TOELICHTING
Algemeen
De Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ (hierna: de Regeling) wordt op enkele
punten gewijzigd.
De wijziging van artikel 1.8 houdt in dat wordt verwezen naar artikel 5.7 in plaats
van naar artikel 5.9 van de Regeling. Er is abusievelijk verwezen naar artikel 5.9
omdat het begripsbepalingen bevat en geen voorschrift over handelingen die ook voor
‘werkzaamheden’ als bedoel in artikel 1.8 moeten gelden. Om die reden is het ontbrekende
artikel 5.7 over handelingen met een beperkt risico in artikel 1.8 gevoegd.
De wijziging van artikelen 3.23, tweede lid, en 3.24 betreft de verandering van een
datum en bepaalt tot wanneer bepaalde instellingen, die opleidingen verzorgen voor
deskundigen radioactieve stoffen en toestellen, volgens de huidige criteria een erkenning
voor die opleidingen mogen hebben totdat zij een erkenning moeten hebben om volgens
de nieuwe curricula en eindtermen opleidingen te mogen geven.
In artikel 3.23, tweede lid, van de Regeling was vermeld dat een instelling een erkenning
ontvangt tot 1 januari 2017 voor opleidingen van de niveaus 4a, 4b, 5a en 5b die op
1 juli 2014 zijn genoemd in de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen
radioactieve stoffen en toestellen 2013. Dit betekent dat vanaf die datum geen erkenning
meer kan worden aangevraagd op basis van de bestaande curricula en ook dat de reeds
verleende erkenningen komen te vervallen. Omdat meerdere instellingen te kennen hebben
gegeven niet in staat zijn voor 1 januari 2017 nieuwe curricula te ontwikkelen, is
besloten de termijn genoemd in artikel 3.23, tweede lid, van de Regeling, te verlengen
tot 6 februari 2018. Dit is overeenkomstig de implementatiedatum van Richtlijn 20013/59/Euratom
tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden
aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom,
90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom.
Dit betekent ook dat de geldigheidsduur van de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen
deskundigen radioactieve stoffen en instellingen 2013, die wordt ingetrokken met ingang
van 1 januari 2017, verlengd dient te worden tot 6 februari 2018. Dit wordt geregeld
met de wijziging van artikel 3.24.
De wijziging van artikel 5.12 betreft een technische correctie waarbij wordt verwezen
naar de geldende Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ter vervanging
van de ingetrokken Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur.
Tijdelijke regeling voor erkenning opleidingen
De wijziging van de artikelen 3.23 en 3.24 van de Regeling met betrekking tot de verlenging
van de termijn waarop een instelling erkenning voor bepaalde opleidingen ontvangt,
behoeft een algemene toelichting.
De Kernenergiewet, het Besluit stralingsbescherming en de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming
EZ bevatten voorschriften die tot doel hebben dat het omgaan met ioniserende straling
op een verantwoorde manier plaatsvindt vanwege de daaraan verbonden risico’s voor
mens en omgeving. Deskundigheid van personen die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren
van handelingen en werkzaamheden is daarom van groot belang. Handelingen en werkzaamheden
mogen alleen worden uitgevoerd door, of onder toezicht van, personen die over voldoende
deskundigheid beschikken. In de artikelen 9 tot en met 12 van het Besluit stralingsbescherming
zijn taken opgenomen die moeten worden uitgevoerd door een bepaald type deskundige.
Hierin is een onderscheid te maken tussen verschillende soorten deskundigheid afhankelijk
van de taak, de aard van de toepassing en de grootte van het risico van de toepassing.
De taken van een toezichthoudend deskundige worden beschreven in de artikelen 9 en
11 van het Besluit stralingsbescherming. De taken van de coördinerend deskundige zijn
beschreven in de artikelen 10 en 11, terwijl artikel 12 van genoemd besluit aangeeft
waarvoor de algemeen coördinerend deskundige verantwoordelijk is. De wijziging van
deze Regeling heeft uitsluitend betrekking op de toezichthoudend deskundigen.
De toezichthoudend deskundige moet over een diploma van een erkende instelling beschikken
op het niveau dat correspondeert met de handelingen en werkzaamheden die binnen de
onderneming worden uitgevoerd. Dit is geregeld in artikel 7c van het Besluit stralingsbescherming.
Dit zijn op dit moment opleidingen voor stralingsdeskundigheid van de huidige niveaus
4a, 4b, 5a en 5b.
De opleidingen 4a, 4b, 5a en 5b zijn in de praktijk zeer breed en daarmee geschikt
voor een breed scala aan toepassingen. Op grond van ontwikkelingen in Europa, die
zijn ontstaan naar aanleiding van Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996
tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking
en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren en de Mededeling
van de Europese Commissie van 23 februari 1998 (1998/87) ter uitwerking van die richtlijn,
dienen de opleidingen voor de toezichthoudend deskundigen echter meer toepassingsspecifiek
te zijn. Dit is bepaald om ervoor te zorgen dat de toezichthoudend deskundige voldoende
kennis heeft van de toepassing waar hij in zijn functie bij betrokken is. Om recht
te doen aan de ontwikkelingen in het veld en voorbereid te zijn op de ontwikkelingen
uit Europa zullen de met nummers aangeduide niveaus voor toezichthoudend deskundigen
worden verlaten en worden vervangen door opleidingen voor toezichthoudend deskundigen
voor specifieke toepassingen, bijvoorbeeld toezichthoudend deskundige veterinair.
Daartoe is reeds in 2014 in samenwerking met de instellingen een traject gestart om
te komen tot nieuwe curricula en eindtermen. De Adviescommissie Stralingsbescherming
zal adviseren over voorstellen voor nieuwe curricula en eindtermen voor toezichthoudend
deskundigen voor bepaalde toepassingen.
Met de nieuw vast te stellen curricula en eindtermen voor de toepassingsspecifieke
opleidingen voor toezichthoudend deskundigen kunnen de instellingen die de opleidingen
aanbieden een erkenning aanvragen als bedoeld in artikel 7f, eerste lid, van het Besluit
stralingsbescherming. Deze erkenning voor de toepassingsspecifieke opleidingen voor
toezichthoudend deskundigen vervangt de erkenning voor de opleidingen van de niveaus
4a, 4b, 5a en 5b die vervalt nadat de in artikel 3.23, tweede lid, van de Regeling
opgenomen overgangstermijn voorbij is. Het doel van de erkenning is dat vooraf kan
worden beoordeeld of een instelling in staat is om zowel inhoudelijk als organisatorisch
een goede toepassingsspecifieke opleiding te verzorgen. De bedoeling was dat de instellingen
die de opleidingen 4a, 4b, 5a en 5b verzorgen gedurende de overgangsperiode opgenomen
in artikel 3.23, tweede lid (oud), van de Regeling een aanvraag zouden doen voor een
erkenning conform de regels die reeds in 2014 in deze Regeling zijn vastgesteld. Destijds
is gekozen voor de datum van 1 januari 2017 om de instellingen tijd te geven om nieuwe
curricula en eindtermen te ontwikkelen. Dit betekent dat de reeds afgegeven erkenningen
op die datum vervallen en geen nieuwe erkenningen voor opleidingen 4a, 4b, 5a en 5b
meer worden verleend vanaf dat moment. In het afgelopen jaar hebben meerdere instellingen
echter te kennen gegeven dat het organisatorisch niet haalbaar is om nieuwe curricula
en eindtermen te ontwikkelen voor de nieuwe toepassingsspecifieke opleidingen voor
toezichthoudend deskundigen voor 1 januari 2017 en ook nog een erkenning voor die
datum voor die opleidingen te ontvangen door het bevoegd gezag. Daarom is met deze
wijziging van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ de in artikel 3.23, tweede
lid, opgenomen overgangstermijn verlengd tot en met 6 februari 2018. Dit komt overeen
met de uiterste implementatiedatum van richtlijn 2013/59/Euratom die ook een toepassingsspecifieke
opleiding van toezichthoudend deskundigen voorschrijft.
Voor de ondertekening geldt sinds de toedeling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid
en Straling tot de aangelegenheden van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu
het volgende. Op grond van het Besluit departementale herindeling nucleaire veiligheid
en stralingsbescherming (Stcrt. 2015, nr. 11080) is Onze Minister van Infrastructuur en Milieu belast met de aangelegenheden op voornoemd
terrein in plaats van Onze Minister van Economische Zaken. Met verwijzing naar de
artikelen die als grondslag dienen voor deze regeling, betekent dit dat eerstgenoemde
minister de regeling ondertekent in plaats van laatstgenoemde.
Financiële gevolgen
De regeling heeft geen administratieve lasten tot gevolg omdat er geen sprake is van
een wijziging in informatieverplichtingen voor bedrijven of burgers.
De nalevingskosten van wijziging van artikelen 3.23, tweede lid, en 3.24 zijn neutraal
of verminderen. De vermindering heeft betrekking op de langere tijd die bepaalde instellingen
krijgen om te voldoen aan de nieuwe opleidingseisen voor toezichthoudend deskundigen.
Er zijn geen andere financiële gevolgen. De wijziging van artikel 5.12 betreft een
reparatie en brengt geen nalevingskosten of andere financiële gevolgen met zich mee.
Consultatie
De betrokken instellingen zijn van het uitstel van de datum waarop de nieuwe eisen
gaan gelden op de hoogte gesteld.
De regeling is overeenkomstig de gronden daarvoor in de kabinetsbrief van 8 juli 2010
(Kamerstukken II, 2009–2010, 29 279, nr. 114) niet voor internetconsultatie aangeboden vanwege het ontbreken van noemenswaardige
gevolgen voor bedrijven, burgers of instellingen, zoals administratieve en andere
uitvoeringslasten. Ook brengt deze regeling geen ingrijpende verandering teweeg in
de rechten en plichten van burgers en bedrijven en zijn er geen ingrijpende gevolgen
voor de uitvoeringspraktijk.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In artikel 1.8 is aan de artikelen waar naar wordt verwezen artikel 5.7 toegevoegd
en is artikel 5.9 geschrapt. Het betreft een correctieve wijziging, waarbij het de
bedoeling is artikel 5.7 en niet artikel 5.9 van overeenkomstige toepassing te verklaren
op werkzaamheden.
Artikel I, onderdelen B en C
De wijziging van artikel 3.23, tweede lid, regelt dat een instelling voor een langere
termijn, tot 6 februari 2018, erkenning ontvangt voor bepaalde opleidingen die zijn
genoemd in de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen
en toestellen 2013. Omdat voornoemde regeling tot diezelfde datum van kracht moet
blijven, is artikel 3.24 zodanig gewijzigd dat die tijdelijke regeling met ingang
van 6 februari 2018 wordt ingetrokken.
Artikel I, onderdeel D
Artikel 5.12, tweede lid, over de verwijdering van goedgekeurde (rook)melders bevatte
een verwijzing naar de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Die
is ingetrokken en vervangen door een nieuwe regeling: de Regeling afgedankte elektrische
en elektronische apparatuur. De paragrafen in de oude regeling verwezen naar verplichtingen
voor inzamelaars, distributeurs en producenten over de inname, inzameling, verwerking
en nuttige toepassing van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, waaronder
ionisatierookmelders. Deze verplichtingen komen overeen met die in de artikelen 3
tot en met 12 van de nieuwe regeling waar naar wordt verwezen.
Artikel 5.12 betreft een schakelbepaling; bedoelde verplichtingen gelden ook rechtstreeks
op grond van de Regeling afgedankte en elektrische en elektronische apparatuur. Rookmelders
vallen onder de categorie ‘meet- en controle-instrumenten’, bedoeld in Bijlage I van
richtlijn 2012/19/EU1 die met genoemde regeling is geïmplementeerd.
Artikel II
De regeling treedt met ingang van 1 oktober 2016 in werking met inachtneming van de
vaste verandermomenten overeenkomstig artikel 174, tweede lid, van de Aanwijzingen
van de regelgeving. Op grond van artikel 174, vierde lid, aanhef en onder b, wordt
geen invoeringstermijn van minimaal twee maanden in acht genomen, omdat het (deels)
reparatiewetgeving betreft.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers