ARTIKEL I
De Regeling indienststelling spoorvoertuigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na ‘bevat’ ingevoegd: een systeem voor automatische ritregistratie
dat minimaal de in bijlage 7 genoemde gegevens registreert, alsmede.
2. In onderdeel d wordt de puntkomma vervangen door een punt.
B
Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Spoorvoertuigen, bestemd voor gebruik op de hoofdspoorwegen, genoemd in bijlage 1,
onder 16 en onder 18, van het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen, voldoen aan de eisen
in bijlage 9.
C
Artikel 5, eerste lid, wordt vervangen door:
D
In artikel 17, tweede lid, wordt ‘artikel 1’ vervangen door: het eerste lid.
E
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Spoorvoertuigen die in Nederland uitsluitend gebruik maken van de hoofdspoorweg,
genoemd in bijlage 1, punt 4, onder c, van het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen,
voldoen, in afwijking van de overige bepalingen in de paragrafen 2, 3 en 4 van deze
regeling, aan de eisen in bijlage 10.
F
In bijlage 1 wordt in hoofdstuk 1 de eerste volzin vervangen door:
De ATB treinapparatuur dient een in het ATBEG-baansignaal aanwezige ATB-code te herkennen
indien het ATBEG-baansignaal voldoet aan de karakteristieken zoals gespecificeerd
in tabel 1.
De ATBEG treinapparatuur mag een ATBEG code alleen accepteren als:
-
– deze ATB-code in de stroom van beide spoorstaven aanwezig is, en
-
– aantoonbaar is dat de ATB-code niet afkomstig is uit stromen als genoemd in punt 9
en 10 van tabel 1.
G
In het opschrift van bijlage 5 wordt ‘artikel 7, vijfde lid’ vervangen door: artikel
17, eerste lid, onder c, en derde lid, onder a.
H
Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin van de eerste alinea wordt vervangen door:
De stoorstroomdetector detecteert de overschrijdingen van de stoorstroomnorm ten gevolge
van defecten in een installatie en schakelt de stoorstroombron uit gedurende ten minste
vijf seconden met maximaal drie automatische wederinschakelingen per dag. Bij treinsamenstellingen
mag de beschikbare stoorstroomruimte worden verdeeld, onder de aanname dat alle installaties,
behalve de defecte, nominaal functioneren. Tevens mogen technieken worden toegepast
om minder gevoelig te zijn voor een stoorstroom van buiten, mits de kans op een common
cause fout, die zowel de stoorstroomdetector minder gevoelig maakt als de stoorstroom
laat toenemen, kleiner is dan 10-7 per uur.
2. In tabel 1, 2a en 2b, laatste kolom, wordt Ti vervangen door: Tp.
I
In het opschrift van bijlage 7 wordt ‘onder e’ vervangen door: aanhef.
J
Na bijlage 8 worden twee bijlagen toegevoegd, luidende:
BIJLAGE 9. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 4, DERDE LID
-
1. Spoorvoertuigen voldoen met betrekking tot de compatibiliteit met een treindetectiesysteem
aan eisen voor assentellers van het type Az LM, zoals beschreven in artikel 17, vierde
lid.
-
2. Spoorvoertuigen waarvoor TSI Loc&Pas niet geldt, voldoen tevens aan:
-
a. bijlage 3, paragraaf 1.4, tweede lid;
-
b. punt 4.2.3.3.1.2 van de TSI Loc&Pas met betrekking tot voertuiggeometrie, wielgeometrie
en het voertuigontwerp;
-
c. punt 4.2.3.4 van de TSI Loc&Pas met betrekking tot de loopkarakteristieken;
-
d. punt 4.2.6.2.4 van de TSI Loc&Pas met betrekking tot zijwind; en
-
e. punt 4.2.8.2 van de TSI Loc&Pas, alsmede artikel 21, tweede tot en met vijfde lid,
indien zij gebruik maken van het wisselstroomsysteem van 25 kV 50 Hz.
-
3. Spoorvoertuigen bestemd voor het vervoer van personen, waarvoor de TSI Loc&Pas niet
geldt, voldoen tevens aan:
-
a. de eisen gesteld aan spoorvoertuigen behorend tot categorie B reizigerstreinen, genoemd
in punt 4.1.4 van de TSI Loc&Pas, indien zij gebruik maken van de Groene Harttunnel;
en
-
b. punt 4.2.6.2.3 van de TSI Loc&Pas met betrekking tot de maximale drukvariaties in
tunnels.
BIJLAGE 10. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 23, TWEEDE LID
-
1. Spoorvoertuigen als genoemd in artikel 23, tweede lid, die beschikken over eigen tractie,
beschikken over:
-
1.1. Elektrische tractie, die geschikt is voor energievoorziening met 15 kV 16,7 Hz AC
en niet geschikt is voor energievoorziening met 1500 V DC. Indien 3 kV DC tractie
aanwezig is, dient deze spanning geblokkeerd te zijn onder 1500 V DC bovenleiding;
-
1.2. Punktförmige Zugbeeinflussung als systeem voor treinbeïnvloeding;
-
1.3. GSM-R voice met simkaart, die geschikt is voor roaming met GSM-R NL.
-
2. Spoorvoertuigen als genoemd in artikel 23, tweede lid, voldoen aan de volgende compatibiliteitseisen:
-
2.1. Kinematisch referentieprofiel conform EN 15273 van G2 of kleiner;
-
2.2. Baanvakcategorie van D4 (22,5 ton, 8 ton/m) of lager;
-
2.3. 150 meter als kleinst berijdbare boogstraal.
-
3. Spoorvoertuigen als genoemd in artikel 23, tweede lid, waarvoor de TSI CR WAG, TSI
Loc&Pas of TSI CCS niet geldt, voldoen tevens aan:
-
3.1. Wieldiameter groter dan 840 millimeter;
-
3.2. Indien een locomotief niet voorzien is van een standaard UIC stoot- en trekwerk en
UIC remaansluiting, dient deze te zijn uitgerust met een passend koppelstuk ten behoeve
van het verslepen. In afwijking van de eerste volzin kunnen een spoorwegonderneming
en de beheerder overeenkomen dat een koppelstuk naar het te bergen voertuig wordt
gebracht.
ARTIKEL II
In de Regeling tarieven Spoorwegwet 2012 wordt artikel 8 als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘bedoelde’ vervangen door: bedoeld.
2. Er wordt een artikellid toegevoegd, luidende:
-
6. In afwijking van het tweede lid is voor de in dat lid genoemde aanvragen een tarief
verschuldigd van € 2.828,– indien het een aanvraag betreft die uitsluitend betrekking
heeft op de hoofdspoorwegen, bedoeld in artikel 4, derde lid, of 23, tweede lid, van
de Regeling indienststelling spoorvoertuigen.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
Deze wijziging van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen introduceert vergunningeisen
voor spoorvoertuigen die rijden op twee specifieke trajecten in Nederland. Het betreft
allereerst de hogesnelheidslijn-zuid (hierna: HSL-Zuid) en ten tweede betreft het
de sporen die lopen vanaf de Duitse grens tot aan het emplacement in Venlo. Deze trajecten
wijken op bepaalde technische onderdelen af van de gewone Nederlandse hoofdspoorweginfrastructuur,
waardoor bijzondere vergunningeisen in het belang van de compatibiliteit van het spoorvoertuig
met de infrastructuur nodig zijn. Door deze regels op te nemen in de Regeling indienststelling
spoorvoertuigen is voor elke aanvrager op voorhand duidelijk aan welke eisen de spoorvoertuigen
moeten voldoen waarvoor zij een vergunning aanvragen. Daarnaast is van de gelegenheid
gebruik gemaakt om een aantal kleinere technische wijzigingen door te voeren. Deze
worden in het artikelsgewijze deel toegelicht. Ten slotte is de Regeling tarieven
Spoorwegwet 2012 gewijzigd om het tarief voor de aanvraag van een vergunning voor
indienststelling op de HSL-Zuid of het grensbaanvak Venlo–Duitsland vast te stellen.
2. HSL-Zuid
De HSL-Zuid is aangelegd conform de TSI voor hogesnelheidsinfrastructuur wat betreft
de subsystemen infrastructuur en energie. Daardoor wijkt de infrastructuur af van
het gewone spoor in Nederland. Volledig TSI-conforme voertuigen kunnen dus, zonder
nadere eisen, op de HSL-Zuid toegelaten worden. Er zijn echter voertuigen waarvoor
de TSI’s niet gelden (onderhoudsvoertuigen), of voertuigen, die slechts gedeeltelijk
aan de TSI’s voldoen en die vooral ingezet worden op gewoon spoor in Nederland. Die
moeten aan de Nederlandse eisen voldoen in het belang van de compatibiliteit van het
voertuig met de conventionele infrastructuur. Ook is de laatstgenoemde categorie voertuigen
niet bedoeld voor inzet op hogesnelheidsinfrastructuur, waardoor andere eisen uit
de TSI’s kunnen gelden voor deze voertuigen. In het belang van een goede inzet op
de HSL-Zuid worden aanvullende eisen gesteld aan deze voertuigen voordat zij een vergunning
kunnen krijgen voor indienststelling op de HSL-Zuid.
Op dit moment wordt bij een aanvraag voor vergunningen voor indienststelling op de
HSL-Zuid telkens op ad hoc basis een dossier opgesteld. Door de standaardeisen op
te nemen in de Regeling indienststelling spoorvoertuigen hebben allereerst spoorwegondernemingen
meer zekerheid over de eisen waaraan hun voertuigen moeten voldoen, daarnaast leidt
het tot lastenreductie voor de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT),
de vergunningverlenende instantie namens de Minister. De ILT hoeft immers niet langer
een dossier per spoorvoertuig op te stellen.
3. Venlo–Duitsland
De infrastructuur die loopt vanaf de Duitse grens tot het spoorwegemplacement Venlo
is feitelijk Duitse spoorweginfrastructuur. Deze voldoet aan de kenmerken van de Duitse
spoorweginfrastructuur, dat wil zeggen dat er gebruik gemaakt wordt van een 15 kV
stroomvoorziening en een systeem van treinbeïnvloeding dat ‘PZB’ heet en vergelijkbaar
is met het Nederlandse ATB. Met name buitenlandse goederenvervoerders hebben er belang
bij dat hun treinen door kunnen rijden naar Venlo, zonder dat daar een andere, Nederlandse,
locomotief voor nodig is.
De buitenlandse voertuigen moeten echter wel een aanvullende vergunning voor indienststelling
aanvragen om het Nederlandse spoor op te mogen. Het is onevenredig om voor voertuigen
die in Nederland op geen andere infrastructuur rijden dan het gedeelte tussen de Duitse
grens en Venlo een volledig Nederlandse vergunning te vereisen. Daarom is in de Regeling
indienststelling spoorvoertuigen opgenomen dat deze spoorvoertuigen voor het verkrijgen
van de aanvullende vergunning enkel aan een beperkt aantal specifieke eisen hoeven
te voldoen.
4. Handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoetsen
Deze regeling is voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets
gestuurd naar de ILT en ProRail bv (hierna: ProRail).
De ILT acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar. Wel maakt de ILT een aantal opmerkingen
met betrekking tot de regeling. Allereerst merkt de ILT op dat de met de regeling
beoogde lastenreductie voor partijen pas tot stand komt als voor de aanvraag van de
vergunning voor indienststelling ook een lager tarief wordt vastgesteld. Naar aanleiding
van deze opmerking is in deze regeling een wijziging van de Regeling tarieven Spoorwegwet
2012 opgenomen. Deze wijziging stelt een lager tarief vast voor aanvragen van (aanvullende)
vergunningen voor indienststelling voor de HSL-Zuid en het grensbaanvak Venlo–Duitsland.
Andere opmerkingen van de ILT hebben geleid tot taalkundige en redactionele aanpassingen
van bepaalde artikelen en de toelichting. De ILT merkt ten slotte op dat de eisen
voor de vergunning voor indienststelling op het traject Venlo–Duitsland weliswaar
versimpeld zijn, maar dat andere (nationale) eisen nog onverminderd gelden. Het betreft
bijvoorbeeld eisen die gesteld worden aan treinpersoneel. Dat klopt. De wijzigingsregeling
ziet enkel op de eisen die worden gesteld aan spoorvoertuigen die gebruik willen maken
van het grensbaanvak Venlo–Duitsland.
ProRail acht de regeling uitvoerbaar. Een aantal opmerkingen van ProRail heeft geleid
tot aanpassing van de regeling en toelichting. Ook stelt ProRail, net als ILT, dat
de regeling niet ziet op andere eisen dan eisen die aan spoorvoertuigen gesteld worden.
Deze regeling is een stap in het verder vereenvoudigen van het rijden over het grensbaanvak
tussen Venlo en de Duitse grens.
5. Internetconsultatie
Deze regeling heeft van 24 mei 2016 tot 21 juni 2016 op www.internetconsultatie.nl gestaan. Tijdens deze consultatieperiode hebben negen partijen gereageerd. Deze respondenten
zijn:
-
− Belangenorganisaties: Historisch Railvervoer Nederland (HRN) en RailGood;
-
− Spoorwegondernemingen: LOCON Benelux bv (Locon), Railexperts bv, Kombirail Europe
bv, SBB Cargo International AG en Rail Competence bv; en
-
− Een adviesbureau: Shuntingyard.com.
Ook ProRail heeft gereageerd. De reactie van ProRail wijkt echter niet af van de reeds
uitgebrachte uitvoerbaarheidstoets.
Alle respondenten juichen de vereenvoudigde vergunningverlening voor het grensbaanvak
Venlo–Duitsland toe. Veel respondenten vroegen zich daarbij af wat de feitelijke lastenverlichting
voor de aanvrager zou zijn, uitgedrukt in de kosten van een aanvraag voor een vergunning.
In de uiteindelijke regeling is gekozen voor een sterk gereduceerd tarief ten opzichte
van het huidige ‘volle’ tarief voor een vergunning voor indienststelling. Tevens vroegen
veel respondenten zich af of een versimpeling ook voor andere grensbaanvakken mogelijk
is. Er is voor gekozen om alleen het grensbaanvak Venlo–Duitsland mee te nemen omdat
daar feitelijk Duitse infrastructuur ligt. Op die manier is de spoorveiligheid op
dat baanvak verzekerd.
Alle respondenten merkten op dat de ontwerpregeling ertoe zou leiden dat enkel locomotieven
op het grensbaanvak Venlo–Duitsland op basis van de nieuwe regeling een vergunning
konden aanvragen. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de regeling aangepast. Nu
is duidelijk dat de vereenvoudigde vergunningeisen gelden voor alle spoorvoertuigen
die beschikken over aandrijving, dus niet enkel locomotieven, maar ook treinstellen
met aandrijving.
Een groot aantal respondenten vindt het aantal eisen voor het baanvak Venlo–Duitsland
nog steeds te hoog. Zo vragen zij zich af waarom er bijvoorbeeld eisen over elektrische
tractie en de geschiktheid voor het voltage waaronder gereden kan worden gesteld zijn.
In dat verband vragen zij zich eveneens af waarom diesellocomotieven niet een vereenvoudigde
vergunning op basis van bijlage 10 kunnen verkrijgen. Deze bepalingen zijn opgenomen
om te voorkomen dat deze spoorvoertuigen verder dan Venlo rijden zonder dat zij geschikt
zijn voor de Nederlandse infrastructuur. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het betreffende
spoorvoertuig geen automatische treinbeïnvloeding (ATB) heeft. Als dat de bedoeling
van de betreffende onderneming is, dan zal die onderneming een ‘gewone’ vergunning
voor indienststelling voor de Nederlandse hoofdspoorwegen moeten aanvragen.
Een aantal respondenten vraagt zich af de eisen die gelden voor vergunningen voor
indienststellingen op de HSL-Zuid ook gelden voor typevergunningen. Typevergunningen
worden afgegeven voor series spoorvoertuigen waarvan er een of meerdere al een vergunning
voor indienststelling heeft of hebben. Zolang het spoorvoertuig overeenkomt met het
reeds vergunde voertuig moet de ILT een vergunning verlenen. Deze situatie wordt met
deze regeling niet gewijzigd.
6. Administratieve lasten
Deze regeling leidt tot een reductie van nalevingslasten bij spoorgoederenvervoerders
die rijden over het grensbaanvak Venlo–Duitsland. Voor het gebruik van de voertuigen
van deze ondernemingen is geen ‘volledige’ Nederlandse aanvullende vergunning voor
indienststelling meer noodzakelijk, maar gelden slechts de vereenvoudigde eisen uit
bijlage 10. Om die reden stelt deze regeling tevens een aangepast tarief vast voor
de beoordeling van de aanvraag van een aanvullende vergunning voor indienststelling
door de ILT. Dit tarief bedraagt ongeveer de helft van het standaardtarief voor een
aanvullende vergunning voor indienststelling.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 3, eerste lid, is aangepast omdat de redactie van dit artikel tot onduidelijkheid
leidde met betrekking tot het karakter van de in dit artikel opgenomen opsomming.
De redactie is zodanig aangepast dat duidelijk is dat ieder spoorvoertuig op grond
van artikel 3 een systeem van automatische ritregistratie moet bevatten, maar tevens
een van de opgesomde beveiligingssystemen.
Onderdeel B
Artikel 4, derde lid, regelt de aanvullende eisen die gelden voor spoorvoertuigen
voordat zij de HSL-Zuid op mogen. Het artikellid bepaalt dat deze spoorvoertuigen
hoe dan ook moeten voldoen aan de andere eisen die gelden voor het betreffende spoorvoertuigen,
ongeacht of dit nationale of Europese eisen zijn, maar voor inzet op de HSL-Zuid tevens
moeten voldoen aan de eisen opgenomen in bijlage 9 bij de regeling.
Onderdelen C, D, G en I
Deze wijzigingen zijn van wetgevingstechnische aard. In onderdeel C is voor de duidelijkheid
een opsomming opgenomen in plaats van een doorlopende zin. In onderdelen D en G wordt
een abusievelijk opgenomen verwijzing in respectievelijk artikel 17, tweede lid, en
het opschrift van bijlage 5 hersteld. Onderdeel I is opgenomen naar aanleiding van
de wijziging in onderdeel A.
Onderdeel E
Aan artikel 23 is een artikellid toegevoegd dat de vergunning voor indienststelling
voor spoorvoertuigen die rijden op de infrastructuur tussen Duitsland en Venlo regelt.
Deze voertuigen beschikken reeds over een vergunning voor indienststelling in een
andere lidstaat van de Unie, in ieder geval Duitsland. Daarom hebben zij enkel een
aanvullende vergunning nodig voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur in Nederland.
Aangezien het stuk infrastructuur naar Venlo toe beschikt over de Duitse kenmerken
hoeft de ILT voor verlening van de vergunning enkel, aan de hand van het ingediende
keuringsrapport, te toetsen of het spoorvoertuig aan een beperkt aantal specifieke
eisen voldoet.
Onderdeel F
De aanpassing van de eerste zin van bijlage 1 verduidelijkt dat de ATB-installatie
in het spoorvoertuig de vanuit de infrastructuur verzonden codes moet accepteren.
Tegelijkertijd moet de apparatuur zodanig ingesteld zijn dat verstorende stromen geen
invloed hebben op het ATB-systeem.
Onderdeel H
De eerste alinea van bijlage 6 wordt aangepast om de eisen ten aanzien van stoorstroomdetectoren
te verduidelijken. Het enkele doel van de stoorstroomdetector is het detecteren van
defecten die stoorstroom produceren. Er mag bij de verdeling van de stoorstroomruimte
uit worden gegaan van N-1 nominaal functionerende installaties. De rest van de ruimte
kan toegewezen worden aan de overgebleven installatie. Ook mogen technieken worden
gebruikt die gevoeliger zijn voor een stoorstroom in de installatie dan voor verstoringen
van buiten. Daaronder valt bijvoorbeeld een spanningsmeting op de condensator van
het lijnfilter, mits kan worden aangetoond dan de kans op een gekoppelde fout als
bijvoorbeeld vermindering van de inductiviteit van de lijnfilterspoel (common cause
faalwijze: zowel stoorstroom neemt toe als gevoeligheid detector neemt af) zo klein
is dat de kans op stoorstroom van de trein kleiner is dan 10-7 per uur.
Onderdeel J
De nieuwe bijlagen 9 en 10 zijn in het algemene deel van de toelichting toegelicht.
Artikel II
Deze Regeling stelt eenvoudiger eisen aan vergunningen voor spoorvoertuigen die over
de HSL-Zuid en het grensbaanvak Venlo–Duitsland rijden. Daarmee wordt de beoordeling
van de vergunningaanvraag, door ILT, eenvoudiger. Om die reden is gekozen voor opname
van een apart tarief voor het behandelen van een aanvraag van een vergunning voor
indienststelling voor genoemde trajecten. Op deze manier is de lastenverlichting voor
aanvragers gerealiseerd.
Artikel III
Afwijken van vaste verandermomenten
Op grond van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treden ministeriële
regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Bekendmaking
geschiedt uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding.
In deze regeling is afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimumtermijn van
twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding. De reden hiervoor is dat deze
regeling voordelen biedt voor private partijen, alsmede lasten beperkt voor de ILT.
Spoorgoederenvervoerders die vanuit Duitsland naar het emplacement in Venlo willen
rijden hebben voordeel bij deze regeling, zij krijgen op eenvoudiger wijze en tegen
een lager tarief een vergunning voor indienststelling voor hun spoorvoertuigen. Spoorwegondernemingen
die rijden op de HSL-Zuid hebben met deze regeling duidelijkheid over de voor een
vergunning voor indienststelling voor hun voertuigen toepasselijke eisen. Dat scheelt
tijd bij de beoordeling van de aanvraag van een vergunning voor indienststelling.
Ten slotte biedt de regeling voordelen voor de ILT. De ILT hoeft niet langer een specifiek
dossier per spoorvoertuig op te stellen waarin de in deze regeling opgenomen eisen
staan.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
S.A.M. Dijksma