Regeling van de Ministers van Infrastructuur en Milieu, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 27 september 2016, nr. IENM/BSK-2016/155518, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ met betrekking tot het overgangsrecht voor erkende opleidingsinstellingen en enkele andere onderwerpen

De Ministers van Infrastructuur en Milieu, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 7b, tweede lid, 7f, tweede lid, 110, tweede lid, en 132, derde lid, van het Besluit stralingsbescherming;

BESLUITEN:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.8 wordt ‘5.8 en 5.9’ vervangen door: 5.7 en 5.8.

B

In artikel 3.23, tweede lid, wordt ‘tot 1 januari 2017’ vervangen door: tot 6 februari 2018.

C

In artikel 3.24 wordt ‘met ingang van 1 januari 2017’ vervangen door: met ingang van 6 februari 2018.

D

In artikel 5.12 wordt ‘paragrafen 2 tot en met 4 van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur’ vervangen door: de artikelen 3 tot en met 12 van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Algemeen

De Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ (hierna: de Regeling) wordt op enkele punten gewijzigd.

De wijziging van artikel 1.8 houdt in dat wordt verwezen naar artikel 5.7 in plaats van naar artikel 5.9 van de Regeling. Er is abusievelijk verwezen naar artikel 5.9 omdat het begripsbepalingen bevat en geen voorschrift over handelingen die ook voor ‘werkzaamheden’ als bedoel in artikel 1.8 moeten gelden. Om die reden is het ontbrekende artikel 5.7 over handelingen met een beperkt risico in artikel 1.8 gevoegd.

De wijziging van artikelen 3.23, tweede lid, en 3.24 betreft de verandering van een datum en bepaalt tot wanneer bepaalde instellingen, die opleidingen verzorgen voor deskundigen radioactieve stoffen en toestellen, volgens de huidige criteria een erkenning voor die opleidingen mogen hebben totdat zij een erkenning moeten hebben om volgens de nieuwe curricula en eindtermen opleidingen te mogen geven.

In artikel 3.23, tweede lid, van de Regeling was vermeld dat een instelling een erkenning ontvangt tot 1 januari 2017 voor opleidingen van de niveaus 4a, 4b, 5a en 5b die op 1 juli 2014 zijn genoemd in de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen 2013. Dit betekent dat vanaf die datum geen erkenning meer kan worden aangevraagd op basis van de bestaande curricula en ook dat de reeds verleende erkenningen komen te vervallen. Omdat meerdere instellingen te kennen hebben gegeven niet in staat zijn voor 1 januari 2017 nieuwe curricula te ontwikkelen, is besloten de termijn genoemd in artikel 3.23, tweede lid, van de Regeling, te verlengen tot 6 februari 2018. Dit is overeenkomstig de implementatiedatum van Richtlijn 20013/59/Euratom tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom.

Dit betekent ook dat de geldigheidsduur van de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en instellingen 2013, die wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2017, verlengd dient te worden tot 6 februari 2018. Dit wordt geregeld met de wijziging van artikel 3.24.

De wijziging van artikel 5.12 betreft een technische correctie waarbij wordt verwezen naar de geldende Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ter vervanging van de ingetrokken Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur.

Tijdelijke regeling voor erkenning opleidingen

De wijziging van de artikelen 3.23 en 3.24 van de Regeling met betrekking tot de verlenging van de termijn waarop een instelling erkenning voor bepaalde opleidingen ontvangt, behoeft een algemene toelichting.

De Kernenergiewet, het Besluit stralingsbescherming en de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ bevatten voorschriften die tot doel hebben dat het omgaan met ioniserende straling op een verantwoorde manier plaatsvindt vanwege de daaraan verbonden risico’s voor mens en omgeving. Deskundigheid van personen die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van handelingen en werkzaamheden is daarom van groot belang. Handelingen en werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door, of onder toezicht van, personen die over voldoende deskundigheid beschikken. In de artikelen 9 tot en met 12 van het Besluit stralingsbescherming zijn taken opgenomen die moeten worden uitgevoerd door een bepaald type deskundige. Hierin is een onderscheid te maken tussen verschillende soorten deskundigheid afhankelijk van de taak, de aard van de toepassing en de grootte van het risico van de toepassing.

De taken van een toezichthoudend deskundige worden beschreven in de artikelen 9 en 11 van het Besluit stralingsbescherming. De taken van de coördinerend deskundige zijn beschreven in de artikelen 10 en 11, terwijl artikel 12 van genoemd besluit aangeeft waarvoor de algemeen coördinerend deskundige verantwoordelijk is. De wijziging van deze Regeling heeft uitsluitend betrekking op de toezichthoudend deskundigen.

De toezichthoudend deskundige moet over een diploma van een erkende instelling beschikken op het niveau dat correspondeert met de handelingen en werkzaamheden die binnen de onderneming worden uitgevoerd. Dit is geregeld in artikel 7c van het Besluit stralingsbescherming. Dit zijn op dit moment opleidingen voor stralingsdeskundigheid van de huidige niveaus 4a, 4b, 5a en 5b.

De opleidingen 4a, 4b, 5a en 5b zijn in de praktijk zeer breed en daarmee geschikt voor een breed scala aan toepassingen. Op grond van ontwikkelingen in Europa, die zijn ontstaan naar aanleiding van Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren en de Mededeling van de Europese Commissie van 23 februari 1998 (1998/87) ter uitwerking van die richtlijn, dienen de opleidingen voor de toezichthoudend deskundigen echter meer toepassingsspecifiek te zijn. Dit is bepaald om ervoor te zorgen dat de toezichthoudend deskundige voldoende kennis heeft van de toepassing waar hij in zijn functie bij betrokken is. Om recht te doen aan de ontwikkelingen in het veld en voorbereid te zijn op de ontwikkelingen uit Europa zullen de met nummers aangeduide niveaus voor toezichthoudend deskundigen worden verlaten en worden vervangen door opleidingen voor toezichthoudend deskundigen voor specifieke toepassingen, bijvoorbeeld toezichthoudend deskundige veterinair. Daartoe is reeds in 2014 in samenwerking met de instellingen een traject gestart om te komen tot nieuwe curricula en eindtermen. De Adviescommissie Stralingsbescherming zal adviseren over voorstellen voor nieuwe curricula en eindtermen voor toezichthoudend deskundigen voor bepaalde toepassingen.

Met de nieuw vast te stellen curricula en eindtermen voor de toepassingsspecifieke opleidingen voor toezichthoudend deskundigen kunnen de instellingen die de opleidingen aanbieden een erkenning aanvragen als bedoeld in artikel 7f, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming. Deze erkenning voor de toepassingsspecifieke opleidingen voor toezichthoudend deskundigen vervangt de erkenning voor de opleidingen van de niveaus 4a, 4b, 5a en 5b die vervalt nadat de in artikel 3.23, tweede lid, van de Regeling opgenomen overgangstermijn voorbij is. Het doel van de erkenning is dat vooraf kan worden beoordeeld of een instelling in staat is om zowel inhoudelijk als organisatorisch een goede toepassingsspecifieke opleiding te verzorgen. De bedoeling was dat de instellingen die de opleidingen 4a, 4b, 5a en 5b verzorgen gedurende de overgangsperiode opgenomen in artikel 3.23, tweede lid (oud), van de Regeling een aanvraag zouden doen voor een erkenning conform de regels die reeds in 2014 in deze Regeling zijn vastgesteld. Destijds is gekozen voor de datum van 1 januari 2017 om de instellingen tijd te geven om nieuwe curricula en eindtermen te ontwikkelen. Dit betekent dat de reeds afgegeven erkenningen op die datum vervallen en geen nieuwe erkenningen voor opleidingen 4a, 4b, 5a en 5b meer worden verleend vanaf dat moment. In het afgelopen jaar hebben meerdere instellingen echter te kennen gegeven dat het organisatorisch niet haalbaar is om nieuwe curricula en eindtermen te ontwikkelen voor de nieuwe toepassingsspecifieke opleidingen voor toezichthoudend deskundigen voor 1 januari 2017 en ook nog een erkenning voor die datum voor die opleidingen te ontvangen door het bevoegd gezag. Daarom is met deze wijziging van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ de in artikel 3.23, tweede lid, opgenomen overgangstermijn verlengd tot en met 6 februari 2018. Dit komt overeen met de uiterste implementatiedatum van richtlijn 2013/59/Euratom die ook een toepassingsspecifieke opleiding van toezichthoudend deskundigen voorschrijft.

Voor de ondertekening geldt sinds de toedeling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling tot de aangelegenheden van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu het volgende. Op grond van het Besluit departementale herindeling nucleaire veiligheid en stralingsbescherming (Stcrt. 2015, nr. 11080) is Onze Minister van Infrastructuur en Milieu belast met de aangelegenheden op voornoemd terrein in plaats van Onze Minister van Economische Zaken. Met verwijzing naar de artikelen die als grondslag dienen voor deze regeling, betekent dit dat eerstgenoemde minister de regeling ondertekent in plaats van laatstgenoemde.

Financiële gevolgen

De regeling heeft geen administratieve lasten tot gevolg omdat er geen sprake is van een wijziging in informatieverplichtingen voor bedrijven of burgers.

De nalevingskosten van wijziging van artikelen 3.23, tweede lid, en 3.24 zijn neutraal of verminderen. De vermindering heeft betrekking op de langere tijd die bepaalde instellingen krijgen om te voldoen aan de nieuwe opleidingseisen voor toezichthoudend deskundigen. Er zijn geen andere financiële gevolgen. De wijziging van artikel 5.12 betreft een reparatie en brengt geen nalevingskosten of andere financiële gevolgen met zich mee.

Consultatie

De betrokken instellingen zijn van het uitstel van de datum waarop de nieuwe eisen gaan gelden op de hoogte gesteld.

De regeling is overeenkomstig de gronden daarvoor in de kabinetsbrief van 8 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 279, nr. 114) niet voor internetconsultatie aangeboden vanwege het ontbreken van noemenswaardige gevolgen voor bedrijven, burgers of instellingen, zoals administratieve en andere uitvoeringslasten. Ook brengt deze regeling geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en zijn er geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1.8 is aan de artikelen waar naar wordt verwezen artikel 5.7 toegevoegd en is artikel 5.9 geschrapt. Het betreft een correctieve wijziging, waarbij het de bedoeling is artikel 5.7 en niet artikel 5.9 van overeenkomstige toepassing te verklaren op werkzaamheden.

Artikel I, onderdelen B en C

De wijziging van artikel 3.23, tweede lid, regelt dat een instelling voor een langere termijn, tot 6 februari 2018, erkenning ontvangt voor bepaalde opleidingen die zijn genoemd in de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen 2013. Omdat voornoemde regeling tot diezelfde datum van kracht moet blijven, is artikel 3.24 zodanig gewijzigd dat die tijdelijke regeling met ingang van 6 februari 2018 wordt ingetrokken.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 5.12, tweede lid, over de verwijdering van goedgekeurde (rook)melders bevatte een verwijzing naar de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Die is ingetrokken en vervangen door een nieuwe regeling: de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. De paragrafen in de oude regeling verwezen naar verplichtingen voor inzamelaars, distributeurs en producenten over de inname, inzameling, verwerking en nuttige toepassing van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, waaronder ionisatierookmelders. Deze verplichtingen komen overeen met die in de artikelen 3 tot en met 12 van de nieuwe regeling waar naar wordt verwezen.

Artikel 5.12 betreft een schakelbepaling; bedoelde verplichtingen gelden ook rechtstreeks op grond van de Regeling afgedankte en elektrische en elektronische apparatuur. Rookmelders vallen onder de categorie ‘meet- en controle-instrumenten’, bedoeld in Bijlage I van richtlijn 2012/19/EU1 die met genoemde regeling is geïmplementeerd.

Artikel II

De regeling treedt met ingang van 1 oktober 2016 in werking met inachtneming van de vaste verandermomenten overeenkomstig artikel 174, tweede lid, van de Aanwijzingen van de regelgeving. Op grond van artikel 174, vierde lid, aanhef en onder b, wordt geen invoeringstermijn van minimaal twee maanden in acht genomen, omdat het (deels) reparatiewetgeving betreft.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PbEU 2012, L 197)

Naar boven