In het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (hierna: BTIV 2015) is
geregeld onder welke voorwaarden de Minister voor Wonen en Rijksdienst toestemming
verleent voor een tijdelijke uitbreiding van het werkdomein van toegelaten instellingen,
de met haar verbonden ondernemingen of samenwerkingsvennootschappen (hierna: toegelaten
instellingen) met het oog op het huisvesten van vergunninghouders. De Autoriteit woningcorporaties
(hierna: Autoriteit) zal deze taak in mandaat gaan uitvoeren.
Deze regeling voegt in de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (hierna:
RTIV 2015) een nieuwe afdeling 2a in. Hierin worden ten eerste op grond van artikel
53b, eerste lid, onder c, van het BTIV 2015, nadere voorwaarden gesteld aan de ontwerpovereenkomst
tussen pandeigenaar en de toegelaten instelling. Tevens is in afdeling 2a en de bijlagen
8, 9 en 10 voorzien in de vaststelling van de formulieren, waarmee het college van
burgemeester en wethouders de in artikel 53c, vierde lid, en artikel 53d, derde lid,
van het BTIV 2015 bedoelde verklaringen afgeeft.
Artikel 53b, tweede lid, van het BTIV 2015, schrijft voor dat de ontwerpovereenkomst
tussen de pandeigenaar en de toegelaten instelling wordt bijgevoegd bij het verzoek
om toestemming om de werkzaamheden als bedoeld in artikel 45a, eerste lid, onder a,
b of c, van de Woningwet (het verhuren, in beperkte mate verbouwen en onderhouden
van gebouwen van derden ten behoeve van de huisvesting van vergunninghouders), te
verrichten. Artikel 53b, eerste lid, onder c, van het BTIV, bepaalt dat alleen toestemming
voor het verrichten van werkzaamheden wordt verleend indien de ontwerpovereenkomst
voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn
neergelegd in het nieuwe artikel 22b.
In artikel 22b, onder a, van het RTIV 2015 wordt bepaald dat de ontwerpovereenkomst
een clausule moet omvatten over onder welke voorwaarden de overeenkomst wordt beëindigd
in het geval de duur van de toestemming voor het verrichten van de werkzaamheden is
verstreken (onder 1˚) en in het geval de toestemming tussentijds wordt ingetrokken
(onder 2˚). Gedurende de looptijd van de overeenkomst kan de toestemming voor de werkzaamheden
kan op grond van artikel 53f van het BTIV 2015 immers worden ingetrokken. Dit kan
bijvoorbeeld wanneer de uitgevoerde werkzaamheden niet uitsluitend tot de diensten
van algemeen economisch belang behoren of wanneer de financiële risico’s naar oordeel
van de Autoriteit voor de toegelaten instelling te groot blijken te zijn. Voor de
volledigheid wordt opgemerkt dat de overeenkomst in die gevallen altijd moet kunnen
eindigen; dit mag niet contractueel worden uitgesloten. In zo’n geval voldoet de ontwerpovereenkomst
niet aan de voorwaarden en kan geen toestemming voor het verrichten van de werkzaamheden
worden verleend.
Daarnaast dient op grond van onderdeel b een voorziening te worden opgenomen met betrekking
de gevolgen van het eindigen van de werkzaamheden voor de verplichtingen en aanspraken
jegens derden. Het gaat hierbij in het bijzonder om de huurders van de woongelegenheden
Gedacht kan worden aan de manier waarop de toegelaten instelling zijn verplichtingen
op grond van de aangegane huurcontracten zal nakomen indien de huisvesting in het
beheerpand niet meer mogelijk is. Overigens kan de toegelaten instelling zorgen dat
de looptijd van de huurcontracten die zij aangaat met de huurders, past bij de looptijd
van de opdracht door bijvoorbeeld huurovereenkomsten op grond van artikel 15 van de
Leegstandwet te sluiten. Deze verplichting geldt ongeacht de wijze waarop de overeenkomst
ten einde komt.
Op basis van de overeenkomst, inclusief de daarin opgenomen verplichte clausules,
kan de Autoriteit beoordelen of het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden verantwoord
is met het oog op de financiële risico’s voor de toegelaten instelling. Er zal geen
toestemming worden verleend indien de bedoelde clausules niet zijn opgenomen in de
overeenkomst, of indien de daarin opgenomen afspraken zodanig zijn dat dit leidt tot
een onverantwoord financieel risico voor de toegelaten instelling. In het eerste geval
kan de toestemming op grond van artikel 53b, eerste lid, onder c, van het BTIV 2015
worden geweigerd en in het tweede geval op grond van artikel 53b, derde lid. Uiteraard
kan de toestemming eveneens worden geweigerd als uit de ontwerpovereenkomst blijkt
dat de beoogde investeringen om het gebouw bewoonbaar te maken hoger is dan € 10.000
per beoogde verhuureenheid of als bij aanvang het gebouw voor minder dan 50% zal worden
verhuurd aan vergunninghouders. Hierop zien artikel 53b, eerste lid, onder d, respectievelijk
artikel 53c van het BTIV 2015.
-
a. Verklaring als bedoeld in artikel 53c van het BTIV 2015
De toegelaten instelling is verplicht om zowel bij aanvang van de verhuur (artikel
53c, eerste lid), als nadien (artikel 53c, tweede lid) ten minste de helft van de
woongelegenheden te verhuren aan vergunninghouders die op grond van de taakstelling
(artikel 28 van de Huisvestingswet 2014) in de betreffende gemeente moeten worden
gehuisvest. Artikel 53c, tweede lid, van het BTIV 2015, biedt de mogelijkheid om na
aanvang van de verhuur van de in dat lid vervatte verplichting af te wijken. De toegelaten
instelling dient in dat geval een schriftelijke verklaring van het college, dat het
om te voldoen aan de taakstelling niet langer noodzakelijk is dat ten minste de helft
van de woongelegenheden aan vergunninghouders wordt verhuurd, te overleggen.
Aangezien de toegelaten instelling in de jaarlijkse verantwoordingsinformatie vermeldt
welk percentage van de verhuureenheden aan vergunninghouders wordt verhuurd, dient
de toegelaten instelling de verklaring bij de jaarlijkse verantwoordingsinformatie
te voegen. Omwille van een zo eenvoudig mogelijke uitvoering en handhaving bevat artikel
53c, vierde lid, van het BTIV 2015 een grondslag om bij ministeriële regeling een
formulier voor de verklaring van het college vast te stellen. Artikel 22c en bijlage
8 strekken hiertoe.
-
b. Verklaring als bedoeld in artikel 53d van het BTIV 2015
Op grond van artikel 53b, tweede lid, onder b, van het BTIV 2015 overlegt de toegelaten
instelling bij haar verzoek om toestemming aan de Autoriteit een verklaring van het
college van de gemeente op wier grondgebied de werkzaamheden worden verricht. Deze
verklaring houdt op grond van artikel 53d, eerste lid, van het BTIV 2015 in dat het
college ermee instemt dat de werkzaamheden worden verrichten en dat dat noodzakelijk
is om te kunnen voldoen aan de taakstelling, die aan de gemeente op grond van artikel
28 van de Huisvestingswet 2014 is opgelegd. Op grond van artikel 53d, derde lid, maakt
het college daarbij gebruik van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.
Dit wordt geregeld door artikel 22d en de twee formulieren in de bijlagen 9 en 10.
Wanneer een toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap om toestemming verzoekt
wordt het formulier dat is opgenomen in bijlage 9 gebruikt. Indien de werkzaamheden
worden uitgevoerd door een verbonden onderneming van een toegelaten instelling, wordt
gebruik gemaakt van het formulier dat is opgenomen in bijlage 10. In dit geval dient
namelijk het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 53d, tweede
lid, van het BTIV 2015 tevens te verklaren dat de procedure van artikel 53e is toegepast. Deze procedure houdt in dat via algemene bekendmaking gedurende twee
weken langs elektronische weg is nagegaan of anderen dan de toegelaten instelling
werkzaamheden in het gebouw wensen te verrichten. Bij deze bekendmaking moet in elk
geval zijn vermeld een omschrijving van het bewuste gebouw, het startmoment en duur
van de opdracht en de wijze waarop het gebouw na afloop van de opdracht dient te worden
opgeleverd.
Omwille van de nauwe onderlinge verbondenheid zijn het tijdstip van inwerkingtreding
en vervallen van deze regeling gekoppeld aan het moment waarop artikel 45a van de
Woningwet in werking treedt en vervalt. Hetzelfde geldt voor de wijziging van het
BTIV 2015, dat uitwerkt onder welke voorwaarden toestemming kan worden verleend om
de in artikel 45a van de Woningwet bedoelde werkzaamheden te verrichten en dat de
grondslag bevat voor deze regeling. In artikel II van de wijziging van de Woningwet
in verband met het uitbreiden van het werkgebied van toegelaten instellingen met het
oog op het huisvesten van vergunninghouders is opgenomen dat artikel 45a vijf jaar
na de inwerkingtreding ervan komt te vervallen. Voor deze regeling geldt hetzelfde.