TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
De onderhavige Regeling scheepsuitrusting 2016 (hierna: regeling) dient ter nadere
implementatie van de Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van
23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG
van de Raad (hierna: richtlijn scheepsuitrusting 2014). De richtlijn scheepsuitrusting
2014 vervangt richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake de uitrusting
van zeeschepen (hierna: richtlijn scheepsuitrusting 1996).
De grondslag voor deze regeling is gelegen in de Wet scheepsuitrusting 2016. Met de
inwerkingtreding van de onderhavige regeling wordt de Regeling keuringsinstanties
Wet scheepsuitrusting ingetrokken. De bepalingen uit die regeling zijn, voor zover
relevant, in de Regeling scheepsuitrusting 2016 overgenomen en waar nodig aangepast.
Onderstaande toelichting beperkt zich tot zaken die nog niet in de toelichting bij
de Wet scheepsuitrusting 20161 aan de orde zijn gekomen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Deze regeling bevat de verplichtingen van de marktdeelnemers die scheepsuitrusting
bestemd voor plaatsing op een schip dat vaart onder de vlag van een EU lidstaat, in
de handel willen brengen of op de markt willen aanbieden. Net als bij de Wet scheepsuitrusting
2016 zullen de verplichtingen hoofdzakelijk bij de fabrikant liggen. In voorkomende
gevallen kan een verplichting overgaan op een importeur, distributeur of vertegenwoordiger.
Daarnaast bevat deze regeling de procedures die de betrokken marktdeelnemer moet doorlopen
om aan te tonen dat de door hem in de handel of op de markt gebrachte producten voldoen
aan de daartoe gestelde normenkaders. Voor de conformiteitbeoordelingsprocedure dient
de fabrikant (of in voorkomend geval zijn vertegenwoordiger) uit in de EU gestandaardiseerde
modules te kiezen. Deze regeling bepaalt ook hoe de stuurwielmarkering moet worden
aangebracht, en in welke gevallen het elektronisch label de stuurwielmarkering kan
aanvullen of vervangen.
De regeling bevat tevens voorschriften waar de conformiteitsbeoordelingsinstanties
(hierna: CBI’s) aan moeten voldoen en welke informatie zij moeten overleggen om aangewezen
te kunnen worden alvorens bij de EU te kunnen worden aangemeld. Na aanmelding worden
de CBI’s ‘aangemelde instanties’ genoemd.
Ook bevat deze regeling verplichtingen voor de aangemelde instantie die betrekking
hebben op de uitvoering van zijn werkzaamheden, zoals het (op verzoek) informeren
van de Europese Commissie, andere lidstaten en andere aangemelde instanties over uitgevoerde
conformiteitsbeoordelingen. De regeling bevat daarnaast een waarborg in het geval
een aangemelde instantie werkzaamheden wil uitbesteden of laten uitvoeren door een
dochteronderneming.
Deze regeling bevat tevens enkele voorschriften die van toepassing zijn in uitzonderlijke
gevallen. Het gaat hierbij om scheepsuitrusting van een innovatief ontwerp waarvoor
(nog) geen internationale normenkaders bestaan of om scheepsuitrusting die aan boord
wordt geplaatst teneinde deze te beproeven of te beoordelen.
3. Verhouding tot nationale regelgeving
De richtlijn scheepsuitrusting 2014 is alleen van toepassing op scheepsuitrusting
waarvoor op grond van de internationale verdragen SOLAS, MARPOL en COLREG certificaten
aan boord van het schip zijn vereist. Op grond van de Schepenwet en de Wet voorkoming
verontreiniging door schepen worden echter ook nationale veiligheidscertificaten afgegeven
voor schepen die niet onder deze verdragen vallen en dus ook niet onder de reikwijdte
van de richtlijn scheepsuitrusting 2014. De artikelen 30 en 31 van de richtlijn scheepsuitrusting
2014 betreffende de uitzonderingen op de stuurwielmarkering zijn ook geïmplementeerd
in de artikelen 32 tot en met 35 van de Regeling veiligheid zeeschepen (hierna: Rvz),
hangend onder de Schepenwet, en in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 van de Regeling
voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Rvvs). Deze regelingen stellen onder
meer regels met betrekking tot het aan boord plaatsen van scheepsuitrusting. Tevens
is artikel 32 van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 in de Rvz en Rvvs geïmplementeerd.
Deze verdeling bestond reeds onder de richtlijn scheepsuitrusting 1996 en dat wordt
met deze regeling gehandhaafd. In de toelichting bij de artikelen 22 en 23 wordt nader
ingegaan op de wijziging van de Rvz en Rvvs.
4. Gevolgen
Om de voordelen van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 voor het Nederlandse bedrijfsleven
in stand te houden is bij de implementatie in de Nederlandse regelgeving zo dicht
mogelijk aangesloten bij de tekst uit de richtlijn. De richtlijn laat vrijwel geen
ruimte voor het maken voor beleidskeuzes, zodat de werking van de interne markt zo
goed mogelijk wordt gegarandeerd, en de richtlijn is lastenluw geïmplementeerd. In
deze paragraaf beperkt de beschrijving van de effecten van dit voorstel zich tot de
verplichtingen die nieuw zijn ten opzichte van de voorgaande regelgeving ter implementatie
van de richtlijn scheepsuitrusting 1996 en voor zover deze nog niet in de memorie
van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 zijn behandeld.
4.1. Administratieve lasten
De voorschriften voor het bedrijfsleven om informatie ter beschikking van de overheid
te stellen, dan wel beschikbaar te houden, en die dienen om het marktoezicht te verbeteren,
kunnen een toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben. De impact van
de extra verplichtingen voor het Nederlandse bedrijfsleven wordt in algemene zin echter
gering geacht ten opzichte van de verwachte voordelen. Veel van de verplichtingen
voor marktdeelnemers die nieuw zijn ten opzichte van eerdere regelgeving met betrekking
tot scheepsuitrusting zijn een aanvulling op of concretisering van bestaande verplichtingen
of betreffen een codificatie van wat op basis van de algemene EU-productregelgeving
uit het Nieuw Wettelijk Kader (hierna: NWK) al de normale praktijk zou moeten zijn.
Het gaat hierbij om informatie die bij goed presterende marktdeelnemers al in het
bezit is of wordt verzameld en wat als beste praktijk wordt beschouwd. De belangrijkste
kosten voor het bedrijf zullen ontstaan indien de marktdeelnemer informatie aan de
markttoezichthouder moet overdragen. Deze overdracht van informatie dient in de meeste
gevallen alleen plaats te vinden in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien geconstateerd
wordt dat een product ondeugdelijk is of bij vermoedens van fraude en is daarom niet
te beschouwen als verzwaring van de administratieve lasten. Bij marktdeelnemers die
de regelgeving volgen en producten afleveren die voldoen aan de gestelde vereisten,
zal dit dus niet aan de orde zijn.
De bovenbedoelde informatieverplichtingen aan de overheid betreffen de volgende verplichtingen:
-
– De fabrikant moet de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring ten
minste tien jaar, en in geen geval korter dan de verwachte levensduur bewaren. Voorheen
was de bewaartermijn ten hoogste tien jaar.
-
– De marktdeelnemers moeten op verzoek gedurende ten minste tien jaar nadat de stuurwielmarkering
is aangebracht, en in geen geval voor een periode van korter dan de verwachte levensduur
van de desbetreffende uitrusting, de markttoezichtautoriteit kunnen meedelen welke
marktdeelnemer een product aan hen heeft geleverd en aan welke marktdeelnemer zij
een product hebben geleverd.
-
– Een CBI dient bij zijn verzoek tot aanwijzing als aangemelde instantie een accreditatiecertificaat
te overleggen dat behoort bij de scope van de voorgenomen werkzaamheden.
-
– De aangemelde instantie moet, deels op verzoek, informatie verstrekken aan de Europese
Commissie, overige lidstaten van de EU en andere aangemelde instanties over negatieve
en positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.
-
– De aangemelde instantie moet de minister informeren over zaken die betrekking hebben
op het functioneren van de aangemelde instantie zelf.
-
– De aangemelde instantie dient, wanneer de instantie ervoor kiest om specifieke taken
uit te besteden of door een dochteronderneming te laten uitvoeren, de minister van
een dergelijke uitbesteding op de hoogte te brengen en relevante informatie hierover
ter beschikking van de minister te houden.
-
– De aangemelde instantie moet op verzoek de dossiers ter beschikking stellen aan de
minister, wanneer de aanwijzing van die aangemelde instantie overeenkomstig artikel
14 van de Wet scheepsuitrusting 2016 wordt beperkt, geschorst, of wordt ingetrokken,
of wanneer de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt. Indien het beëindiging
van de activiteiten betreft, betreft het slechts een eenmalige verplichting.
4.2. Toezichtslasten
De onderhavige regeling bevat geen specifieke voorschriften die leiden tot toezichtslasten
voor het bedrijfsleven. Deze bepalingen over het toezicht zijn in de Wet scheepsuitrusting
2016 opgenomen en zijn toegelicht in de bijbehorende memorie van toelichting.
4.3. Inhoudelijke nalevingslasten
Veel van de voorschriften in deze regeling bestonden reeds in de Wet scheepsuitrusting
en de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting. De meeste nieuwe voorschriften
hebben betrekking op verbetering van de kwaliteit van de aangemelde instanties en
de kwaliteit van het markttoezicht. Van sommige nieuwe voorschriften mag worden verwacht
dat dit al de gangbare praktijk is bij goed presterende bedrijven, op basis van het
NWK of internationale regelgeving, of deze voorschriften zijn mede op verzoek van
de fabrikanten in de richtlijn scheepsuitrusting 2014 opgenomen.
De zeer geringe toename van de inhoudelijke nalevingslasten vloeit voort uit de volgende
verplichtingen:
-
– De fabrikant is verplicht om, indien het product gebruik maakt van software, de stuurwielmarkering
tevens zichtbaar te maken in het startscherm van het product.
-
– De fabrikant moet, vanwege de traceerbaarheid van diens producten, zijn naam, geregistreerde
handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en het contactadres op het product of de
verpakking vermelden.
-
– De fabrikant moet ervoor zorgen dat bij het product instructies en alle benodigde
informatie voor veilige installatie en gebruik van het product worden geleverd. Deze
laatste verplichting is nieuw in de richtlijn scheepsuitrusting 2014, maar bestond
al op basis van de internationale regelgeving.
-
– De fabrikant moet de op te stellen EU-conformiteitsverklaring overeen laten komen
met het model opgenomen in bijlage III van Besluit 768/2008/EG en moet deze opstellen
in het Engels.
-
– De fabrikant dient een afschrift van de EU-conformiteitsverklaring te verstrekken
aan de aangemelde instantie(s) die de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedure
heeft, respectievelijk hebben verricht.
4.4. Markteffecten
Deze regeling, samen met de Wet scheepsuitrusting 2016, verbetert de concurrentiepositie
van het Nederlandse bedrijfsleven door het beter functioneren van de interne markt
voor goederen in de EU en door beter markttoezicht. De markteffecten zijn toegelicht
in de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016.
5. Uitvoering en handhaving
ILT is op basis van artikel 20 van deze regeling belast met het toezicht op de naleving
van de Wet scheepsuitrusting 2016 en met het markttoezicht. Zoals in de memorie van
toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 is toegelicht, voert de inspectie van
de vlaggenstaat (in Nederland de ILT) inspecties en periodieke controles aan boord
van schepen uit tijdens vlaggenstaat-inspecties. Een schip zal niet mogen uitvaren
wanneer de scheepsuitrusting niet voldoet aan de bij deze regelgeving gestelde eisen,
of er zullen extra maatregelen worden geëist.
Daarnaast houdt de ILT toezicht op de werkzaamheden van de aangemelde instanties.
Alvorens een CBI wordt aangewezen, vindt een beoordeling plaats waarbij wordt gekeken
of de CBI voldoet aan de eisen vermeld in de richtlijn scheepsuitrusting 2014 (met
name bijlage III bij de richtlijn). Deze beoordeling zal door de nationale accreditatie-instantie
(in Nederland de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA)) worden uitgevoerd. In het kader
van de accreditatie worden ook periodieke controles uitgevoerd. De resultaten van
deze periodieke controles en de activiteiten van de CBI’s kunnen door ILT, als aanwijzende
instantie, gecontroleerd worden. Naast de (her)controles van de RvA kan ook de ILT
controles uitvoeren. Zoals reeds in de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting
2016 is toegelicht, is het nadrukkelijk niet de bedoeling dat deze controles elkaar
overlappen. Daartoe worden afspraken gemaakt tussen RvA en ILT. De aanwijzingen zullen
steeds ten hoogste vijf jaar geldig blijven. Indien blijkt dat de CBI voldoet aan
de hiervoor gestelde eisen, zal ILT tot aanwijzing overgaan. Na de aanwijzing zal
de ILT, als aanmeldende instantie, overgaan tot invoer van de instantie in de Europese
NANDO-database.2
De aangemelde instanties hebben een belangrijke rol wanneer het gaat om het controleren
van de fabrikant en de producten die de fabrikant op de markt wil brengen. Indien
een klacht over de aangemelde instantie door fabrikanten of gebruikers van scheepsuitrusting
bij de RvA, de aangemelde instantie of de ILT wordt ingediend en de ILT vermoedt dat
een aangemelde instantie niet langer aan de aanwijzingsvoorwaarden voldoet, kan de
ILT maatregelen nemen. Ook tijdens de tweejaarlijkse controle door ILT kunnen er onregelmatigheden
aangetroffen worden. Nieuw in dit verband is ook dat op basis van de richtlijn scheepsuitrusting
2014 de Europese Commissie kan besluiten om als waarnemer aan deze controles deel
te nemen. Ook kan de Europese Commissie op last van een andere lidstaat of belanghebbende,
na onderzoek door de Commissie, de ILT verzoeken maatregelen te nemen tegen een in
Nederland gevestigde aangemelde instantie.
Voorts kan worden opgemerkt dat de ILT als waarnemer deelneemt aan het Europese MarED-groep.3 Dit overleg vindt twee maal per jaar plaats en hier dienen CBI’s aan deel te nemen
zoals omschreven in artikel 14 van deze regeling. Tijdens het MarED overleg bespreken
CBI’s operationele problemen en ontwikkelingen van relevante regelgeving.
6. Consultatie
Voor dit wetsvoorstel is een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets
(HUF-toets) door de ILT uitgevoerd. De ILT beoordeelt het voorstel als handhaafbaar
en uitvoerbaar. Bij de totstandkoming van deze regeling zijn de Nederlandse maritieme
toeleveringsindustrie (NMT) en de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR)
geconsulteerd.
Er is geen internetconsultatie uitgevoerd voor de onderhavige regeling, omdat hier
sprake is van een situatie waarin consultatie niet in betekenende mate kan leiden
tot aanpassing van de conceptregeling. Dit voorstel betreft namelijk nadere implementatie
van de richtlijn scheepsuitrusting 2014, waarbij er weinig ruimte is om van die richtlijn
af te wijken. De richtlijn is ook lastenluw geïmplementeerd. Op grond van de brief
van de Minister van Justitie van 15 januari 20084 kan internetconsultatie in die gevallen achterwege blijven.
7. Inwerkingtreding
Voor de inwerkingtreding van de onderhavige regeling wordt aangesloten bij de datum
van inwerkingtreding van de Wet scheepsuitrusting 2016, die de grondslagen bevat voor
deze regeling. Daarbij wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Dit is nodig
omdat de regeling strekt tot implementatie van een Europese richtlijn.
II. Artikelsgewijs deel
Artikel 1
Artikel 1 bevat de begripsbepalingen die relevant zijn voor de toepassing van de onderhavige
regeling. De begrippen die in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016 zijn opgenomen,
gelden eveneens voor deze regeling. In artikel 1 van deze regeling zijn daarom slechts
aanvullende begripsomschrijvingen opgenomen, die niet in de Wet scheepsuitrusting
2016 voorkomen.
De omschrijving van het begrip nationale accreditatie-instantie is overgenomen uit
de richtlijn scheepsuitrusting 2014, waarin wordt verwezen naar Verordening 765/2008.
In Nederland is de Raad voor Accreditatie aangewezen als nationale accreditatie-instantie.
Artikel 2
Artikel 2 geeft uitwerking aan de vereisten voor de stuurwielmarkering. De fabrikant
moet de markering op het product of op een gegevensplaatje op het product aanbrengen
en moet de markering in de software opnemen, indien het product gebruik maakt van
software. Dit is bijvoorbeeld het geval bij apparatuur die wordt bediend via beeldschermen
en die is ingebouwd op het schip, waarbij de markering op het beeldscherm moet kunnen
worden opgeroepen.
Indien het niet mogelijk of niet gerechtvaardigd (onredelijk) is om de stuurwielmarkering
op het product of op een gegevensplaatje op het product aan te brengen, moet de stuurwielmarkering
worden aangebracht op de verpakking en op de begeleidende documenten.
Het vierde en vijfde lid betreffen de informatie die bij de stuurwielmarkering moet
worden vermeld. Ingevolge bijlage IV, onder 3, bij de richtlijn scheepsuitrusting
2014 wijst de Europese Commissie een identificatienummer toe aan de aangemelde instantie,
dat moet worden aangebracht indien een aangemelde instantie betrokken is bij de productiecontrolefase.
In veel gevallen zal de aangemelde instantie daarbij betrokken zijn. Echter, dit is
bijvoorbeeld niet het geval als de aangemelde instantie zelf mogelijkheden heeft om
het product te testen en bij de fabrikant het kwaliteitsmanagementsysteem beoordeeld.
In de afzonderlijke modules (met uitzondering van module B) is tevens opgenomen dat
de fabrikant het nummer kan aanbrengen, onder verantwoordelijkheid en instructie van
de aangemelde instantie.
Artikel 3
In artikel 3 is bepaald wanneer het mogelijk is om de stuurwielmarkering aan te vullen
(eerste lid), dan wel te vervangen (tweede lid) door een elektronisch label. Voordat
van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt, moet overeenkomstig artikel 11,
derde lid, van de richtlijn scheepsuitrusting 2014, de Europese Commissie eerst middels
gedelegeerde handelingen, na onder meer raadpleging van deskundigen uit de lidstaten,
vaststellen voor welke scheepsuitrustingsonderdelen het label geschikt zou zijn. Vervolgens
kan de Commissie voor die geselecteerde uitrusting technische criteria voor het elektronisch
label vastleggen in uitvoeringsverordeningen. Deze criteria kunnen onder meer zien
op het ontwerp, de prestaties het aanbrengen en het gebruik van een elektrisch label.
Pas als deze verordeningen zijn vastgesteld door de Commissie, kan gebruik worden
gemaakt van het elektronisch label. Een fabrikant die daarvoor kiest, kan na drie,
onderscheidenlijk vijf jaar na de datum van vaststelling van deze verordeningen de
stuurwielmarkering aanvullen, onderscheidenlijk vervangen door het elektronisch label.
Aangezien ingevolge artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016 onder het begrip ‘stuurwielmarkering’
ook het elektronisch label wordt verstaan, zijn de verplichtingen met betrekking tot
de stuurwielmarkering van toepassing indien hiervan gebruik wordt gemaakt. Het moet
bij vervanging van de stuurwielmarkering door een elektronisch label duidelijk zijn,
bijvoorbeeld met het oog op inspecties, dat het elektronisch label de stuurwielmarkering
vervangt.
Artikel 4
Het eerste lid van artikel 4 ziet op de technische documentatie die door de fabrikant
moet worden opgesteld voordat hij de conformiteitsbeoordeling laat uitvoeren. De technische
documentatie betreft alle documenten die nodig zijn voor de aangemelde instantie om
een goede conformiteitsbeoordeling uit te kunnen voeren. In bijlage II bij de richtlijn
scheepsuitrusting 2014 wordt per afzonderlijke module voor de conformiteitsbeoordeling
genoemd welke elementen de technische documentatie ten minste moet bevatten. Tevens
volgt uit de modules dat de fabrikant de technische documentatie moet indienen bij
de aanvraag voor het uitvoeren van een conformiteitsbeoordeling. De verplichting tot
het opstellen van technische documentatie kan ingevolge artikel 7, tweede lid, van
deze regeling niet worden overgedragen aan de vertegenwoordiger van de fabrikant.
Het tweede lid bepaalt vervolgens dat de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring
moeten worden bewaard door de fabrikant. Hoe lang deze documenten moeten worden bewaard,
is afhankelijk van de verwachte levensduur van de desbetreffende uitrusting, maar
het mag in geen geval korter zijn dan tien jaar. De verwachte levensduur van het product
zal naar redelijkheid worden bepaald. Informatie die digitaal beschikbaar is, kan
digitaal worden bewaard.
Artikel 5
Naast de stuurwielmarkering met bijbehorende gegevens, moeten ook andere gegevens
worden aangebracht op een product, waaronder de fabrikantsnaam, geregistreerde handelsnaam,
of geregistreerde handelsmerk van de fabrikant, zijn contactadres en een type-, partij-
of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel. Deze gegevens zorgen ervoor
dat duidelijk is van welke fabrikant een product afkomstig is, zodat, indien nodig,
gemakkelijk contact kan worden gezocht met de fabrikant. Het contactadres geeft daarom
één enkele plaats aan waar de fabrikant kan worden gecontacteerd.
In het derde en vierde lid wordt aan de fabrikant de verplichting opgelegd om ervoor
te zorgen dat alle benodigde informatie en bijbehorende instructie bij het product
worden geleverd. Hierbij kan worden gedacht aan een handleiding of een gebruiksaanwijzing.
De fabrikant is ook verantwoordelijk voor het opstellen van de documentatie, voor
de juistheid van de informatie en voor het bijvoegen van de informatie bij het product.
Alle in het derde lid genoemde instructies, informatie en documentatie moeten gemakkelijk
te begrijpen zijn voor de gebruikers. In de praktijk kan dit er bijvoorbeeld op neer
komen dat de stukken in het Engels worden opgesteld of vertaald, gelet op de aard
van het gebruik van scheepsuitrusting, waar personeel van verschillende nationaliteiten
werkzaam kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is dat de instructies of informatie
omtrent het gebruik door middel van pictogrammen wordt weergegeven.
Artikel 6
Voor producten die in serieproductie worden gefabriceerd, is het niet nodig om voor
ieder product een conformiteitsbeoordeling te laten uitvoeren. In dat geval is het
voldoende om voor het technische ontwerp een conformiteitsbeoordeling overeenkomstig
artikel 10 te laten uitvoeren door een aangemelde instantie. De fabrikant blijft er
in die situatie voor verantwoordelijk om te waarborgen dat de producten blijven voldoen
aan de daarvoor gestelde eisen. Veranderingen aan het product, bijvoorbeeld in het
ontwerp, kunnen ertoe leiden dat een nieuwe beoordeling moet worden uitgevoerd. Echter,
het kan ook voorkomen dat een wijziging zodanig klein is dat het geen verandering
tot stand brengt die een nieuwe beoordeling rechtvaardigt. Het is aan de fabrikant
om te zorgen dat tijdig een nieuwe beoordeling met gebruikmaking van een conformiteitsbeoordelingsprocedure
wordt uitgevoerd. Het is daarom van belang dat de fabrikant de aangemelde instantie(s)
op de hoogte brengt van alle wijzigingen van het goedgekeurde type.
Artikel 7
In de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 is reeds toegelicht
dat er verschillende marktdeelnemers worden aangewezen in de Wet scheepsuitrusting
2016, te weten de fabrikant, importeur, distributeur en de vertegenwoordiger. Indien
de fabrikant niet op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie gevestigd
is, is hij op basis van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 verplicht om door middel
van een schriftelijke overeenkomst een vertegenwoordiger binnen de Europese Unie aan
te wijzen.
In de overeenkomst moet duidelijk worden opgenomen en omschreven welke taken de vertegenwoordiger
namens de fabrikant uitvoert, naast de in het derde lid genoemde taken die de vertegenwoordiger
in ieder geval moet uitvoeren. In het tweede lid is bepaald dat de naleving van de
aan de fabrikant opgelegde verplichtingen en het opstellen van de technische documentatie,
zoals opgenomen in artikel 4 van deze regeling, geen onderdeel uit mogen maken van
de over te dragen taken aan de vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger is verplicht
om alle in de overeenkomst opgenomen taken uit te voeren. Indien nodig, kan de vertegenwoordiger
hierop worden aangesproken door de minister of door de markttoezichtautoriteit.
Artikel 8
In artikel 8 wordt ingegaan op de verplichtingen van de importeur. In de Wet scheepsuitrusting
2016 is reeds opgenomen dat een importeur of distributeur als fabrikant wordt beschouwd
en derhalve dient te voldoen aan de verplichtingen van de fabrikant wanneer hij de
scheepsuitrusting onder eigen naam of merknaam in de handel brengt, dan wel aan boord
van een EU schip plaatst of reeds in de handel gebrachte scheepsuitrusting zodanig
wijzigt dat de conformiteit met de gestelde vereisten in het gedrang komt. Ingevolge
artikel 8 van deze regeling moet de importeur zijn naam, handelsnaam of handelsmerk
vermelden op de producten. Indien het niet mogelijk is om deze gegevens op het product
te vermelden, moet de importeur ingevolge het tweede lid deze informatie zowel in
de begeleidende documentatie als op de verpakking vermelden.
Artikel 9
Op grond van artikel 9 moeten alle marktdeelnemers, dus de fabrikant, vertegenwoordiger,
importeur en distributeur, in staat zijn om gedurende een periode van ten minste tien
jaar gegevens te verstrekken aan de markttoezichtautoriteit over welke marktdeelnemer
producten aan hem heeft geleverd en aan welke marktdeelnemer producten zijn geleverd.
Hierdoor kan de markttoezichtautoriteit gemakkelijk achterhalen waar scheepsuitrusting
zich bevindt, bijvoorbeeld wanneer een product een risico vormt en maatregelen moeten
worden genomen in het kader van het markttoezicht.
Artikel 10
In artikel 10 wordt artikel 9 van de Wet scheepsuitrusting 2016 omtrent de conformiteitsbeoordelingsprocedure
nader uitgewerkt. In het eerste lid wordt bepaald dat het uitgangspunt is dat scheepsuitrusting
moet worden beoordeeld met behulp van module B (EG-typeonderzoek) en een door de fabrikant
te kiezen aanvullende module (modules D, E of F). Artikel 10 bevat in navolging van
de richtlijn scheepsuitrusting 2014 alleen de modules uit Besluit 768/2008 die in
overeenstemming zijn met de vereisten zoals in de verdragen en instrumenten vastgelegd
voor de specifieke goedkeuring van de vlaggenstaat. De modules zijn daarom beperkt
tot modules B, D, E, F en G.
De modules die zijn genoemd in het eerste lid zien met name op scheepsuitrusting die
in serie- of massaproductie wordt vervaardigd. In het tweede lid is bepaald dat, wanneer
er sprake is van uitrusting die per stuk (bijvoorbeeld op bestelling) of in kleine
hoeveelheden wordt gemaakt, kan worden gekozen voor module G (eenheidskeuring).
Het derde lid verduidelijkt, zoals ook in de Wet scheepsuitrusting was opgenomen,
dat het niet vereist is om voor het EG-typeonderzoek (module B) en voor een aanvullende
module (D, E of F) dezelfde aangemelde instantie te kiezen.
Artikel 11
In artikel 11 wordt bepaald aan welke eisen de EU-conformiteitsverklaring dient te
voldoen, dat de verklaring actueel gehouden moet worden en dat een afschrift door
de fabrikant moet worden verstrekt aan de beoordelende aangemelde instantie. Met de
verklaring wordt de conformiteit van het product met de daarop van toepassing zijnde
vereisten verklaard. Door het opstellen van de verklaring aanvaardt de fabrikant diens
verantwoordelijkheid en verplichtingen die volgen uit de wet en onderhavige regeling.
In het tweede lid is bepaald dat een afschrift van de EU-conformiteitsverklaring wordt
verstrekt aan de aangemelde instantie of instanties die betrokken is of zijn geweest
bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
Artikel 12
Alvorens te kunnen worden aangewezen (en vervolgens aangemeld bij de Europese Commissie)
moet een CBI een verzoek tot aanwijzing indienen bij de minister. In artikel 12 zijn
nadere regels gesteld omtrent dit verzoek. In het tweede lid is bepaald welke gegevens
en bescheiden de CBI moet aanleveren bij de aanvraag tot aanwijzing. Bij de aanvraag
moet de CBI onder andere de activiteit (zoals inspectie of certificatie) en de conformiteitbeoordelingsprocedure,
waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn beschrijven. Van belang is dat de
CBI een accreditatiecertificaat moet overleggen. De CBI moet zelf een verzoek tot
accreditatie indienen bij de RvA. Bij de accreditatie wordt bekeken of de CBI voldoet
aan de accreditatienorm en, ingevolge het eerste lid, aan de vereisten uit bijlage
III bij de richtlijn scheepsuitrusting 2014. In de memorie van toelichting bij de
Wet scheepsuitrusting 2016 is reeds toegelicht dat wordt gekozen voor verplichte accreditatie
teneinde een samenhangend kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling te waarborgen
en de bekwaamheid van de CBI’s te controleren. Indien de CBI aan de genoemde eisen
voldoet, zal door de RvA een accreditatiecertificaat worden afgegeven.
Indien het verzoek tot aanwijzing wordt gehonoreerd, zal een aanwijzingsbesluit worden
opgesteld. In dit aanwijzingsbesluit zal worden opgenomen welke producten de instantie
kan toetsen, met gebruik van welke modules. Een CBI kan uitsluitend voor een gehele
module worden aangewezen. De aanwijzingsbeschikking wordt afgegeven voor een periode
van ten hoogte vijf jaar. Hierbij wordt aangesloten bij de periode van volledige heraccreditatie.
Na de periode van vijf jaar is de aangemelde instantie er zelf voor verantwoordelijk
om (tijdig) een nieuw verzoek tot aanwijzing in te dienen. Het is niet mogelijk om
in het aanwijzingsbesluit aanvullende eisen op te nemen.
Artikel 13
Artikel 13 heeft betrekking op het uitbesteden door de aangemelde instantie van bepaalde
activiteiten in het kader van de conformiteitsbeoordeling aan een onderaannemer of
dochteronderneming. In het eerste lid is opgenomen dat een klant (veelal de fabrikant)
met uitbesteding van conformiteitsbeoordelingsactiviteiten moet instemmen. Ingevolge
het tweede lid moet een aangemelde instantie waarborgen dat, wanneer zij taken laat
uitvoeren door een onderaannemer of dochteronderneming, de laatstgenoemden aan de
eisen voldoen zoals die zijn opgenomen in bijlage III bij de richtlijn scheepsuitrusting 2014. Dit betekent ingevolge bijlage III, onder 18, dat de onderaannemer
of dochteronderneming eveneens aan de vereiste accreditatienorm (EN ISO/IEC 17065:2012)
moet voldoen. Daarnaast dient de aangemelde instantie de minister op de hoogte te
stellen van het feit dat taken worden uitbesteed en dient daarover documentatie ter
beschikking van de minister te houden.
Artikel 14
In artikel 14 wordt bepaald dat de aangemelde instanties gehouden zijn om rechtstreeks,
dan wel via aangestelde vertegenwoordiging, deel te nemen aan de werkzaamheden van
de door de Europese Commissie ingestelde sectorale coördinatiegroep van aangemelde
instanties. Deze coördinatiegroep is thans de MarED-groep, waar coördinatie en samenwerking
plaatsvindt tussen de door de Europese lidstaten aangemelde instanties, de Europese
Commissie en waarnemers uit de EU-lidstaten over de uitwerking van de richtlijn scheepsuitrusting
2014. Deze sectorale werkgroep bestond reeds onder de richtlijn scheepsuitrusting
1996. Via de sectorale werkgroep vindt harmonisatie van technische aspecten plaats.
Wanneer aangemelde instanties zich aan deze verplichting onttrekken kan dit er toe
leiden dat de Europese Commissie maatregelen neemt, zoals het schrappen van de instantie
uit de NANDO database, wat tot gevolg heeft dat de aangemelde instantie geen werkzaamheden
in het kader van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 meer kan uitvoeren.
Artikel 15
In artikel 15 wordt bepaald wat de aangemelde instantie moet doen wanneer zij vaststelt
dat een fabrikant niet heeft voldaan aan diens verplichtingen. In dat geval verlangt
de aangemelde instantie van de fabrikant dat de laatstgenoemde alle passende corrigerende
maatregelen neemt om te zorgen dat het product weer in overeenstemming met de gestelde
eisen is en voldoet aan het gestelde in het conformiteitscertificaat. Daarnaast mag
de aangemelde instantie dan geen conformiteitscertificaat afgeven aan die fabrikant.
De fabrikant handelt op dat moment immers niet conform de wettelijke vereisten. Zo
nodig schort de aangemelde instantie een reeds afgegeven conformiteitscertificaat
op of trekt het in.
Artikel 16
Artikel 16 gaat nader in op de informatieverplichtingen van aangemelde instanties.
Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de minister, als aanwijzende autoriteit, over
voldoende kennis beschikt ten aanzien van de activiteiten van de aangemelde instantie.
Het eerste lid is overgenomen uit artikel 13 van de Regeling keuringsinstanties Wet
scheepsuitrusting en betreft onder meer het informeren van de minister over wijzigingen,
schorsing of beëindiging van de accreditatie en omtrent klachten over de diensten
van de aangemelde instantie. Naar aanleiding van klachten kan de minister besluiten
een onderzoek naar de aangemelde instantie te starten.
Op basis van het tweede lid moet de aangemelde instantie ook de minister op de hoogte
stellen van overige omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en
de voorwaarden voor haar aanmelding, over een beperking, opschorting of intrekking
van een conformiteitscertificaat van een fabrikant, en over alle informatieverzoeken
over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij ontvangen van markttoezichtautoriteiten.
In de praktijk zullen verzoeken van markttoezichtautoriteiten van een andere Europese
lidstaat veelal via de nationale markttoezichtautoriteit (in Nederland de ILT) verlopen.
Daarnaast kan de minister op basis van het derde lid verzoeken om informatie over
door haar verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten.
Ingevolgde het vierde lid moet de aangemelde instantie daarnaast de Europese Commissie,
de lidstaten van de Europese Unie en andere aangemelde instanties die soortgelijke
activiteiten verrichten, ook relevante informatie over conformiteitsbeoordelingsresultaten
verstrekken. Een deel van deze informatie hoeft enkel op verzoek te worden verstrekt,
maar informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten dient de aangemelde
instantie actief te verstrekken aan de bedoelde andere aangemelde instanties.
Artikel 17
In het eerste lid van artikel 17 is bepaald dat de aangemelde instantie de minster
tijdig op de hoogte moet stellen van een voornemen tot beëindiging van haar werkzaamheden.
Om te zorgen voor een goede afwikkeling van de werkzaamheden en onder meer te waarborgen
dat, indien nodig, de dossiers tijdig worden overgedragen, moet deze melding ten minste
drie maanden van te voren worden gedaan.
In het tweede lid wordt uitgewerkt wat er dan dient te gebeuren met documentatie van
die aangemelde instantie. Op basis van het eerste lid is de aangemelde instantie gehouden
om de dossiers over te dragen aan een andere aangemelde instantie, dan wel moet de
aangemelde instantie de dossiers op verzoek ter beschikking stellen aan de minister
en de markttoezichtautoriteit.
Artikelen 18 en 19
Om technische innovatie en de ontwikkeling van nieuwe uitrusting te stimuleren, is
in artikel 18 een uitzondering op artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van de
Wet scheepsuitrusting 2016 opgenomen voor innovatieve scheepsuitrusting. Indien de
scheepsuitrusting niet overeenkomstig de conformiteitbeoordelingsprocedure op geschiktheid
kan worden beoordeeld, dient op andere wijze te worden aangetoond dat die uitrusting
ten minste even doeltreffend is als scheepsuitrusting die is goedgekeurd en voorzien
is van een stuurwielmarkering. Wanneer er sprake is van dergelijke uitrusting, kan
door de minister een certificaat van gelijkwaardigheid ten behoeve van technische
innovatie worden afgegeven.
Artikel 19 bevat een soortgelijke uitzondering op basis waarvan de minister een certificaat
ten behoeve van beproeving kan afgeven voor uitrusting waarvoor geen conformiteitsbeoordelingsprocedure
is gevolgd. Ingevolge de Rvz en Rvvs (zie artikelen 22 en 23) dient het certificaat
of de certificaten te allen tijde aan boord te blijven van het schip waarop de uitrusting
is geplaatst.
De minister kan bij het afgeven van beide certificaat besluiten om beperkingen of
voorschriften op te nemen, die op het certificaat worden vermeld. Hierdoor is gemakkelijk
te zien onder welke voorwaarden de scheepsuitrusting mag worden geplaatst en worden
gebruikt. Op een verklaring ten behoeve van beproeving wordt door de minister in ieder
geval een geldigheidsduur opgenomen. De duur wordt bepaald door de periode die nodig
is om de scheepsuitrusting goed te beproeven.
Artikelen 20 en 21
In artikel 20, eerste lid, worden de ambtenaren van de ILT belast met het houden van
toezicht op de naleving van het bepaalde in de Wet scheepsuitrusting 2016 en de onderhavige
regeling. Hiertoe wordt ook de Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Inspectie
Leefomgeving en Transport aangepast in artikel 21. Op basis van artikel 16 van de
wet kan de minister ook ambtenaren van andere inspectiediensten aanwijzen als toezichthouder
in het kader van de Wet scheepsuitrusting 2016.
In het tweede lid wordt verduidelijkt dat ingevolge het eerste lid ILT ook belast
is met de uitvoering van het markttoezicht. Er wordt daarbij verwezen naar de begripsomschrijving
van ‘markttoezicht’, zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting
2016. Bij het markttoezicht past de ILT onder meer de in hoofdstuk 3 van Verordening
765/20085 opgenomen bepalingen toe.
Artikelen 22 en 23
In de artikelen 22 en 23 worden in diverse artikelen van de Rvz en Rvvs verwijzingen
naar de richtlijn scheepsuitrusting 2014 en de Wet scheepsuitrusting 2016 aangepast.
Tevens worden artikel 33 Rvz en artikel 7 Rvvs, die zien op het aan boord plaatsen
van scheepsuitrusting op Nederlandse schepen die varen onder de vlag van het Koninkrijk,
inhoudelijk gewijzigd. In het tweede lid van beide artikelen wordt bepaald dat naast
scheepsuitrusting die ten behoeve van beproeving aan boord wordt geplaatst, ook scheepsuitrusting
aan boord moet zijn die is voorzien van een stuurwielmarkering. De van een stuurwielmarkering
voorziene scheepsuitrusting moet uiteraard voldoen aan alle vereisten gesteld bij
of krachtens deze wet en moet te allen tijde gereed zijn voor gebruik, zodat wanneer
in een noodsituatie blijkt dat de uitrusting ten behoeve van beproeving niet (juist)
functioneert, een alternatief voorhanden is.
In de artikelen 33, derde lid, Rvz en 7, derde lid, Rvvs wordt artikel 32, eerste
tot en met vierde lid, van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 geïmplementeerd dat
betrekking heeft op de situatie waarbij een product dat is voorzien van een stuurwielmarkering
in een haven buiten de EU moet worden vervangen en waarbij het vanwege tijd of kosten
niet redelijk is om uitrusting te plaatsen die voorzien is van een stuurwielmarkering.
In dat geval mag in afwijking van de artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van
de Wet scheepsuitrusting 2016 onder een aantal voorwaarden vervangende scheepsuitrusting
worden geplaatst. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 32 van de richtlijn scheepsuitrusting
2014.
In de richtlijn scheepsuitrusting 2014 is in artikel 32, vierde lid, opgenomen dat
de ILT zich ervan moet verzekeren dat de betreffende scheepsuitrusting voldoet aande
desbetreffende vereisten van de internationale instrumenten en van de richtlijn. Dit
lid is niet geïmplementeerd aangezien de verplichting wordt opgelegd aan de vlaggenstaat.
In de artikelen 33, vierde lid, Rvz en 7, vierde lid (nieuw), Rvvs wordt artikel 32,
vijfde tot en met achtste lid, van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 geïmplementeerd,
dat bepaald dat er vervangende scheepsuitrusting aan boord kan worden geplaatst, indien
een bepaald van stuurwielmarkering voorzien product niet in de handel verkrijgbaar
is. In afwijking van de artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting
2016 kan ook in dat uitzonderlijke geval andere scheepsuitrusting aan boord worden
geplaatst. Voordat de betreffende scheepsuitrusting wordt geplaatst, moet de minister
eerst daarvoor toestemming geven. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 32 van
de richtlijn scheepsuitrusting 2014.
Artikelen 24 en 25
De artikelen 24 en 25 wijzigen eveneens ieder een ministeriële regeling. In artikel
24 wordt de Regeling bemanningssamenstelling garnalenkotters gewijzigd, en in artikel
25 de Regeling zeevarenden. In de artikelen 24 en 25 worden verwijzingen naar de richtlijn
scheepsuitrusting 1996, onderscheidenlijk naar de Wet scheepsuitrusting aangepast,
zodat voortaan wordt verwezen naar de juiste onderdelen van de richtlijn scheepsuitrusting
2014, onderscheidenlijk naar de Wet scheepsuitrusting 2016.
Artikel 26
In artikel 26 wordt de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting ingetrokken.
Die regeling dient ter implementatie van de richtlijn scheepsuitrusting 1996. Door
het intrekken van die richtlijn door de richtlijn scheepsuitrusting 2014 en het vervangen
van de Wet scheepsuitrusting door de Wet scheepsuitrusting 2016, kan ook deze ministeriële
regeling worden ingetrokken.
Artikel 27
Artikel 27 voorziet in de inwerkingtreding van deze regeling. In paragraaf 7 van deze
toelichting is dit reeds toegelicht.
III. Transponeringstabel
Artikel in de richtlijn scheepsuitrusting 2014
|
Artikel in nationale regelgeving
|
Omschrijving beleidsruimte
|
Toelichting op keuze bij invulling beleidsruimte
|
Artikel 1
|
Behoeft geen implementatie – betreft het doel van de richtlijn
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 2
|
Artikel 1 Wet scheepsuitrusting 2016 en artikel 1 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 3
|
Behoeft geen implementatie – betreft werkingssfeer
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 4, eerste en tweede lid
|
Artikel 3, eerste en tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 4, derde en vierde lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten en de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 5, eerste lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten. Dit lid is in de praktijk tevens
geïmplementeerd in het kader van certificering op grond van de regelgeving bij of
krachtens de Schepenwet (artikelen 3, eerste lid, en 3a, eerste lid, van de Schepenwet,
artikel 5 van het Schepenbesluit 2004 en artikelen 32 tot en met 35 van de Regeling
veiligheid zeeschepen), en de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (artikelen
7, derde lid, en 8, eerste lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen,
artikelen 5 en 11 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen en artikelen
6 tot en met 8 en 10 van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen).
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 5, tweede lid
|
Artikel 4 Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 6
|
Behoeft geen implementatie -gericht tot de lidstaten – betreft verbod op het beperken
van de werking van de interne markt
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 7
|
Artikel 5 Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 8
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 9, eerste lid
|
Artikel 6, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 9, tweede lid
|
Artikel 22, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 9, derde lid
|
Artikel 1, onder ‘stuurwielmarkering’, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 9, vierde lid
|
Artikel 6, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 10
|
Artikel 2 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 11, eerste lid
|
Artikelen 1 en 6, derde lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 11, tweede tot en met vierde lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 11, vijfde en zesde lid
|
Artikel 3 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 12, eerste lid
|
Artikel 6, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 12, derde lid
|
Artikel 6, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 12, tweede en vierde tot en met achtste lid
|
Artikelen 4 tot en met 6 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 12, negende lid
|
Artikel 7 Wet scheepsuitrusting
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 12, tiende lid
|
Titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 13
|
Artikel 7 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 14, eerste en tweede lid
|
Artikel 8 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 14, derde lid
|
Artikel 8, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
|
|
Artikel 14, vierde lid
|
Artikel 9 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
|
|
Artikel 15, eerste lid
|
Artikel 1, onder ‘conformiteits-beoordeling’, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 15, tweede lid
|
Artikel 9, eerste en tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016 en artikel 10 Regeling
scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 15, derde lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht aan de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 16, eerste lid
|
Artikel 6, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 16, tweede lid
|
Artikel 11, eerste lid, Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 16, derde lid
|
Artikel 6, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
|
|
Artikel 16, vierde lid, eerste volzin
|
Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen en artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging
door schepen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 16, vierde lid, tweede volzin
|
Artikel 11, eerste en tweede lid, Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 16, vijfde lid
|
Artikel 11, derde lid, Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 17, eerste lid
|
Artikel 12, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 17, tweede lid
|
Artikel 12, eerste lid, Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 18, eerste en vierde tot en met zesde lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – feitelijk geïmplementeerd
doordat Onze Minister is aangewezen als de aanmeldende autoriteit
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 18, tweede lid
|
Artikel 13, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 18, derde lid
|
Behoeft geen implementatie
|
De lidstaten kunnen bepalen om de beoordeling en controle op de aangemelde instanties
moet worden uitgevoerd door een nationale accreditatie-instantie
|
De Nederlandse nationale accreditatie-instantie (Raad voor Accreditatie) voert dergelijke
beoordelingen niet uit. Derhalve is dit lid uit de richtlijn niet geïmplementeerd
|
Artikel 19, eerste lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen
in het kader van een informatieverplichting
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 19, tweede lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
|
|
Artikel 20
|
Artikel 13 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 21, eerste lid, eerste volzin
|
Artikel 14, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 21, eerste lid, tweede volzin
|
Behoeft geen implementatie – gericht aan de lidstaten – betreft feitelijke handelingen
met gebruikmaking het NANDO-systeem
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 21, tweede lid
|
Artikel 17 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
|
|
Artikel 22
|
Behoeft geen implementatie – gericht aan de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 23, eerste lid
|
Artikel 9, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 23, tweede lid
|
Artikel 15 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 23, derde lid
|
Artikel 17 Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 24
|
Artikel 16, tweede tot en met vierde lid, Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 25, eerste lid
|
Behoeft geen implementatie -gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen
in het kader van toezicht
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 25, tweede lid
|
Behoeft geen implementatie – betreft feitelijke uitvoering
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 25, derde lid
|
Controle aan boord: Reeds geïmplementeerd in het kader van certificering op grond
van de regelgeving bij of krachtens de Schepenwet (artikelen 3, eerste lid, en 3a,
eerste lid, Schepenwet, artikel 5 van het Schepenbesluit 2004 en artikelen 32 tot
en met 35 van de Regeling veiligheid zeeschepen) en de Wet voorkoming verontreiniging
door schepen (artikelen 7, derde lid, en 8, eerste lid, van de Wet voorkoming verontreiniging
door schepen, artikelen 5 en 11 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen
en artikelen 6 tot en met 8 en 10 van de Regeling voorkoming verontreiniging door
schepen).
Inzage in documenten: Artikelen 5:16 en 5:17 Algemene wet bestuursrecht
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 25, vierde lid
|
Artikelen 5:18 en 5:20 Algemene wet bestuursrecht
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, eerste lid, eerste alinea, eerste volzin
|
Behoeft geen implementatie – betreft feitelijk handelen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, eerste lid, eerste alinea, tweede volzin
|
Artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, eerste lid, tweede alinea
|
Artikel 18, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, eerste lid, derde alinea
|
Artikel 18, derde lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, eerste lid, vierde alinea
|
Behoeft geen implementatie – verordening is rechtstreeks werkend
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, tweede lid
|
Behoeft geen implementatie -gericht tot de lidstaten – Betreft feitelijke handelingen
met gebruikmaking het NANDO-systeem
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, derde lid
|
Artikel 18, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, vierde lid, eerste alinea
|
Artikel 18, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, vierde lid, tweede alinea
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 26, vijfde tot en met achtste lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 27
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten en de Commissie – betreft EU-vrijwaringsprocedure
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 28, eerste lid
|
Artikel 19, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 28, tweede lid
|
Artikel 19, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 28, derde lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 28, vierde en vijfde lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
|
|
Artikel 29
|
Artikel 20 Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 30, eerste lid
|
Artikel 18, eerste lid, Regeling scheepsuitrusting 2016
Tevens in:
– Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen
– Artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging door schepen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 30, tweede en vierde tot en met zesde lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten en de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 30, derde lid
|
Artikel 18, tweede en derde lid, Regeling scheepsuitrusting 2016
Tevens in:
– Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen
– Artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging door schepen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 31
|
Artikel 19 Regeling scheepsuitrusting 2016
Tevens in:
– Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen
– Artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging door schepen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 32, eerste tot en met vierde lid
|
Artikel 33, derde lid, Regeling veiligheid zeeschepen
Artikel 7, vierde lid, Regeling voorkoming verontreiniging door schepen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 32, vijfde tot en met achtste lid
|
Artikel 33, vierde lid, Regeling veiligheid zeeschepen
Artikel 7, vierde lid, Regeling voorkoming verontreiniging door schepen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 33
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 34, eerste lid
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 34, tweede lid
|
Artikel 14 Regeling scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 35
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 36
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 37
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 38
|
Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie
|
n.v.t.
|
–
|
Artikelen 39 tot en met 42, met uitzondering van artikel 40, tweede lid
|
Behoeft geen implementatie – betreft slotbepalingen
|
n.v.t.
|
–
|
Artikel 40, tweede lid
|
Artikel 25, eerste en tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016
|
n.v.t.
|
–
|
Bijlage I
|
Via dynamische verwijzing
|
n.v.t.
|
–
|
Bijlage II
|
Via dynamische verwijzing
|
n.v.t.
|
–
|
Bijlage III
|
Via dynamische verwijzing
|
n.v.t.
|
–
|
Bijlage IV
|
Via dynamische verwijzing
|
n.v.t.
|
–
|
Bijlage V
|
Behoeft geen implementatie – aanmeldende autoriteit is Onze Minister
|
n.v.t.
|
–
|
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus