Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 augustus 2016, nr. 935998, houdende instelling van de Commissie vraagfinanciering mbo (Instellingsbesluit commissie vraagfinanciering mbo)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische zaken,

Gelet op artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; en voor zover het instellingen met opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving betreft: Staatssecretaris van Economische Zaken;

b. commissie:

commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie vraagfinanciering mbo.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. Het uitbrengen van een advies aan de minister over de uitwerking van vraagfinanciering in het middelbaar beroepsonderwijs in het kader van permanent leren, inclusief het in kaart brengen van de voor- en nadelen van de mogelijke varianten, ten behoeve van politieke besluitvorming over een experiment.

    • b. In het advies specifiek aandacht te besteden aan de toegankelijkheid van het onderwijs, de doelmatigheid en variëteit van het opleidingsaanbod en de uitvoeringsconsequenties.

    • c. In het advies de volgende zaken te betrekken:

      • de eerste ervaringen met de pilots vraagfinanciering in het hoger onderwijs;

      • de uitkomsten van het SER advies over het middensegment mbo en over praktijkleren dat in het najaar van 2016 verschijnt;

      • de evaluatie van de regeling regionaal investeringsfonds mbo, die gepubliceerd zal worden in het najaar 2016.

Artikel 3. Samenstelling commissie

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 4 andere leden.

  • 2. De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd.

  • 3. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

  • 4. De voorzitter en overige leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de minister.

Artikel 4. Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 september 2016 en wordt opgeheven nadat het advies is uitgebracht.

Artikel 5. Leden en secretariaat

  • 1. Met ingang van 1 september 2016 wordt tot lid van de commissie benoemd:

    • a. mevrouw drs. J.C.M. Sap, te Amsterdam, tevens voorzitter

    • b. mevrouw drs. M.H.T. Jansen, te Ermelo

    • c. mevrouw drs. J.R.H. Elzenaar-Maathuis, te Almere

    • d. mevrouw C.S. Korrel, te Delft

    • e. mevrouw ir. S. Bolhuis, te Amsterdam

  • 2. De leden van de commissie nemen deel aan de beraadslagingen en besluitvorming zonder last of ruggespraak.

  • 3. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat. De leden van het secretariaat zijn geen lid van de commissie.

  • 4. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 5. De minister voorziet in het secretariaat.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is. Het kan daarbij gaan om experts op de relevante onderwerpen, inclusief, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.

Artikel 7 Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 8 Eindrapport

  • 1. De commissie brengt vóór 1 maart 2017 haar eindrapport uit aan de minister.

  • 2. Het eindrapport bevat in elk geval de in artikel 2, tweede lid genoemde onderdelen.

  • 3. Indien de commissie voorziet dat zij de in dit besluit gestelde adviestermijn zal overschrijden dan wel wanneer zij knelpunten ontmoet tijdens de uitvoering van de verkenning, stelt zij de minister daarvan direct in kennis. De commissie vermeldt hierbij welke knelpunten zich voordoen. Bij dreigende overschrijding van de adviestermijn meldt de commissie de oorzaak van de overschrijding en geeft zij een indicatie van de termijn waarop het advies wel zal zijn afgerond.

Artikel 9. Vergoeding

  • 1. Aan de voorzitter en andere leden van de commissie wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op het maximum van schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter en de andere leden is 0,25 fte respectievelijke 0,15 fte.

  • 2. De minister kan de in het eerste lid genoemde arbeidsfactor nader vaststellen indien de omvang van de werkzaamheden van de voorzitter onderscheidenlijk leden daartoe aanleiding geeft.

Artikel 10. Kosten van de commissie

De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

  • a. de kosten voor vergaderingen en voor secretariële en inhoudelijke ondersteuning;

  • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

  • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

Artikel 11. Verantwoording

De commissie biedt de minister vóór 1 juni 2017 een (eind)verlag aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten van de periode waarin de commissie werkzaam is geweest. Desgewenst kan de commissie het eindverslag gelijktijdig met het eindrapport indienen.

Artikel 12. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 13. Intellectuele eigendom

De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom.

Artikel 14. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2016.

  • 2. Dit besluit vervalt op 1 januari 2017.

Artikel 16. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Adviescommissie vraagfinanciering mbo.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

Er is een toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt. Beroepen verschijnen, veranderen en verdwijnen steeds sneller. Ook de vraag naar vaardigheden verandert. Dit vraagt om een responsief middelbaar beroepsonderwijs, dat in staat is in te spelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

Er zijn verschillende ontwikkelingen die de responsiviteit van het mbo helpen vergroten. Denk aan de nauwe samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven in de totstandkoming van kwalificaties en keuzedelen, die benut kunnen worden voor de vormgeving van actuele en innovatieve opleidingen. Maar ook aan werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen die zich samen inzetten om een leven lang leren te versterken. En aan de belangrijke rol die bedrijven spelen bij de beroepspraktijkvorming en het leren in de praktijk. Al deze ontwikkelingen hebben eveneens raakvlakken met het thema vraagfinanciering, omdat ze allen betrekking hebben op flexibel, vraaggericht maatwerk in het onderwijs.

De minister van OCW stelt een onafhankelijke, externe adviescommissie in die advies zal uitbrengen over de uitwerking van vraagfinanciering in het middelbaar beroepsonderwijs in het kader van permanent leren, inclusief het in kaart brengen van de voor- en nadelen van de mogelijke varianten, ten behoeve van politieke besluitvorming over een experiment. Daarbij dient de commissie in haar advies ook te betrekken de eerste ervaringen met de pilots vraagfinanciering in het hoger onderwijs, de uitkomsten van het SER advies over het middensegment mbo en over praktijkleren dat in het najaar van 2016 verschijnt en de evaluatie van het regionaal investeringsfonds mbo die in het najaar van 2016 verschijnt.

De commissie adviseert aan de minister, op basis van de verstrekte opdracht. De commissie kiest haar eigen werkwijze. De commissie brengt vóór 1 maart 2017 advies uit aan de minister.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap M. Bussemaker

Naar boven