Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uitgeest | Staatscourant 2016, 42481 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Uitgeest | Staatscourant 2016, 42481 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd,
Overwegende dat samenwerking middels een volledige ambtelijke krachtenbundeling de beste bijdrage kan leveren aan de complexe uitdagingen waar de BUCH-gemeenten voor staan, omdat de ambtelijke fusieorganisatie gezien haar omvang krachtig is, efficiënt kan werken en aantrekkelijk is door innovatieve dienstverlening en als werkgever;
Gelet op de toestemming van de gemeenteraden van Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
hoofdstuk I van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet 1995;
Besluiten de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:
Inhoudsopgave Gemeenschappelijke Regeling
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie
Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden
De regeling wordt getroffen ten behoeve van het bewerkstelligen van een krachtige en professionele uitvoering door de werkorganisatie van de door de gemeenten opgedragen taken. Daarmee biedt de werkorganisatie een kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en innovatieve dienstverlening aan de ‘klanten’ van de gemeenten: inwoners, bedrijven en instellingen.
Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling
Hoofdstuk 3 Het bestuur en de voorzitter
Voor deze uitgezonderde onderwerpen geldt unanimiteit van stemmen.
Artikel 7 Bevoegdheden bestuur
Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot::
a. het vaststellen en wijzigen van de begroting;
het vaststellen van rechtspositionele regelingen;
h. benoeming, schorsing en ontslag van het personeel van de werkorganisatie;
i. het aanwijzen van een of meerdere heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, belastingdeurwaarders en leerplichtambtenaren;
j. het doen van voorstellen tot toetreding alsmede het regelen van de gevolg van uittreding;
Onverminderd het bepaalde in artikel 31a, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan het bestuur besluiten tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.
Hoofdstuk 4 De directieraad, de secretaris en het personeel
Artikel 10 Directieraad en algemeen directeur
De algemeen directeur is voor het bestuur ambtelijk opdrachtnemer en is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de werkorganisatie. Ter uitvoering hiervan draagt de algemeen directeur in samenspraak met de overige leden van de directieraad zorg voor de kwaliteit van personeel en organisatie, beheer en bedrijfsvoering.
De directieraad kent in principe een tweejaarlijks roulerend algemeen directeur, die in die periode als secretaris van het bestuur en tevens als eindverantwoordelijke van de werkorganisatie optreedt. De roulatie vindt niet plaats in hetzelfde jaar als de roulatie van de voorzitter van het bestuur, tenzij het bestuur anders besluit.
Artikel 13 Heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar
Hoofdstuk 5 Verantwoording en kwaliteitsborging
Artikel 14 Informatie- en verantwoordingsplichten
Indien sprake is van onvoldoende kwalitatief of onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen van de werkorganisatie ten aanzien van een of meer gemeenten als gevolg waarvan schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, wordt dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na het constateren van de geleden of dreigende schade, bij het betreffende college of de betreffende colleges gemeld.
Artikel 17 Financiële verantwoordelijkheid
Het bestuur zendt uiterlijk 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.
Artikel 19 Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting
Het bepaalde in het tweede, derde, vierde en zesde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Het bepaalde in het vierde en zesde lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en in dat geval inzending aan gedeputeerde staten niet voor 1 augustus hoeft plaats te vinden.
Artikel 21 Reserves en voorzieningen
Hoofdstuk 7 Duur, wijziging, toetreding, uittreding en opheffing
1. De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.
De uittredende deelnemer betaalt de kosten die de uittreding met zich meebrengt. De uittredingssom wordt middels een bindend advies vastgesteld door een commissie van een drietal onafhankelijke deskundigen die wordt aangewezen door het bestuur. Het bestuur regelt de overige gevolgen van de uittreding.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Ten aanzien van de in het vorige lid genoemde archiefbescheiden, is, onder de bevelen van het bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht bevat de regeling bedoeld in het tweede lid de nodige bepalingen.
Artikel 28 Bestaande samenwerkingen en deelnemingen
De op het moment van inwerkingtreding van deze regeling bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van de gemeenten afzonderlijk of gezamenlijk met derden blijven bestaan, dit tot het moment waarop ieder van de colleges van de gemeenten, na een gezamenlijke inventarisatie daarvan met het bestuur, besloten heeft welke van de per gemeente geïnventariseerde samenwerkingsverbanden door de betreffende gemeente gehandhaafd of opgezegd moet worden. In geval van opzegging kan een college besluiten de betreffende taken te laten uitoefenen door de werkorganisatie.
Als onderling het geschil niet opgelost kan worden, wijst iedere partij een deskundige aan. Deze deskundigen brengen, als zijnde een geschillencommissie, gezamenlijk een advies uit aan het bestuur over de mogelijkheden om partijen tot overeenstemming te brengen. Voorafgaand aan het uitbrengen van het advies hoort de commissie de bij het geschil betrokken bestuursorganen.
Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde partijen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor te leggen aan gedeputeerde staten.
Artikel 31 Inzenden regeling en bekendmaking
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.
De regeling wordt aangehaald als: “Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH”.
Burgemeester en wethouders van Uitgeest,
de burgemeester mw. W.J.A. Verkleij
Toelichting op Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH
De juridische basis van Werkorganisatie BUCH is vastgelegd in de ‘Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH’. De regeling regelt dat wat in juridische zin geregeld moet worden rondom de samenwerking. Tegelijk laat zij ruimte, waar dat mogelijk en wenselijk is, zodat de organisatie flexibel blijft en afspraken in afzonderlijke verordeningen kunnen worden vastgelegd.
In de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie BUCH zijn, op een enkele uitzondering na om misverstanden te voorkomen, alleen bepalingen opgenomen, waarvan de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr.) bepaalt dat dat deze onderwerpen moeten worden geregeld in de regeling of waarvan niets is bepaald in de Wgr. Dit impliceert niet dat voor de gemeenschappelijke regeling geen andere regels gelden; de Wgr stelt nog meer regels voor de regeling en de werking van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Deze zijn niet opgenomen in de regeling. Enerzijds wordt daarmee beoogd de regeling niet te omvangrijk te maken. Anderzijds behoeft bij eventuele wetswijzigingen in de Wgr de gemeenschappelijke regeling op die punten niet te worden gewijzigd.
In onderstaande toelichting op de artikelen uit de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie BUCH wordt meerdere malen verwezen naar bepalingen uit de Wgr.
In dit artikel zijn een aantal begrippen met bijbehorende definities opgenomen die in de gehele gemeenschappelijke regeling regelmatig voorkomen. De begrippen moeten steeds met deze definities in het achterhoofd gelezen worden. De voorzitter wordt apart gedefinieerd omdat, anders dan bij een openbaar lichaam (art. 12 Wgr), de bedrijfsvoeringsorganisatie geen voorzitter kent als apart orgaan. Wel kan een voorzitter aan worden gewezen voor de vergaderingen van het bestuur. Om niet steeds ‘voorzitter van het bestuur’ te hoeven uitschrijven is deze begripsbepaling opgenomen.
Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie
Dit artikel betreft de daadwerkelijke instelling van de rechtspersoon, de bedrijfsvoeringsorganisatie (art. 8 lid 3 Wgr). De bedrijfsvoeringsorganisatie is genaamd Werkorganisatie BUCH en wordt ook in deze toelichting werkorganisatie genoemd. Het artikel benoemt ook de vestigingsplaats, te weten Uitgeest. Daarmee is duidelijk welke rechter bevoegd is van geschillen kennis te nemen. De vestigingsplaats bepaalt niet automatisch de huisvesting van de werkorganisatie; dit is een vrije keuze van de deelnemende gemeenten.
Een gemeenschappelijke regeling wordt getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de betrokken gemeenten (art. 1 lid 1 Wgr). De belangen waarvoor de gemeenschappelijke regeling wordt getroffen moeten in de gemeenschappelijke regeling zelf zijn opgenomen (art. 10 lid 1 Wgr). Met het in art. 3 beschreven belang wordt aangesloten bij de visie van de gemeenten op de Werkorganisatie BUCH.
De werkorganisatie fungeert als gezamenlijke ambtelijke fusieorganisatie van de gemeenten. Bij een bedrijfsvoeringsorganisatie mag het slechts gaan om ondersteunende en uitvoerende taken (art. 8 lid 3 Wgr). In dit artikel worden het takenpakket van de werkorganisatie benoemd, die dan ook ondersteunende en uitvoerende taken betreffen. Het takenpakket is zo eenvoudig mogelijk in de regeling verankerd, in die zin dat de werkorganisatie alle gemeentelijke taken uitvoert voor zover deze niet aan anderen zijn of worden toebedeeld. Hiermee wordt voorkomen dat iedere taak afzonderlijk moet worden benoemd en dat iedere gemeente een dienstverleningsovereenkomst met de werkorganisatie moet sluiten.
Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling
Art. 10 lid 2 Wgr vereist dat de gemeenschappelijke regeling moet bepalen welke bevoegdheden bij het treffen van de gemeenschappelijke regeling door de deelnemende colleges worden overgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie. In lid 1 van art. 5 van deze regeling is bepaald dat gedelegeerde bevoegdheden in de regeling worden benoemd. Dit is onder meer uitgewerkt in art. 7 van de regeling.
Dit artikel gaat over de samenstelling van het bestuur en de wijze van stemmen. Dit moet in de gemeenschappelijke regeling geregeld worden (art. 10 lid 3 Wgr). Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke bepaling dat de leden van het bestuur door en uit de deelnemende colleges van burgemeester en wethouders moeten worden aangewezen (art. 14a Wgr). Er is voor gekozen om ieder college twee leden aan te laten wijzen (lid 1). Tevens is ervoor gekozen om ieder college één stem te geven (lid 2). Daarbij is er sprake van gelijke stemverdeling. Dit hangt samen met het uitgangspunt de Werkorganisatie BUCH te vormen die ‘van, voor en door’ de vier gemeenten is. Door de gehanteerde stemverhouding, die uitgaat van ‘één college, één stem’ en gelijke stemverdeling, wordt de samenwerkingsgedachte achter de regeling benadrukt en wordt aangesloten bij principes als ‘gelijkwaardigheid’ en ‘vertrouwen’. Er is tevens voor gekozen om besluiten te nemen op basis van gewone meerderheid van stemmen (lid 3). Voor de situatie dat geen sprake is van een dergelijke meerderheid van stemmen, bepaalt het Reglement van orde - zie het hierna volgende artikel - hoe met deze situatie wordt omgegaan. Ten aanzien van een drietal soorten (lid 4) besluiten geldt unanimiteit van stemmen. Ongeacht het soort besluit geldt dat staken van stemmen als verwerping van het voorstel wordt gezien. Mocht het voorkomen dat een lid van het bestuur verhinderd is, dan kan de door het betreffende college aangewezen plaatsvervanger het lid vervangen.
Artikel 7 Bevoegdheden bestuur
In lid 1 is bepaald dat alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de werkorganisatie toekomen aan het bestuur. Op grond van art. 9 lid 4 van de regeling kan het bestuur de voorzitter machtigen om namens het bestuur te handelen. In lid 2 zijn de bevoegdheden die het bestuur in ieder geval heeft op een rij gezet. Voor het merendeel betreffen dat bevoegdheden die ook elders in de regeling zijn opgenomen. Voor een aantal bevoegdheden geldt dat deze bevoegdheden door het bepaalde in lid 2 door de colleges aan het bestuur zijn gedelegeerd, te weten lid 2 onder f, h, l, m en n.
Het bestuur dient een reglement van orde vast te stellen. Daarbij moet men de regels uit de Wgr zelf (art. 22 lid 2 Wgr) over het minimale aantal vergaderingen volgen, namelijk een minimum van twee vergaderingen per jaar. Voorts is besloten aan te sluiten bij de vergaderorde zoals die ook voor gemeenteraden geldt (lid 3). Deze vergaderorde is in de Wgr verplicht gesteld voor het algemeen bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen (art. 22 lid 1 Wgr). De vergaderorde uit de Gemeentewet ziet op de volgende punten: a. vaststelling reglement van orde (art. 16 Gemeentewet); b. aantal vergaderingen (art. 17 Gemeentewet); c. wijze van oproep tot vergadering (art. 19 Gemeentewet); d. afwezigheid van meer dan de helft van de leden van het bestuur (art. 20 Gemeentewet); e. vervolging in rechte of aangesproken worden voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen (art. 22 Gemeentewet); f. handhaving van de orde in de vergadering (art. 26 Gemeentewet); g. afzien van stemming door een lid (art. 28 Gemeentewet); h. geldigheid stemming (art. 29 Gemeentewet); i. totstandkoming beslissing bij stemming (art. 30 Gemeentewet); j. geheime stemming (art. 31 Gemeentewet); k. overige stemmingen en hoofdelijke oproeping (art. 32 Gemeentewet); l. ondertekening stukken (art. 32a Gemeentewet); m. ambtelijke bijstand en ondersteuning (art. 33 Gemeentewet). Daar waar in de tekst van de Gemeentewet over de raad, de burgemeester en de griffier wordt gesproken, kan met betrekking tot deze regeling worden gelezen: het bestuur, de voorzitter en de secretaris.
Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan, die de leiding heeft over de vergaderingen van het bestuur. De voorzitter is geen apart orgaan, en heeft zodoende geen eigen bevoegdheden. Het bestuur kan hem natuurlijk wel machtigen bepaalde bevoegdheden namens het bestuur uit te oefenen (lid 4). Het bestuur bepaalt ook hoe de voorzitter bij afwezigheid vervangen wordt (lid 5). Met lid 6 wordt aangesloten bij de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die een voorzitter van een openbaar lichaam ook heeft (art. 33d lid 2 Wgr).
Artikel 10 Directieraad en algemeen directeur
Er is gekozen voor een directieraad bestaande uit in ieder geval de vier gemeentesecretarissen. Doordat de secretarissen als zijnde gemeentesecretaris wekelijks aanschuiven bij hun college en daarnaast als lid van de directieraad verantwoordelijkheid dragen voor de ambtelijke organisatie, is de nabijheid met enerzijds de individuele gemeenten en anderzijds de ambtelijke organisatie in beginsel sterker belegd dan in de varianten waar de functies van secretaris en directeur losgekoppeld zijn. De gemeentesecretarissen blijven voor hun eigen college (en raad) de verbindende schakel tussen beleidsbepaling en ambtelijke uitvoering. Zodoende blijven de gemeentesecretarissen ook voor het eigen college aanspreekbaar op de prestaties van de (gezamenlijke) ambtelijke organisatie. In principe (ter beoordeling van het bestuur) wordt elke twee jaar door het bestuur uit het midden van de directieraad een algemeen directeur gekozen. Op basis van geschiktheid in relatie tot de profielschets. De algemeen directeur is het eerste aanspreekpunt/secretaris voor het bestuur van de werkorganisatie en is tevens eindverantwoordelijk voor de ambtelijke organisatie. Daarmee is nadrukkelijk niet gekozen voor een ‘primus inter pares’, oftewel een ‘eerste onder zijns gelijken’. De algemeen directeur treedt tevens op als WOR-bestuurder in de zin van art. 1 onder e Wet op de ondernemingsraden (Wor). Wanneer de algemeen directeur verhinderd is, draagt de directieraad zorg voor vervanging. Door de roulatie van de algemeen directeur niet in hetzelfde jaar als de roulatie van de voorzitter van het bestuur plaats te laten hebben, wordt een bepaalde mate van continuïteit geborgd.
Er is ook een secretaris van het bestuur. De secretaris is degene die op dat moment de algemeen directeur is. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van secretaris.
Het personeel van de gemeenten treedt met behoud van zijn ambtelijke status in dienst van Werkorganisatie BUCH. Uitgezonderd hiervan zijn de gemeentesecretarissen, de griffiers en de griffiemedewerkers. Voor het personeel in dienst van de werkorganisatie zijn de rechtspositieregelingen van de sector gemeenten (CAR-UWO) van toepassing (lid 3). Formeel gezien is het bestuur belast met de aanstelling, schorsing en het ontslag van ambtenaren (lid 5). Dit geldt ook voor de rechtspositie van de ambtenaren (lid 2). In lid 6 is een mandaatmogelijkheid geschapen waarmee het bestuur bepaalde bevoegdheden kan opdragen aan de directieraad.
Artikel 13 Heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar
De heffings- en invorderingsambtenaar, belastingdeurwaarder en leerplichtambtenaar zijn enkelvoudige bestuursorganen. De gemeenschappelijke regeling krijgt zijn eigen bijzondere ambtenaren en dit artikel bevestigt dat de bevoegdheden van deze ambtenaren bij of krachtens de wet rechtsreeks aan hen toekomen. Het betreft hier de volgende wetten: de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Leerplichtwet. In lid 2 is bepaald dat het bestuur deze ambtenaren aanwijst.
Artikel 14 Informatie- en verantwoordingsplichten
Dit artikel werkt de informatie- en verantwoordingsplichten van art. 16 t/m 19 Wgr uit. Dat betekent dat het bestuur als orgaan alleen inlichtingen hoeft te verschaffen en dat ieder individueel lid verantwoording moet afleggen aan het college dat hem heeft aangewezen en aan de eigen raad. In dat kader moet het lid ook alle inlichtingen verschaffen die hem gevraagd worden. Met het bepaalde in lid 5 wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat de colleges ieder één stem verkondigen.
Dit artikel regelt kwaliteitsborging en spreekt voor zich.
Op de financiën van de bedrijfsvoeringsorganisatie zijn de genoemde artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing (art. 35 lid 6 Wgr). Dat is in dit artikel herhaald. Met de toepassing van de Gemeentewet is ook het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing. Ingevolge de artt. 212 en 213 van de Gemeentewet dient het bestuur een (of meerdere) verordening(en) vast te stellen waarin de uitgangspunten van het financiële beleid zijn opgenomen alsmede regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de werkorganisatie, inclusief regels over de wijze van de controle daarop.
Artikel 17 Financiële verantwoordelijkheid
De werkorganisatie moet over voldoende middelen beschikken om aan zijn verplichtingen jegens derden te voldoen (art. 35 lid 6 Wgr jo. art. 194 Gemeentewet). Om die reden moeten gemeenten verplicht meewerken aan de uitvoering van de begroting (art. 10a Wgr jo. art. 194 en 195 Gemeentewet). Bij de verplichtingen aan derden gaat bijvoorbeeld om kosten als salaris- en huisvestingslasten en inkoopcontracten. De kostenverdeelsleutel en de financiële systematiek worden verder uitgewerkt in een bijdrageverordening (lid 3).
Dit artikel is gebaseerd op art. 34b Wgr.
Artikel 19 Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting
Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar, overeenkomstig art. 189 lid 4 Gemeentewet. De overige leden van dit artikel zijn gebaseerd op art. 34 en 35 Wgr. Eventuele begrotingswijzigingen hoeven niet voor 1 augustus van het jaar voorafgaande waarvoor de begroting dient te worden ingezonden aan gedeputeerde staten (lid 8). Dan zou begrotingswijziging na 1 augustus van dat jaar immers niet meer mogelijk zijn, terwijl het gedurende het gehele begrotingsjaar nog mogelijk is de begroting te wijzigen. De eis dat de begrotingswijziging binnen twee weken na vaststelling aan gedeputeerde staten moet worden gezonden (lid 8 jo. lid 7) geldt wel onverkort.
Dit artikel is gebaseerd op art. 34 en 34b Wgr.
Artikel 21 Reserves en voorzieningen
De Nota reserves en voorzieningen bevat bepalingen over de wijze van totstandkoming en het omgaan met reserves en voorzieningen.
Dit artikel bepaalt de duur van de regeling.
Het bestuur dan wel een van de deelnemers kan voorstellen voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling doen. De colleges besluiten unaniem hieromtrent (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr en art. 6 lid 4 van de regeling), na toestemming van hun raden (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr). De wijziging regelt zelf wanneer deze in werking treedt.
Dit artikel regelt de procedure voor toetreding van nieuwe partijen, voor zover die partijen daartoe op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevoegd zijn. Toetreding kan geschieden bij unaniem besluit van de deelnemers én de potentiële deelnemer (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr en art. 6 lid 4 van de regeling). De deelnemers moeten daarvoor toestemming van hun raden hebben (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr), zoals ook de potentiële toetreder dat mogelijk nodig heeft. In het toetredingsbesluit wordt bepaald wanneer de toetreding ingaat.
Dit artikel regelt de procedure rondom uittreding van een of meerdere deelnemers. Daarbij moet, net als bij wijziging van of toetreding tot de regeling, het bepaalde over de toestemming van raden (art. 1 Wgr) in acht worden genomen. Voor de in lid 1 opgenomen termijn van vier jaar is gekozen met het oog op de incidentele kosten tot oprichting van de werkorganisatie en vanuit het oogpunt van continuïteit en bestendigheid van de werkorganisatie in de opstartfase. Indien een van de deelnemers besluit uit te treden kan dit, gezien de in lid 2 genoemde termijn van twee jaar, zodoende niet eerder plaatsvinden dan zes jaar na inwerkingtreding van deze regeling. Dit geldt niet wanneer de deelnemers hier andere afspraken over maken. Een uittredende deelnemer is verantwoordelijk voor de kosten die met de uittreding gepaard gaan. Daarbij valt te denken aan frictie-, desintegratie- en projectkosten. Om de uittredingssom onafhankelijk te laten vaststellen is gekozen voor een onafhankelijke commissie van een drietal deskundigen, die een bindend advies uitbrengt over de hoogte van de uittreedsom.
Dit artikel regelt de opheffing van de werkorganisatie. Daartoe is een unaniem besluit van de deelnemers vereist (lid 1). Het bestuur stelt vervolgens een liquidatieplan op (lid 2). Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel. Indien de werkorganisatie alle op haar rustende verplichtingen is nagekomen en een batig saldo resteert, dan wordt dit batig saldo aan de hand van de gehanteerde verdeelsleutel aan gemeenten uitgekeerd. Resteert een negatief saldo, dan zijn gemeenten naar rato van de gehanteerde verdeelsleutel gehouden deze verplichtingen op zich te nemen. De werkorganisatie blijft bestaan, zolang dat voor liquidatie noodzakelijk is (lid 3; art. 9 lid 3 Wgr).
Dit artikel is gebaseerd op art. 40 Archiefwet 1995 (hierna: Archiefwet). Art. 3 van de Archiefwet verplicht overheidsorganen de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. De kosten die met de in lid 1 bedoelde taak gepaard gaan, worden doorberekend aan de deelnemers op basis van de gehanteerde verdeelsleutel.Op grond van lid 5 is de secretaris van het bestuur – tevens de algemeen directeur – belast met het beheer van de archiefbescheiden van de werkorganisatie en het bestuur, voor zover deze niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats. De archivaris is belast met het toezicht hierop.De zorg voor de archiefbescheiden omtrent de door de deelnemers gemandateerde taken, blijft berusten bij die betreffende gemeenten. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de gemandateerde taken, is aangewezen de archiefbewaarplaats van de deelnemers.
Artikel 28 Bestaande samenwerkingen en deelnemingen
De oprichting van Werkorganisatie BUCH verandert niets aan de bestaande samenwerkingsverbanden en deelnemingen van de gemeenten. Het betreft hier immers slechts een ambtelijke fusie waarbij de structuur en de rechtspersoonlijkheid van de gemeenten ongewijzigd blijft. Derhalve is opgenomen dat de bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van de gemeenten ook na oprichting van de werkorganisatie blijven bestaan (lid 1). Toch kan het uit vanuit een oogpunt van efficiency wenselijk zijn na oprichting van de werkorganisatie kritisch te kijken naar de bestaande samenwerkingsverbanden. Daarom schrijft de regeling op dit punt een inventarisatie van bestaande samenwerkingen en deelnemingen door het bestuur voor. Deze dient een jaar na oprichting van de werkorganisatie, dus voor 1 januari 2018, gereed te zijn (lid 2). Na de inventarisatie is aan het aan de colleges om te bezien welke samenwerkingsverbanden moeten worden gehandhaafd of juist kunnen worden opgezegd. Bij opzegging kunnen de colleges ervoor kiezen de betreffende taken bij de werkorganisatie onder te brengen.
Dit artikel regelt het klachtrecht ten aanzien van Werkorganisatie BUCH overeenkomstig hoofdstuk 9 Awb. Voor het externe klachtrecht is de Nationale ombudsman bevoegd (art. 1a lid 1 onder b Wet Nationale ombudsman).
Geschillen omtrent de gemeenschappelijke regeling moeten aan gedeputeerde staten worden voorgelegd (art. 28 Wgr). Dit artikel voorziet in een voorprocedure om geschillen snel te kunnen oplossen, voordat geformaliseerd wordt.
Artikel 31 Inzenden regeling en bekendmaking
De gemeente Uitgeest is belast met verzending van de regeling aan gedeputeerde staten en bekendmaking ervan (leden 1 en 2). Deze bepaling is gebaseerd op art. 26 Wgr. Het derde lid herinnert aan de inschrijvingsplicht van de colleges overeenkomstig art. 27 Wgr.
Artikel 32 Inwerkingtreding Dit artikel is gebaseerd op art. 26 lid 3 Wgr.
Artikel 33 Citeerwijze Dit artikel regelt de citeerwijze (de officiële naam) van de gemeenschappelijke regeling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-42481.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.