Mandaatbesluit BZK 2016

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Wonen en Rijksdienst;

Gelet op de artikelen 10:3, 10:9 en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 22, vierde lid, en 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2011;

besluiten

vast te stellen het navolgende Mandaatbesluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. ministerie:

het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel de Minister voor Wonen en Rijksdienst, afhankelijk van het beleidsterrein;

c. diensthoofd:

een directeur-generaal of de Nationaal Commissaris Digitale Overheid;

d. directeur:

de leidinggevende werkzaam binnen een in het Organisatiebesluit BZK 2016 genoemd dienstonderdeel die rechtstreeks ressorteert onder de secretaris-generaal, een directeur-generaal of de Nationaal Commissaris Digitale Overheid;

e. mandaat:

de bevoegdheid om namens de Minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen;

f. werkterrein:

de taken van de betreffende functionaris en zijn dienstonderdeel overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2016 en de daarop berustende bepalingen;

g. SG-Cluster:

de directies Concernondersteuning, Koninkrijksrelaties, Financieel-economische Zaken, Constitutionele Zaken en Wetgeving, de staf van de Chief Information Officer BZK en BZK Flex;

h. BZK Kern:

het directoraat-generaal Bestuur en Wonen, het directoraat-generaal Overheidsorganisatie en het SG-Cluster.

Artikel 1.2

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van:

  • a. volmacht om namens de Minister voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging om namens de Minister handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

HOOFDSTUK 2. UITZONDERINGEN MANDAAT

Artikel 2.1

Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

  • a. het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;

  • b. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door de Minister of de secretaris-generaal is genomen;

  • c. het beslissen op een beroepschrift;

  • d. het instellen van een agentschap bij het ministerie;

  • e. het oprichten van een rechtspersoon;

  • f. het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;

  • g. het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;

  • h. het vaststellen van de organisatie van het ministerie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;

  • i. het uitoefenen van de op grond van departementale regelgeving aan de Minister voorbehouden bevoegdheden met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken;

  • j. het instellen van een adviescommissie of klachtencommissie waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van het ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de Minister, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;

  • k. het benoemen en ontslaan van departementale vertrouwenspersonen;

  • l. het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;

  • m. het definitief buiten invordering stellen dan wel kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;

  • n. het definitief vaststellen van een sectorale arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvoor de Minister verantwoordelijk is;

  • o. een stuk dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door de Minister behoort te worden genomen.

Artikel 2.2

Mandaat wordt evenmin verleend met betrekking tot stukken bestemd voor:

  • a. de Koning;

  • b. de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) en daaruit gevormde onderraden en commissies;

  • c. de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van uit de Kamers gevormde commissies;

  • d. een minister of een staatssecretaris;

  • e. de Raad van State (van het Koninkrijk);

  • f. de Algemene Rekenkamer;

  • g. de Nationale ombudsman;

  • h. de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • i. de Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • j. de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • k. de besturen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • l. buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of een staatssecretaris,

tenzij het een stuk betreft van louter informatieve of administratieve aard, dan wel het een aangelegenheid betreft van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.

HOOFDSTUK 3. SECRETARIS-GENERAAL

§ 1. Mandaat secretaris-generaal

Artikel 3.1

Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die, gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal, behoren tot het werkterrein van de secretaris-generaal.

Artikel 3.2

Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van de functionarissen en organisatieonderdelen van het ministerie, met uitzondering van de taken van het Bureau Algemene Bestuursdienst, genoemd in het Organisatiebesluit BZK 2016;

  • b. het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • c. het vaststellen van de formatie van het ministerie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;

  • d. het rechtstreeks leiding geven aan de diensthoofden en overige rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen, voor zover ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst niet anders is bepaald;

  • e. het nader vaststellen van de inrichting van het ministerie;

  • f. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • g. het beslissen op bezwaarschriften, met inbegrip van de personele bezwaren, anders dan bedoeld in artikel 5.4, onder a;

  • h. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • i. het behandelen van klachten ingevolge een wettelijke regeling met betrekking tot klachtrecht, waarover door een commissie wordt gerapporteerd of geadviseerd;

  • j. het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • k. personele beheersbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • l. de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het ministerie op grond van de geldende wet- en regelgeving;

  • m. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het ministerie is betrokken;

  • n. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • o. het beslissen op bezwaarschriften tegen de door de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst genomen besluiten met betrekking tot aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

  • p. de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften tegen namens de Minister genomen besluiten met betrekking tot de uitvoering van de begroting voor Koninkrijksrelaties, met uitzondering van besluiten die door de Minister of de secretaris-generaal zijn genomen;

  • q. het wijzigen van bijlage 1 van dit besluit.

§ 2. Beperkingen mandaat secretaris-generaal

Artikel 3.3
  • 1. Het mandaat van de secretaris-generaal is niet van toepassing op:

    • a. beslissingen ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, voor zover deze samenhangen met de taken van het Bureau Algemene Bestuursdienst, genoemd in het Organisatiebesluit BZK 2016;

    • b. de bevoegdheden die zijn toegedeeld aan het bestuur en de voorzitter van de huurcommissie;

    • c. het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot personele beheersbeslissingen op grond van het Mandaatbesluit Colleges financieel toezicht.

  • 2. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen op het terrein van ICT boven de 10 miljoen euro inclusief BTW per (meerjarige) verplichting heeft de secretaris-generaal volmacht samen met het betreffende diensthoofd.

§ 3. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 3.4
  • 1. De secretaris-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De secretaris-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.

  • 3. De secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van deze paragraaf, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Artikel 3.5

De secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 3.4, derde lid, beschreven situatie, na advies van de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Concernondersteuning.

Artikel 3.6
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal worden diens taken uitgeoefend door het diensthoofd, de diensthoofden of de directeur Concernondersteuning, die bij schriftelijk besluit van de secretaris-generaal in overeenstemming met de Minister is of zijn aangewezen als plaatsvervanger.

  • 2. Bij gebreke van voornoemd besluit of bij afwezigheid van de aangewezen plaatsvervanger(s) is één van de diensthoofden, naar anciënniteit van de benoeming in de functie, met de plaatsvervanging belast.

HOOFDSTUK 4. DIENSTHOOFDEN

§ 1. Mandaat diensthoofden

Artikel 4.1

Aan het diensthoofd wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van het diensthoofd en de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen en dienstonderdelen.

Artikel 4.2
  • 1. Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van het diensthoofd in ieder geval betrekking op:

    • a. het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

    • b. het vaststellen van de capaciteitsplannen binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde formatie van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen;

    • c. het leiding geven aan de rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

    • d. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen, voor zover niet een onder het diensthoofd ressorterende functionaris als zodanig optreedt;

    • e. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

    • f. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd;

    • g. het beheer van de archiefbescheiden van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

    • h. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren die worden aangesteld bij een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel;

    • i. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein, met inbegrip van de personele bezwaren, anders dan bedoeld in artikel 5.4, onder a, en met uitzondering van die besluiten die door de Minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd zijn genomen, onverminderd artikel 4.3 en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald;

    • j. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het ministerie.

  • 2. Het eerste lid, onder a, b, d en h, is niet van toepassing op de diensthoofden van BZK Kern.

§ 2. Bijzonder mandaat diensthoofden

Artikel 4.3
  • 1. Het mandaat van de directeur-generaal Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst omvat tevens de bevoegdheid om te besluiten op aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bezwaarschriften dienaangaande.

Artikel 4.4

Het mandaat van de directeur-generaal Overheidsorganisatie omvat tevens:

  • a. de leiding van het overleg met de centrales van overheidspersoneel en de overheidswerkgevers of verenigingen van overheidswerkgevers, bedoeld in de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

  • b. de leiding van het overleg met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, genoemd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

§ 3. Beperkingen mandaat diensthoofden

Artikel 4.5

Het mandaat van het diensthoofd is niet van toepassing op:

  • a. de onderdeeloverstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

  • b. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2016;

  • c. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • d. het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • e. personele beheersbeslissingen op grond van het Besluit financiën en personeel Kabinetten van de Gouverneurs ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  • f. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • g. het optreden als bevoegd gezag als bedoeld in het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie;

  • h. het verlenen van ontslag aan een ambtenaar op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

  • i. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • j. het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van artikel 68a Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 4.6
  • 1. Het mandaat van het diensthoofd met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur Financieel-economische Zaken goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is, met een maximumbedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in de bijlage 1 van dit besluit.

  • 2. Het diensthoofd is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de Minister of de secretaris-generaal, met instemming van de directeur Financieel-economische Zaken.

  • 3. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen boven de 25 miljoen euro inclusief BTW voor DBFMO-trajecten, reguliere projecten, integrale beheercontracten en huurcontracten heeft de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf mandaat samen met de secretaris-generaal.

  • 4. Het diensthoofd legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de secretaris-generaal.

§ 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 4.7
  • 1. Het diensthoofd is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. Het diensthoofd dat leiding geeft aan een agentschap is tevens bevoegd tot het verlenen van ondermandaat voor het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied.

  • 3. Het diensthoofd kan bij toepassing van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het eerste lid, afwijken van hetgeen in dit besluit is bepaald over het mandaat van de directeur, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.7.

  • 4. Het diensthoofd is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

  • 5. Het diensthoofd kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris.

  • 6. Het verlenen van ondermandaat door het diensthoofd, niet zijnde een diensthoofd dat leiding geeft aan een agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.

Artikel 4.8

Het diensthoofd verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 4.7, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met de secretaris-generaal en na advies van de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Concernondersteuning.

Artikel 4.9
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd worden diens taken volledig uitgeoefend door het plaatsvervangend diensthoofd.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend diensthoofd geschiedt door het diensthoofd met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2016 en in overeenstemming met de secretaris-generaal.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd en het plaatsvervangend diensthoofd worden de taken van het diensthoofd bij wijze van plaatsvervanging uitgeoefend door de secretaris-generaal.

HOOFDSTUK 5. DIRECTEUREN

§ 1. Mandaat directeuren

Artikel 5.1

Aan de directeur wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de directeur en de onder de directeur ressorterende functionarissen en dienstonderdelen.

Artikel 5.2
  • 1. Onverminderd het bepaalde in dit besluit, heeft het mandaat van de directeur in ieder geval betrekking op:

    • a. het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

    • b. het leiding geven aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionarissen;

    • c. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van het desbetreffende dienstonderdeel, voor zover het diensthoofd niet als zodanig optreedt;

    • d. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het organisatieonderdeel is betrokken;

    • e. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert voor zover het een agentschap betreft;

    • f. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein met inbegrip van de personele bezwaren, anders dan bedoeld in artikel 5.4, onder a, en met uitzondering van die besluiten die door de Minister, de secretaris-generaal, het diensthoofd of de directeur zijn genomen, voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid, onder a, c en e, zijn niet van toepassing op de directeuren van BZK Kern.

§ 2. Bijzonder mandaat directeuren

Artikel 5.3

Het mandaat van de directeur Financieel-economische Zaken omvat tevens:

  • a. de uitvoering van artikel 21 van de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit taak FEZ;

  • b. het geven van instructies aan de onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de financiële bedrijfsvoering en control;

  • c. het inhoudelijk aansturen van onderdelen die zijn betrokken bij het bewaken van en adviseren over de uitvoering van de bedrijfsvoering in brede zin.

Artikel 5.4

Het mandaat van de directeur Concernondersteuning omvat tevens:

  • a. het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten met betrekking tot een personele aangelegenheid voor zover wordt besloten tot herroeping van het bestreden besluit zonder dat het bezwaar is voorgelegd aan de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden dan wel wanneer wordt besloten in afwijking van het advies van deze commissie;

  • b. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures met betrekking tot een personele aangelegenheid;

  • c. het ondertekenen van procedurele stukken in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten van of namens de Minister met betrekking tot een personele aangelegenheid;

  • d. het inschakelen van de Landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het Ministerie inzake rechtspositionele vraagstukken;

  • e. het ondertekenen van stukken met betrekking tot het voeren van de salarisadministratie bij de directie;

  • f. het aangaan van directieoverstijgende departementale (raam)overeenkomsten behorend tot de vakgebieden Personeel & Organisatie en Communicatie voor zover hier niet in wordt voorzien vanuit categoriemanagement;

  • g. de vergoeding van representatiekosten op grond van artikel 68a Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • h. het geven van vakinhoudelijke instructies aan de Personeel & Organisatieafdelingen van alle dienstonderdelen en tot het geven van advies aan managers op het gebied van Personeel & Organisatiezaken van het ministerie;

  • i. het op verzoek van het bevoegd gezag aanwijzen van bedrijfshulpverleners;

  • j. het op verzoek van het bevoegd gezag sluiten van stageovereenkomsten.

Artikel 5.5

Het mandaat van de directeur Democratie en Burgerschap omvat tevens de uitvoering van de Wet raadgevend referendum.

§ 3. Beperkingen mandaat directeuren

Artikel 5.6
  • 1. Het mandaat van de directeur is niet van toepassing op:

    • a. personele aangelegenheden ten aanzien van rechtstreeks onder de secretaris-generaal of het diensthoofd ressorterende functionarissen;

    • b. het aanstellen van een ambtenaar;

    • c. het verlenen van een gratificatie bij ambtsjubileum;

    • d. het opleggen van een disciplinaire straf;

    • e. het schorsen van een ambtenaar in zijn ambt;

    • f. het verlenen van ontslag aan een ambtenaar;

    • g. het aanwijzen van een ambtenaar als VWNW-kandidaat;

    • h. het vaststellen van beleidsregels en circulaires ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd, tenzij deze bevoegdheid in hogere regelgeving aan de desbetreffende functionaris is toegekend;

    • i. het besluiten tot een reorganisatie in de zin van de rechtspositieregeling;

    • j. het toekennen van materiële schadevergoeding vanaf € 2.500,– of immateriële schadevergoeding;

    • k. het vaststellen van de formatie van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen;

    • l. de onderwerpen genoemd in artikel 4.5.

  • 2. De beperkingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b tot en met f, zijn niet van toepassing op het mandaat van de directeur die leiding geeft aan een agentschap.

Artikel 5.7
  • 1. Het mandaat van de directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door het diensthoofd en de DG-controller goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is met een maximum bedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.

  • 2. De directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de Minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd, met instemming van de DG-Controller en binnen het vastgestelde budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld.

  • 3. De directeur legt over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan het diensthoofd.

  • 4. In afwijking van het derde lid legt de directeur binnen het SG-Cluster over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de directeur Concernondersteuning.

  • 5. In afwijking van het vierde lid legt de directeur Concernondersteuning over het door hem gevoerde financiële beheer verantwoording af aan de secretaris-generaal.

  • 6. De directeur van een agentschap is verantwoordelijk voor een kostendekkende exploitatie binnen de afspraken die hij met opdrachtgevers en de eigenaar heeft gemaakt. Voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven geldt voor de directeur een maximum bedrag per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit.

§ 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 5.8
  • 1. De directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De directeur die leiding geeft aan een agentschap is tevens bevoegd tot het verlenen van ondermandaat voor het uitoefenen van integraal management met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied.

  • 3. De directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

  • 4. De directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

  • 5. Het verlenen van ondermandaat door de directeur, niet zijnde een directeur die leiding geeft aan een agentschap, voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is enkel mogelijk aan in bijlage 1 van dit besluit genoemde onder hem ressorterende functionarissen met inachtneming van het aldaar genoemde maximumgrensbedrag per (meerjarige) verplichting.

Artikel 5.9
  • 1. De directeur verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, met uitzondering van de in artikel 5.8, vierde lid, beschreven situatie, in overeenstemming met het diensthoofd en met kennisgeving aan de directeur Concernondersteuning en de directeur Financieel-economische Zaken.

  • 2. De door de directeur gemandateerde, bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de directeur en met kennisgeving aan de directeur Concernondersteuning en aan de directeur Financieel-economische Zaken.

Artikel 5.10

De rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden zijn, voor zover door de directeur met toepassing van artikel 5.8, eerste lid, niet anders is bepaald, ten aanzien van de onder hen ressorterende functionarissen bevoegd tot:

  • a. het vaststellen van het wekelijkse werkrooster;

  • b. het verlenen van vakantieverlof;

  • c. het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

  • d. het accorderen van binnenlandse dienstreizen en daarbij gebruikte vervoermiddel;

  • e. het voeren respectievelijk de verslaglegging van het gesprek, bedoeld in artikel 71 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 5.11
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur worden diens taken volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend directeur.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend directeur geschiedt door de directeur met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2016 en in overeenstemming met het diensthoofd.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur en de plaatsvervangend directeur worden de taken van de directeur bij wijze van plaatsvervanging uitgeoefend door de leidinggevende van de directeur.

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan de plaatsvervanging van de directeur die leiding geeft aan een agentschap volledig worden uitgeoefend door de functionaris die daartoe door de directeur in overeenstemming met het diensthoofd is aangewezen.

HOOFDSTUK 6. MANDAAT RIJKSBREDE AANGELEGENHEDEN

Artikel 6.1

Het mandaat van de directeur Ambtenaar en Organisatie omvat tevens:

  • a. het centraal opdrachtgeverschap aan P-Direkt voor de uitvoering van de standaard dienstverlening;

  • b. het beheer van het budget dat in het kader van de centrale bekostiging is overgedragen.

Artikel 6.2

Het mandaat van de directeur Inkoop-, Facilitair- en Huisvestingbeleid Rijk omvat tevens:

  • a. het centraal opdrachtgeverschap aan FM Haaglanden voor de uitvoering van de standaard dienstverlening;

  • b. het beheer van het budget dat in het kader van de centrale bekostiging is overgedragen.

Artikel 6.3

  • 1. Het mandaat van de directeur Concernondersteuning omvat tevens de uitvoering van de rijksbrede inkoopcategorie Vervoer.

  • 2. Het mandaat van de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf omvat tevens de uitvoering van de rijksbrede inkoopcategorie Energie.

  • 3. Het mandaat van de CIO BZK omvat tevens de uitvoering van de rijksbrede inkoopcategorie ICT-werkomgeving Rijk.

  • 4. De directeur Concernondersteuning kan de CIO BZK en de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf instructies geven over de uitoefening van het mandaat, bedoeld in het tweede onderscheidenlijk derde lid, en inlichtingen vragen over de uitoefening dienaangaande.

Artikel 6.4

  • 1. De maximumbedragen voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven, als vermeld in bijlage 1 van dit besluit, zijn niet van toepassing op de in dit hoofdstuk verleende mandaten.

  • 2. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen boven de 25 miljoen euro inclusief BTW voor de rijksbrede inkoopcategorie Vervoer heeft de directeur Concernondersteuning mandaat samen met de secretaris-generaal.

  • 3. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen boven de 25 miljoen euro inclusief BTW voor de rijksbrede inkoopcategorie Energie heeft de directeur Rijksvastgoedbedrijf mandaat samen met de secretaris-generaal.

  • 4. Voor het aangaan van (meerjarige) verplichtingen boven de 10 miljoen euro inclusief BTW voor de rijksbrede inkoopcategorie ICT-werkomgeving Rijk heeft de CIO BZK mandaat samen met de secretaris-generaal.

HOOFDSTUK 7. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE MANDAAT

Artikel 7.1

De uitoefening van een mandaat geschiedt met inachtneming van:

  • a. algemene en bijzondere aanwijzingen van de mandaatgever ten aanzien van de uitoefening van het mandaat;

  • b. departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;

  • c. de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet 2001, de Wet op de ondernemingsraden, het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, het Besluit taak FEZ, het departementale kader voor externe inhuur, het Organisatiebesluit BZK 2016 en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

Artikel 7.2

  • 1. De uitoefening van een mandaat geschiedt binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde kaders met betrekking tot het beleid en beheer inzake de bedrijfsvoering van het ministerie.

  • 2. De uitoefening van een mandaat geschiedt met inachtneming van de departementale procedures en richtlijnen.

  • 3. Afwijking van het eerste lid ten aanzien van een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel is slechts mogelijk in overeenstemming met de secretaris-generaal, de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur van het SG-Cluster die het aangaat en wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 7.3

  • 1. De gemandateerde is verantwoordelijk voor het bijhouden van een of meer doelmatig ingerichte administraties die inzicht bieden in het door en namens de gemandateerde gevoerde financiële beheer en beheer van niet-geldelijke zaken op grond van diens mandaat.

  • 2. De directeur Financieel-economische Zaken is bevoegd om de administraties, bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken ten behoeve van de uitvoering van taken behorende tot hun werkterrein.

Artikel 7.4

  • 1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van mandaat vindt plaats op de volgende wijze:

    De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

    namens deze,

    (handtekening)

    (naam)

    (aanduiding functie gemandateerde)

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een beslissing inzake wonen en rijksdienst als volgt ondertekend:

    De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

    namens deze,

    (handtekening)

    (naam)

    (aanduiding functie gemandateerde)

  • 3. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van volmacht wordt de aanduiding van de Minister voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.

  • 4. Bij ondertekening van besluiten en stukken door een plaatsvervanger wordt de handtekening voorafgegaan door: b/a.

Artikel 7.5

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de Minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd over de doorverlening van zijn mandaat.

HOOFDSTUK 8. BEHEER

Artikel 8.1

  • 1. De directeur Concernondersteuning is belast met het beheer van dit besluit.

  • 2. De secretaris-generaal, de diensthoofden en de directeuren, ieder voor zover het hen aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur Concernondersteuning van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaatregister mogelijk maken.

  • 3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

  • 4. De directeur Concernondersteuning rapporteert aan de Minister en de secretaris-generaal over het beheer van dit besluit en het centrale mandaatregister.

Artikel 8.2

  • 1. De directeur Concernondersteuning draagt zorg voor de inrichting en het beheer van een centraal mandaatregister.

  • 2. Het register biedt inzicht in:

    • a. de functies en namen van functionarissen aan wie door of namens de Minister (onder)mandaat is (door)verleend, met aanduiding van de verleende bevoegdheid;

    • b. de functies en namen van functionarissen die de Minister vertegenwoordigen in een (bestuurs)orgaan van een rechtspersoon anders dan de Staat, met aanduiding van het (bestuurs)orgaan en de rechtspersoon.

  • 3. Het register is openbaar.

  • 4. De directeur Concernondersteuning draagt zorg voor de gegevensverstrekking uit het register. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden pleegt hij zo nodig overleg met de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving

Artikel 8.3

  • 1. In afwijking van artikel 8.2, tweede lid, worden gegevens met betrekking tot de verlening van ondermandaat aan functionarissen in de rang van directeur en daaronder ressorterende functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst opgenomen in een door de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst bijgehouden mandaatregister.

  • 2. De directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan in overeenstemming met de secretaris-generaal nadere regels stellen ten aanzien van het register, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.4

Wijziging van dit besluit geschiedt op initiatief van de directeur Concernondersteuning na advies van de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1

  • 1. Besluiten of handelingen die op grond van het Mandaatbesluit BZK 2012 zijn genomen of verricht in de periode tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit en waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, worden aangemerkt als te zijn genomen of verricht namens de Minister.

  • 2. Vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van kracht zijnde mandaten, ondermandaten, volmachten en machtigingen, waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is voorzien, blijven van kracht totdat op grond van dit besluit is voorzien in mandaat, ondermandaat, volmacht of machtiging dan wel is voorzien in intrekking daarvan.

Artikel 9.2

Het Mandaatbesluit BZK 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 9.3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2016.

Artikel 9.4

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit BZK 2016.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Minister voor Wonen en Rijksdienst S.A. Blok

BIJLAGE 1

Maximumbedragen voor het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven, als bedoeld in de artikelen 4.6, eerste lid, 4.7, zesde lid, 5.7, eerste lid, en 5.8, vijfde lid, van het Mandaatbesluit BZK 2016.

Bedragen zijn per (meerjarige) verplichting, in euro’s en inclusief BTW.

Deze bijlage is niet van toepassing op het Rijksvastgoedbedrijf.

Diensthoofd en directeur Concernondersteuning

tot € 10.000.000

   

Directeur

tot € 2.000.000

   

Directeur agentschap

tot € 5.000.000

   

Middenmanager/programmamanager afdelingshoofd/bureauhoofd

tot € 30.000

   

Managementondersteuner/ (directie)secretaresse/medewerker DIV

tot € 1.500

TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit regelt de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de secretaris-generaal, de diensthoofden en de directeuren van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze verlening was voorheen neergelegd in het Mandaatbesluit BZK 2012.

Het Mandaatbesluit BZK 2016 heeft onder andere als gevolg van de reorganisatie ‘Nieuw BZK’ een aantal wijzigingen ondergaan ten opzichte van het vorige mandaatbesluit. Daarnaast is een aantal wijzigingen doorgevoerd in het kader van de actualisatie van het mandaatbesluit.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

In verband met deze reorganisatie zijn de begrippen ‘SG-Cluster’ en ‘BZK Kern’ ingevoerd. De term BZK Kern moet niet worden verward met het Kerndepartement van BZK. Onder BZK Kern vallen het directoraat-generaal Bestuur en Wonen, het directoraat-generaal Overheidsorganisatie en het SG-Cluster. Met het Kerndepartement van BZK wordt gedoeld op het Bureau Algemene Bestuursdienst, het directoraat-generaal Bestuur en Wonen, het directoraat-generaal Overheidsorganisatie en het SG-Cluster.

Artikel 1.2

In dit artikel worden de verlening van volmacht en machtiging gelijkgesteld met de verlening van mandaat. De bevoegdheden die met dit besluit worden toegekend door middel van verlening van mandaat, volmacht en machtiging worden in dit besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat van de secretaris-generaal, het diensthoofd respectievelijk de directeur.

Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten (art. 3:60 BW). Tot privaatrechtelijke rechtshandelingen worden gerekend alle rechtshandelingen die als zodanig in het Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt. De belangrijkste daarvan zijn: koop/verkoop, huur/verhuur, ruil, geldlening, schenking, vaststellingsovereenkomst, borgtocht, bruiklening en verbruiklening, lastgeving, kansovereenkomsten, arbeidscontract en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Comptabiliteitswet 2001).

Op grond van artikel 32, eerste en vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 zijn de ministers degenen die de Staat der Nederlanden als rechtspersoon in het private rechtsverkeer vertegenwoordigen. Het vierde lid biedt de mogelijkheid dat die bevoegdheid via volmachtverlening feitelijk door anderen namens hen wordt uitgeoefend. Hetgeen met dit besluit wordt gerealiseerd.

In dit mandaatbesluit wordt aan de secretaris-generaal, de diensthoofden en de directeuren een algemene volmacht verleend voor het verrichten van privaatrechtelijke handelingen namens de Minister, en daarmee voor de Staat, ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de desbetreffende functionaris, die zijn beschreven in het Organisatiebesluit BZK 2016 (artikelen 3.1, 4.1 en 5.1). De volmacht privaatrechtelijke handelingen te verrichten houdt uiteraard tevens in de bevoegdheid om daartoe te beslissen (bijvoorbeeld om iets aan te schaffen). Daarnaast wordt aan hen volmacht verleend met betrekking tot enkele specifieke onderwerpen.

Artikel 2.1

In dit artikel zijn beperkingen op het mandaat verwoord met betrekking tot specifieke handelingen die zijn voorbehouden aan de Minister. Een aantal beperkingen vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht. De overige beperkingen hebben betrekking op bevoegdheden die naar hun aard bij de Minister behoren te liggen.

Artikel 2.2

In dit artikel wordt een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat. Het betreft stukken geadresseerd aan bepaalde autoriteiten of Hoge Colleges van Staat die door de Minister persoonlijk behoren te worden afgedaan.

Om de afhandeling van bepaalde stukken niet nodeloos te belasten, is aangegeven in welke gevallen dergelijke stukken toch kunnen worden afgehandeld door de secretaris-generaal. Bedacht moet worden dat het hier gaat om officiële correspondentie met de genoemde autoriteiten en Hoge Colleges. Los hiervan is het uiteraard mogelijk dat in het ambtelijke verkeer tussen dienstonderdelen van het ministerie en onderdelen van bijvoorbeeld de genoemde Hoge Colleges correspondentie plaatsvindt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan correspondentie met de griffie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een gerechtelijke procedure of de uitwisseling van financiële of begrotingstechnische informatie tussen financiële afdelingen. In zijn algemeenheid staat voorop dat mandaat slechts geldt voor zover de aangelegenheid niet redelijkerwijs aan een hoger bevoegd gezag moet worden voorgelegd. Dit kan met zich brengen dat correspondentie die gewoonlijk op ambtelijk niveau wordt gevoerd, vanwege politieke of maatschappelijke gevoeligheid door de secretaris-generaal of de Minister zelf wordt afgehandeld.

Artikel 3.1

In dit artikel worden aan de secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening. De secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan de Minister.

Artikel 3.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de secretaris-generaal vallen. De onder g gegeven bevoegdheid te beslissen op bezwaarschriften omvat ook de beslissing op bezwaar in personele aangelegenheden. Deze bevoegdheid was aanvankelijk voor alle gevallen neergelegd bij de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. Deze bevoegdheid wordt thans belegd bij de directeur Concernondersteuning en wordt beperkt tot de zwaarwegende zaken, namelijk voor zover contrair wordt gegaan of wordt besloten tot herroepen van het bestreden besluit zonder dat het bezwaar is voorgelegd aan de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden. Met de departementale regelgeving waarover onder h wordt gesproken, wordt gedoeld op de Uitvoeringsregeling openbaarheid van bestuur Binnenlandse Zaken.

Artikel 3.3

Ingevolge de regelgeving met betrekking tot de positie van het Bureau Algemene Bestuursdienst en de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst is er geen hiërarchische verhouding tussen de secretaris-generaal en de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst wat betreft de inhoudelijke taken van de Algemene Bestuursdienst. Voor het personeel van de administratieve ondersteuning van de huurcommissie (de Dienst van de Huurcommissie) geldt dat zij een gezagsverhouding hebben met het bestuur van de huurcommissie. Het personeel is wel in Rijksdienst en maakt formeel deel uit van het ministerie van BZK. Dit is geregeld in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, artikelen 3a en 3c. Het voorgaande betekent een beperking van het mandaat van de secretaris-generaal als gevolg van wettelijke bepalingen.

In het licht van het voorgaande is het logisch dat het geldende mandaatbesluit voor het bestuur van de huurcommissie van kracht blijft (Besluit mandaat, volmacht en machtiging bestuur huurcommissie 2013 (Stcr. 2013, 9594).

In het tweede lid is een waarborg ingebouwd bij het aangaan van grote financiële verplichtingen op het gebied van ICT. Voor het aangaan van verplichtingen boven de 10 miljoen euro heeft de secretaris-generaal een collectief volmacht met het betreffende diensthoofd. In die gevallen geschiedt het aangaan van een verplichting dus door twee functionarissen. Een vergelijkbare regeling is getroffen in artikel 4.6, derde lid, op het gebied van rijksvastgoed en in artikel 6.4 voor de rijksbrede inkoop van bepaalde producten en diensten.

Artikelen 3.4 en 3.5

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de diensthoofden en aan de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. De secretaris-generaal is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken. Tot de onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 3.6

Dit artikel is niet van toepassing als er tijdelijk geen secretaris-generaal in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek uit de Rijksdienst. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend secretaris-generaal in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikel 4.1

In dit artikel worden aan de diensthoofden algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening. Het diensthoofd zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 4.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van het diensthoofd vallen.

Onder het mandaat van het diensthoofd valt ook de bevoegdheid tot het inschakelen van de diensten van de Landsadvocaat in verband met ondersteuning (bijvoorbeeld advies over wetgeving of over aanbestedingen) en het optreden namens de minister in gerechtelijke procedures.

Enkele onderdelen van dit artikel zijn niet van toepassing op de diensthoofden van BZK Kern, zijnde de directeur-generaal Bestuur en Wonen en de directeur-generaal Overheidsorganisaties. Dit vloeit voort uit het feit dat medewerkers binnen BZK Kern worden geplaatst op SG-niveau. De uitgezonderde onderdelen zijn bevoegdheden die op SG-niveau blijven. De secretaris-generaal kan desgewenst ondermandaat verlenen aan de diensthoofden.

Zie voor de onder i bedoelde bevoegdheid de toelichting bij artikel 3.2

Artikel 4.3

In dit artikel is de specifieke bevoegdheid van de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van verzoeken op grond van hoofdstuk 4 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in het algemene mandaatbesluit vastgelegd. Het betreft hier verzoeken om kennisneming van persoonsgegevens en andere gegevens.

Artikel 4.5

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd. Deze zijn derhalve aan de secretaris-generaal voorbehouden.

Artikel 4.6

Het mandaat van het diensthoofd is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur Financieel-economische Zaken. Het financiële kader wordt gevormd door de begroting.

Hoe moet dit specifiek worden geïnterpreteerd voor het Rijksvastgoedbedrijf?

De verantwoordelijkheid van de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf is tweeledig. Enerzijds is hij verantwoordelijk voor het draaiende houden van het Rijksvastgoedbedrijf binnen de in de begroting aangegeven grenzen en de overige departementale spelregels. Als directeur-generaal van het agentschap met een rijksbrede rol op het gebied van de rijkshuisvesting, heeft hij tevens de bevoegdheid bijvoorbeeld vastgoed te kopen, huren, ontwikkelen, verbouwen, onderhouden en beheren. In dit kader worden regelmatig zeer lang lopende contracten met marktpartijen gesloten. Hierbij gaat de Staat een langdurige juridische verplichting aan, zonder dat de daarmee gepaard gaande budgettaire verplichtingen aan het begin van de contractperiode bijvoorbeeld in een separaat fonds op de BZK-begroting staan.

Vanuit de rijksbrede verantwoordelijkheid voor het rijksvastgoed, doet het Rijksvastgoedbedrijf een beroep op de leenfaciliteit om met name investeringen te kunnen doen voor het realiseren van grote projecten in het kader van het rijkshuisvestingsstelsel. Voor het agentschap Rijksvastgoedbedrijf is in de begroting, net als voor andere agentschappen een paragraaf opgenomen die bestaat uit een begroting van het desbetreffende jaar en een meerjarenraming (t+4). Daarnaast staat in de begroting het maximale beroep op de leenfaciliteit (leenplafond) vermeld. Voor de zogenaamde DBFMO-contracten voor PPS-projecten geschiedt de financiering voor een belangrijk deel met privaat kapitaal, maar de jarenlange betaling van beschikbaarheidsvergoedingen door de Staat wordt geregeld via de rijksbegroting op dezelfde manier als hierboven bedoeld. Op de hierboven beschreven manier wordt dus voor de korte en middellange termijn zichtbaar gemaakt hoe de rijkshuisvesting gefinancierd wordt, ook buiten het bestek van de jaarlijks vast te stellen en door de Kamers goed te keuren rijksbegroting. Op de keper beschouwd wordt echter gedurende de totale looptijd van het contract elk jaar opnieuw in het kader van de rijksbegroting dekking aangegeven voor het nakomen van de ten laste van de Staat aangegane privaatrechtelijke verplichting, in plaats van dat het uiteindelijk vereiste budget voor betaling van jaar t tot en met (bijv.) t+30 op de begroting van BZK of een ander departement staat op het moment dat de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf in jaar t (of t-1) het contract sluit. Het agentschap Rijksvastgoedbedrijf levert de producten die opdrachtgevers (departementen en overige deelnemers van het rijkshuisvestingsstelsel) vragen en waarvoor ze instemmen de kosten, ook meerjarig, te vergoeden. Het bepaalde in artikel 4.6, eerste lid, staat uitoefening van deze contracteerbevoegdheid niet in de weg; de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf is in deze gevallen bevoegd de Staat der Nederlanden te binden voor de totale looptijd van het contract. Dat laat onverlet dat het bepaalde in artikel 4.6, derde lid van kracht is.

In algemene zin geldt dat aan een (meerjarige) verplichting een maximumbedrag is gekoppeld. De maximumbedragen staan vermeld in bijlage 1 van dit besluit. Een meerjarige verplichting is een verplichting die zich uitstrekt over meerdere begrotingsjaren. Het bedrag van een meerjarige verplichting is het totaal van de bedragen die voor de verschillende begrotingsjaren worden aangegaan. Dat wil zeggen dat een verplichting in jaar t met een doorlooptijd langer dan jaar t, moet worden aangemerkt als een meerjarige verplichting.

Specifiek geldt voor een verplichting in het kader van rijksvastgoed die uitstijgt boven de 25 miljoen euro dat deze enkel gezamenlijk met de secretaris-generaal wordt aangegaan. Het aantal rechtshandelingen verschilt per traject. De collectieve volmacht is niet van toepassing op al die rechtshandelingen, maar blijft beperkt tot de handeling waarbij de Staat zich definitief bindt (één tekenmoment per overeenkomst). Per contractvorm krijgt de collectieve volmacht als volgt vorm:

Bij PPS (publiek private samenwerking)/DBFMO (Design, Build, Finance, Maintain & Operate)-trajecten wordt voorafgaand aan of bij de Contract Close door de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf en de secretaris-generaal de overeenkomst gesloten.

Bij een regulier project, een integraal beheercontract en een huurcontract wordt de collectieve volmacht door ondertekening van de opdrachtbrief of overeenkomst door de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf en de secretaris-generaal geëffectueerd.

Artikelen 4.7 en 4.8

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. Het diensthoofd is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Tot de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

De directeur-generaal die leiding geeft aan een agentschap heeft de bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voor het uitoefen van integraal management. Het gaat dan met name om ondermandaat van de personele bevoegdheden.

Artikel 4.9

Dit artikel is niet van toepassing in het geval er tijdelijk geen diensthoofd in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend diensthoofd in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikel 5.1

In dit artikel worden aan de directeuren algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening. De directeur zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 5.2

Dit artikel bevat een niet‑limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de directeur vallen. Zo zijn de directeuren bij een agentschap bevoegd tot het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert.

Zie voor de onder f bedoelde bevoegdheid de toelichting bij artikel 3.2

Enkele onderdelen van dit artikel zijn niet van toepassing op de directeuren van BZK Kern. Dit vloeit voort uit het feit dat medewerkers binnen BZK Kern worden geplaatst op SG-niveau. De uitgezonderde onderdelen zijn bevoegdheden die op SG-niveau blijven. De secretaris-generaal kan desgewenst ondermandaat verlenen aan de directeuren.

Artikel 5.4

Ten aanzien van het nemen van beslissingen op bezwaarschriften waarbij wordt besloten tot herroepen van het bestreden besluit zonder dat het bezwaar is voorgelegd aan de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden of waarbij wordt afgeweken van het advies van deze commissie alsmede het vertegenwoordigen van de ministers bij gerechtelijke procedures met betrekking tot personele aangelegenheden is de bevoegdheid aan de directeur Concernondersteuning gemandateerd.

Artikel 5.5

Bij de uitvoering van de Wet raadgevend referendum gaat het om de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties genoemd in artikel 6 en 7 van de Wet raadgevend referendum.

Artikel 5.6

De in dit artikel genoemde aangelegenheden kunnen niet onder het niveau van het diensthoofd worden uitgeoefend. Het tweede lid regelt dat deze specifieke beperkingen niet gelden voor directeuren die aan het hoofd van een agentschap staan.

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd in artikel 4.5. Deze uitzondering geldt ook voor het mandaat van de directeuren.

Artikel 5.7

Het mandaat van de directeur is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is. Indien daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met de Minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd, en met de DG-Controller. De budgettaire uitwerking dient te passen binnen de goedgekeurde budgettaire uitwerking van het diensthoofd, zoals vermeld in artikel 4.6. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in de Bestuursraad vastgesteld op voorstel van de directeur Financieel-economische Zaken.

Ook hier gelden grensbedragen per verplichting die wordt aangegaan. Zie de toelichting bij artikel 4.6.

De directeur Concernondersteuning is belast met de beheersmatige aansturing van het SG-Cluster. Als gevolg daarvan leggen de directeuren van het SG-Cluster verantwoording af aan de directeur Concernondersteuning over het door hen gevoerde financiële beheer. De directeur Concernondersteuning ligt hierover voorts verantwoording af aan de secretaris-generaal. Vanwege de beheersmatige aansturing van het SG-Cluster is het grensbedrag van de directeur Concernondersteuning in bijlage 1 gelijkgesteld met dat van diensthoofd, te weten 10 miljoen euro.

Artikelen 5.8 en 5.9

De directeur kan bevoegdheden verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen. Tot de onder de directeur ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

De directeur die leiding geeft aan een agentschap heeft de bevoegdheid om ondermandaat te verlenen voor het uitoefen van integraal management. Het gaat dan met name om ondermandaat van de personele bevoegdheden.

Artikel 5.11

Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat er tijdelijk geen directeur in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een plaatsvervangend directeur in de plaatsvervanging moeten worden voorzien.

Artikelen 6.1 en 6.2

In het kader van het centraal opdrachtgeverschap hebben de directeuren bevoegdheid om namens de deelnemende departementen opdrachten te geven aan P-Direkt en FMH. Het centraal opdrachtgeverschap houdt o.a. in:

  • het opdracht verlenen aan de SSO, mede namens de andere afnemers;

  • het vertegenwoordigen van de afnemers met betrekking tot de generieke dienstverlening in het bestuurlijk overleg;

  • het toezicht houden op de kwaliteit en de kosten van de door de SSO geleverde dienstverlening.

Het centraal opdrachtgeverschap voor P-Direkt is belegd bij de directeur Ambtenaar en Organisatie en voor FMH bij de directeur Inkoop-, Facilitair- en Huisvestingsbeleid Rijk. Er is sprake van centrale bekostiging, dat wil zeggen dat de deelnemende ministeries hun budget hebben overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De centraal opdrachtgever is beheerder van dit budget en is als budgethouder verantwoordelijk voor alle bijbehorende werkzaamheden, zoals begrotingsvoorbereiding en toezicht op budgetuitputting.

Artikel 6.3

In het kader van het uitvoeringsprogramma ‘compacte rijksdienst’ worden producten en diensten rijksbreed ingekocht. De ministers van de deelnemende departementen hebben elkaar volmacht en machtiging verleend voor het verrichten van (rechts)handelingen die verband houden met aanbestedingen voor de inkoop. Eén van die handelingen betreft het afsluiten en ondertekenen van rijksbrede overeenkomsten. BZK is in dit stelsel verantwoordelijk voor de categorieën (1) energie, (2) vervoer en (3) ICT-werkomgeving Rijk. Op het gebied van de categorie vervoer treedt de directeur Concernondersteuning op als opdrachtgever, voor de categorie Energie is dit de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf. Op het gebied van de ICT-werkomgeving Rijk zal de CIO BZK optreden als opdrachtgever.

Omdat de directeur Concernondersteuning lid is van de ICBR, heeft hij de bevoegdheid de CIO BZK en de directeur-generaal Rijksvastgoedbedrijf instructies te geven over de uitoefening van het mandaat en om inlichtingen aan hen te vragen over de uitoefening van het mandaat.

Artikel 6.4

De maximumbedragen per (meerjarige) verplichting als vermeld in bijlage 1 van dit besluit zijn niet van toepassing op de mandaten die op grond van dit hoofdstuk zijn verleend. De bedragen in het kader van het centraal opdrachtgeverschap en categoriemanagement overschrijden de maxima genoemd in de bijlage.

Als waarborg bij het aangaan van grote financiële verplichtingen, dienen deze in het kader van het categoriemanagement boven een bepaalde bedrag te geschieden door twee functionarissen. Voor het aangaan van verplichtingen boven de 25 respectievelijk 10 miljoen euro hebben het betrokken diensthoofd, dan wel de betrokken directeur, en de secretaris-generaal een collectief volmacht.

Artikel 7.1

Voor het mandaat van de diensthoofden en directeuren is in het bijzonder artikel 2 van het Besluit taak FEZ van belang, waaraan in artikel 7.1, onder c, van dit mandaatbesluit wordt gerefereerd.

Het departementale kader voor externe inhuur wordt vastgesteld in de Bestuursraad op voorstel van de directeur Financieel-Economische Zaken. In het departementale kader kunnen grensbedragen voor externe inhuur zijn aangegeven die het financiële mandaat van directeuren en diensthoofden inperken.

Artikel 7.2

De bedrijfsvoering bij het ministerie kent een aantal interne richtlijnen en procedures die in de regel na overleg in de Bestuursraad tot stand zijn gekomen. De uitoefening van het mandaat, op grond van dit besluit toegekend, behoort met inachtneming van deze departementale afspraken plaats te vinden, en heeft onder meer betrekking op:

  • administratieve organisatiebeschrijvingen;

  • documentaire informatievoorziening;

  • financiële verplichtingen, informatie en administratie;

  • standaarden en kaders op het terrein van ICT en informatiehuishouding;

  • standaarden en kaders op het terrein van (informatie)beveiliging;

  • totstandbrenging van wet- en regelgeving;

  • personele besluiten;

  • behandeling van topstukken;

  • behandeling van en het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, met inbegrip van bezwaarschriften dienaangaande;

  • ontslagverlening op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • aanleg en bijhouding van persoonsregistraties;

  • inkoop, verwerving en Europese aanbesteding;

  • het aangaan en het gebruik van (mantel)contracten;

  • werving, selectie, aanstelling en herplaatsing in het kader van reorganisatie;

Artikel 7.3

De toegang tot de administraties geldt voor de directeur FEZ waar het de uitoefening van de interne controlefunctie ten behoeve van het voeren van een goede administratie, conform artikel 6 van het Besluit Taak FEZ. Overigens geldt dat op grond van wettelijke bepalingen andere controlerende instellingen zoals de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer, eveneens toegang tot de administraties hebben.

Artikel 7.4

Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens de Minister als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikelen 8.1 en 8.2

De directeur Concernondersteuning is verantwoordelijk voor het beheer van het onderhavige besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving. De registratie van de mandaatverlening en de doormandatering vindt plaats in het door de directeur Concernondersteuning bijgehouden centrale mandaat- en volmachtregister. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst houdt een eigen register bij. Het centrale mandaat- en volmachtregister bevat niet de afspraken over parafering van stukken. Daartoe houdt de directie FEZ een zogenaamd bevoegdhedenregister bij. De (financiële) bevoegdheden van secretaris-generaal, directeuren-generaal en directeuren van het kerndepartement alsmede de bevoegdheden van functionarissen van de agentschappen worden opgenomen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Artikel 8.3

Aangezien voor gegevens over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst strengere regels gelden in verband met de staatsveiligheid, wordt door de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een apart register bijgehouden met betrekking tot bevoegdheden die zijn toegekend aan directeuren en andere functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In de bijlage is aangegeven tot welk bedrag de bevoegdheid van de ambtenaar tot het aangaan van financiële verplichtingen strekt. Onder een meerjarige financiële verplichting wordt verstaan een verplichting die zich uitstrekt over meerdere begrotingsjaren. Het bedrag van een meerjarige verplichting is het totaal van de bedragen die voor de verschillende begrotingsjaren worden aangegaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven