Gemeenschappelijke regeling Het Plein

Logo Zutphen

De colleges van burgemeester en wethouders van Lochem en Zutphen, ieder na verkregen toestemming van de gemeenteraad bij besluit van 9 november 2015 (kenmerk: 2015-012537) respectievelijk 2 november 2015 (kenmerk: 2015-0102), en ieder voor zover zij voor de eigen gemeente hiertoe bevoegd zijn;

 

overwegende dat de deelnemende gemeenten hun werkzaamheden op het terrein van werk, inkomen, zorg, jeugd, onderwijs en daaraan gerelateerde zorg gedeeltelijk gezamenlijk willen oppakken teneinde de efficiency en effectiviteit in de bedrijfsvoering en dienstverlening van de deelnemende gemeenten te bevorderen;

 

gelet op het bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

B E S L U I T E N:

 

tot het gewijzigd vaststellen van de

 

G emeenschappelijke R egeling Het Plein

 

waardoor deze na de wijziging als volgt komt te luiden:

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      college(s): het college of de colleges van burgemeester en wethouders van een/de deelnemende gemeente(n);

    • b.

      cliënt: een ieder die gebruik maakt van een dienst van het openbaar lichaam;

    • c.

      deelnemende gemeenten: de gemeenten Lochem en Zutphen;

    • d.

      regeling: gemeenschappelijke regeling Het Plein;

    • e.

      takenlijst (bijlage 1): overzicht van de door de colleges aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling overgedragen taken en bevoegdheden;

    • f.

      wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Waar in deze regeling gesproken wordt van overeenkomstige toepassing van de Gemeentewet, dient voor de raad, het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester gelezen te worden: algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd “Het Plein”, gevestigd te Zutphen.

  • 2.

    Het rechtsgebied van het openbaar lichaam omvat het gezamenlijke grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk II Belangen, taken en bevoegdheden

Artikel 3 Belangen

Het openbaar lichaam is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van werk en inkomen, zorg, onderwijs en jeugd, voor zover genoemde taken door de deelnemende colleges zijn overgedragen.

Artikel 4 Taken en overdracht bevoegdheden

  • 1.

    Met inachtneming van hetgeen hierover bepaald is in artikel 3 van deze regeling verricht het openbaar lichaam alle beleidsvoorbereidende en uitvoerende taken en bevoegdheden, waaronder tevens zijn begrepen de daarmee samenhangende administratieve werkzaamheden.

  • 2.

    De colleges dragen de hun toekomende bevoegdheden, als vermeld in de takenlijst, over aan de betreffende bestuursorganen van het openbaar lichaam met dien verstande dat de bevoegdheid tot beleidsbepaling (beleidsprioritering en het bepalen van ambities) voorbehouden blijft aan de betrokken gemeenteraden.

  • 3.

    Indien een gemeenteraad kiest voor eigen beleid dat in de uitvoering meerkosten meebrengt in vergelijking met de kosten van het door de andere deelnemende gemeente vastgestelde beleid, neemt de betreffende gemeente die extra kosten voor haar rekening.

  • 4.

    De uitvoering van de taken als bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks door het dagelijks bestuur in een bij de begroting behorend jaarplan nader uitgewerkt en vastgesteld.

  • 5.

    De dienstverlening aan de cliënten van het openbaar lichaam vindt zoveel mogelijk plaats in de vestigingsplaats van het openbaar lichaam.

  • 6.

    De taken en bevoegdheden, zoals vermeld in de takenlijst worden zoveel mogelijk uitgevoerd in samenwerking met de ketenpartners als bedoeld in de wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi).

  • 7.

    Het openbaar lichaam is belast met de door de colleges aangewezen taken in het kader van de uitvoering van het rampenplan van de betreffende gemeenten. De kosten worden verrekend met de getroffen gemeente(n).

  • 8.

    De deelnemende gemeenten verlenen hun medewerking aan de uitvoering van besluiten.

Artikel 5 Overige dienstverlening

  • 1.

    Het openbaar lichaam is bevoegd tot het verrichten van diensten, anders dan vermeld op de takenlijst, voor één van de deelnemende gemeenten, als deze daarom verzoekt en het algemeen bestuur dit verzoek inwilligt.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is bevoegd tot het verrichten van diensten voor een andere gemeente dan de deelnemende gemeenten, als deze daarom verzoekt en het algemeen bestuur dit verzoek inwilligt.

  • 3.

    De dienstverlening geschiedt op basis van een overeenkomst tussen het openbaar lichaam en de gemeente die het aangaat. In deze overeenkomst wordt neergelegd welke prestaties het openbaar lichaam zal leveren, de kosten die bij de gemeente in rekening worden gebracht en de voorwaarden waaronder tot de dienstverlening wordt overgegaan.

Artikel 6 Bezwaar en beroep

  • 1.

    De bevoegdheid tot het beslissen op bezwaarschriften, gericht tegen besluiten op het terrein van de taken en bevoegdheden, zoals vermeld op de takenlijst, is, voor zover wetgeving het toelaat, gedelegeerd aan het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur laat zich bij de behandeling van bezwaarschriften adviseren door een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.

  • 3.

    De bevoegdheid tot het nemen van een besluit of het verrichten van een (rechts)handeling naar aanleiding van een uitspraak van een administratieve rechter, is met toepassing van artikel 2, tweede lid van deze regeling, gedelegeerd aan het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam.

Artikel 7 Extern klachtrecht

De behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend naar aanleiding van een gedraging van een bestuursorgaan van het openbaar lichaam jegens verzoeker of een ander, vindt plaats door de ombudsman van de gemeente Zutphen.

Hoofdstuk III Het algemeen bestuur

Artikel 8 Samenstelling

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit zeven leden.

  • 2.

    De colleges van de deelnemende gemeenten wijzen uit hun midden de leden van het algemeen bestuur aan. Het college van de gemeente Lochem wijst drie leden aan, het college van de gemeente Zutphen wijst vier leden aan, waarvan per gemeente één lid het collegelid met de portefeuille werk en inkomen moet zijn.

  • 3.

    De colleges van de gemeenten wijzen uit hun midden minimaal één vervangend algemeen bestuurslid namens hun gemeente aan.

  • 4.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt voor portefeuillehouders op het tijdstip waarop zij geen portefeuillehouder meer zijn in de gemeente door wie zij zijn aangewezen.

  • 5.

    Het lidmaatschap voor bestuursleden eindigt bij beëindiging van het lidmaatschap van de colleges van burgemeester en wethouders waaruit het lid is aangewezen.

  • 6.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door het college van de gemeente waar dat lid als zodanig functioneert worden ontslagen indien dit lid niet meer het vertrouwen van het college bezit.

  • 7.

    De colleges van burgemeester en wethouders beslissen in de eerste vergadering van hun zittingsperiode over de aanwijzing, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 8.

    Indien tussentijds een zetel van een lid van het algemeen bestuur vacant komt, wijst het college van de betreffende gemeente in de eerstvolgende collegevergadering een nieuw lid aan.

  • 9.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen, zolang beide deelnemende gemeenten vertegenwoordigd zijn.

Artikel 9 Werkwijze en bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of tenminste twee leden van het algemeen bestuur daarom vragen onder schriftelijke opgave van te behandelen onderwerpen.

  • 2.

    Op de vergaderingen van het algemeen bestuur is artikel 22 van de wet van toepassing.

  • 3.

    Alle taken en bevoegdheden die in het kader van deze regeling of de wet niet zijn opgedragen aan het dagelijks bestuur, behoren aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Tot de taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur, als bedoeld in het derde lid, behoren in ieder geval:

    • a.

      het aanwijzen en zo nodig ontslaan van de leden van het dagelijks bestuur (artikel 10);

    • b.

      het aanwijzen van de voorzitter (artikel 13);

    • c.

      het instellen van een commissie (artikel 16);

    • d.

      het geven van inlichtingen aan de raden van de deelnemende gemeenten (artikel 17);

    • e.

      het vaststellen van de begroting (artikel 23);

    • f.

      het vaststellen van de jaarrekening (artikel 25);

    • g.

      het opstellen van een reglement van orde;

    • h.

      het regelen van de toetreding van andere gemeenten (artikel 28);

    • i.

      het regelen van de uittreding van gemeenten (artikel 29);

    • j.

      het opstellen van een liquidatieplan bij opheffing (artikel 31).

  • 5.

    Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam is bevoegd over te gaan tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 6.

    Het besluit over te gaan tot de oprichting van of de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

  • 7.

    In de vergadering heeft elk lid van het algemeen bestuur één stem.

  • 8.

    Besluiten inzake de begroting, rekening en prestatieafspraken worden bij unaniem besluit genomen. De overige besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Als de vereiste unanimiteit ontbreekt of als in de overige gevallen de stemmen staken wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

Hoofdstuk IV Het dagelijks bestuur

Artikel 10 Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit drie leden waaronder de portefeuillehouders werk en inkomen van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Per deelnemende gemeente wordt uit het algemeen bestuur ten minste één lid aangewezen voor het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid te zijn van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, als dit lid niet meer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.

  • 5.

    De leden van het dagelijks bestuur hebben elk één stem.

Artikel 11 Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander lid van het dagelijks bestuur dit nodig acht, zulks onder opgave van de te behandelen onderwerpen. Het dagelijks bestuur stelt een vergaderrooster op.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan een of meer leden van dat bestuur.

  • 3.

    De opgedragen bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur uitgeoefend.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur kan met het oog op het eerste lid alle aanwijzingen geven die het nodig acht.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast, dat ter kennis wordt gebracht van het algemeen bestuur.

  • 6.

    Artikel 58 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 Taak

De taak van het dagelijks bestuur is in ieder geval:

  • a.

    het voorbereiden van al wat aan het algemeen bestuur ter overweging en ter beslissing moet worden voorgelegd;

  • b.

    het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • c.

    het behartigen van de belangen van het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen waarmee contact voor het openbaar lichaam van belang is;

  • d.

    de benoeming, de schorsing en het ontslag van personeel van het openbaar lichaam;

  • e.

    het houden van toezicht op het functioneren van het openbaar lichaam.

Hoofdstuk V De voorzitter

Artikel 13 Voorzitter

  • 1.

    Het algemeen bestuur benoemt bij unaniem besluit een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter uit haar midden.

  • 2.

    De zittingsperiode van de voorzitter is gelijk aan de raadsperiode.

  • 3.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is ook voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Het voorzitterschap eindigt indien betrokkene ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur.

  • 5.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 6.

    De voorzitter of zijn daartoe aangewezen plaatsvervanger, tekent de stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 7.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon. Hij is daartoe verplicht als er sprake is van strijdige belangen van het openbaar lichaam en de gemeente die hij vertegenwoordigt.

Hoofdstuk VI De directeur

Artikel 14 Directeur

  • 1.

    De directeur staat het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bij. Hij is daartoe in de vergaderingen van deze bestuursorganen aanwezig is en heeft daarin een adviserende stem. De directeur is secretaris van beide bestuursorganen.

  • 2.

    De aanstelling, de schorsing en het ontslag van de directeur geschiedt door het dagelijks bestuur, de commissie als bedoeld in artikel 16, tweede lid gehoord.

  • 3.

    De directeur is belast met de dagelijkse leiding van het openbaar lichaam.

  • 4.

    De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 5.

    De directeur is verantwoording schuldig aan het dagelijks bestuur.

Artikel 15 Directiestatuut

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt een directiestatuut vast waarin de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur in hoofdlijnen zijn vastgelegd. Over het vast te stellen directiestatuut wordt advies gevraagd aan de commissie als bedoeld in artikel 16, tweede lid.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur regelt welke bevoegdheden de directeur in mandaat heeft. Het overzicht van deze bevoegdheden in mandaat wordt als bijlage aan het directiestatuut gehecht.

  • 3.

    Jaarlijks houden de voorzitter en een ander lid van het algemeen bestuur een functioneringsgesprek met de directeur. Ter voorbereiding daarvan wordt advies gevraagd aan de commissie als bedoeld in artikel 16, tweede lid.

Hoofdstuk VII Commissies

Artikel 16 Commissies

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 24 van de wet kan het algemeen bestuur vaste commissies van advies instellen.

  • 2.

    In ieder geval stelt het algemeen bestuur een commissie van advies in ten behoeve van het dagelijks bestuur, bestaande uit één vertegenwoordiger van het management per deelnemende gemeente. Naast het geven van advies aan het dagelijks bestuur zal deze commissie ook advies geven aan de directeur en fungeren als een klankbord voor deze functionaris.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan tijdelijke commissies van advies instellen.

  • 4.

    Met het oog op de behartiging van bepaalde belangen kan het algemeen bestuur bestuurscommissies instellen. Het algemeen bestuur gaat niet over tot het instellen van genoemde commissies dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten van dit voornemen op de hoogte zijn gesteld en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Hoofdstuk VIII Inlichtingen en verantwoording

Artikel 17 Informatie- en verantwoordingsplicht extern

  • 1.

    Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertig dagen, schriftelijk aan de raden van de deelnemende gemeenten de door hen, of de door een of meer van hun leden, gevraagde inlichtingen. De leden of plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur leggen verantwoording af aan het college dat hen heeft aangewezen.

  • 2.

    Het collegelid met de portefeuille werk en inkomen geeft aan de eigen raad en het college van burgemeester en wethouders zowel periodiek als ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door die bestuursorganen gevoerde beleid nodig is.

Artikel 18 Informatie- en verantwoordingsplicht intern

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, verantwoording schuldig voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur of aan een of meer leden daarvan alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter.

Hoofdstuk IX Personeel

Artikel 19 Personeel

  • 1.

    Bij het openbaar lichaam kan personeel werkzaam zijn.

  • 2.

    Op het personeel is de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor het gemeentepersoneel, te weten de CAR/UWO, van toepassing.

  • 3.

    De gemeenschappelijke regeling is als zelfstandige deelnemer UWO aangemeld bij de VNG (CvA).

  • 4.

    De aanstelling, de schorsing en het ontslag van het personeel in dienst van het openbaar lichaam geschiedt door het dagelijks bestuur. Alvorens gebruik te maken van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 12, onder d, hoort het dagelijks bestuur de directeur.

Hoofdstuk X Archief

Artikel 20 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam. Ten aanzien van de archiefbescheiden zijn de voorschriften van de Archiefwet die voor gemeenten gelden van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij opheffing van het openbaar lichaam of van organisatieonderdelen worden de archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente waar de betreffende cliënt woonachtig was of is.

Hoofdstuk XI Uitvoering Participatiewet

Artikel 21 Uitvoeringsverslag Participatiewet

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bereidt het uitvoeringsverslag als bedoeld in artikel 77 van de Participatiewet voor ten behoeve van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het verslag omvat mede een opgave van de door het openbaar lichaam voor dat college gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid van de Participatiewet, en is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitvoering van de Participatiewet, alsmede van een oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de Participatiewet.

  • 3.

    De inhoud van het verslag heeft betrekking op de taken en bevoegdheden, genoemd in artikel 4 van deze regeling.

Hoofdstuk XII Financiële bepalingen

Artikel 22 Financiën algemeen

  • 1.

    Op het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie alsmede de controle op de laatste twee onderwerpen zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stemt voor aanvang van het nieuwe kalenderjaar de planning- en controlcyclus af op de cycli van de deelnemende gemeenten, zodat de deelnemende gemeenten tijdig kunnen beschikken over de benodigde (financiële) gegevens.

Artikel 23 Begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks vóór 1 april een ontwerpbegroting op voor het volgende kalenderjaar en zendt deze, voorzien van een toelichting, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen het dagelijks bestuur vóór 1 juni hun zienswijze over de ontwerpbegroting kenbaar maken.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk na 1 juni doch uiterlijk op 15 juni de opmerkingen van de raden en eventueel een nota van wijzigingen aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vóór 1 juli vast en zendt terstond afschriften aan de gemeenten.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 24 Inkomsten

  • 1.

    De inkomsten van het openbaar lichaam bestaan uit de door de deelnemende gemeenten te betalen vergoeding voor de uitvoering van de taken zoals genoemd op de takenlijst en uit de vergoeding voor de uitvoering van aanvullende dienstverlening.

  • 2.

    Met inachtneming van hetgeen hierover is bepaald in dienstverleningsovereenkomsten tussen het openbaar lichaam en derden, staan de deelnemende gemeenten garant voor de kosten en verplichtingen van het openbaar lichaam. De hoogte van de bijdrage per gemeente wordt nader bepaald in een besluit van het algemeen bestuur.

Artikel 25 Jaarrekening
  • 1.

    Het dagelijks bestuur legt over elk kalenderjaar verantwoording af aan het algemeen bestuur over de inkomsten en uitgaven onder overlegging van de daarbij behorende bescheiden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar het getrouwe beeld van de baten en lasten en van een onderzoek naar de rechtmatigheid daarvan, ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet aangewezen deskundige alsmede hetgeen voor haar verantwoording van belang is.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening van het voorgaande jaar vóór 1 april aan de raden van de deelnemende gemeenten. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening van het voorafgaande jaar vóór 1 juli vast. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli aan Gedeputeerde Staten. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan de raden van de gemeenten.

  • 4.

    De vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

  • 5.

    In de jaarrekening wordt voor elk van de deelnemende gemeenten het bedrag opgenomen dat voor rekening van de desbetreffende gemeente komt, onder verrekening van vergoedingen van eventuele diensten, die deze gemeente aan het openbaar lichaam heeft geleverd.

Artikel 26 Batig en nadelig saldo

  • 1.

    Bij besluit van het algemeen bestuur of zolang dat nog niet in functie is van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten zal nader worden bepaald hoe er wordt omgegaan met een batig saldo in de beheers- en apparaatskosten over enig jaar.

  • 2.

    Bij besluit van het algemeen bestuur of zolang dat nog niet in functie is van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten zal nader worden bepaald hoe er wordt omgegaan met een batig saldo in de programmakosten (verstrekkingen, regelingen) over enig jaar.

  • 3.

    Bij besluit van het algemeen bestuur zal nader worden bepaald hoe er wordt omgegaan met een nadelig saldo in de beheers- en apparaatskosten over enig jaar. Dit met inachtneming van het vijfde lid van artikel 23.

  • 4.

    Bij besluit van het algemeen bestuur zal nader worden bepaald hoe er wordt omgegaan met een nadelig saldo in de programmakosten over enig jaar. Dit met inachtneming van het vijfde lid van artikel 23.

Artikel 27 Financiering

  • 1.

    De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschotbetaling per maand de overeenkomstig dit artikel verschuldigde bedragen. De basis hiervoor vormt de begroting van het betreffende jaar.

  • 2.

    Facturering van de aanvullende dienstverlening geschiedt achteraf per kwartaal. De basis hiervoor vormt de urenboekhouding die door de dienst ten aanzien van de aanvullende dienstverlening wordt bijgehouden.

  • 3.

    De deelnemende gemeenten zullen er steeds voor zorg dragen dat het openbaar lichaam over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 4.

    Als het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert vereiste uitgaven op de begroting te brengen, doet het onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot overeenkomstige toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

  • 5.

    De afgesproken verdeelsleutel is gebaseerd op het objectief verdeelmodel Participatiewet (inkomensdeel) en wordt jaarlijks door het algemeen bestuur herzien.

Hoofdstuk XIII Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 28 Toetreding

  • 1.

    Het college van een gemeente die wenst toe te treden, richt het verzoek ter zake aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur zendt het verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen drie maanden na ontvangst door aan de colleges onder overlegging van zijn advies over de toetreding en eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.

  • 3.

    De colleges van de deelnemende gemeenten beslissen omtrent toetreding door een gemeente. De gemeenteraden van de deelnemende gemeenten moeten voor de toetreding toestemming verlenen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding.

  • 5.

    Aan de toetreding kunnen door het algemeen bestuur nadere voorwaarden worden verbonden.

  • 6.

    De toetreding gaat in op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 29 Uittreding

  • 1.

    De colleges van de deelnemende gemeenten beslissen over uittreding. De gemeenteraden van de deelnemende gemeenten moeten voor de uittreding toestemming verlenen.

  • 2.

    Van het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk drie kalendermaanden vóór het einde van het kalenderjaar kennisgegeven aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    De uittreding kan slechts plaatsvinden met ingang van de eerste januari van een jaar, met dien verstande dat tenminste een opzegperiode van één jaar na de goedkeuring van het in het eerste lid genoemde besluit in acht wordt genomen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur regelt de financiële en andere gevolgen van de uittreding.

  • 5.

    De financiële gevolgen van de uittreding voor het openbaar lichaam, worden, inclusief de hierdoor ontstane wachtgeldverplichtingen, aan de uittredende gemeente in rekening gebracht.

  • 6.

    Voor de vaststelling van de financiële gevolgen, als bedoeld in het vijfde lid, wordt door het openbaar lichaam en de uittredende gemeente gezamenlijk advies gevraagd aan een onafhankelijke externe deskundige. Het advies van deze deskundige is voor partijen bindend. De kosten voor het inschakelen van de deskundige zijn voor rekening van de uittredende gemeente.

Artikel 30 Wijziging

  • 1.

    Zowel het dagelijkse bestuur van de gemeenschappelijke regeling als het college van burgemeester en wethouders van een gemeente kan voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2.

    Als het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijkse bestuur het door het algemeen bestuur vastgestelde voorstel toekomen aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten.

  • 3.

    De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten beslissen over de wijziging. Voordat een wijziging in werking kan treden moeten de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten daarvoor toestemming verlenen.

  • 4.

    Een wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de wijziging tot stand is gekomen en het besluit tot wijziging door het dagelijks bestuur is bekend gemaakt, tenzij het wijzigingsbesluit een latere datum van ingang bevat.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente dat van mening is dat door een wijziging van de regeling de belangen van die gemeente ernstig zullen worden geschaad, kan binnen acht weken na de in het vierde lid bedoelde kennisgeving over zijn bezwaren de zienswijze van gedeputeerde staten vragen. Gedeputeerde staten delen hun zienswijze mee aan het algemeen bestuur en het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente (analoog aan artikel 35 lid 4 van de wet).

Artikel 31 Liquidatie

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    In geval van het opheffen van de gemeenschappelijke regeling stelt het algemeen bestuur een liquidatieplan vast, gehoord hebbende de colleges en gemeenteraden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen van de opheffing voor het personeel.

  • 5.

    Het algemeen bestuur zal voor de uitvoering van de liquidatie een vereffeningscommissie instellen. In het instellingsbesluit worden de taken en bevoegdheden van de commissie nader bepaald.

Artikel 32 Geschillenregeling

  • 1.

    Alvorens ten aanzien van een geschil, als bedoeld in artikel 28 van de wet, de beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen, wordt de zaak voorgelegd aan een geschillencommissie.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur benoemt deze commissie in overleg met de betrokken gemeente of gemeenten.

  • 3.

    De geschillencommissie onderzoekt de mogelijkheden om partijen alsnog tot overeenstemming te brengen en brengt aan partijen advies uit.

  • 4.

    Betrokken partijen kunnen van tevoren overeenkomen, dat het in het derde lid bedoelde advies van de geschillencommissie, bindend zal zijn.

  • 5.

    Onder geschil wordt hier mede begrepen een aangelegenheid, die door één partij als zodanig wordt beschouwd.

Hoofdstuk XIV Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33 Inwerkingtreding

  • 1.

    De regeling treedt met inachtneming van artikel 26 van de wet met ingang van 01 januari 2010 in werking. Met dien verstande dat de regeling niet eerder in werking treedt dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand, waarin is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 27 van de wet.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders van Zutphen draagt zorg voor de in artikel 26 van de wet bedoelde inzending van de regeling aan Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.

Artikel 34 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 35 Titel

De regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Het Plein.

 

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Lochem,

d.d. 8 september 2015

de burgemeester, de secretaris,

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Zutphen,

d.d. 29 september 2015

de burgemeester, de secretaris,

Naar boven