De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 95, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen,
2.2, achtste lid, en 2.3, eerste en tweede lid, van het Besluit Wfsv;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Met de onderhavige regeling wordt de Regeling Wfsv op een tweetal punten gewijzigd.
Het eerste punt betreft het laten vervallen van de specifieke bepalingen met betrekking
tot de berekening van de sectorpremies voor de grafische industrie (artikel I, onderdelen
A en C). Het tweede punt heeft betrekking op wijziging van het gedifferentieerde sectorpremiepercentage
voor het sectorfonds van het agrarisch bedrijf (zie artikel I, onderdeel B). Beide
wijzigingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Vervallen specifieke bepalingen sectorpremies grafische industrie
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) berekent de premies voor de
sectorfondsen zoals vastgelegd in het Besluit Wfsv en de Regeling Wfsv. Vanaf 2001
worden de premies berekend op basis van de te verwachten lasten in het nieuwe premiejaar.
In de Regeling Wfsv was voor de sector Grafische industrie in 2006 een uitzondering
opgenomen: voor deze sector diende de premie op basis van gerealiseerde lasten over
de laatste vier jaar te worden berekend. In de praktijk bleek echter dat er geen behoefte
bestond om van deze uitzondering gebruik te maken. Daarom is deze afwijkende berekeningswijze
voor de sector Grafische industrie nooit toegepast. Na afstemming met de sector Grafische
industrie is besloten de regeling hierop aan te passen door deze uitzondering voor
deze sector te laten vervallen. Deze aanpassing van de regeling heeft voor de sector
geen consequenties, omdat de praktijk van premie berekenen niet verandert.
De sector Grafische industrie heeft voor de premiegroep grafische industrie exclusief
het fotografisch bedrijf en de premiegroep fotografisch bedrijf een aparte sectorfondspremie.
De sector Grafische industrie heeft aangegeven deze scheiding te willen laten vervallen.
De premiegroep fotografisch bedrijf betreft een zeer gering aantal werknemers en er
wordt geen reden meer gezien voor het maken van onderscheid. Het verschil in premiehoogtes
voor 2016 is ook erg gering. De premie voor grafische bedrijven (exclusief fotografische
bedrijven) bedraagt 2,20% en voor fotografische bedrijven bedraagt deze 2,18%. Met
deze aanpassing van de regeling krijgt de sector Grafische industrie vanaf 2017 één
sectorfondspremie. Per 2018 komt de indeling in premiegroepen ook te vervallen in
de Loonaangifte van de Belastingdienst.
Wijziging gedifferentieerde sectorpremiepercentage voor het sectorfonds van het agrarisch
bedrijf
De WW-premie voor kortdurende dienstverbanden is in een aantal sectoren hoger dan
de WW-premie voor langdurende dienstverbanden. Hiervoor is na advies van de SER gekozen
om daarmee seizoensmatige instroom in de WW te beperken. Dit onderscheid geldt in
vijf sectoren met veel seizoensmatige arbeid (Agrarisch bedrijf, Bouwbedrijf, Schildersbedrijf,
Horeca algemeen, Culturele instellingen). In de agrarische sector was de verhouding
tussen de hoge en de lage premie volgens de regeling ten minste 7:1, in de andere
sectoren is die verhouding ten minste 5:1.
De premiestelling in de agrarische sector voor de WW leidde tot een sterke en structurele
onevenwichtigheid tussen branches binnen de agrarische sector. De premies die de bedrijven
in de branche open teelten moesten afdragen zijn niet in evenwicht met de WW-lasten
die deze branche veroorzaakt. Werkgevers in de branche open teelten betaalden een
relatief hoge sectorpremie omdat zij relatief vaak werken met kortdurende dienstverbanden.
Dit leidde ertoe dat deze branche jaarlijks in grote mate meebetaalde aan de WW-lasten
van andere branches binnen de agrarische sector. In deze branche bestaat daarom al
langer de wens tot aanpassing van de verhouding tussen de premies. Binnen de sector
is geen eenstemmigheid over de wenselijke verhouding tussen de hoge en de lage premie.
Aanpassing leidt immers tot verschuiving van premielasten binnen de sector waardoor
voor andere werkgevers de premielast toeneemt.
Het beperken van de verhouding tussen de hoge en de lage sectorpremie tot 5:1 leidt
tot een evenwichtigere premiestelling binnen de sector en een betere balans tussen
de branches van waaruit WW-lasten ontstaan en de premieafdrachten. Door vast te houden
aan de – ook voor andere sectoren geldende – verhouding van 5:1 blijft de sectorpremie
voor tijdelijke dienstverbanden wel duidelijk hoger dan voor vaste dienstverbanden.
Met deze wijziging geldt voor alle sectoren met premiegroepen naar duur van het contract
dezelfde verhouding tussen de premies. Deze wijziging is in lijn met het advies van
de SER ‘Werkloosheid voorkomen, beperken en goed verzekeren1 van februari 2015. De SER heeft daarin onder meer aandacht gevraagd voor de balans
tussen WW-lasten en de premies binnen de (sub)sectoren en voor de balans tussen de
WW-lasten en de premies van bepaalde premiegroepen. In de reactie2 op het advies heeft het kabinet aangegeven met sociale partners in overleg te willen
over de sectorale financiering in den brede.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en C
Paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Regeling Wfsv bestaat uit de artikelen
3.10 en 3.11. In artikel 3.11, tweede en derde lid, is sinds 1 januari 20063 bepaald dat het deel van het sectorpremiepercentage ter dekking van de werkloosheidslasten
en het opslagpercentage ter dekking van overige ziekengeld- en WGA-lasten en WGA-staartlasten
per sectoronderdeel van de grafische industrie dient te worden berekend aan de hand
van het gemiddelde risico per sectoronderdeel over de laatste vier jaar. Omdat, zoals
hiervoor aangegeven, deze specifieke berekeningswijze voor de grafische sector nooit
is toegepast zal deze worden geschrapt door artikel 3.11, tweede en derde lid, te
laten vervallen.
In artikel 3.10 is sinds 1 januari 2006 bepaald dat de sector grafische industrie
ingedeeld wordt in de sectoronderdelen grafische industrie exclusief het fotografisch
bedrijf en het fotografisch bedrijf, al of niet verbonden met een detailhandel in
fotoartikelen. In artikel 3.11, eerste lid, is bepaald dat het WW-deel, het ZW-deel
en het WGA-lasten-deel van het sectorpremiepercentage voor de sectoronderdelen, genoemd
in artikel 3.10 verschillend worden vastgesteld. Nu er geen reden meer wordt gezien
om aparte sectorfondspremies vast te stellen zal artikel 3.11, eerste lid, komen te
vervallen en zal de indeling in sectoronderdelen worden geschrapt door artikel 3.10
te laten vervallen.
Het laten vervallen van de artikelen 3.10 en 3.11 is pas mogelijk met ingang van 1 januari
2018. Het is nl. niet mogelijk om al met ingang van 1 januari 2017 de twee premiegroepen
uit de Loonaangifte van de Belastingdienst te verwijderen. Daarom wordt voor 2017
een overgangsregeling getroffen die inhoudt dat alleen nog voor dat jaar de indeling
in sectoronderdelen wordt gehandhaafd, met dien verstande dat voor die sectoronderdelen
geen verschillende maar een zelfde premiepercentage wordt vastgesteld op basis van de lasten en loonsommen van de beide
sectoronderdelen tezamen (gehele sector). Ook zal de specifieke berekeningswijze zoals
vastgelegd in artikel 3.11, tweede en derde lid, in 2017 niet worden toegepast. Het
deel van het sectorpremiepercentage ter dekking van de werkloosheidslasten en het
opslagpercentage ter dekking van overige ziekengeld- en WGA-lasten en WGA-staartlasten
zullen in 2017 per sectoronderdeel worden berekend aan de hand van het gemiddelde
risico van de sector.
Artikel I, onderdeel B
In artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit Wfsv is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut
Werknemersregelingen (UWV) sectorpremiepercentages vaststelt voor de sectorfondsen
van het agrarisch bedrijf, het bouwbedrijf, de culturele instellingen, de horeca algemeen
en het schildersbedrijf die voor verschillende categorieën van werknemers kunnen verschillen.
In artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit Wfsv is bepaald dat de verschillende premiepercentages
gelden voor werknemers die blijkens een schriftelijke overeenkomst ten minste voor
een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever
en de overige werknemers, tenzij de werknemers die ten minste voor een jaar of voor
onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan binnen een jaar na het aanvangen
van de dienstbetrekking uit hoofde van die dienstbetrekking recht hebben gekregen
op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de omvang van de door de werknemer
te verrichten arbeid in deze schriftelijke overeenkomst niet is vastgesteld.
In artikel 3.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Regeling Wfsv was bepaald
dat het sectorpremiepercentage voor de bedoelde werknemers met een langdurend dienstverband
zich voor de sectoren bouwbedrijf, culturele instellingen, horeca algemeen en schildersbedrijf
verhoudt als ten minste 1 tot 5 tot het sectorpremiepercentage voor de overige werknemers
(werknemers met een kortdurend dienstverband). Voor de sector agrarisch bedrijf was
die verhouding in artikel 3.12, eerste lid, aanhef en onderdeel b, vastgesteld op
1 staat tot 7.
Met het laten vervallen van bedoeld onderdeel b en het schrappen in onderdeel a van
de verwijzing naar de sectoren bouwbedrijf, culturele instellingen, horeca algemeen
en schildersbedrijf wordt bereikt dat ook voor de sector agrarisch bedrijf geldt dat
het sectorpremiepercentage voor de werknemers met een langdurend dienstverband zich
verhoudt als ten minste 1 tot 5 tot het sectorpremiepercentage voor de werknemers
met een kort dienstverband.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher