Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 12 september 2016, nr. WJZ/16097278, houdende vrijstelling van artikel 70a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet voor het jaar 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 38, eerste lid, 43, eerste lid, onderdeel c, en 45 van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 128 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet komt te luiden:

Artikel 128

Een bedrijf dat voor 1 februari 2016 conform artikel 70a, derde lid, van het besluit een verzoek heeft ingediend, is voor het kalenderjaar 2016 vrijgesteld van artikel 70a, eerste lid, van het besluit.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 september 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: het besluit) bepaalt in artikel 70a, eerste lid, dat het melkveefosfaatoverschot dat in enig jaar voor mestverwerking in aanmerking komt niet groter mag zijn dan een bepaalde te berekenen omvang. Artikel 70a, derde lid, van het besluit bevat hierop een uitzondering en bepaalt dat de hoofdregel niet van toepassing is op een bedrijf dat voor 1 februari 2016 aantoont dat het voor 30 maart 2015 financiële verplichtingen is aangegaan ten einde het gehele melkveefosfaatoverschot te laten verwerken, waardoor naleving leidt tot een disproportionele financiële last. Een bedrijf dat aanspraak maakt op deze uitzondering dient aan te tonen dat het melkveefosfaatoverschot is verwerkt door degene met wie de financiële verplichting is aangegaan.

Vóór 1 februari 2016 hebben zich 254 bedrijven gemeld die meenden in aanmerking te komen voor de genoemde uitzondering. Na aanmelding heeft een beoordeling plaatsgevonden. De betrokken bedrijven zijn door RVO.nl geïnformeerd over de uitkomst van die beoordeling. Bij ongeveer 90 bedrijven is geoordeeld dat niet werd voldaan aan de gestelde voorwaarden. Deze bedrijven zijn hierover geïnformeerd met een besluit dat is gedateerd ná 15 mei 2016.

In geval geoordeeld is dat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden, is het gevolg dat het betreffende bedrijf alsnog moet voldoen aan de hoofdregel. Dat kan op twee manieren worden gerealiseerd: door in 2016 landbouwgrond in gebruik te nemen of door in 2016 de productie van fosfaat met melkvee te verminderen. Landbouwgrond kon in 2016 echter tot 15 mei 2016 in gebruik worden genomen. Dit betekent dat het voor deze bedrijven niet meer mogelijk is om 2016 landbouwgrond in gebruik te nemen om zodoende een melkveefosfaatoverschot te realiseren dat lager is dan op grond van artikel 70a, eerste lid, van het besluit is toegestaan. De enige alternatieve oplossing voor deze bedrijven is om voor het jaar 2016 de melkveefosfaatproductie te verkleinen. Dit wordt onredelijk geacht, omdat dit voor veel van de betrokken bedrijven forse financiële gevolgen heeft. Om die reden worden ook deze bedrijven voor het jaar 2016 vrijgesteld van de verplichting in artikel 70a, eerste lid, van het besluit.

Daartoe worden alle bedrijven die voor 1 februari conform artikel 70a, derde lid, van het besluit een verzoek hebben ingediend voor het kalenderjaar 2016 vrijgesteld van artikel 70a, eerste lid, van het besluit. De desbetreffende bedrijven krijgen daarmee de gelegenheid om voor 15 mei 2017 alsnog voldoende grond te verwerven om vanaf 2017 wel te voldoen aan artikel 70a, eerste lid, van het besluit. Deze bedrijven zullen in het jaar 2016 wel het gehele melkveefosfaatoverschot moeten laten verwerken (conform artikel 21, tweede lid onderdeel d, van de Meststoffenwet.)

De vrijstelling is geformuleerd opdat ze van toepassing is op alle bedrijven die conform artikel 70a, derde lid, van het besluit een verzoek hebben ingediend. De bedrijven die voldoen aan de voorwaarde als genoemd in artikel 70a, derde lid, onderdeel a, van het besluit zullen het melkveefosfaatoverschot laten verwerken door de verwerker waarmee de financiële verplichtingen zijn aangegaan. De bedrijven die niet voldoen aan die voorwaarde zijn in de praktijk degenen door wie deze vrijstelling zal worden gebruikt.

Ter voorbereiding van dit besluit is conform artikel 43 van de Meststoffenwet de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd (Stcrt. 2016, 37545). Er zijn geen zienswijzen ingediend als gevolg van deze procedure. De vrijstelling leidt niet tot extra administratieve lasten of nalevingskosten.

De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Deze afwijking is in dit geval echter gerechtvaardigd, omdat het in dit geval om reparatieregelgeving gaat (Ar 174).

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven