TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Bij de behandeling van hoofdstuk IV (Koninkrijksrelaties) van de Rijksbegroting voor
2015 is een amendement van de leden Van Laar en Segers aangenomen dat beoogt voor
de periode van 2015–2017 € 3 miljoen vrij te maken voor de verbetering van de positie
van kinderen in Caribisch Nederland door de bestrijding van (de oorzaken en gevolgen
van) armoede en geweld en het verbeteren van de participatie van jongeren (Kamerstukken
II 2014/15, 34 000 IV, nr. 9). UNICEF heeft in mei 2013 verschillende rapporten gepresenteerd die aantoonden dat
op het gebied van kinderrechten spoedige vooruitgang nodig is. In november 2014 hebben
de regeringen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten daarom een Kinderrechtenplan
gepresenteerd. De nu vrijgemaakte middelen dienen te worden gebruikt voor programma’s
– uit te voeren door sociale partners en het maatschappelijk middenveld in Caribisch
Nederland – die bijdragen aan de realisatie van de doelen voor Caribisch Nederland
in het Kinderrechtenplan. Het beheer en de besteding van de gelden wordt afgestemd
met UNICEF Nederland, zodat sprake is van de meest effectieve besteding in het belang
van de kinderen op Saba, Sint Eustatius en Bonaire. De minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer, onder aanbieding van de ‘Eerste Aanzet’
van het actieplan Kinderrechten in het Koninkrijk, in november 2014 per brief geïnformeerd
over de aanpak (Kamerstukken II 2014/15, 31 839 IV, nr. 425). Van de vrijgemaakte € 3 miljoen is reeds € 1 miljoen besteed in 2015. De resterende
€ 2 miljoen is beschikbaar voor 2016 en 2017; daarvan is € 1.400.000 beschikbaar ten
behoeve van eenmalige bijzondere uitkeringen aan de openbare lichamen; dit is in de
onderhavige regeling geregeld. Het andere deel (€ 600.000) is gereserveerd voor financiële
ondersteuning van projecten van UNICEF of andere maatschappelijke organisaties, maar
die valt buiten het bereik van de onderhavige regeling.
2. Actieplan en actieplannen
Tijdens de Caribisch Nederland Week van juni 2014 is een Taskforce Kinderrechten en
Huiselijk Geweld Caribisch Nederland ingesteld. De leden van deze Taskforce (vertegenwoordigers
van de bestuurscolleges) onderschrijven de benadering zoals neergelegd in het Kinderrechtenplan.
Vervolgens is het Kinderrechtenplan per eilandgebied in Caribisch Nederland uitgewerkt
in actieplannen. Dit is gebeurd onder verantwoordelijkheid van de bestuurorganen van
de onderscheiden eilanden.
Het Kinderrechtenplan bevat de volgende thema’s die volgens de leden van de Taskforce
in alle landen in het Koninkrijk urgent en prioritair zijn:
-
1. Door integraal werken het gezin centraal stellen;
-
2. Geweld tegen kinderen;
-
3. Safety net /op ontwikkeling gerichte tijdsbesteding naast het onderwijs;
-
4. Rol ouders in de opvoeding;
-
5. Randvoorwaarden en infrastructuur (zoals Kindertelefoon, Kinderombudsman en Kinderrechtswinkel).
De actieplannen per eiland geven een nadere concretisering van deze problemen (en
de noodzakelijke acties), in die zin dat daarin per eiland de thema`s uitgewerkt zijn
in acties die nodig zijn om een bijdrage aan de oplossing van de gesignaleerde problemen
te leveren. Samengevat hebben de openbare lichamen de volgende speerpunten voorgesteld:
|
Thema
|
Bonaire
|
Sint Eustatius
|
Saba
|
|
Door integraal werken het gezin centraal stellen
|
Centraal registratiepunt
|
1. Integrale aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling met het openbaar lichaam
als regisseur;
2. Ketenaanpak waarin huiselijk geweld en kindermishandeling een onderdeel is;
3. Het creëren van veilige opvangmogelijkheden op het eiland en samenwerking met omliggende
eilanden voor crisisopvang;
4. Realisatie randvoorwaarden aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling;
5. Zorg dragen voor een centrale registratie van kindermishandeling en huiselijk geweld.
|
1. Professionals ondersteunen;
2. Afspraken maken over privacy en informatie delen;
3. Duidelijkheid scheppen over wat wel en niet is toegestaan in de jeugdzorg;
4. Verbeteren overleg en coördinatiestructuur;
5. Is er noodzaak om capaciteit jeugdwerkers uit te breiden.
|
|
Geweld tegen kinderen
|
Versterken algemeen maatschappelijk werk
|
1. Publieke bewustwording.
2. Huiselijk geweld uit de taboesfeer.
3. Mogelijkheden voor ‘safe-house’ onderzoeken.
|
|
Safety net /op ontwikkeling gerichte tijdsbesteding naast het onderwijs
|
Invoering brede school
|
1. Implementeren versterking safety net
2. Beleidsontwikkeling kinderopvang en naschoolse opvang St. Eustatius;
3. Kwaliteitsverbetering kinderopvang en naschoolse opvang;
4. Versterking beleidscapaciteit. uitvoering safety net en jeugdbeleid openbaar lichaam
St. Eustatius.
|
1. Niet alleen ‘bezig houden’;
2. Opvang van kinderen met werkende ouders;
3. Meer pedagogische zorg en toezicht.
|
|
Rol ouders in de opvoeding
|
Pedagogische visie
|
1. Ouderbetrokkenheid;
2. Uitwerken activiteiten uit het Jeugdbeleid St. Eustatius 2014-2018;
3. Signaleren en doorverwijzing vanuit scholen en kinderopvang;
4. Opvoedingsondersteuning.
|
1. Geschikte opvoedingsprogramma`s
2. Gezinswaarden en opvoedvaardigheden;
3. Participeren ouders en anderen bevorderen.
|
|
Randvoorwaarden en infrastructuur
|
|
1.Ketengericht werken;
2.Preventie;
3.Sociale zekerheid;
|
1. Jeugdcoördinator aanstellen;
2. Monitoren op basis van feiten;
3. Goede analyses maken.
|
3. Bijzondere uitkeringen kinderrechten
In de onderhavige regeling is, zoals reeds vermeld in paragraaf 1 van deze toelichting,
eenmalig een bedrag van € 1.400.000 ter beschikking gesteld voor financiële bijdragen
aan de openbare lichamen ten behoeve van projecten in het kader van de actieplannen.
De helft van dit bedrag is voor 2016, de andere helft voor 2017. De financiële bijdragen
worden op aanvraag verstrekt in de vorm van bijzondere uitkeringen kinderrechten.
De regeling bevat een nadere uitwerking van de wijze waarop deze bijzondere uitkeringen
aan de openbare lichamen ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de openbare
lichamen verantwoording moet afleggen over de besteding van die middelen. Verlening
en vaststelling van de bijzondere uitkeringen geschiedt zo veel mogelijk overeenkomstig
de systematiek in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor subsidieverstrekking.
De financiële stromen tussen de rijksoverheid en de openbare lichamen vinden plaats
in dollars. De wisselkoersrisico’s komen bij betalingen tussen overheden volgens afspraak
voor rekening van de rijksoverheid. De positieve of negatieve gevolgen van wisselkoersfluctuaties
voor de rijksbegroting zijn beperkt.
4. Consultatie openbare lichamen
De beschikbaarheid van budget voor bijzondere uitkeringen kinderrechten is met de
bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba besproken. De bestuurscolleges
zijn hiermee akkoord.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In artikel 2 is omschreven voor welk type projecten een bijzondere uitkering kan worden
verstrekt. Het moet gaan om projecten die tot doel hebben de positie van kinderen
in Caribisch Nederland te verbeteren. Een project kan er op gericht zijn de oorzaken
en gevolgen van armoede en geweld tegen kinderen te bestrijden, maar bijvoorbeeld
ook op de participatie van kinderen aan sociale en culturele activiteiten, zoals naschoolse
opvang.
Artikel 3
In artikel 3, eerste lid, is de hoogte van het beschikbare budget geregeld. De gelden
zijn in twee gelijke delen verdeeld over een bedrag 2016 en een bedrag voor 2017.
Het gaat hier om het maximaal beschikbare budget. Mocht het nodig zijn het beschikbare
budget tussentijds te verlagen (hetgeen aan de orde zou kunnen zijn als UNICEF meer
financiële ondersteuning nodig heeft), dan zal daartoe artikel 3 moeten worden aangepast.
Bij een dergelijke aanpassing zal, overeenkomstig artikel 4:27, tweede lid, van de
Awb uitdrukkelijk worden geregeld dat de verlaging van het beschikbare budget geen
gevolgen heeft voor reeds ingediende aanvragen.
In overeenstemming met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb is in artikel 3, tweede
lid, de wijze van verdeling van het budget geregeld. Gekozen is voor een verdeling
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4
De bestuurscolleges van de openbare lichamen dienen overeenkomstig artikel 4 van de
regeling aanvragen in om projecten in aanmerking te laten komen voor financiële ondersteuning
in de vorm van een bijzondere uitkering. Een bestuurscollege kan voor meerdere projecten
afzonderlijk een aanvraag indienen; een aanvraag kan evenwel ook verschillende (deel)projecten
tezamen betreffen. De bij de aanvraag moet een projectplan worden overgelegd, dat
onder meer de gegevens moet bevatten die de minister nodig heeft om te beoordelen
hoeveel kosten met het project zijn gemoeid. Een aanvraag moet uiterlijk 31 oktober
2017 zijn ingediend, aangezien er na die tijd onvoldoende tijd resteert om de aanvraag
te beoordelen.
Artikel 5
De aanvragen zullen worden beoordeeld op de vraag of de projecten, waarvoor een bijzondere
uitkering wordt gevraagd, voldoende invulling geven aan de in de actieplannen opgenomen
beleidsmaatregelen.
Overeenkomstig de systematiek in de Awb voor subsidieverstrekking wordt een bijzondere
uitkering in beginsel in eerste instantie verleend en pas later, als de activiteiten
waarvoor de uitkering is verleend zijn uitgevoerd, definitief vastgesteld.
Artikelen 6, 8 en 9, tweede lid
De bestuurscolleges zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de goedgekeurde projecten
en voor de besteding van de toegekende middelen. Dit houdt in dat zij, voor zover
de openbare lichamen de projecten niet zelf uitvoeren, wel verantwoordelijk blijven
voor het resultaat. De projecten moeten worden uitgevoerd volgens het ingediende projectvoorstel.
Bestuurscolleges rapporteren over de besteding van de gelden in de reguliere jaarlijkse
rapportage in de jaarrekening, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet financiën
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES) en de artikelen 21, derde
lid, onderdeel c, en 47, eerste lid, van het Besluit begroting en verantwoording openbare
lichamen BES. Hierdoor zijn extra verantwoordingslasten in verband met de bijzondere
uitkeringen beperkt. De jaarrekening wordt ingevolge artikel 31, eerste lid, onderdeel
c, van de FinBES twee weken na vaststelling ervan of in ieder geval vóór 15 juli van
het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
toegestuurd. Met behulp van deze verantwoordingsinformatie kan de definitieve hoogte
van de bijzondere uitkering overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de onderhavige
regeling worden vastgesteld. Door aan te sluiten bij de reguliere verantwoording worden
aparte informatie en controlestromen voorkomen.
Ingevolge artikel 6, derde lid, geldt een meldplicht voor het bestuurscollege. Als
een bestuurscollege voorziet dat een project waarvoor een bijzondere uitkering kinderrechten
is of wordt verleend, niet of anders wordt uitgevoerd dan afgesproken, dan stelt het
de minister daarvan onverwijld op de hoogte. Dit hangt onmiddellijk samen met de verantwoordelijkheid
van de minister voor het toezicht op de goede besteding van de verleende voorschotten.
Wordt een project niet uitgevoerd volgens het projectplan, dan kan de minister besluiten
om de verdere bevoorschotting op te schorten. In het uiterste geval biedt artikel
8 de mogelijkheid om het besluit tot verlening van de uitkering te wijzigen of in
te trekken. Dat kan betekenen dat reeds verleende voorschotten op grond van artikel
9, tweede lid, worden teruggevorderd.
Artikel 7
De betaling van de toegekende uitkering vindt plaats in de vorm van voorschotten.
De hoogte van de voorschotten wordt van tevoren vastgelegd in het besluit over de
verlening, maar de minister kan op verzoek van een bestuurscollege het bevoorschottingsregime
aanpassen. Op deze wijze kan, indien nodig, worden ingespeeld op onvoorziene ontwikkelingen
in de uitvoering van een project. Verder wordt verwezen naar de toelichting op artikel
6.
Artikel 9, eerste lid
De definitieve vaststelling van een bijzondere uitkering kinderrechten vindt pas plaats
na afloop van de uitvoering van het project waarvoor de uitkering is verstrekt. Omdat
de verantwoording, zoals in de toelichting op artikel 6 al aan de orde kwam, via de
jaarrekening verloopt, vindt de definitieve vaststelling altijd pas plaats in het
jaar volgend op het jaar waarin de bijzondere uitkering volgens de verleningbeschikking
is of uiterlijk had kunnen worden besteed. De vaststelling zal uiterlijk vier maanden
na de indiening van de jaarrekening over het laatste uitvoeringsjaar plaatsvinden.
Artikel 10
Aan de regeling wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 juni 2016. De strekking
van de regeling is al langer bekend bij de openbare lichamen en vooruitlopend op de
regeling is reeds een aanvraag voor een bijzondere uitkering kinderrechten ingediend.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk