Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 22 augustus 2016, nr. IENM/BSK-2016/177402, houdende regels met betrekking tot de productie en conformiteitsbeoordeling van scheepsuitrusting (Regeling scheepsuitrusting 2016)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU L 257), en op de artikelen 5, vijfde lid, 6, vijfde en zesde lid, 8, tweede lid, 9, vijfde lid, 10, tweede lid, 11, derde lid, 13, derde lid, 14, tweede lid, 16 en 21, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 en artikel 48, eerste lid, Schepenbesluit 2004

BESLUIT:

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

accreditatie:

accreditatie als bedoeld in artikel 2, tiende lid, van de verordening;

Besluit 768/2008:

Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad;

minister:

minister van Infrastructuur en Milieu;

nationale accreditatie-instantie:

nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de verordening;

wet:

Wet scheepsuitrusting 2016.

Paragraaf 2. Verplichtingen van marktdeelnemers

Artikel 2

  • 1. De fabrikant brengt de stuurwielmarkering zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aan op het product of op het gegevensplaatje op het product. Indien het product gebruik maakt van software, integreert de fabrikant de stuurwielmarkering tevens in de software van het product.

  • 2. Wanneer het gelet op de aard van het product niet mogelijk of niet gerechtvaardigd is om de stuurwielmarkering op het product of op het gegevensplaatje aan te brengen, wordt de stuurwielmarkering aangebracht op de verpakking van het product en in de begeleidende documenten.

  • 3. De stuurwielmarkering wordt aan het einde van het productieproces aangebracht.

  • 4. De stuurwielmarkering wordt gevolgd door:

    • a. het identificatienummer van de aangemelde instantie, indien een aangemelde instantie betrokken is bij de productiecontrolefase, en

    • b. het jaar dat de stuurwielmarkering is aangebracht.

  • 5. Het identificatienummer, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt aangebracht door de aangemelde instantie zelf, dan wel overeenkomstig haar instructies door de fabrikant of diens vertegenwoordiger.

Artikel 3

  • 1. De stuurwielmarkering kan drie jaar na de datum van vaststelling van passende technische criteria voor de betreffende scheepsuitrusting worden aangevuld met een passend en betrouwbaar elektronisch label.

  • 2. De stuurwielmarkering kan vijf jaar na de datum van vaststelling van passende technische criteria voor de betreffende scheepsuitrusting worden vervangen door een passend en betrouwbaar elektronisch label.

Artikel 4

  • 1. De fabrikant stelt de vereiste technische documentatie, bedoeld in bijlage II bij de richtlijn, op alvorens een conformiteitsbeoordeling te laten uitvoeren.

  • 2. De fabrikant bewaart de technische documentatie, bedoeld in het eerste lid, en de EU-conformiteitsverklaring gedurende ten minste tien jaar nadat de stuurwielmarkering is aangebracht, en in geen geval voor een periode korter dan de verwachte levensduur van de desbetreffende scheepsuitrusting.

Artikel 5

  • 1. De fabrikant zorgt ervoor dat op zijn producten een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel is aangebracht en hij vermeldt zijn naam, zijn geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en het contactadres op de producten.

  • 2. Wanneer het gelet op de omvang of aard van het product niet mogelijk is om de in het eerste lid genoemde informatie op het product aan te brengen, wordt de informatie vermeld op de verpakking of in de begeleidende documenten, dan wel, indien mogelijk, op beide wijzen.

  • 3. De fabrikant zorgt ervoor dat bij zijn product instructies en alle benodigde informatie voor het veilig aan boord installeren en het veilige gebruik van het product worden geleverd, alsmede alle andere documentatie die op grond van de internationale instrumenten is vereist. Indien van toepassing bevat de informatie tevens beperkingen ten aanzien van het gebruik.

  • 4. De bijgeleverde instructies, informatie en documentatie, bedoeld in het derde lid, worden zodanig opgesteld dat deze voor gebruikers gemakkelijk te begrijpen zijn.

Artikel 6

  • 1. De fabrikant zorgt ervoor dat hij beschikt over procedures om de conformiteit van zijn serieproductie voortdurend te waarborgen. Er wordt daarbij terdege rekening gehouden met veranderingen in het ontwerp of in de kenmerken van scheepsuitrusting en met veranderingen in de vereisten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, op basis waarvan de overeenstemming van scheepsuitrusting wordt bevestigd.

  • 2. De fabrikant laat een nieuwe conformiteitsbeoordeling uitvoeren, indien de aangemelde instantie ingevolge de voorschriften opgenomen in bijlage II bij de richtlijn bij een verandering als bedoeld in het eerste lid van oordeel is dat een nieuwe beoordeling nodig is.

Artikel 7

  • 1. Indien door een fabrikant die niet op het grondgebied van ten minste één lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, op grond van artikel 13, eerste lid, van de richtlijn door middel van een schriftelijke overeenkomst een vertegenwoordiger voor de Europese Unie wordt aangewezen, wordt in die overeenkomst in ieder geval de naam en het contactadres van de vertegenwoordiger vermeldt.

  • 2. De naleving van de bij of krachtens artikelen 6 en 7 van de wet neergelegde verplichtingen en het opstellen van technische documentatie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, maken geen deel uit van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Een vertegenwoordiger voert de taken uit die gespecificeerd zijn in de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid. Op basis van de overeenkomst is de vertegenwoordiger in staat ten minste de volgende taken te verrichten:

    • a. het ter beschikking houden van de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring voor de markttoezichtautoriteit gedurende ten minste tien jaar nadat de stuurwielmarkering is aangebracht, en in geen geval voor een periode korter dan de verwachte levensduur van de desbetreffende scheepsuitrusting;

    • b. het verstrekken van alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen op een met redenen omkleed verzoek van de minister, en

    • c. op verzoek van de minister medewerking verlenen aan alle maatregelen om de risico’s van producten die onder de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, vallen weg te nemen.

Artikel 8

  • 1. De importeur vermeldt zijn naam, zijn geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en het contactadres op het product.

  • 2. Wanneer het gelet op de omvang of aard van het product niet mogelijk is om de in het eerste lid genoemde informatie op het product aan te brengen, wordt de informatie vermeld op de verpakking of in de begeleidende documenten, dan wel, indien mogelijk, op beide wijzen.

Artikel 9

Gedurende ten minste tien jaar nadat de stuurwielmarkering is aangebracht, en in geen geval voor een periode van korter dan de verwachte levensduur van de desbetreffende scheepsuitrusting deelt een marktdeelnemer, op verzoek, aan de markttoezichtautoriteit mede:

  • a. welke marktdeelnemer een product aan hem heeft geleverd;

  • b. aan welke marktdeelnemer hij een product heeft geleverd.

Paragraaf 3. Conformiteit van scheepsuitrusting

Artikel 10

  • 1. Scheepsuitrusting wordt voorafgaand aan het in de handel brengen beoordeeld met behulp van module B: EG-typeonderzoek, bedoeld in bijlage II bij de richtlijn. De fabrikant of diens vertegenwoordiger kiest daarnaast voor de conformiteitsbeoordeling van de betreffende scheepsuitrusting voor één van de volgende aanvullende modules, bedoeld in bijlage II bij de richtlijn:

    • a. module D: productiekwaliteitsborging;

    • b. module E: productkwaliteitsborging, of

    • c. module F: productkeuring.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan voor scheepsuitrusting die per stuk of in kleine hoeveelheden wordt vervaardigd, worden gekozen voor module G: EG-eenheidskeuring.

  • 3. Indien een procedure als bedoeld in het eerste lid wordt gevolgd, kan voor de aanvullende module een andere aangemelde instantie worden gekozen dan voor module B: EG-typeonderzoek.

Artikel 11

  • 1. De EU-conformiteitsverklaring:

    • a. komt qua structuur overeen met het model opgenomen in bijlage III bij Besluit nr. 768/2008/EG;

    • b. bevat de elementen die zijn vastgelegd in de desbetreffende modules opgenomen in bijlage II bij de richtlijn;

    • c. wordt actueel gehouden, en

    • d. wordt opgesteld of vertaald in de taal of talen die worden vereist door de Europese lidstaat die vlaggenstaat is, waaronder ten minste in het Engels.

  • 2. De EU-conformiteitsverklaring die betrekking heeft op scheepsuitrusting bestemd voor plaatsing aan boord van een Nederlands schip, dan wel die op het grondgebied van Nederland in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden, is opgesteld in ten minste de Engelse taal.

  • 3. Een afschrift van de EU-conformiteitsverklaring wordt verstrekt aan de aangemelde instantie of instanties die de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedure heeft, respectievelijk hebben verricht.

Paragraaf 4. Aangemelde instanties

Artikel 12

  • 1. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt slechts aangewezen indien zij voldoet aan het bepaalde in bijlage III bij de richtlijn.

  • 2. Een door de conformiteitsbeoordelingsinstantie in te dienen verzoek tot aanwijzing als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet omvat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten;

    • b. een beschrijving van de module of modules, genoemd in artikel 10, waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn;

    • c. een beschrijving van het product of de producten waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn;

    • d. een accreditatiecertificaat dat is afgegeven door de nationale accreditatie-instantie, en

    • e. een schriftelijke verklaring waarin de aanvrager de nationale accreditatie-instantie machtigt om alle door de minister gewenste gegevens en inlichtingen met betrekking tot zijn accreditatie te verstrekken.

  • 3. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie kan uitsluitend voor een gehele module, genoemd in artikel 10, worden aangewezen.

  • 4. De aanwijzing geldt steeds voor ten hoogste vijf jaar.

Artikel 13

  • 1. Een aangemelde instantie mag activiteiten uitsluitend met instemming van diens klant uitbesteden of door een dochteronderneming laten uitvoeren.

  • 2. Indien een aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren:

    • a. waarborgt zij dat de onderaannemer of dochteronderneming voldoet aan het bepaalde in bijlage III bij de richtlijn;

    • b. brengt zij de minister op de hoogte van de uitbesteding of uitvoering door de dochteronderneming;

    • c. neemt zij de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die de onderaannemer of dochteronderneming verricht, ongeacht waar deze gevestigd is, en

    • d. houdt zij ter beschikking van de minister relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of dochteronderneming en over de werkzaamheden die bij of krachtens de wet worden uitgevoerd door de onderaannemer of dochteronderneming.

Artikel 14

  • 1. De aangemelde instantie neemt deel aan de werkzaamheden van de sectorale groep van aangemelde instanties van de Europese Commissie.

  • 2. Indien de aangemelde instantie niet rechtstreeks deelneemt aan de werkzaamheden, laat zij zich daarbij vertegenwoordigen door een door haar daartoe aangewezen partij.

Artikel 15

Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens de artikelen 6 en 7 van de wet, verlangt de aangemelde instantie dat die fabrikant passende corrigerende maatregelen neemt. De aangemelde instantie verleent in dat geval geen conformiteitscertificaat aan die fabrikant.

Artikel 16

  • 1. Een aangemelde instantie stelt de minister onverwijld in kennis van:

    • a. wijzigingen van het ter zake van de aangemelde instantie in het handelsregister ingeschrevene, met betrekking tot haar naam en adresgegevens;

    • b. elke wijziging, schorsing of beëindiging van haar accreditatie, en

    • c. klachten die zijn ingediend door belanghebbenden die van de diensten van de aangemelde instantie gebruik maken.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, stelt een aangemelde instantie de minister tevens in kennis van:

    • a. overige omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor haar aanmelding;

    • b. elke weigering, beperking, opschorting of intrekking van conformiteitscertificaten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, en

    • c. informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen.

  • 3. Een aangemelde instantie brengt desgevraagd de minister op de hoogte van de binnen de werkingssfeer van haar aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.

  • 4. Een aangemelde instantie verstrekt relevante informatie:

    • a. over negatieve en positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten aan de Europese Commissie en de overige lidstaten van de Europese Unie op diens verzoek;

    • b. over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten en op verzoek over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten aan de andere aangemelde instanties die bij de Europese Commissie zijn aangemeld en soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde producten verrichten.

Artikel 17

  • 1. Indien een aangemelde instantie voornemens is om werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, deelt zij dit ten minste drie maanden voor de voorgenomen datum van beëindiging mede aan de minister.

  • 2. Wanneer de aanwijzing van een aangemelde instantie overeenkomstig artikel 14 van de wet wordt beperkt, geschorst, of ingetrokken, of een aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, worden de dossiers door de betreffende aangemelde instantie:

    • a. overgedragen aan een andere aangemelde instantie, of

    • b. op een verzoek daartoe ter beschikking gesteld aan de minister.

Paragraaf 5. Bijzondere bepalingen

Artikel 18

  • 1. In afwijking van artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van de wet kan de minister, in uitzonderlijke gevallen van technische innovatie, ten aanzien van scheepsuitrusting die is bestemd voor plaatsing aan boord van een Nederlands schip en die niet aan de conformiteitsbeoordelingsprocedure voldoet, een certificaat van gelijkwaardigheid ten behoeve van technische innovatie afgeven, indien die scheepsuitrusting naar zijn oordeel ten minste gelijkwaardig is aan de scheepsuitrusting die wordt vervangen en die voldoet aan de vereisten gesteld bij of krachtens de wet.

  • 2. Aan het gebruik van scheepsuitrusting waarvoor het certificaat is afgegeven, kunnen beperkingen of voorschriften worden verbonden. Deze beperkingen en voorschriften worden in het certificaat vermeld.

Artikel 19

  • 1. In afwijking van artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van de wet, kan de minister, ten behoeve van beproeving of ter beoordeling, ten aanzien van scheepsuitrusting die is bestemd voor plaatsing aan boord van een Nederlands schip en waarvoor geen conformiteitsbeoordelingsprocedure is doorlopen of niet zijnde scheepsuitrusting als bedoeld in artikel 18, een certificaat ten behoeve van beproeving afgeven.

  • 2. Aan het gebruik van scheepsuitrusting waarvoor het certificaat is afgegeven, kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden. Deze beperkingen en voorschriften worden in het certificaat vermeld.

  • 3. De minister bepaalt de geldigheidsduur van het certificaat ten behoeve van beproeving. De geldigheidsduur is niet langer dan voor een goede beproeving van de scheepsuitrusting redelijkerwijs nodig is en is zo kort mogelijk.

  • 4. Het certificaat wordt alleen afgegeven onder voorwaarde dat de scheepsuitrusting die voldoet aan de vereisten gesteld bij of krachtens de wet, niet wordt vervangen door de scheepsuitrusting, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 6. Overige bepalingen

Artikel 20

  • 1. Met het toezicht, bedoeld in artikel 16 van de wet, zijn belast de door de minister aangewezen ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

  • 2. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, omvat mede de activiteiten en maatregelen in het kader van het markttoezicht.

Artikel 21

De Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Inspectie Leefomgeving en Transport op het domein scheepvaart wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 wordt ‘artikel 27 van de Wet scheepsuitrusting’ vervangen door: artikel 18 van de Regeling scheepsuitrusting 2016.

2. Er wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 2b

Deze regeling – voor zover die berustte op de Wet scheepsuitrusting – berust mede op artikel 16 van de Wet scheepsuitrusting 2016.

Artikel 22

De Regeling veiligheid zeeschepen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt het volgende begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

richtlijn 2014/90/EU:

richtlijn nr. 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU L 257);.

B

In artikel 32, eerste en tweede lid, wordt ‘uitrusting’ vervangen door: scheepsuitrusting.

C

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33
  • 1. Scheepsuitrusting als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016 mag slechts aan boord worden geplaatst, indien de scheepsuitrusting:

    • a. is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016, of

    • b. vergezeld gaat van:

      • 1°. een certificaat van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016;

      • 2°. een certificaat van gelijkwaardigheid ten behoeve van technische innovatie als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Regeling scheepsuitrusting 2016, of

      • 3°. een certificaat ten behoeve van beproeving als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Regeling scheepsuitrusting 2016.

  • 2. Gebruik van scheepsuitrusting waarvoor een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, is afgegeven, is slechts toegestaan met inachtneming van de aan het desbetreffende certificaat verbonden voorschriften of beperkingen. In het geval van beproeving blijft de oorspronkelijke stuurwielgemarkeerde scheepsuitrusting aan boord en zal die uitrusting te allen tijde gereed zijn voor onmiddellijk gebruik.

  • 3. Indien een schip zich in een haven buiten de Europese Unie bevindt en het vanuit het oogpunt van termijnen en kosten redelijkerwijs niet uitvoerbaar is om uitrusting aan boord te plaatsen waarvoor overeenkomstig richtlijn 2014/90/EU een EG-typegoedkeuring is verleend, kan in afwijking van het eerste lid, in uitzonderlijke omstandigheden vervangende scheepsuitrusting aan boord worden geplaatst die niet overeenkomstig richtlijn 2014/90/EU is goedgekeurd, mits daarbij wordt voldaan aan de in artikel 32, eerste tot en met vierde lid, van die richtlijn genoemde voorwaarden.

  • 4. Indien is aangetoond dat scheepsuitrusting waarop een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016 is aangebracht niet in de handel verkrijgbaar is, kan in afwijking van het eerste lid, de minister toestemming verlenen om vervangende scheepsuitrusting aan boord te plaatsen, mits daarbij wordt voldaan aan de in artikel 32, vijfde tot en met achtste lid, van de richtlijn 2014/90/EU genoemde voorwaarden.

D

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Scheepsuitrusting, niet zijnde uitrusting als bedoeld in artikel 3 van de Wet scheepsuitrusting 2016, is van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd type.

2. In het tweede lid wordt ‘uitrusting wordt geplaatst die niet aan de prestatie- en beproevingsnormen uit bijlage A.1 van richtlijn 96/98/EG voldoet’ vervangen door: scheepsuitrusting wordt geplaatst die niet aan de vereisten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 voldoet.

E

Artikel 34a, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016;.

F

Artikel 37 komt te luiden:

Artikel 37

Indien ten aanzien van scheepsuitrusting die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016, toepassing is gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016, neemt het Hoofd van de Scheepvaartinspectie passende voorlopige maatregelen om te voorkomen dat die uitrusting aan boord van schepen wordt geplaatst of gebruikt. Indien nodig verbiedt hij de plaatsing of het gebruik aan boord van schepen.

Artikel 23

De Regeling voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

q. richtlijn 2014/90/EU:

richtlijn nr. 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU L 257).

B

In artikel 6 wordt ‘uitrusting’ vervangen door: scheepsuitrusting.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7
  • 1. Scheepsuitrusting als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016 mag slechts aan boord worden geplaatst, indien de scheepsuitrusting:

    • a. is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016, of

    • b. vergezeld gaat van:

      • 1°. een certificaat van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016;

      • 2°. een certificaat van gelijkwaardigheid ten behoeve van technische innovatie als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Regeling scheepsuitrusting 2016, of

      • 3°. een certificaat ten behoeve van beproeving als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Regeling scheepsuitrusting 2016.

  • 2. Gebruik van scheepsuitrusting waarvoor een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of onderdeel c, is afgegeven, is slechts toegestaan met inachtneming van de aan het desbetreffende certificaat verbonden voorschriften of beperkingen. In het geval van beproeving blijft de oorspronkelijke stuurwielgemarkeerde scheepsuitrusting aan boord en zal die uitrusting te allen tijde gereed zijn voor onmiddellijk gebruik.

  • 3. Indien een schip zich in een haven buiten de Europese Unie bevindt en het vanuit het oogpunt van termijnen en kosten redelijkerwijs niet uitvoerbaar is om uitrusting aan boord te plaatsen waarvoor overeenkomstig richtlijn 2014/90/EU een EG-typegoedkeuring is verleend, kan in afwijking van het eerste lid, in uitzonderlijke omstandigheden vervangende scheepsuitrusting aan boord worden geplaatst die niet overeenkomstig richtlijn 2014/90/EU is goedgekeurd, mits daarbij wordt voldaan aan de in artikel 32, eerste tot en met vierde lid, van die richtlijn genoemde voorwaarden.

  • 4. Indien is aangetoond dat scheepsuitrusting waarop een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016 is aangebracht niet in de handel verkrijgbaar is, kan in afwijking van het eerste lid, de minister toestemming verlenen om vervangende scheepsuitrusting aan boord te plaatsen, mits daarbij wordt voldaan aan de in artikel 32, vijfde tot en met achtste lid, van de richtlijn 2014/90/EU genoemde voorwaarden.

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op de plaatsing van emissiereductiemethoden aan boord van schepen die niet behoren tot de categorie schepen waarvoor een certificaat wordt afgegeven als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het besluit.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Scheepsuitrusting, niet zijnde uitrusting als bedoeld in artikel 3 van de Wet scheepsuitrusting 2016, is van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd type.

2. In het tweede lid wordt ‘uitrusting wordt geplaatst die niet aan de prestatie- en beproevingsnormen uit bijlage A.1 van richtlijn 96/98/EG voldoet’ vervangen door: scheepsuitrusting wordt geplaatst die niet aan de vereisten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 voldoet.

E

Artikel 34a, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016;.

F

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

Indien ten aanzien van scheepsuitrusting die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016, toepassing is gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016, neemt het Hoofd van de Scheepvaartinspectie passende voorlopige maatregelen om te voorkomen dat die uitrusting aan boord van schepen wordt geplaatst of gebruikt. Indien nodig verbiedt hij de plaatsing of het gebruik aan boord van schepen.

Artikel 24

In artikel 5 van de Regeling bemanningssamenstelling garnalenkotters wordt ‘of is voorzien van het merkteken beschreven in bijlage D van richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake de uitrusting van zeeschepen (PbL46)’ vervangen door: of is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016.

Artikel 25

In Bijlage F bij de artikelen 8.41 tot en met 8.45 van de Regeling zeevarenden wordt in onderdeel A, onderdeel 1, onder a, ‘Wet scheepsuitrusting’ vervangen door: Wet scheepsuitrusting 2016.

Artikel 26

De Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting wordt ingetrokken.

Artikel 27

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet scheepsuitrusting 2016 in werking treedt.

Artikel 28

Deze regeling zal worden aangehaald als: Regeling scheepsuitrusting 2016

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

De onderhavige Regeling scheepsuitrusting 2016 (hierna: regeling) dient ter nadere implementatie van de Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (hierna: richtlijn scheepsuitrusting 2014). De richtlijn scheepsuitrusting 2014 vervangt richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake de uitrusting van zeeschepen (hierna: richtlijn scheepsuitrusting 1996).

De grondslag voor deze regeling is gelegen in de Wet scheepsuitrusting 2016. Met de inwerkingtreding van de onderhavige regeling wordt de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting ingetrokken. De bepalingen uit die regeling zijn, voor zover relevant, in de Regeling scheepsuitrusting 2016 overgenomen en waar nodig aangepast.

Onderstaande toelichting beperkt zich tot zaken die nog niet in de toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 20161 aan de orde zijn gekomen.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Deze regeling bevat de verplichtingen van de marktdeelnemers die scheepsuitrusting bestemd voor plaatsing op een schip dat vaart onder de vlag van een EU lidstaat, in de handel willen brengen of op de markt willen aanbieden. Net als bij de Wet scheepsuitrusting 2016 zullen de verplichtingen hoofdzakelijk bij de fabrikant liggen. In voorkomende gevallen kan een verplichting overgaan op een importeur, distributeur of vertegenwoordiger.

Daarnaast bevat deze regeling de procedures die de betrokken marktdeelnemer moet doorlopen om aan te tonen dat de door hem in de handel of op de markt gebrachte producten voldoen aan de daartoe gestelde normenkaders. Voor de conformiteitbeoordelingsprocedure dient de fabrikant (of in voorkomend geval zijn vertegenwoordiger) uit in de EU gestandaardiseerde modules te kiezen. Deze regeling bepaalt ook hoe de stuurwielmarkering moet worden aangebracht, en in welke gevallen het elektronisch label de stuurwielmarkering kan aanvullen of vervangen.

De regeling bevat tevens voorschriften waar de conformiteitsbeoordelingsinstanties (hierna: CBI’s) aan moeten voldoen en welke informatie zij moeten overleggen om aangewezen te kunnen worden alvorens bij de EU te kunnen worden aangemeld. Na aanmelding worden de CBI’s ‘aangemelde instanties’ genoemd.

Ook bevat deze regeling verplichtingen voor de aangemelde instantie die betrekking hebben op de uitvoering van zijn werkzaamheden, zoals het (op verzoek) informeren van de Europese Commissie, andere lidstaten en andere aangemelde instanties over uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen. De regeling bevat daarnaast een waarborg in het geval een aangemelde instantie werkzaamheden wil uitbesteden of laten uitvoeren door een dochteronderneming.

Deze regeling bevat tevens enkele voorschriften die van toepassing zijn in uitzonderlijke gevallen. Het gaat hierbij om scheepsuitrusting van een innovatief ontwerp waarvoor (nog) geen internationale normenkaders bestaan of om scheepsuitrusting die aan boord wordt geplaatst teneinde deze te beproeven of te beoordelen.

3. Verhouding tot nationale regelgeving

De richtlijn scheepsuitrusting 2014 is alleen van toepassing op scheepsuitrusting waarvoor op grond van de internationale verdragen SOLAS, MARPOL en COLREG certificaten aan boord van het schip zijn vereist. Op grond van de Schepenwet en de Wet voorkoming verontreiniging door schepen worden echter ook nationale veiligheidscertificaten afgegeven voor schepen die niet onder deze verdragen vallen en dus ook niet onder de reikwijdte van de richtlijn scheepsuitrusting 2014. De artikelen 30 en 31 van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 betreffende de uitzonderingen op de stuurwielmarkering zijn ook geïmplementeerd in de artikelen 32 tot en met 35 van de Regeling veiligheid zeeschepen (hierna: Rvz), hangend onder de Schepenwet, en in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Rvvs). Deze regelingen stellen onder meer regels met betrekking tot het aan boord plaatsen van scheepsuitrusting. Tevens is artikel 32 van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 in de Rvz en Rvvs geïmplementeerd. Deze verdeling bestond reeds onder de richtlijn scheepsuitrusting 1996 en dat wordt met deze regeling gehandhaafd. In de toelichting bij de artikelen 22 en 23 wordt nader ingegaan op de wijziging van de Rvz en Rvvs.

4. Gevolgen

Om de voordelen van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 voor het Nederlandse bedrijfsleven in stand te houden is bij de implementatie in de Nederlandse regelgeving zo dicht mogelijk aangesloten bij de tekst uit de richtlijn. De richtlijn laat vrijwel geen ruimte voor het maken voor beleidskeuzes, zodat de werking van de interne markt zo goed mogelijk wordt gegarandeerd, en de richtlijn is lastenluw geïmplementeerd. In deze paragraaf beperkt de beschrijving van de effecten van dit voorstel zich tot de verplichtingen die nieuw zijn ten opzichte van de voorgaande regelgeving ter implementatie van de richtlijn scheepsuitrusting 1996 en voor zover deze nog niet in de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 zijn behandeld.

4.1. Administratieve lasten

De voorschriften voor het bedrijfsleven om informatie ter beschikking van de overheid te stellen, dan wel beschikbaar te houden, en die dienen om het marktoezicht te verbeteren, kunnen een toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben. De impact van de extra verplichtingen voor het Nederlandse bedrijfsleven wordt in algemene zin echter gering geacht ten opzichte van de verwachte voordelen. Veel van de verplichtingen voor marktdeelnemers die nieuw zijn ten opzichte van eerdere regelgeving met betrekking tot scheepsuitrusting zijn een aanvulling op of concretisering van bestaande verplichtingen of betreffen een codificatie van wat op basis van de algemene EU-productregelgeving uit het Nieuw Wettelijk Kader (hierna: NWK) al de normale praktijk zou moeten zijn. Het gaat hierbij om informatie die bij goed presterende marktdeelnemers al in het bezit is of wordt verzameld en wat als beste praktijk wordt beschouwd. De belangrijkste kosten voor het bedrijf zullen ontstaan indien de marktdeelnemer informatie aan de markttoezichthouder moet overdragen. Deze overdracht van informatie dient in de meeste gevallen alleen plaats te vinden in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien geconstateerd wordt dat een product ondeugdelijk is of bij vermoedens van fraude en is daarom niet te beschouwen als verzwaring van de administratieve lasten. Bij marktdeelnemers die de regelgeving volgen en producten afleveren die voldoen aan de gestelde vereisten, zal dit dus niet aan de orde zijn.

De bovenbedoelde informatieverplichtingen aan de overheid betreffen de volgende verplichtingen:

  • De fabrikant moet de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring ten minste tien jaar, en in geen geval korter dan de verwachte levensduur bewaren. Voorheen was de bewaartermijn ten hoogste tien jaar.

  • De marktdeelnemers moeten op verzoek gedurende ten minste tien jaar nadat de stuurwielmarkering is aangebracht, en in geen geval voor een periode van korter dan de verwachte levensduur van de desbetreffende uitrusting, de markttoezichtautoriteit kunnen meedelen welke marktdeelnemer een product aan hen heeft geleverd en aan welke marktdeelnemer zij een product hebben geleverd.

  • Een CBI dient bij zijn verzoek tot aanwijzing als aangemelde instantie een accreditatiecertificaat te overleggen dat behoort bij de scope van de voorgenomen werkzaamheden.

  • De aangemelde instantie moet, deels op verzoek, informatie verstrekken aan de Europese Commissie, overige lidstaten van de EU en andere aangemelde instanties over negatieve en positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

  • De aangemelde instantie moet de minister informeren over zaken die betrekking hebben op het functioneren van de aangemelde instantie zelf.

  • De aangemelde instantie dient, wanneer de instantie ervoor kiest om specifieke taken uit te besteden of door een dochteronderneming te laten uitvoeren, de minister van een dergelijke uitbesteding op de hoogte te brengen en relevante informatie hierover ter beschikking van de minister te houden.

  • De aangemelde instantie moet op verzoek de dossiers ter beschikking stellen aan de minister, wanneer de aanwijzing van die aangemelde instantie overeenkomstig artikel 14 van de Wet scheepsuitrusting 2016 wordt beperkt, geschorst, of wordt ingetrokken, of wanneer de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt. Indien het beëindiging van de activiteiten betreft, betreft het slechts een eenmalige verplichting.

4.2. Toezichtslasten

De onderhavige regeling bevat geen specifieke voorschriften die leiden tot toezichtslasten voor het bedrijfsleven. Deze bepalingen over het toezicht zijn in de Wet scheepsuitrusting 2016 opgenomen en zijn toegelicht in de bijbehorende memorie van toelichting.

4.3. Inhoudelijke nalevingslasten

Veel van de voorschriften in deze regeling bestonden reeds in de Wet scheepsuitrusting en de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting. De meeste nieuwe voorschriften hebben betrekking op verbetering van de kwaliteit van de aangemelde instanties en de kwaliteit van het markttoezicht. Van sommige nieuwe voorschriften mag worden verwacht dat dit al de gangbare praktijk is bij goed presterende bedrijven, op basis van het NWK of internationale regelgeving, of deze voorschriften zijn mede op verzoek van de fabrikanten in de richtlijn scheepsuitrusting 2014 opgenomen.

De zeer geringe toename van de inhoudelijke nalevingslasten vloeit voort uit de volgende verplichtingen:

  • De fabrikant is verplicht om, indien het product gebruik maakt van software, de stuurwielmarkering tevens zichtbaar te maken in het startscherm van het product.

  • De fabrikant moet, vanwege de traceerbaarheid van diens producten, zijn naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en het contactadres op het product of de verpakking vermelden.

  • De fabrikant moet ervoor zorgen dat bij het product instructies en alle benodigde informatie voor veilige installatie en gebruik van het product worden geleverd. Deze laatste verplichting is nieuw in de richtlijn scheepsuitrusting 2014, maar bestond al op basis van de internationale regelgeving.

  • De fabrikant moet de op te stellen EU-conformiteitsverklaring overeen laten komen met het model opgenomen in bijlage III van Besluit 768/2008/EG en moet deze opstellen in het Engels.

  • De fabrikant dient een afschrift van de EU-conformiteitsverklaring te verstrekken aan de aangemelde instantie(s) die de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedure heeft, respectievelijk hebben verricht.

4.4. Markteffecten

Deze regeling, samen met de Wet scheepsuitrusting 2016, verbetert de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven door het beter functioneren van de interne markt voor goederen in de EU en door beter markttoezicht. De markteffecten zijn toegelicht in de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016.

5. Uitvoering en handhaving

ILT is op basis van artikel 20 van deze regeling belast met het toezicht op de naleving van de Wet scheepsuitrusting 2016 en met het markttoezicht. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 is toegelicht, voert de inspectie van de vlaggenstaat (in Nederland de ILT) inspecties en periodieke controles aan boord van schepen uit tijdens vlaggenstaat-inspecties. Een schip zal niet mogen uitvaren wanneer de scheepsuitrusting niet voldoet aan de bij deze regelgeving gestelde eisen, of er zullen extra maatregelen worden geëist.

Daarnaast houdt de ILT toezicht op de werkzaamheden van de aangemelde instanties. Alvorens een CBI wordt aangewezen, vindt een beoordeling plaats waarbij wordt gekeken of de CBI voldoet aan de eisen vermeld in de richtlijn scheepsuitrusting 2014 (met name bijlage III bij de richtlijn). Deze beoordeling zal door de nationale accreditatie-instantie (in Nederland de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA)) worden uitgevoerd. In het kader van de accreditatie worden ook periodieke controles uitgevoerd. De resultaten van deze periodieke controles en de activiteiten van de CBI’s kunnen door ILT, als aanwijzende instantie, gecontroleerd worden. Naast de (her)controles van de RvA kan ook de ILT controles uitvoeren. Zoals reeds in de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 is toegelicht, is het nadrukkelijk niet de bedoeling dat deze controles elkaar overlappen. Daartoe worden afspraken gemaakt tussen RvA en ILT. De aanwijzingen zullen steeds ten hoogste vijf jaar geldig blijven. Indien blijkt dat de CBI voldoet aan de hiervoor gestelde eisen, zal ILT tot aanwijzing overgaan. Na de aanwijzing zal de ILT, als aanmeldende instantie, overgaan tot invoer van de instantie in de Europese NANDO-database.2

De aangemelde instanties hebben een belangrijke rol wanneer het gaat om het controleren van de fabrikant en de producten die de fabrikant op de markt wil brengen. Indien een klacht over de aangemelde instantie door fabrikanten of gebruikers van scheepsuitrusting bij de RvA, de aangemelde instantie of de ILT wordt ingediend en de ILT vermoedt dat een aangemelde instantie niet langer aan de aanwijzingsvoorwaarden voldoet, kan de ILT maatregelen nemen. Ook tijdens de tweejaarlijkse controle door ILT kunnen er onregelmatigheden aangetroffen worden. Nieuw in dit verband is ook dat op basis van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 de Europese Commissie kan besluiten om als waarnemer aan deze controles deel te nemen. Ook kan de Europese Commissie op last van een andere lidstaat of belanghebbende, na onderzoek door de Commissie, de ILT verzoeken maatregelen te nemen tegen een in Nederland gevestigde aangemelde instantie.

Voorts kan worden opgemerkt dat de ILT als waarnemer deelneemt aan het Europese MarED-groep.3 Dit overleg vindt twee maal per jaar plaats en hier dienen CBI’s aan deel te nemen zoals omschreven in artikel 14 van deze regeling. Tijdens het MarED overleg bespreken CBI’s operationele problemen en ontwikkelingen van relevante regelgeving.

6. Consultatie

Voor dit wetsvoorstel is een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) door de ILT uitgevoerd. De ILT beoordeelt het voorstel als handhaafbaar en uitvoerbaar. Bij de totstandkoming van deze regeling zijn de Nederlandse maritieme toeleveringsindustrie (NMT) en de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR) geconsulteerd.

Er is geen internetconsultatie uitgevoerd voor de onderhavige regeling, omdat hier sprake is van een situatie waarin consultatie niet in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van de conceptregeling. Dit voorstel betreft namelijk nadere implementatie van de richtlijn scheepsuitrusting 2014, waarbij er weinig ruimte is om van die richtlijn af te wijken. De richtlijn is ook lastenluw geïmplementeerd. Op grond van de brief van de Minister van Justitie van 15 januari 20084 kan internetconsultatie in die gevallen achterwege blijven.

7. Inwerkingtreding

Voor de inwerkingtreding van de onderhavige regeling wordt aangesloten bij de datum van inwerkingtreding van de Wet scheepsuitrusting 2016, die de grondslagen bevat voor deze regeling. Daarbij wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Dit is nodig omdat de regeling strekt tot implementatie van een Europese richtlijn.

II. Artikelsgewijs deel

Artikel 1

Artikel 1 bevat de begripsbepalingen die relevant zijn voor de toepassing van de onderhavige regeling. De begrippen die in artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016 zijn opgenomen, gelden eveneens voor deze regeling. In artikel 1 van deze regeling zijn daarom slechts aanvullende begripsomschrijvingen opgenomen, die niet in de Wet scheepsuitrusting 2016 voorkomen.

De omschrijving van het begrip nationale accreditatie-instantie is overgenomen uit de richtlijn scheepsuitrusting 2014, waarin wordt verwezen naar Verordening 765/2008. In Nederland is de Raad voor Accreditatie aangewezen als nationale accreditatie-instantie.

Artikel 2

Artikel 2 geeft uitwerking aan de vereisten voor de stuurwielmarkering. De fabrikant moet de markering op het product of op een gegevensplaatje op het product aanbrengen en moet de markering in de software opnemen, indien het product gebruik maakt van software. Dit is bijvoorbeeld het geval bij apparatuur die wordt bediend via beeldschermen en die is ingebouwd op het schip, waarbij de markering op het beeldscherm moet kunnen worden opgeroepen.

Indien het niet mogelijk of niet gerechtvaardigd (onredelijk) is om de stuurwielmarkering op het product of op een gegevensplaatje op het product aan te brengen, moet de stuurwielmarkering worden aangebracht op de verpakking en op de begeleidende documenten.

Het vierde en vijfde lid betreffen de informatie die bij de stuurwielmarkering moet worden vermeld. Ingevolge bijlage IV, onder 3, bij de richtlijn scheepsuitrusting 2014 wijst de Europese Commissie een identificatienummer toe aan de aangemelde instantie, dat moet worden aangebracht indien een aangemelde instantie betrokken is bij de productiecontrolefase. In veel gevallen zal de aangemelde instantie daarbij betrokken zijn. Echter, dit is bijvoorbeeld niet het geval als de aangemelde instantie zelf mogelijkheden heeft om het product te testen en bij de fabrikant het kwaliteitsmanagementsysteem beoordeeld. In de afzonderlijke modules (met uitzondering van module B) is tevens opgenomen dat de fabrikant het nummer kan aanbrengen, onder verantwoordelijkheid en instructie van de aangemelde instantie.

Artikel 3

In artikel 3 is bepaald wanneer het mogelijk is om de stuurwielmarkering aan te vullen (eerste lid), dan wel te vervangen (tweede lid) door een elektronisch label. Voordat van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt, moet overeenkomstig artikel 11, derde lid, van de richtlijn scheepsuitrusting 2014, de Europese Commissie eerst middels gedelegeerde handelingen, na onder meer raadpleging van deskundigen uit de lidstaten, vaststellen voor welke scheepsuitrustingsonderdelen het label geschikt zou zijn. Vervolgens kan de Commissie voor die geselecteerde uitrusting technische criteria voor het elektronisch label vastleggen in uitvoeringsverordeningen. Deze criteria kunnen onder meer zien op het ontwerp, de prestaties het aanbrengen en het gebruik van een elektrisch label. Pas als deze verordeningen zijn vastgesteld door de Commissie, kan gebruik worden gemaakt van het elektronisch label. Een fabrikant die daarvoor kiest, kan na drie, onderscheidenlijk vijf jaar na de datum van vaststelling van deze verordeningen de stuurwielmarkering aanvullen, onderscheidenlijk vervangen door het elektronisch label.

Aangezien ingevolge artikel 1 van de Wet scheepsuitrusting 2016 onder het begrip ‘stuurwielmarkering’ ook het elektronisch label wordt verstaan, zijn de verplichtingen met betrekking tot de stuurwielmarkering van toepassing indien hiervan gebruik wordt gemaakt. Het moet bij vervanging van de stuurwielmarkering door een elektronisch label duidelijk zijn, bijvoorbeeld met het oog op inspecties, dat het elektronisch label de stuurwielmarkering vervangt.

Artikel 4

Het eerste lid van artikel 4 ziet op de technische documentatie die door de fabrikant moet worden opgesteld voordat hij de conformiteitsbeoordeling laat uitvoeren. De technische documentatie betreft alle documenten die nodig zijn voor de aangemelde instantie om een goede conformiteitsbeoordeling uit te kunnen voeren. In bijlage II bij de richtlijn scheepsuitrusting 2014 wordt per afzonderlijke module voor de conformiteitsbeoordeling genoemd welke elementen de technische documentatie ten minste moet bevatten. Tevens volgt uit de modules dat de fabrikant de technische documentatie moet indienen bij de aanvraag voor het uitvoeren van een conformiteitsbeoordeling. De verplichting tot het opstellen van technische documentatie kan ingevolge artikel 7, tweede lid, van deze regeling niet worden overgedragen aan de vertegenwoordiger van de fabrikant.

Het tweede lid bepaalt vervolgens dat de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring moeten worden bewaard door de fabrikant. Hoe lang deze documenten moeten worden bewaard, is afhankelijk van de verwachte levensduur van de desbetreffende uitrusting, maar het mag in geen geval korter zijn dan tien jaar. De verwachte levensduur van het product zal naar redelijkheid worden bepaald. Informatie die digitaal beschikbaar is, kan digitaal worden bewaard.

Artikel 5

Naast de stuurwielmarkering met bijbehorende gegevens, moeten ook andere gegevens worden aangebracht op een product, waaronder de fabrikantsnaam, geregistreerde handelsnaam, of geregistreerde handelsmerk van de fabrikant, zijn contactadres en een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel. Deze gegevens zorgen ervoor dat duidelijk is van welke fabrikant een product afkomstig is, zodat, indien nodig, gemakkelijk contact kan worden gezocht met de fabrikant. Het contactadres geeft daarom één enkele plaats aan waar de fabrikant kan worden gecontacteerd.

In het derde en vierde lid wordt aan de fabrikant de verplichting opgelegd om ervoor te zorgen dat alle benodigde informatie en bijbehorende instructie bij het product worden geleverd. Hierbij kan worden gedacht aan een handleiding of een gebruiksaanwijzing. De fabrikant is ook verantwoordelijk voor het opstellen van de documentatie, voor de juistheid van de informatie en voor het bijvoegen van de informatie bij het product. Alle in het derde lid genoemde instructies, informatie en documentatie moeten gemakkelijk te begrijpen zijn voor de gebruikers. In de praktijk kan dit er bijvoorbeeld op neer komen dat de stukken in het Engels worden opgesteld of vertaald, gelet op de aard van het gebruik van scheepsuitrusting, waar personeel van verschillende nationaliteiten werkzaam kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is dat de instructies of informatie omtrent het gebruik door middel van pictogrammen wordt weergegeven.

Artikel 6

Voor producten die in serieproductie worden gefabriceerd, is het niet nodig om voor ieder product een conformiteitsbeoordeling te laten uitvoeren. In dat geval is het voldoende om voor het technische ontwerp een conformiteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 10 te laten uitvoeren door een aangemelde instantie. De fabrikant blijft er in die situatie voor verantwoordelijk om te waarborgen dat de producten blijven voldoen aan de daarvoor gestelde eisen. Veranderingen aan het product, bijvoorbeeld in het ontwerp, kunnen ertoe leiden dat een nieuwe beoordeling moet worden uitgevoerd. Echter, het kan ook voorkomen dat een wijziging zodanig klein is dat het geen verandering tot stand brengt die een nieuwe beoordeling rechtvaardigt. Het is aan de fabrikant om te zorgen dat tijdig een nieuwe beoordeling met gebruikmaking van een conformiteitsbeoordelingsprocedure wordt uitgevoerd. Het is daarom van belang dat de fabrikant de aangemelde instantie(s) op de hoogte brengt van alle wijzigingen van het goedgekeurde type.

Artikel 7

In de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 is reeds toegelicht dat er verschillende marktdeelnemers worden aangewezen in de Wet scheepsuitrusting 2016, te weten de fabrikant, importeur, distributeur en de vertegenwoordiger. Indien de fabrikant niet op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie gevestigd is, is hij op basis van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 verplicht om door middel van een schriftelijke overeenkomst een vertegenwoordiger binnen de Europese Unie aan te wijzen.

In de overeenkomst moet duidelijk worden opgenomen en omschreven welke taken de vertegenwoordiger namens de fabrikant uitvoert, naast de in het derde lid genoemde taken die de vertegenwoordiger in ieder geval moet uitvoeren. In het tweede lid is bepaald dat de naleving van de aan de fabrikant opgelegde verplichtingen en het opstellen van de technische documentatie, zoals opgenomen in artikel 4 van deze regeling, geen onderdeel uit mogen maken van de over te dragen taken aan de vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger is verplicht om alle in de overeenkomst opgenomen taken uit te voeren. Indien nodig, kan de vertegenwoordiger hierop worden aangesproken door de minister of door de markttoezichtautoriteit.

Artikel 8

In artikel 8 wordt ingegaan op de verplichtingen van de importeur. In de Wet scheepsuitrusting 2016 is reeds opgenomen dat een importeur of distributeur als fabrikant wordt beschouwd en derhalve dient te voldoen aan de verplichtingen van de fabrikant wanneer hij de scheepsuitrusting onder eigen naam of merknaam in de handel brengt, dan wel aan boord van een EU schip plaatst of reeds in de handel gebrachte scheepsuitrusting zodanig wijzigt dat de conformiteit met de gestelde vereisten in het gedrang komt. Ingevolge artikel 8 van deze regeling moet de importeur zijn naam, handelsnaam of handelsmerk vermelden op de producten. Indien het niet mogelijk is om deze gegevens op het product te vermelden, moet de importeur ingevolge het tweede lid deze informatie zowel in de begeleidende documentatie als op de verpakking vermelden.

Artikel 9

Op grond van artikel 9 moeten alle marktdeelnemers, dus de fabrikant, vertegenwoordiger, importeur en distributeur, in staat zijn om gedurende een periode van ten minste tien jaar gegevens te verstrekken aan de markttoezichtautoriteit over welke marktdeelnemer producten aan hem heeft geleverd en aan welke marktdeelnemer producten zijn geleverd. Hierdoor kan de markttoezichtautoriteit gemakkelijk achterhalen waar scheepsuitrusting zich bevindt, bijvoorbeeld wanneer een product een risico vormt en maatregelen moeten worden genomen in het kader van het markttoezicht.

Artikel 10

In artikel 10 wordt artikel 9 van de Wet scheepsuitrusting 2016 omtrent de conformiteitsbeoordelingsprocedure nader uitgewerkt. In het eerste lid wordt bepaald dat het uitgangspunt is dat scheepsuitrusting moet worden beoordeeld met behulp van module B (EG-typeonderzoek) en een door de fabrikant te kiezen aanvullende module (modules D, E of F). Artikel 10 bevat in navolging van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 alleen de modules uit Besluit 768/2008 die in overeenstemming zijn met de vereisten zoals in de verdragen en instrumenten vastgelegd voor de specifieke goedkeuring van de vlaggenstaat. De modules zijn daarom beperkt tot modules B, D, E, F en G.

De modules die zijn genoemd in het eerste lid zien met name op scheepsuitrusting die in serie- of massaproductie wordt vervaardigd. In het tweede lid is bepaald dat, wanneer er sprake is van uitrusting die per stuk (bijvoorbeeld op bestelling) of in kleine hoeveelheden wordt gemaakt, kan worden gekozen voor module G (eenheidskeuring).

Het derde lid verduidelijkt, zoals ook in de Wet scheepsuitrusting was opgenomen, dat het niet vereist is om voor het EG-typeonderzoek (module B) en voor een aanvullende module (D, E of F) dezelfde aangemelde instantie te kiezen.

Artikel 11

In artikel 11 wordt bepaald aan welke eisen de EU-conformiteitsverklaring dient te voldoen, dat de verklaring actueel gehouden moet worden en dat een afschrift door de fabrikant moet worden verstrekt aan de beoordelende aangemelde instantie. Met de verklaring wordt de conformiteit van het product met de daarop van toepassing zijnde vereisten verklaard. Door het opstellen van de verklaring aanvaardt de fabrikant diens verantwoordelijkheid en verplichtingen die volgen uit de wet en onderhavige regeling. In het tweede lid is bepaald dat een afschrift van de EU-conformiteitsverklaring wordt verstrekt aan de aangemelde instantie of instanties die betrokken is of zijn geweest bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure.

Artikel 12

Alvorens te kunnen worden aangewezen (en vervolgens aangemeld bij de Europese Commissie) moet een CBI een verzoek tot aanwijzing indienen bij de minister. In artikel 12 zijn nadere regels gesteld omtrent dit verzoek. In het tweede lid is bepaald welke gegevens en bescheiden de CBI moet aanleveren bij de aanvraag tot aanwijzing. Bij de aanvraag moet de CBI onder andere de activiteit (zoals inspectie of certificatie) en de conformiteitbeoordelingsprocedure, waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn beschrijven. Van belang is dat de CBI een accreditatiecertificaat moet overleggen. De CBI moet zelf een verzoek tot accreditatie indienen bij de RvA. Bij de accreditatie wordt bekeken of de CBI voldoet aan de accreditatienorm en, ingevolge het eerste lid, aan de vereisten uit bijlage III bij de richtlijn scheepsuitrusting 2014. In de memorie van toelichting bij de Wet scheepsuitrusting 2016 is reeds toegelicht dat wordt gekozen voor verplichte accreditatie teneinde een samenhangend kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling te waarborgen en de bekwaamheid van de CBI’s te controleren. Indien de CBI aan de genoemde eisen voldoet, zal door de RvA een accreditatiecertificaat worden afgegeven.

Indien het verzoek tot aanwijzing wordt gehonoreerd, zal een aanwijzingsbesluit worden opgesteld. In dit aanwijzingsbesluit zal worden opgenomen welke producten de instantie kan toetsen, met gebruik van welke modules. Een CBI kan uitsluitend voor een gehele module worden aangewezen. De aanwijzingsbeschikking wordt afgegeven voor een periode van ten hoogte vijf jaar. Hierbij wordt aangesloten bij de periode van volledige heraccreditatie. Na de periode van vijf jaar is de aangemelde instantie er zelf voor verantwoordelijk om (tijdig) een nieuw verzoek tot aanwijzing in te dienen. Het is niet mogelijk om in het aanwijzingsbesluit aanvullende eisen op te nemen.

Artikel 13

Artikel 13 heeft betrekking op het uitbesteden door de aangemelde instantie van bepaalde activiteiten in het kader van de conformiteitsbeoordeling aan een onderaannemer of dochteronderneming. In het eerste lid is opgenomen dat een klant (veelal de fabrikant) met uitbesteding van conformiteitsbeoordelingsactiviteiten moet instemmen. Ingevolge het tweede lid moet een aangemelde instantie waarborgen dat, wanneer zij taken laat uitvoeren door een onderaannemer of dochteronderneming, de laatstgenoemden aan de eisen voldoen zoals die zijn opgenomen in bijlage III bij de richtlijn scheepsuitrusting 2014. Dit betekent ingevolge bijlage III, onder 18, dat de onderaannemer of dochteronderneming eveneens aan de vereiste accreditatienorm (EN ISO/IEC 17065:2012) moet voldoen. Daarnaast dient de aangemelde instantie de minister op de hoogte te stellen van het feit dat taken worden uitbesteed en dient daarover documentatie ter beschikking van de minister te houden.

Artikel 14

In artikel 14 wordt bepaald dat de aangemelde instanties gehouden zijn om rechtstreeks, dan wel via aangestelde vertegenwoordiging, deel te nemen aan de werkzaamheden van de door de Europese Commissie ingestelde sectorale coördinatiegroep van aangemelde instanties. Deze coördinatiegroep is thans de MarED-groep, waar coördinatie en samenwerking plaatsvindt tussen de door de Europese lidstaten aangemelde instanties, de Europese Commissie en waarnemers uit de EU-lidstaten over de uitwerking van de richtlijn scheepsuitrusting 2014. Deze sectorale werkgroep bestond reeds onder de richtlijn scheepsuitrusting 1996. Via de sectorale werkgroep vindt harmonisatie van technische aspecten plaats. Wanneer aangemelde instanties zich aan deze verplichting onttrekken kan dit er toe leiden dat de Europese Commissie maatregelen neemt, zoals het schrappen van de instantie uit de NANDO database, wat tot gevolg heeft dat de aangemelde instantie geen werkzaamheden in het kader van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 meer kan uitvoeren.

Artikel 15

In artikel 15 wordt bepaald wat de aangemelde instantie moet doen wanneer zij vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan diens verplichtingen. In dat geval verlangt de aangemelde instantie van de fabrikant dat de laatstgenoemde alle passende corrigerende maatregelen neemt om te zorgen dat het product weer in overeenstemming met de gestelde eisen is en voldoet aan het gestelde in het conformiteitscertificaat. Daarnaast mag de aangemelde instantie dan geen conformiteitscertificaat afgeven aan die fabrikant. De fabrikant handelt op dat moment immers niet conform de wettelijke vereisten. Zo nodig schort de aangemelde instantie een reeds afgegeven conformiteitscertificaat op of trekt het in.

Artikel 16

Artikel 16 gaat nader in op de informatieverplichtingen van aangemelde instanties. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de minister, als aanwijzende autoriteit, over voldoende kennis beschikt ten aanzien van de activiteiten van de aangemelde instantie. Het eerste lid is overgenomen uit artikel 13 van de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting en betreft onder meer het informeren van de minister over wijzigingen, schorsing of beëindiging van de accreditatie en omtrent klachten over de diensten van de aangemelde instantie. Naar aanleiding van klachten kan de minister besluiten een onderzoek naar de aangemelde instantie te starten.

Op basis van het tweede lid moet de aangemelde instantie ook de minister op de hoogte stellen van overige omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor haar aanmelding, over een beperking, opschorting of intrekking van een conformiteitscertificaat van een fabrikant, en over alle informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij ontvangen van markttoezichtautoriteiten. In de praktijk zullen verzoeken van markttoezichtautoriteiten van een andere Europese lidstaat veelal via de nationale markttoezichtautoriteit (in Nederland de ILT) verlopen.

Daarnaast kan de minister op basis van het derde lid verzoeken om informatie over door haar verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten.

Ingevolgde het vierde lid moet de aangemelde instantie daarnaast de Europese Commissie, de lidstaten van de Europese Unie en andere aangemelde instanties die soortgelijke activiteiten verrichten, ook relevante informatie over conformiteitsbeoordelingsresultaten verstrekken. Een deel van deze informatie hoeft enkel op verzoek te worden verstrekt, maar informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten dient de aangemelde instantie actief te verstrekken aan de bedoelde andere aangemelde instanties.

Artikel 17

In het eerste lid van artikel 17 is bepaald dat de aangemelde instantie de minster tijdig op de hoogte moet stellen van een voornemen tot beëindiging van haar werkzaamheden. Om te zorgen voor een goede afwikkeling van de werkzaamheden en onder meer te waarborgen dat, indien nodig, de dossiers tijdig worden overgedragen, moet deze melding ten minste drie maanden van te voren worden gedaan.

In het tweede lid wordt uitgewerkt wat er dan dient te gebeuren met documentatie van die aangemelde instantie. Op basis van het eerste lid is de aangemelde instantie gehouden om de dossiers over te dragen aan een andere aangemelde instantie, dan wel moet de aangemelde instantie de dossiers op verzoek ter beschikking stellen aan de minister en de markttoezichtautoriteit.

Artikelen 18 en 19

Om technische innovatie en de ontwikkeling van nieuwe uitrusting te stimuleren, is in artikel 18 een uitzondering op artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 opgenomen voor innovatieve scheepsuitrusting. Indien de scheepsuitrusting niet overeenkomstig de conformiteitbeoordelingsprocedure op geschiktheid kan worden beoordeeld, dient op andere wijze te worden aangetoond dat die uitrusting ten minste even doeltreffend is als scheepsuitrusting die is goedgekeurd en voorzien is van een stuurwielmarkering. Wanneer er sprake is van dergelijke uitrusting, kan door de minister een certificaat van gelijkwaardigheid ten behoeve van technische innovatie worden afgegeven.

Artikel 19 bevat een soortgelijke uitzondering op basis waarvan de minister een certificaat ten behoeve van beproeving kan afgeven voor uitrusting waarvoor geen conformiteitsbeoordelingsprocedure is gevolgd. Ingevolge de Rvz en Rvvs (zie artikelen 22 en 23) dient het certificaat of de certificaten te allen tijde aan boord te blijven van het schip waarop de uitrusting is geplaatst.

De minister kan bij het afgeven van beide certificaat besluiten om beperkingen of voorschriften op te nemen, die op het certificaat worden vermeld. Hierdoor is gemakkelijk te zien onder welke voorwaarden de scheepsuitrusting mag worden geplaatst en worden gebruikt. Op een verklaring ten behoeve van beproeving wordt door de minister in ieder geval een geldigheidsduur opgenomen. De duur wordt bepaald door de periode die nodig is om de scheepsuitrusting goed te beproeven.

Artikelen 20 en 21

In artikel 20, eerste lid, worden de ambtenaren van de ILT belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde in de Wet scheepsuitrusting 2016 en de onderhavige regeling. Hiertoe wordt ook de Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Inspectie Leefomgeving en Transport aangepast in artikel 21. Op basis van artikel 16 van de wet kan de minister ook ambtenaren van andere inspectiediensten aanwijzen als toezichthouder in het kader van de Wet scheepsuitrusting 2016.

In het tweede lid wordt verduidelijkt dat ingevolge het eerste lid ILT ook belast is met de uitvoering van het markttoezicht. Er wordt daarbij verwezen naar de begripsomschrijving van ‘markttoezicht’, zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016. Bij het markttoezicht past de ILT onder meer de in hoofdstuk 3 van Verordening 765/20085 opgenomen bepalingen toe.

Artikelen 22 en 23

In de artikelen 22 en 23 worden in diverse artikelen van de Rvz en Rvvs verwijzingen naar de richtlijn scheepsuitrusting 2014 en de Wet scheepsuitrusting 2016 aangepast. Tevens worden artikel 33 Rvz en artikel 7 Rvvs, die zien op het aan boord plaatsen van scheepsuitrusting op Nederlandse schepen die varen onder de vlag van het Koninkrijk, inhoudelijk gewijzigd. In het tweede lid van beide artikelen wordt bepaald dat naast scheepsuitrusting die ten behoeve van beproeving aan boord wordt geplaatst, ook scheepsuitrusting aan boord moet zijn die is voorzien van een stuurwielmarkering. De van een stuurwielmarkering voorziene scheepsuitrusting moet uiteraard voldoen aan alle vereisten gesteld bij of krachtens deze wet en moet te allen tijde gereed zijn voor gebruik, zodat wanneer in een noodsituatie blijkt dat de uitrusting ten behoeve van beproeving niet (juist) functioneert, een alternatief voorhanden is.

In de artikelen 33, derde lid, Rvz en 7, derde lid, Rvvs wordt artikel 32, eerste tot en met vierde lid, van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 geïmplementeerd dat betrekking heeft op de situatie waarbij een product dat is voorzien van een stuurwielmarkering in een haven buiten de EU moet worden vervangen en waarbij het vanwege tijd of kosten niet redelijk is om uitrusting te plaatsen die voorzien is van een stuurwielmarkering. In dat geval mag in afwijking van de artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 onder een aantal voorwaarden vervangende scheepsuitrusting worden geplaatst. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 32 van de richtlijn scheepsuitrusting 2014.

In de richtlijn scheepsuitrusting 2014 is in artikel 32, vierde lid, opgenomen dat de ILT zich ervan moet verzekeren dat de betreffende scheepsuitrusting voldoet aande desbetreffende vereisten van de internationale instrumenten en van de richtlijn. Dit lid is niet geïmplementeerd aangezien de verplichting wordt opgelegd aan de vlaggenstaat.

In de artikelen 33, vierde lid, Rvz en 7, vierde lid (nieuw), Rvvs wordt artikel 32, vijfde tot en met achtste lid, van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 geïmplementeerd, dat bepaald dat er vervangende scheepsuitrusting aan boord kan worden geplaatst, indien een bepaald van stuurwielmarkering voorzien product niet in de handel verkrijgbaar is. In afwijking van de artikelen 3, eerste lid, en 6, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 kan ook in dat uitzonderlijke geval andere scheepsuitrusting aan boord worden geplaatst. Voordat de betreffende scheepsuitrusting wordt geplaatst, moet de minister eerst daarvoor toestemming geven. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 32 van de richtlijn scheepsuitrusting 2014.

Artikelen 24 en 25

De artikelen 24 en 25 wijzigen eveneens ieder een ministeriële regeling. In artikel 24 wordt de Regeling bemanningssamenstelling garnalenkotters gewijzigd, en in artikel 25 de Regeling zeevarenden. In de artikelen 24 en 25 worden verwijzingen naar de richtlijn scheepsuitrusting 1996, onderscheidenlijk naar de Wet scheepsuitrusting aangepast, zodat voortaan wordt verwezen naar de juiste onderdelen van de richtlijn scheepsuitrusting 2014, onderscheidenlijk naar de Wet scheepsuitrusting 2016.

Artikel 26

In artikel 26 wordt de Regeling keuringsinstanties Wet scheepsuitrusting ingetrokken. Die regeling dient ter implementatie van de richtlijn scheepsuitrusting 1996. Door het intrekken van die richtlijn door de richtlijn scheepsuitrusting 2014 en het vervangen van de Wet scheepsuitrusting door de Wet scheepsuitrusting 2016, kan ook deze ministeriële regeling worden ingetrokken.

Artikel 27

Artikel 27 voorziet in de inwerkingtreding van deze regeling. In paragraaf 7 van deze toelichting is dit reeds toegelicht.

III. Transponeringstabel

Artikel in de richtlijn scheepsuitrusting 2014

Artikel in nationale regelgeving

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op keuze bij invulling beleidsruimte

Artikel 1

Behoeft geen implementatie – betreft het doel van de richtlijn

n.v.t.

Artikel 2

Artikel 1 Wet scheepsuitrusting 2016 en artikel 1 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 3

Behoeft geen implementatie – betreft werkingssfeer

n.v.t.

Artikel 4, eerste en tweede lid

Artikel 3, eerste en tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 4, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten en de Commissie

n.v.t.

Artikel 5, eerste lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten. Dit lid is in de praktijk tevens geïmplementeerd in het kader van certificering op grond van de regelgeving bij of krachtens de Schepenwet (artikelen 3, eerste lid, en 3a, eerste lid, van de Schepenwet, artikel 5 van het Schepenbesluit 2004 en artikelen 32 tot en met 35 van de Regeling veiligheid zeeschepen), en de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (artikelen 7, derde lid, en 8, eerste lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, artikelen 5 en 11 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen en artikelen 6 tot en met 8 en 10 van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen).

n.v.t.

Artikel 5, tweede lid

Artikel 4 Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 6

Behoeft geen implementatie -gericht tot de lidstaten – betreft verbod op het beperken van de werking van de interne markt

n.v.t.

Artikel 7

Artikel 5 Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 8

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikel 9, eerste lid

Artikel 6, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 9, tweede lid

Artikel 22, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 9, derde lid

Artikel 1, onder ‘stuurwielmarkering’, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 9, vierde lid

Artikel 6, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 10

Artikel 2 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 11, eerste lid

Artikelen 1 en 6, derde lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 11, tweede tot en met vierde lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikel 11, vijfde en zesde lid

Artikel 3 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 12, eerste lid

Artikel 6, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 12, derde lid

Artikel 6, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 12, tweede en vierde tot en met achtste lid

Artikelen 4 tot en met 6 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 12, negende lid

Artikel 7 Wet scheepsuitrusting

n.v.t.

Artikel 12, tiende lid

Titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht

n.v.t.

Artikel 13

Artikel 7 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 14, eerste en tweede lid

Artikel 8 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 14, derde lid

Artikel 8, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

   

Artikel 14, vierde lid

Artikel 9 Regeling scheepsuitrusting 2016

   

Artikel 15, eerste lid

Artikel 1, onder ‘conformiteits-beoordeling’, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 15, tweede lid

Artikel 9, eerste en tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016 en artikel 10 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 15, derde lid

Behoeft geen implementatie – gericht aan de Commissie

n.v.t.

Artikel 16, eerste lid

Artikel 6, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 16, tweede lid

Artikel 11, eerste lid, Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 16, derde lid

Artikel 6, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016

   

Artikel 16, vierde lid, eerste volzin

Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen en artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

n.v.t.

Artikel 16, vierde lid, tweede volzin

Artikel 11, eerste en tweede lid, Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 16, vijfde lid

Artikel 11, derde lid, Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 17, eerste lid

Artikel 12, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 17, tweede lid

Artikel 12, eerste lid, Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 18, eerste en vierde tot en met zesde lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – feitelijk geïmplementeerd doordat Onze Minister is aangewezen als de aanmeldende autoriteit

n.v.t.

Artikel 18, tweede lid

Artikel 13, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 18, derde lid

Behoeft geen implementatie

De lidstaten kunnen bepalen om de beoordeling en controle op de aangemelde instanties moet worden uitgevoerd door een nationale accreditatie-instantie

De Nederlandse nationale accreditatie-instantie (Raad voor Accreditatie) voert dergelijke beoordelingen niet uit. Derhalve is dit lid uit de richtlijn niet geïmplementeerd

Artikel 19, eerste lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen in het kader van een informatieverplichting

n.v.t.

Artikel 19, tweede lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

   

Artikel 20

Artikel 13 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 21, eerste lid, eerste volzin

Artikel 14, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 21, eerste lid, tweede volzin

Behoeft geen implementatie – gericht aan de lidstaten – betreft feitelijke handelingen met gebruikmaking het NANDO-systeem

n.v.t.

Artikel 21, tweede lid

Artikel 17 Regeling scheepsuitrusting 2016

   

Artikel 22

Behoeft geen implementatie – gericht aan de Commissie

n.v.t.

Artikel 23, eerste lid

Artikel 9, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 23, tweede lid

Artikel 15 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 23, derde lid

Artikel 17 Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 24

Artikel 16, tweede tot en met vierde lid, Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 25, eerste lid

Behoeft geen implementatie -gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen in het kader van toezicht

n.v.t.

Artikel 25, tweede lid

Behoeft geen implementatie – betreft feitelijke uitvoering

n.v.t.

Artikel 25, derde lid

Controle aan boord: Reeds geïmplementeerd in het kader van certificering op grond van de regelgeving bij of krachtens de Schepenwet (artikelen 3, eerste lid, en 3a, eerste lid, Schepenwet, artikel 5 van het Schepenbesluit 2004 en artikelen 32 tot en met 35 van de Regeling veiligheid zeeschepen) en de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (artikelen 7, derde lid, en 8, eerste lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, artikelen 5 en 11 van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen en artikelen 6 tot en met 8 en 10 van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen).

Inzage in documenten: Artikelen 5:16 en 5:17 Algemene wet bestuursrecht

n.v.t.

Artikel 25, vierde lid

Artikelen 5:18 en 5:20 Algemene wet bestuursrecht

n.v.t.

Artikel 26, eerste lid, eerste alinea, eerste volzin

Behoeft geen implementatie – betreft feitelijk handelen

n.v.t.

Artikel 26, eerste lid, eerste alinea, tweede volzin

Artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht

n.v.t.

Artikel 26, eerste lid, tweede alinea

Artikel 18, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 26, eerste lid, derde alinea

Artikel 18, derde lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 26, eerste lid, vierde alinea

Behoeft geen implementatie – verordening is rechtstreeks werkend

n.v.t.

Artikel 26, tweede lid

Behoeft geen implementatie -gericht tot de lidstaten – Betreft feitelijke handelingen met gebruikmaking het NANDO-systeem

n.v.t.

Artikel 26, derde lid

Artikel 18, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 26, vierde lid, eerste alinea

Artikel 18, vierde lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 26, vierde lid, tweede alinea

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen

n.v.t.

Artikel 26, vijfde tot en met achtste lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen

n.v.t.

Artikel 27

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten en de Commissie – betreft EU-vrijwaringsprocedure

n.v.t.

Artikel 28, eerste lid

Artikel 19, eerste lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 28, tweede lid

Artikel 19, tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 28, derde lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten – betreft feitelijke handelingen

n.v.t.

Artikel 28, vierde en vijfde lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

   

Artikel 29

Artikel 20 Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 30, eerste lid

Artikel 18, eerste lid, Regeling scheepsuitrusting 2016

Tevens in:

– Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen

– Artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

n.v.t.

Artikel 30, tweede en vierde tot en met zesde lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de lidstaten en de Commissie

n.v.t.

Artikel 30, derde lid

Artikel 18, tweede en derde lid, Regeling scheepsuitrusting 2016

Tevens in:

– Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen

– Artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

n.v.t.

Artikel 31

Artikel 19 Regeling scheepsuitrusting 2016

Tevens in:

– Artikel 33 Regeling veiligheid zeeschepen

– Artikel 7 Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

n.v.t.

Artikel 32, eerste tot en met vierde lid

Artikel 33, derde lid, Regeling veiligheid zeeschepen

Artikel 7, vierde lid, Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

n.v.t.

Artikel 32, vijfde tot en met achtste lid

Artikel 33, vierde lid, Regeling veiligheid zeeschepen

Artikel 7, vierde lid, Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

n.v.t.

Artikel 33

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikel 34, eerste lid

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikel 34, tweede lid

Artikel 14 Regeling scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Artikel 35

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikel 36

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikel 37

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikel 38

Behoeft geen implementatie – gericht tot de Commissie

n.v.t.

Artikelen 39 tot en met 42, met uitzondering van artikel 40, tweede lid

Behoeft geen implementatie – betreft slotbepalingen

n.v.t.

Artikel 40, tweede lid

Artikel 25, eerste en tweede lid, Wet scheepsuitrusting 2016

n.v.t.

Bijlage I

Via dynamische verwijzing

n.v.t.

Bijlage II

Via dynamische verwijzing

n.v.t.

Bijlage III

Via dynamische verwijzing

n.v.t.

Bijlage IV

Via dynamische verwijzing

n.v.t.

Bijlage V

Behoeft geen implementatie – aanmeldende autoriteit is Onze Minister

n.v.t.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 34 425, nr. 2.

X Noot
2

NANDO staat voor het New Approach Notified and Designated Organisations-informatiesysteem.

X Noot
3

De MarED groep is de door de Europese Commissie ingestelde sectorale coördinatiegroep van aangemelde instanties. Het doel van deze groep is om coördinatie en samenwerking tussen aangemelde instanties, de Europese Commissie en waarnemers bij de uitvoering van de richtlijn scheepsuitrusting 2014 tot stand te brengen.

X Noot
4

Kamerstukken II 2007/08, 29 279, nr. 62.

X Noot
5

Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

Naar boven