TOELICHTING
Inleiding
De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling donatie bij leven
(hierna: Subsidieregeling). De wijziging is in de voornaamste plaats ingegeven door
de ophanden zijnde vervaldatum van de Subsidieregeling met ingang van 1 juli 2017.
Voorafgaand aan deze wijziging is de Subsidieregeling geëvalueerd. Dit evaluatieonderzoek
is verricht door de KWINK groep. Doel van de evaluatie was het beoordelen van de effectiviteit
van de regeling en de houdbaarheid van de regeling in de toekomst.
Bij de brief van 17 december 2015 (kamerstukken II 2014–2015, 28 140, nr. 92) is de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op de hoogte gesteld van
de conclusies van de evaluatie en van de aanbevelingen die naar aanleiding hiervan
zijn gedaan.
Voornaamste conclusie die kan worden getrokken, is dat voortzetting van de regeling
in de rede ligt. Er is nog steeds een tekort aan postmortale donororganen. Donatie
bij leven is en blijft van groot belang.
In 2008 vonden er 410 transplantaties van een levende donor plaats, in 2015 was dit
aantal 511. Het aantal donoren is gestegen sinds de Subsidieregeling in werking is
getreden op 1 juni 2009. Aan het voortbestaan van de Subsidieregeling is daarom zeker
behoefte.
De Subsidieregeling draagt bij aan het wegnemen van onnodige, met name financiële,
barrières. De voornaamste conclusie uit het evaluatieonderzoek is dat de regeling
grotendeels effectief is. De voorwaarden en de vergoedingen worden over het algemeen
als redelijk en passend ervaren. Uit het evaluatieonderzoek kwam wel naar voren dat
er nog steeds enkele barrières zijn die aan donatie bij leven in de weg kunnen staan.
De regeling voor de donor die inkomsten misloopt schiet in sommige gevallen tekort.
Voorts wordt aanbevolen bepaalde onkosten die nog niet voor vergoeding in aanmerking
kwamen, subsidiabel te stellen.
De wijzigingsregeling strekt derhalve tot verlenging van de Subsidieregeling. Daarnaast
is een aantal van de aanbevelingen overgenomen. Deze aanbevelingen hebben tot doel
het wegnemen van nog bestaande financiële barrières en verhoging van enkele bedragen
en tot het vereenvoudigen van de regeling door het verminderen van de administratieve
lasten
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In onderdeel A van deze regeling is artikel 4 van de Subsidieregeling gewijzigd. In
dat artikel is geregeld welke door de donor te maken kosten subsidiabel zijn en tot
welke hoogte. Het overgrote deel van de wijzigingen heeft betrekking op het eerste
lid en de daarin opgenomen onderdelen. Per onderdeel worden deze wijzigingen hierna
toegelicht.
Onderdeel a
Onderdeel a van het eerste lid heeft betrekking op de compensatie voor de inkomstenderving.
Voor werknemers leidt de Subsidieregeling niet tot problemen. Dit is anders voor ondernemers.
In dat geval vormt de belastbare winst uit onderneming de maatstaf voor de hoogte
van de subsidie. Uit de evaluatie kan worden afgeleid dat ZZP‘ers met een laag of
negatief inkomen, zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering onvoldoende gecompenseerd
worden voor de inkomstenderving. Op dit punt is voor de ZZP’er een verbetering tot
stand gebracht. Het niet dan wel onvoldoende gecompenseerd worden voor de inkomstenderving
kan een beletsel zijn voor donatie. Met deze wijziging is die drempel weggenomen.
In het eerste lid van artikel 4 onder a, ten 2e is nu een minimumvergoeding opgenomen. Bij deze ondergrens is voor zoveel mogelijk
aangesloten bij een vergelijkbare regeling, de zogeheten ZEZ-regeling (regeling Zelfstandige
en Zwanger). Dit is een in de Wet arbeid en zorg (WAZO) neergelegde de regeling die
betrekking heeft op de toekenning van een uitkering aan vrouwelijke zelfstandigen
in verband met zwangerschap en bevalling.
Artikel 3:23 van de WAZO bepaalt de hoogte van de uitkering. Het derde lid van artikel
3:23 heeft specifiek betrekking op de uitkering aan de vrouwelijke zelfstandige. In
de Subsidieregeling is nu vastgelegd dat de subsidie niet lager kan zijn dan het bedrag
van de uitkering die minimaal bij overeenkomstige toepassing wordt verstrekt in verband
met zwangerschap en bevalling aan de vrouwelijke zelfstandige. De uitkering krachtens
dat artikel 3:23 derde lid, bedraagt maximaal 100% van het minimumloon indien de (vrouwelijke)
zelfstandige in het betreffende jaar werkzaamheden voor één of meer ondernemingen
tenminste het aantal uren heeft besteed dat is vermeld in artikel 3.6, eerste lid
van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (=1225 uren). Is er minder dan dat aantal
gewerkt dan is de uitkering navenant lager.
Voor de ZZP-er betekent dit het volgende. In principe blijft de gemiddelde belastbare
winst bepalend voor het bedrag van de subsidie. Indien dit leidt tot geen of beperkte
compensatie van de inkomstenderving dan wordt minimaal het bedrag toegekend dat een
vrouwelijke zelfstandige als uitkering ontvangt. De ZEZ regeling wordt dan overeenkomstig
toegepast. Voor de hoogte van die uitkering is dan het aantal uren dat is gewerkt ten behoeve van één of meer ondernemingen bepalend.
Het bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 3:23 is van de WAZO is berekend
over het bruto minimumloon. Op de subsidie op grond van de Subsidieregeling worden
niet overeenkomstige inhoudingen toegepast. Het netto minimumloon komt ongeveer overeen
met 80% van het bruto minimumloon. Daarom is er voor gekozen om 80% van het bruto
minimumloon als uitgangspunt te nemen.
Onderdeel c
Onderdeel c betreft de vergoeding van kosten in de categorie van zorg, verzorging
en ondersteuning die een donor moet maken in verband met zijn donatie. Voor wat betreft
de huishoudelijke hulp ging de oude regeling er van uit dat deze op grond van de Wet
maatschappelijke ondersteuning werd verleend en werd uitsluitend voorzien in de vergoeding
van de verschuldigde eigen bijdrage. Uit het evaluatieonderzoek is naar voren gekomen
dat donoren, voor een hoogstwaarschijnlijk tijdelijke voorziening, vaak een relatief
complexe procedure moeten doorlopen. Daarbij komt dat de regels strikter zijn geworden
en ook verschillen per gemeente. Om deze administratieve last te verminderen, is nu
geregeld dat de kosten voor door de donor zelf georganiseerde huishoudelijke hulp
voor vergoeding in aanmerking komt tot een maximum van € 300.
Onderdeel c, onder 2°, is in die zin gewijzigd.
Onderdelen d en i
Onderdeel d van artikel 4, eerste lid, regelt de vergoeding van de reiskosten. Het
recht van de donor op deze vergoeding is vervallen aangezien de donor hierop uit hoofde
van de Zorgverzekeringswet reeds aanspraak heeft.
Onderdeel i kan om dezelfde reden vervallen. Dat onderdeel had uitsluitend betrekking
op de reiskosten van de donor en niet zoals in onderdeel d ook mede op de reiskosten
van de begeleider zodat onderdeel i in zijn geheel geschrapt is.
In de in onderdeel d opgenomen tabel is één van de forfaitaire bedragen opgetrokken.
Onderdelen e en g
Nieuw is de mogelijkheid van vergoeding van de hotelkosten van de begeleider van de
donor. Gebleken is dat de in de Subsidieregeling voor reis- en verblijf kosten opgenomen
bedragen niet toereikend zijn voor het geval dat degene die de donor bijstaat er voor
kiest in een hotel in de buurt van het ziekenhuis te verblijven.
Om die reden is in onderdeel e de mogelijkheid voor vergoeding van de hotelkosten
opgenomen. Het verblijf is daarbij beperkt tot maximaal vijf dagen. Deze duur komt
overeen met de gebruikelijke ligduur van de donor in het ziekenhuis. Subsidiëring
is op basis van een forfaitair bedrag van € 56,50, waarbij er een maximum van € 50
voor het hotel is gereserveerd en er een vergoeding van € 6,50 is voor reiskosten
naar het hotel. Zodoende vervalt het recht op dagelijkse vergoeding voor reiskosten.
De reiskosten van het woonadres van de begeleider naar het hotel worden wel éénmalig
vergoed.
De mogelijkheid van vergoeding van de hotelkosten is ook opgenomen voor de buitenlandse
donor. Het komt geregeld voor dat de buitenlandse donor aansluitend aan het verblijf
in het ziekenhuis nog enige tijd gedurende de herstelperiode in Nederland wenst te
verblijven en daarvoor hotelkosten moet maken. De forfaitaire vergoeding is gesteld
op € 50 en dus lager dan het voor de begeleider geldende bedrag. In dat bedrag van
€ 56,50 is een bedrag voor de reiskosten in verband met ziekenhuisbezoek verdisconteerd.
In verband met deze faciliteit is het bedrag voor verblijfskosten van de buitenlandse
donor genoemd in onderdeel g verlaagd.
Onderdeel f
De kostenpost voor de door de donor te maken extra kosten voor tijdelijke opvang en
verzorging van zijn naasten is blijkens de evaluatie niet in alle gevallen geheel
toereikend. Om die reden is de mogelijkheid voor vergoeding van opvang huisdieren
in aanmerking te komen, toegevoegd aan onderdeel f.
Onderdeel h
De in onderdeel h opgenomen forfaitaire bedragen zijn opgehoogd. Deze bedragen worden
standaard toegekend en zijn bedoeld als tegemoetkoming in kosten van geringe aard.
Voorkomen moet worden dat voor elke kostenpost een declaratie zou moeten worden ingediend.
Verhoging draagt daarmee bij aan een vermindering van de administratieve lasten.
Hierbij zij opgemerkt dat door middel van een bijlage die bij het aanvraagformulier
verstrekt wordt, ten behoeve van aanvrager meer bekendheid zal worden gegeven voor
welke onkosten deze bedragen bestemd zijn.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 10 is gewijzigd met het oog op verlenging van de regeling met een termijn
van vijf jaar.
Artikel I, onderdeel C en Artikel II
Na artikel 10 is een nieuw artikel 10a opgenomen dat voorziet in overgangsrecht.
De inwerkingtreding is in artikel II bepaald op 1 september 2016.
Omdat subsidieaanvragen tot uiterlijk een jaar na ontslag uit het ziekenhuis kunnen
worden ingediend is een overgangsbepaling wenselijk. Aanvragen waarop op of na 1 september
2016 wordt beslist, kunnen namelijk nog betrekking hebben op in 2015 gemaakte kosten.
Bij onmiddellijke werking zouden deze kosten volgens het nieuwe regiem gesubsidieerd
worden.
Voor aanvragen waarop nog vóór 1 september 2016 wordt beslist en die betrekking zouden
kunnen hebben op kosten die in dezelfde periode of zelfs in 2016 zijn gemaakt, zou
het oude artikel gelden. Het overgangsrecht beoogt deze willekeur te vermijden. De
overgangsregeling houdt in dat de nieuwe, verbeterde, regeling van toepassing is op
kosten gemaakt vanaf 1 januari 2016. Hiertoe is het enerzijds nodig om kosten van
vóór 1 januari 2016 uit te sluiten van toepassing van de wijziging. Artikel 10a bewerkstelligt
dit en regelt dat de kosten die nog gemaakt zijn in 2015 volgens het oude regiem worden
vergoed.
Anderzijds voorziet artikel II in terugwerkende kracht voor die aanvragen waarop is
beslist vóór 1 september 2016, uiteraard voor zover het gaat om in 2016 gemaakte kosten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers