
voortijdig schoolverlaten
|
vsv’er
|
voortijdig schoolverlater
|
vwo
|
voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
|
wvo
|
Wet op het Voortgezet Onderwijs
|
BIJLAGE C. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.4 VAN DE REGELING REGIONALE AANPAK VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
EN PRESTATIESUBSIDIE VOOR HET VOORTGEZET ONDERWIJS
Vaststelling RMC-regio’s
Regio 1: Oost-Groningen
Bellingwedde, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde, Pekela, Oldambt, Menterwolde.
Regio 2: Noord-Groningen-Eemsmond
Appingedam, Bedum, Delfzijl, Loppersum, Winsum, Eemsmond, De Marne.
Regio 3: Centraal en Westelijk Groningen
Groningen, Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Slochteren, Ten Boer,
Zuidhorn.
Regio 4: Friesland Noord
Ameland, Boarnsterhim, Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen,
Het Bildt, Kollumerland c.a., Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Menameradiel, Schiermonnikoog,
Terschelling, Vlieland.
Regio 5: Zuid-West Friesland
De Friese Meren, Littenseradiel, Súdwest Fryslân.
Regio 6: Friesland-Oost (‘de Friese Wouden’)
Achtkarspelen, Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland, Tytjerksteradiel,
Weststellingwerf.
Regio 7: Noord- en Midden Drenthe
Aa en Hunze, Assen, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo.
Regio 8: Zuid-Oost Drenthe
Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen.
Regio 9: Zuid-West Drenthe
Hoogeveen, Meppel, Westerveld, De Wolden.
Regio 10: IJssel-vecht
Dalfsen, Hardenberg, Hattem, Heerde, Kampen, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland,
Zwartewaterland, Zwolle.
Regio 11: Stedendriehoek
Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Olst-Wijhe, Voorst, Zutphen.
Regio 12: Twente
Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo(O), Hof van
Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden.
Regio 13: Achterhoek
Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude
IJsselstreek, Winterswijk.
Regio 14: Arnhem/Nijmegen
Arnhem, Beuningen, Druten, Duiven, Groesbeek, Heumen, Lingewaard, Millingen a.d. Rijn,
Mook en Middelaar, Nijmegen, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Ubbergen,
Westervoort, Wijchen, Zevenaar.
Regio 15: Rivierenland
Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neerijnen, Neder-Betuwe, Tiel,
West Maas en Waal, Zaltbommel.
Regio 16: Eem en Vallei
Amersfoort, Baarn, Barneveld, Bunschoten, Ede, Leusden, Nijkerk, Renswoude, Rhenen,
Scherpenzeel, Soest, Veenendaal, Wageningen, Woudenberg.
Regio 17: Noordwest-Veluwe
Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Zeewolde.
Regio 18: Flevoland
Almere, Dronten, Lelystad, Noord-Oostpolder, Urk.
Regio 19: Utrecht
Bunnik, De Bilt, De Ronde Venen, Houten, IJsselstein, Lopik, Montfoort, Nieuwegein,
Oudewater, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Vianen, Wijk bij Duurstede,
Woerden, Zeist.
Regio 20: Gooi en Vechtstreek
Blaricum, Bussum, Eemnes, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp, Wijdemeren.
Regio 21: Agglomeratie Amsterdam
Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam/Volendam, Haarlemmermeer,
Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad,
Zeevang.
Regio 22: West-Friesland
Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Stede Broec.
Regio 23: Kop van Noord-Holland
Den Helder, Harenkarspel, Hollands Kroon, Schagen, Texel, Zijpe.
Regio 24: Noord-Kennemerland
Alkmaar, Bergen (NH), Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk,
Schermer, Uitgeest.
Regio 25: West-Kennemerland
Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Heemskerk, Heemstede, Velsen,
Zandvoort.
Regio 26: Zuid-Holland-Noord
Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Kaag en Braassem, Noordwijk, Noordwijkerhout,
Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Zoeterwoude.
Regio 27: Zuid-Holland-Oost
Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Boskoop, Gouda, Nieuwkoop, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen,
Nederlek, Ouderkerk, Rijnwoude, Zuidplas, Bodegraven-Reeuwijk.
Regio 28: Haaglanden/Westland
Delft,’s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk,
Wassenaar, Westland, Zoetermeer.
Regio 29: Rijnmond
Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland,
Goedereede, Hellevloetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Middelharnis,
Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen, Westvoorne.
Regio 30: Zuid-Holland-Zuid
Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom,
Hardinxveld-Giessendam, Hendrik Ido Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw Lekkerland,
Oud Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik, Zwijndrecht.
Regio 31: Oosterschelde Regio
Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Tholen.
Regio 32: Walcheren
Middelburg, Veere, Vlissingen.
Regio 33: Zeeuwsch-Vlaanderen
Hulst, Sluis, Terneuzen.
Regio 34: West-Brabant
Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Geertruidenberg, Drimmelen,
Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Steenbergen, Rucphen, Werkendam,
Woensdrecht, Woudrichem, Zundert.
Regio 35: Midden-Brabant
Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk.
Regio 36: Noord-Oost-Brabant
Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, ’s-Hertogenbosch, Heusden,
Landerd, Maasdonk, Mill en St. Hubert, Oss, Schijndel, St. Anthonis, St. Michielsgestel,
St. Oedenrode, Uden, Veghel, Vught.
Regio 37: Zuidoost-Brabant
Asten, Bergeyk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo,
Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen c.a., Oirschot, Reusel-De Mierden,
Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre.
Regio 38: Gewest Limburg-Noord
Beesel, Bergen, Echt-Susteren, Gennep, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Nederweert,
Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray, Weert.
Regio 39: Gewest Zuid-Limburg
Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht,
Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg
aan de Geul, Voerendaal.
TOELICHTING
Algemene toelichting
Inleiding
Voortijdig schoolverlaten (vsv), oftewel het verlaten van school zonder diploma op
minimaal het niveau van een startkwalificatie (een diploma havo, vwo of mbo-2) op
zak, is een groot maatschappelijk probleem. Jongeren zonder startkwalificatie zijn
vaker werkloos, ontvangen vaker een uitkering, maken meer gebruik van zorg en komen
vaker in aanraking met justitie dan jongeren met een startkwalificatie. Om die reden
staat sinds 2002 het bestrijden van vsv hoog op de politieke agenda en is vanaf 2008
de aanpak geïntensiveerd door het sluiten van convenanten tussen rijk en gemeenten,
scholen en onderwijsinstellingen in de RMC-regio’s. Voor de uitvoering van de convenanten
werd subsidie verstrekt aan gemeenten en onderwijsinstellingen. Deze convenanten waren
bedoeld als tijdelijke maatregel en zijn met ingang van 1 januari 2016 afgelopen.
De aanpak heeft ruim acht jaar gewerkt en succes gehad. Verlieten in 2002 nog jaarlijks
71.000 jongeren het onderwijs zonder startkwalificatie, in het schooljaar 2014–2015
was dat teruggebracht naar 24.451, een reductie van 65%. Hiermee was ook de doelstelling
van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers per jaar gerealiseerd. Maar ook 25.000 nieuwe schoolverlaters
per jaar is nog steeds zorgelijk. Het kabinet heeft daarom besloten de succesvolle
vsv-aanpak de komende vier jaar voort te zetten en financieel te blijven ondersteunen.
Doelstelling en doelgroep
Evenals in voorgaande jaren richt de aanpak zich primair op het voorkómen van uitval
onder jongeren van 12 tot23 jaar in het vo en mbo. Daartoe is een nieuwe, scherpere
doelstelling geformuleerd van maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers in het schooljaar 2019/2020.
Maar de aanpak kent ten opzichte van de voorgaande periode ook nieuwe elementen. Uit
analyse van het vsv-beleid van de afgelopen jaren is gebleken dat er extra aandacht
nodig is voor specifieke groepen jongeren. Niet alleen om uitval onder deze groepen
te voorkomen, maar ook om jongeren die al eerder zijn uitgevallen terug naar het onderwijs
te begeleiden. Ook is het van belang om jongeren voor wie een startkwalificatie niet
haalbaar blijkt, zo goed mogelijk te begeleiden naar de arbeidsmarkt of vormen van
dagbesteding. Het kabinet wil de regionale samenwerking dusdanig versterken en verbreden
dat er een sluitend regionaal vangnet ontstaat waarbinnen elke jongere een toekomstperspectief
wordt geboden. Om die reden wordt de doelstelling van de vsv-aanpak verbreed; naast
het voorkomen van schooluitval wordt expliciet aandacht gegeven aan jongeren in een
kwetsbare positie, ook indien zij niet in staat zijn een startkwalificatie te behalen.
Ook voor jongeren die reeds in een vorig schooljaar zonder startkwalificatie de school
verlieten (zogenaamde oud vsv’ers) wordt in de vervolgaanpak expliciet aandacht gevraagd.
Daarnaast worden er meer partijen bij de aanpak betrokken; om een sluitend regionaal
vangnet te kunnen vormen worden partijen uit het arbeidsmarktdomein en het zorgdomein
betrokken, en om jongeren in een kwetsbare positie zo goed mogelijk te begeleiden
worden scholen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro)
betrokken.
Regionale aanpak – gezamenlijke verantwoordelijkheid
Deze regeling beoogt gemeenten, scholen en onderwijsinstellingen te ondersteunen bij
de vormgeving en uitvoering van hun regionale vervolgaanpak vsv. Het kabinet streeft
er nadrukkelijk naar deze regionale aanpak de komende periode structureel te verankeren
in de regio, net zoals de vsv-aanpak in voorgaande jaren bij de individuele instellingen
is verankerd. Om dit proces van verankering te stimuleren wordt in de vervolgaanpak
meer verantwoordelijkheid bij de regio’s zelf gelegd. Zo bepalen zij zelf hun regionaal
programma’s, bestaat er binnen de vastgelegde kaders meer bestedingsvrijheid en worden
geen convenanten meer met het ministerie afgesloten. De regionale aanpak is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van de contactschool (namens de onderwijsinstellingen) en de
RMC-contactgemeente (namens de regio-gemeenten). Om deze partijen bij de vormgeving
van het regionaal programma en de besluitvorming over de besteding van de beschikbare
middelen een gelijkwaardige positie te geven, wordt in de toekomst mogelijk gemaakt
dat naast het deel van de middelen ten behoeve van het regionaal programma aan de
contactschool, ook middelen aan de contactgemeente worden toegekend. Partijen besluiten
dan gezamenlijk over de aanwending van deze delen en daarmee over de inhoud van het
regionaal programma.
Samenhang met andere regelingen
Deze regeling regelt de toekenning van regionale middelen aan de contactschool. Met
de regionale middelen kunnen voorzieningen en maatregelen worden bekostigd die verbeterde
samenwerking tussen de onderwijsinstellingen, gemeenten en andere partijen beogen.
Daarnaast ontvangen vo-scholen en mbo-onderwijsinstellingen ook vsv-middelen op grond
van de Regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo en de Regeling resultaatafhankelijke
bekostiging vsv mbo.
Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten voor de instellingen. OCW heeft deze gevolgen in kaart gebracht met behulp
van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten. Daarnaast baseert
OCW de vaststelling van de administratieve lasten op de ervaringen met de aanpak van
voortijdig schoolverlaten zoals deze de afgelopen acht jaar heeft gefunctioneerd.
Deze aanpak wordt in grote lijnen voortgezet; de inschatting is dan ook dat de administratieve
lasten nagenoeg hetzelfde blijven.
Ten aanzien van de incidentele administratieve lasten voor individuele instellingen
gaat het om de volgende handelingen in informatieverplichtingen:
Ten aanzien van de incidentele administratieve lasten voor het aanvraagformulier voor
de contactscholen in de RMC-regio gaat het om de volgende handelingen in informatieverplichtingen:
-
– Coördinatie totstandkoming regionale analyse
-
– Coördinatie van de inhoudelijke onderbouwing van de subsidieaanvraag en invullen aanvraagformulier
-
– Formele afstemming subsidieaanvraag met RMC-contactgemeente
-
– Subsidieaanvraag indienen (digitaal) bij de minister (aanvraagformulier en regionaal
programma).
-
– Coördinatie financiële verantwoording richting de minister.
Contactscholen zijn vrij in hoe zij de taken waartoe zij op grond van hun coördinatiefunctie
verplicht zijn, invullen. Bij de berekening van administratieve lasten is uitgegaan
van de taken die zij minimaal moeten uitvoeren. In totaal vormen de administratieve
lasten ongeveer 0,5% van de totale subsidie.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gebruikt.
De meeste begrippen komen overeen met de begripsbepalingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Met het begrip jongeren in een kwetsbare positie wordt gedoeld op jongeren uit het praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs,
vmbo-basis- en kaderberoepsgerichte leerweg en jongeren in leerwerktrajecten, de entreeopleiding
die doorstromen naar vervolgonderwijs of uitstromen uit het onderwijs. Zij zijn kwetsbaar
bij de overstap naar vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. Die overstap behoeft daarom
extra begeleiding. En ook wanneer de overstap naar vervolgonderwijs niet gemaakt wordt
is het belangrijk dat de jongeren goed in beeld zijn en waar nodig worden ondersteund
op hun weg naar de arbeidsmarkt of dagbesteding. Die specifieke ondersteuning is veelal
de verantwoordelijkheid van andere partijen maar de RMC-functie is bij uitstek in
een positie ervoor te zorgen dat de jongeren in beeld zijn en bij de juiste partijen
onder de aandacht worden gebracht, opdat geen jongere tussen wal en schip valt.
Artikel 1.2
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing op de subsidieverstrekking
op grond van deze regeling, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4 en 6.
Dit betekent dat onder meer de bepalingen over de begrotingsvoorwaarde (artikel 1.4
van de Kaderregeling), de meldingsplicht (artikel 5.7 van de Kaderregeling) en de
inlichtingenplicht (artikel 5.11 van de Kaderregeling) ook gelden voor de ontvanger
van een subsidie op grond van deze regeling.
Artikel 2.1
De subsidie wordt verstrekt aan contactscholen voor de uitvoering van maatregelen
uit het regionaal programma die een van de volgende doelen beogen te realiseren:
-
(i) de schooluitval onder jongeren van 12 tot 23 in vo en mbo nog verder terug te dringen
naar landelijk maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers in het schooljaar 2019-2020, of
-
(ii) een sluitend vangnet te creëren voor jongeren in een kwetsbare positie opdat alle
jongeren, ook wanneer zij geen startkwalificatie kunnen halen, een goed toekomstperspectief
kan worden geboden, of
-
(iii) het in de RMC-regio in beeld brengen en waar nodig door de gemeente dan wel de onderwijsinstelling
in de betreffende RMC-regio ondersteunen van voortijdig schoolverlaters die in een
eerder schooljaar het onderwijs hebben verlaten.
Daarnaast is in dit artikel bepaald dat, in afwijking van artikel 3.2, tweede lid,
van de Kaderregeling, ook activiteiten die voor de aanvraag zijn verricht voor subsidie
in aanmerking kunnen komen. Het betreft activiteiten die zijn verricht in het studiejaar
201-2017, dus vanaf 1 augustus 2016.
Artikel 2.2
Om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van deze regeling, dienen scholen,
onderwijsinstellingen en gemeenten binnen een RMC-regio een gezamenlijk regionaal
programma op te stellen. Het regionaal programma is gebaseerd op een regionale analyse
waarin de omvang van de doelgroepen, de regionale problematiek en de effecten van
maatregelen tot nu toe inzichtelijk zijn gemaakt. Het regionaal programma bevat alle
maatregelen die gedurende het programma worden ingezet, de middelen die aan de maatregelen
worden toegekend en de wijze waarop tijdens de uitvoering van het programma de resultaten
worden gemonitord en eventueel worden bijgestuurd. De contactgemeente (namens de onder
de regio vallende gemeenten) en de contactschool (namens de onder de regio vallende
scholen en onderwijsinstellingen) bepalen gezamenlijk het regionaal programma, inclusief
alle maatregelen en de inzet van op grond van deze regeling beschikbare regionale
middelen. De regionale aanpak dient tenminste één plusvoorziening te bevatten – een
voorziening om overbelaste jongeren ten gevolge van een cumulatie van problematiek,
tijdelijk extra ondersteuning te bieden teneinde uitval te voorkomen. Maatregelen
en middelen komen ten gunste van de regio.
Anders dan in voorgaande jaren wordt er geen convenant meer opgesteld tussen het ministerie
van OCW en de betrokken scholen en onderwijsinstellingen en gemeenten binnen de RMC-regio.
Betrokken partijen binnen de regio kunnen ervoor kiezen om aanvullende afspraken omtrent
de samenwerking en/of het verdelen van middelen te maken en deze op te nemen in een
samenwerkingsovereenkomst. Bijvoorbeeld als het gaat om aanvullende afspraken met
pro- en vso-scholen, partijen uit het arbeidsmarktdomein of zorgdomein. Het sluiten
van een samenwerkingsovereenkomst wordt aangeraden, maar is niet meer verplicht.
Artikel 2.3
De taken en verantwoordelijkheden van de contactschool blijven ongewijzigd ten opzichte
van ‘Aanval op Schooluitval’ (2008-2016). Inzet van middelen die de contactschool
ontvangt behoeven ook de instemming van de contactgemeente.
Een van de verantwoordelijkheden van de contactschool is het geven van uitvoering
aan de afspraken in het regionaal programma over de besteding van de subsidie die
wordt verstrekt op grond van hoofdstuk 2. De verantwoording van de subsidie geschiedt
in de jaarverslaglegging overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
Artikel 2.4
De contactschool ontvangt subsidie voor de uitvoering van de maatregelen uit het regionaal
programma vsv. Dit artikel bepaalt het maximale bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt
gesteld. Contactschool en contactgemeente beslissen gezamenlijk over de maatregelen
die opgenomen worden in het regionaal programma. Het subsidieplafond voor het deel
dat aan de contactscholen wordt uitgekeerd is lager is dan in voorgaande jaren. Teneinde
de samenwerking tussen de contactgemeente en contactschool te bevorderen zal in de
toekomst namelijk een deel van de regionale middelen die voorheen uitsluitend aan
de contactscholen verstrekt werden middels een specifieke uitkering aan de contactgemeenten
uitbetaald gaan worden.
Artikel 2.5
Op grond van deze subsidieregeling ontvangt de contactschool een subsidie voor de
uitvoering van het regionaal programma.
Het budget wordt onder de regio’s verdeeld als volgt: elke regio ontvangt een vast
bedrag van € 100.000; het resterend budget wordt vervolgens verdeeld naar verhouding
van het aandeel dat de regio voorheen ontving uit het voormalige budget voor de plusvoorzieningen,
dat was berekend op grond van het aantal leerlingen woonachtig in armoedeprobleemcumulatiegebieden.
Dit komt neer op 87,17% van het bedrag dat de regio in voorgaande jaren ontving ten
behoeve van plusvoorzieningen.
De contactschool en de RMC-contactgemeente bepalen samen het regionaal programma.
Artikel 2.6
In dit artikel 2.6 is opgenomen dat de subsidieaanvraag bestaat uit een regionaal
programma en een volledig ingevuld aanvraagformulier zoals opgenomen in bijlage A
bij deze regeling. Hierbij wordt afgeweken van artikel 3.1 van de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS, dat een andere wijze van aanvragen voorschrijft.
De aanvraag en bijbehorende documenten kunnen uitsluitend per e-mail bij DUO worden
ingediend. Daartoe dient het ingevulde en ondertekende aanvraagformulier gescand te
worden (minimaal 300 dpi) en met bijbehorende documenten gestuurd te worden aan gegevens.indienen@duo.nl,
met de vermelding ‘VSV 2017–2020’ in de onderwerpregel.
Artikel 2.7
Subsidieaanvragen kunnen vanaf inwerkingtreding van deze regeling worden ingediend
(via gegevens.indienen@duo.nl). De volledige aanvraag moet uiterlijk 15 oktober 2016
door de minister zijn ontvangen. DUO zal na 15 oktober 2016 alleen volledige subsidieaanvragen
beoordelen. Wanneer een aanvraag onvolledig of onvolkomen is, wordt de aanvrager eenmalig
in de gelegenheid gesteld de aanvraag te herstellen (artikel 4:5 van de Algemene wet
bestuursrecht). Een herstelde aanvraag dient zo snel mogelijk maar uiterlijk voor
het einde van de aanvraagperiode te worden ingediend. De aanvraag wordt in behandeling
genomen vanaf de dag waarop deze volledig is ingediend. Mocht een herstelde aanvraag
na 15 oktober 2016 worden ingediend, kan de minister deze aanvraag afwijzen.
Dit regionaal programma heeft een looptijd van vier jaar en gaat van start met ingang
van studiejaar 2016–2017. De contactschool ontvangt de middelen jaarlijks in november
van het betreffende studiejaar (voor het studiejaar 2016–2017 eenmalig in december
2016). Net zoals bij de aanpak van voortijdig schoolverlaten zoals die tot 2016 bestond,
vindt ook nu 100% bevoorschotting plaats.
Artikel 2.8
De subsidie is bedoeld voor de uitvoering van regionale vsv maatregelen. De contactschool
en contactgemeente stellen samen het regionaal programma op. Het regionaal programma
wordt voor de komende vier jaar vastgesteld. De subsidie dient daarom uiterlijk in
2020 te zijn besteed.
Artikel 2.9 Verantwoording
Contactscholen hoeven, los van hun algemene verplichting voor de jaarverslaggeving,
geen bijzondere verantwoording af te leggen over de besteding van de subsidie.
Artikel 2.10 Meldingsverplichting
De subsidie is een vaststaand bedrag voor de komende vier jaar. Op grond van dit artikel
is de minister de bevoegd om bij wijzigingen in de samenstelling van de RMC-regio
het subsidiebedrag hierop aan te passen.
Artikel 3.2
De RMC-contactgemeenten van de regio’s ontvangen, net als in de voorgaande fase, een
specifieke uitkering voor de uitvoering van de RMC-taken (op grond van deze regeling
Regionale aanpak vsv). Hiervoor is landelijk € 32,6 miljoen beschikbaar. Het betaalritme
blijft ongewijzigd, namelijk jaarlijks in februari en september. De verdeelsleutel
blijft ongewijzigd en is vastgelegd in het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie
voortijdig schoolverlaten.
Artikel 3.3
Op grond van artikel 8.3.2, zevende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs dienen
de burgemeester en wethouders van de RMC-contactgemeente jaarlijks een effectrapportage
vast te stellen waarin zowel de streefcijfers als de bereikte resultaten zijn aangegeven
en waarin afwijkingen worden toegelicht. In bijlage B bij deze regeling is opgenomen
dat de jaarlijkse effectrapportage is, net als in voorgaande jaren, voor 1 december
van het jaar volgend op het studiejaar waarop deze betrekking heeft, wordt ingediend
bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.
Artikel 3.4
In bijlage C bij deze regeling worden de RMC-regio’s vastgesteld en worden de gemeenten
aangewezen die deel uitmaken van deze regio’s, conform artikel 1, van het Besluit
regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten. Sinds de inwerkingtreding
van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor
het voortgezet onderwijs in 2012 is de regio-indeling een aantal malen gewijzigd.
Het meest recente verzoek betreft het verzoek van de gemeente Uitgeest. Deze gemeente,
die nu onderdeel uitmaakt van RMC-regio 25: West- Kennemerland, heeft besloten om
een samenwerking aan te gaan met de gemeenten Bergen, Castricum en Heiloo (hierna:
BUCH). Deze gemeenten maken deel uit van RMC-regio 24: Noord-Kennemerland. Er is een
ambtelijk fusietraject ingezet en de gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH
is in oprichting en zal per 1 januari 2017 effectief zijn. In lijn met deze ontwikkeling
zal de gemeente Uitgeest, na overleg met de RMC-contactgemeenten Alkmaar en Haarlem,
met ingang van 1 januari 2017 voor de uitvoering van de RMC functie en de aanpak van
voor- en vroegtijdig schoolverlaten, uittreden uit de RMC regio 25: West-Kennemerland
en toetreden tot de RMC regio 24: Noord-Kennemerland.
Artikel 4.1
De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het
voortgezet onderwijs wordt ingetrokken, omdat deze vervangen wordt door deze regeling
en de Regeling resultaatafhankelijke bekostiging vo vsv.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker