Gemeenschappelijke regeling Sociale dienst Veluwerand

Logo Harderwijk

Regeling op grond van artikel 1 Wet gemeenschappelijke regelingen

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

Overwegende

Dat zij hebben besloten om door middel van vergaande samenwerking op het gebied van de uitvoering van de Participatiewet en aanverwante wetten het beleid grotendeels regionaal af te stemmen, de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren, de kwetsbaarheid te verminderen en de effectiviteit te verhogen. Daartoe worden de bevoegdheden van de colleges van burgemeester en wethouders van de drie gemeenten op bovengenoemd werkveld overgedragen aan het openbaar lichaam.

dat de raden van de gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde schriftelijk toestemming hebben verleend als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

 

Gelet op

het bepaalde in de (gewijzigde) Wet gemeenschappelijke regeling zoals die per 1 januari 2015 inwerking is getreden, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet,

 

Besluiten

de navolgende gemeenschappelijke regeling te wijzigen, genaamd:

 

“Gemeenschappelijke regeling Sociale dienst Veluwerand”

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1
  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      het openbaar lichaam: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd Sociale Dienst Veluwerand, als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    • d.

      college(s): de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • e.

      gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincies Gelderland en Flevoland.

  • 2.

    Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen voor zover mogelijk in die artikelen in de plaats van de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester, de ontvanger, onderscheidenlijk het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter, de ambtenaar van Sociale dienst Veluwerand.

Hoofdstuk 2. Het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam

Artikel 2
  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd openbaar lichaam Sociale Dienst Veluwerand.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is rechtspersoon als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de wet, genaamd Sociale Dienst Veluwerand.

  • 3.

    Het openbaar lichaam is gevestigd in Harderwijk.

  • 4.

    Het rechtsgebied van de dienst omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Artikel 3

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

  • 1.

    Het algemeen bestuur;

  • 2.

    Het dagelijks bestuur;

  • 3.

    De voorzitter.

Artikel 4

Aan het openbaar lichaam komen ter behartiging van zijn belangen, de taken toe die betrekking hebben op de taakvelden genoemd in artikel 5. Hieronder tevens begrepen coördinerende, adviserende en ondersteunende, beleidsvoorbereidende en alle uitvoerende taken ten behoeve van deze taakvelden.

Hoofdstuk 3. Belangen, taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 5
  • 1.

    De regeling is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de colleges inzake de beleidsvoorbereidende taken en alle uitvoerende taken in het kader van :

    • -

      de Participatiewet, inclusief de wijzigingen (de PW);

    • -

      de Wet van 6 november 1986, houdende het treffen van een inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers van wie het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet is geëindigd inclusief de wijzigingen (de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet IOAW);

    • -

      de Wet van 11 juni 1987, houdende het treffen van een inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen van wie het inkomen duurzaam minder bedraagt dan het sociaal minimum en die als gevolg daarvan het bedrijf of beroep hebben beëindigd inclusief de wijzigingen (de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Wet IOAW);

    • -

      het Besluit van 10 oktober 2003 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand inclusief de wijzigingen (het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, Bbz);

    • -

      de Wet Inburgering, Wet van 30 november 2006, houdende regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving inclusief de wijzigingen;

    • -

      de wet van 9 juli 2004 tot regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang, en meer bepaald de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) alsmede de Verordening Wet Kinderopvang inclusief de wijzigingen;

    • -

      de Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht, voor zover deze van toepassing is in relatie tot één der bovengenoemde wetten of besluit (de Algemene wet bestuursrecht, Awb).

  • 2.

    Voorts is de dienst belast met:

    • -

      de uitvoering van algemene maatregelen van bestuur, uitvoeringsregelingen, verordeningen en beleidsregels, vastgesteld op basis van regelgeving in het eerste lid genoemd;

    • -

      de behandeling en afhandeling van bezwaar- en beroepschriften;

    • -

      de behandeling en afhandeling van klachten die op basis van de Klachtenregeling bij de dienst binnenkomen.

  • 3.

    De bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid zijn nader uitgewerkt in een delegatielijst. De delegatielijst wordt als bijlage gehecht aan deze gemeenschappelijke regeling. Indien de delegatielijst wordt gewijzigd, wordt de gewijzigde delegatielijst beschouwd als zijnde gehecht aan deze gemeenschappelijke regeling. Bepalingen uit deze regeling prevaleren boven bepalingen uit de delegatielijst.

  • 4.

    De dienst is bij de uitvoering van de taken als bedoeld in lid 1 en 2 gebonden aan het door de raden vastgestelde beleidsplan.

  • 5.

    De dienst verleent prestaties op verzoek van één of meer gemeenten, buiten het in artikel 2 lid 2 en artikel 5 lid 1 genoemd rechtsgebied, indien het algemeen bestuur hiermee instemt. De prestaties worden verleend tegen een tussen de dienst en de betrokken gemeente(n) overeengekomen prijs. Eventueel verschuldigde B.T.W. wordt apart in rekening gebracht. De overeenkomst bevat in ieder geval de duur voor levering van de prestaties, de opzegtermijn en de basis voor het vaststellen van desintegratiekosten.

  • 6.

    Waar in wetten, als bedoeld in lid 1, als bevoegd orgaan is genoemd de gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester komt in de plaats de dienst, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter, tenzij in deze regeling of de delegatielijst uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 7.

    De taken genoemd onder lid 1 worden zoveel mogelijk uitgevoerd in samenwerking met arbeidsvoorzieningsorganisaties, zorginstellingen, instanties die met de uitvoering van sociale zekerheidswetten zijn belast en maatschappelijke organisaties.

  • 8.

    In het kader van de gemeentelijke rampenbestrijding worden medewerkers van de dienst ingezet voor de uitvoering van taken zoals die zijn vastgelegd in de gemeentelijke rampenplannen, wanneer één of meer deelnemende gemeente(n) daarom verzoeken.

Hoofdstuk 4. Het Algemeen bestuur

Artikel 6
  • 1.

    Aan het hoofd van het openbaar lichaam staat het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur is verantwoordelijk voor het functioneren van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit leden van de colleges. De colleges wijzen elk uit hun midden twee leden en twee plaatsvervangend leden van het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur geschiedt voor dezelfde periode als waarvoor de colleges worden benoemd en vindt plaats in de eerste vergadering of uiterlijk binnen zes weken na de eerste vergadering van de nieuwe zittingsperiode van de colleges.

  • 4.

    De leden van het algemeen bestuur treden tegelijk af op de dag waarop de nieuw aangewezen leden van het algemeen bestuur in functie treden.

  • 5.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede de voorzitter van het college dat hen heeft aangewezen, op de hoogte. Leden van het algemeen bestuur die ontslag hebben genomen, behouden hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

  • 6.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen door het college dat hen heeft aangewezen ontslag worden verleend of worden geschorst. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 7.

    Een lid van het algemeen bestuur treedt af op het moment van tussentijds verlies van de hoedanigheid van lid van het college.

  • 8.

    Als tussentijds een plaats in het algemeen bestuur vrij komt, voorziet het betreffende college zo spoedig mogelijk opnieuw in de aanwijzing van een nieuw lid van het algemeen bestuur.

Artikel 7
  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts als de voorzitter dat nodig oordeelt of ten minste twee andere leden van het algemeen bestuur dit verzoeken.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en overige werkzaamheden.

  • 3.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 4.

    Een vergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen waarin de in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur genoemde belangen op de in dat artikel bedoelde wijze kunnen worden geschaad.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het vierde lid, worden de deuren gesloten wanneer een derde deel der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur besluit vervolgens of hij met gesloten deuren zal beraadslagen.

Artikel 8
  • 1.

    Op basis van gelijkwaardigheid hebben de leden van het algemeen bestuur ieder één stem.

  • 2.

    Besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen.

  • 3.

    Voorts zijn de artikelen 28 en 29, 31 en 32 van de Gemeentewet van toepassing op besluiten van het algemeen bestuur.

Artikel 9
  • 1.

    Alle bevoegdheden in het kader van deze regeling, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen, behoren aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan het uitoefenen van deze bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het algemeen bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de rekening;

    • c.

      het vaststellen van resultaatbestemming;

    • d.

      het vaststellen van de kaders van het werkplan en het strategisch organisatieplan van het openbaar lichaam;

Artikel 10
  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    Deze accountant wordt belast met de controle van de in artikel 25 bedoelde jaarrekening, het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen.

  • 3.

    Het bepaalde in artikel 213 lid 3 tot en met lid 9 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Dagelijks bestuur

Artikel 11
  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur ontslag neemt of wordt verleend.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur op de hoogte. Leden van het dagelijks bestuur die ontslag hebben genomen, behouden hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

  • 4.

    De leden van het dagelijks bestuur kunnen door leden van het algemeen bestuur ontslag worden verleend of worden geschorst. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 5.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of anderszins openvallen, vindt plaats uiterlijk één maand na dat openvallen.

Artikel 12
  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of ten minste twee andere leden van het dagelijks bestuur dit verzoeken.

  • 2.

    De artikelen 56 tot en met 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 13
  • 1.

    Ieder lid in het dagelijks bestuur, inclusief de voorzitter, heeft één stem in het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.

Artikel 14

Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot de dagelijkse leiding van de dienst.

Hiertoe behoort:

  • a.

    de voorbereiding van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd;

  • b.

    de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • c.

    Het besluiten tot het verlenen van bijstand of uitkering. Het dagelijks bestuur is bevoegd het geven van (onder)mandaat aan de directeur af te stemmen op de delegatielijst als bedoeld in artikel 5 lid 3;

  • d.

    het vaststellen en wijzigen van het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 19;

  • e.

    het beheer van de activa en de passiva van de dienst;

  • f.

    de zorg, voor zover deze niet aan anderen is opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • g.

    het verrichten van de noodzakelijke privaatrechtelijke rechtshandelingen, waaronder het aangaan, sluiten en ontbinden van overeenkomsten, om de begroting en taken van de GR uit te voeren;

  • h.

    het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit, waaronder tevens begrepen het alles in het werk stellen om vorderingen te kunnen invorderen, zoals het gebruik maken van de mogelijkheid van rekening, het versturen van betalingsherinneringen, het doen uitgaan van een dwangbevel bij vereenvoudigd derdenbeslag en/of het ter incasso geven van de vordering aan een deurwaarder;

  • i.

    de benoeming, schorsing, het ontslag, dan wel de tewerkstelling op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, van personeel in dienst van de dienst met uitzondering van de directeur en verder voor zover het algemeen bestuur zich de betreffende bevoegdheden niet heeft voorbehouden;

  • j.

    gedurig toezicht op al wat de dienst aangaat.

Hoofdstuk 6. Voorzitter

Artikel 15
  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Het voorzitterschap wordt per zittingsperiode bij toerbeurt door een lid van het algemeen bestuur vervuld.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het algemeen bestuur ontslag neemt of wordt verleend.

  • 3.

    De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid van dit bestuur.

  • 5.

    De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan. De voorzitter kan de ondertekening opdragen aan een ander lid van het dagelijks bestuur of aan een ambtenaar werkzaam bij het openbaar lichaam.

  • 6.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Indien het college van waaruit de voorzitter afkomstig is, partij is in een geding waarbij het openbaar lichaam betrokken is, oefent een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van dat bestuur deze bevoegdheid uit.

    In spoedeisende gevallen is de voorzitter bevoegd voorlopige maatregelen te nemen, die hij in de eerstvolgende vergadering van het dagelijks bestuur ter bekrachtiging aanbiedt.

Hoofdstuk 7. Directeur

Artikel 16
  • 1.

    De bestuursorganen van de dienst als bedoeld in artikel 3 worden bijgestaan door een directeur, aan wie in het dagelijks bestuur een adviserende stem toekomt.

  • 2.

    De directeur vervult in het algemeen bestuur en in het dagelijks bestuur de functie van secretaris. Uit de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, de bepalingen in artikel 101 tot en met artikel 106.

  • 3.

    De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur.

  • 4.

    De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de dienst.

  • 5.

    De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 6.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een statuut. Het statuut wordt vastgesteld door het algemeen bestuur.

  • 7.

    De directeur is verantwoording verschuldigd aan het algemeen en het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk 8. Informatieplicht

Artikel 17
  • 1.

    De leden van het algemeen en het dagelijks bestuur geven aan de colleges ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur van het openbaar lichaam gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken aan de colleges alle inlichtingen die door één of meer leden van die colleges worden verlangd.

  • 3.

    Het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Hoofdstuk 8. Personeel

Artikel 18
  • 1.

    De benoeming, schorsing en ontslag van personeelsleden van het openbaar lichaam als ambtenaar, dan wel volgens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, geschiedt door het dagelijks bestuur met gewone meerderheid van stemmen, met inachtneming van de door het algemeen, bestuur vastgestelde formatie.

  • 2.

    Op het personeel van de dienst zijn de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de gemeente Harderwijk (met inbegrip van lokale regelingen) van toepassing.

Hoofdstuk 9. Beleidsplan en beleidsverslag

Artikel 19
  • 1.

    Het dagelijks bestuur bereidt tweejaarlijks een beleidsplan voor. Het dagelijks bestuur legt het beleidsplan ter vaststelling voor aan de gemeenteraden. Toezending vindt uiterlijk plaats voor 31 december van het voorgaande kalenderjaar waarop het beleidsplan betrekking heeft.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt het conceptbeleidsplan gelijktijdig met de verzending aan de gemeenteraden toe aan de leden van het Algemeen Bestuur, voor zover deze leden lid zijn van één der gemeenteraden. Op vragen van leden van het Algemeen Bestuur geeft het Dagelijks Bestuur uiterlijk veertien dagen voor behandeling door de gemeenteraden antwoord.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt op basis van het door de gemeenteraden vastgestelde beleidsplan het bedrijfsplan van de dienst op. In het bedrijfsplan wordt aangegeven welk beleid voor de drie gemeenten op gelijke wijze wordt uitgevoerd. Indien de raad van een gemeente, ten aanzien van een bepaald onderwerp, beleid wenst uit te laten voeren door de dienst dat afwijkt van het gemeenschappelijke beleid, wordt ook het afwijkend beleid van deze gemeente in het bedrijfsplan opgenomen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur bereidt een beleidsverslag over het afgelopen jaar voor. Het beleidsverslag wordt jaarlijks voor 15 april van het jaar volgende op het betreffende jaar ter vaststelling aan de raden van de gemeenten voorgelegd.

Hoofdstuk 10. Financiële bepalingen

Artikel 20

Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast ter zake van het financiële en administratieve beheer van de dienst. Het bepaalde in artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21
  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor 15 april een ontwerpbegroting van de dienst voor het komende kalenderjaar, vergezeld van een behoorlijke toelichting, toe aan de raden van de gemeenten. De ontwerpbegroting vermeldt per deelnemende gemeente welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van de dienst. Op de gemeentelijke bijdrage wordt de vergoeding voor diensten van de gemeente aan de dienst in mindering gebracht. De toe te rekenen kosten bestaan uit directe en indirecte kosten.

  • 2.

    De ontwerp begroting wordt door de zorg van de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Het bepaalde in artikel 190 2e en 3e lid van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen 8 weken na toezending van de ontwerp begroting tot uiterlijk 15 juni het dagelijks bestuur van hun zienswijze doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de zienswijzen waarin de gevoelens van de raden zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar, waarvoor de begroting moet dienen.

  • 5.

    Terstond na de vaststelling zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de gemeenten.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting terstond na de vaststelling aan Gedeputeerde Staten uiterlijk vóór 1 augustus.

  • 7.

    Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot wijziging van de begroting.

  • 8.

    De inkomsten van de dienst bestaan uit de door de deelnemende gemeenten te betalen vergoeding voor de uitvoering van basistaken van de dienst en uit de vergoeding voor de uitvoering van aanvullende dienstverlening.

  • 9.

    De deelnemende gemeenten staan garant voor de kosten en verplichtingen van de dienst. De hoogte van de bijdrage per gemeente wordt nader bepaald in een besluit van het algemeen bestuur.

Artikel 22
  • 1.

    De directe kosten zijn de kosten die rechtstreeks worden toegerekend aan de gemeente waarvoor de kosten zijn gemaakt en waartoe behoren:

    • a.

      Uitkeringskosten, kosten van leningen en andere verstrekkingen die voortvloeien uit toepassing van wet en regelgeving, als bedoeld in artikel 5, onder aftrek van ontvangsten uit vorderingen.

    • b.

      Alle extra uitvoeringskosten van de dienst die worden veroorzaakt door gemeentelijk bijstandsbeleid dat afwijkt van het gemeenschappelijk beleid.

    • c.

      Alle extra kosten van de dienst die voortvloeien uit een kennelijk ontoereikende uitvoering van wet en regelgeving, als bedoeld in art. 5, in de periode voor de inwerkingtreding van de regeling.

  • 2.

    De indirecte kosten (uitvoeringskosten) zijn de kosten die worden toegerekend aan de deelnemende gemeenten op basis van de berekening van het aantal inwoners en aantal uitkeringsgerechtigden per deelnemende gemeente per peildatum 1 januari 2009 en waartoe behoren:

    • a.

      kosten van het personeel

    • b.

      de kosten van huisvesting,

    • c.

      de kosten van automatisering,

    • d.

      de kosten van externe ondersteuning,

    • e.

      en de overige indirecte kosten.

  • 3.

    De toerekening van de indirecte kosten geschiedt voor 50% op basis van het aantal inwoners van de deelnemende gemeenten en voor 50% op basis van het aantal uitkeringsgerechtigden van de deelnemende gemeenten. Herziening van deze verdeelsleutel geschiedt eens per 4 jaar op basis van peildatum 1 januari boekjaar – 1 of bij bijzondere omstandigheden.

Artikel 23
  • 1.

    De dienst brengt de kosten als bedoeld in de artikelen 21 en 22 in rekening bij de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Alle betalingen van het rijk aan de gemeenten voor de bij de gemeenten in rekening gebrachte kosten als bedoeld in het eerste lid, worden direct na ontvangst door de deelnemende gemeente aan de dienst overgemaakt, tenzij de gemeenten en de dienst anders overeenkomen.

  • 3.

    De bevoorschotting door de gemeenten gebeurt per de 10e van iedere maand en de voorschotten worden bij de jaarrekening afgerekend.

  • 4.

    Kennelijke onbillijkheden die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, worden ter beslissing voorgelegd aan het dagelijks bestuur.

Artikel 24
  • 1.

    De deelnemende gemeenten dragen er steeds zorg voor dat de dienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onmiddellijk aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 25
  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden jaarlijks voor 15 maart ter voorlopige vaststelling aan het algemeen bestuur aan onder gelijktijdige toezending aan de raden van de gemeenten. De jaarrekening dient te zijn vergezeld van een verslag van het onderzoek naar de betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de jaarrekening ingesteld door de overeenkomstig art. 213 van de Gemeentewet aangewezen deskundigen en van hetgeen het dagelijks bestuur voor zijn verantwoordingstaak verder dienstig acht.

  • 2.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen twee kalendermaanden nadat de rekening is toegezonden, hun zienswijze hierover bij het algemeen bestuur kenbaar maken.

  • 3.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling in het algemeen bestuur vergezeld van alle bijbehorende stukken aan Gedeputeerde Staten en uiterlijk vóór 15 juli.

  • 5.

    Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschriften of andere onregelmatigheden.

  • 6.

    In de jaarrekening wordt voor elk der gemeenten het bedrag opgenomen dat voor rekening van de desbetreffende gemeente komt onder verrekening van vergoedingen voor diensten die de gemeente aan de dienst heeft geleverd.

Artikel 26
  • 1.

    In de rekening wordt het werkelijke bedrag opgenomen dat elk van de deelnemende gemeenten verschuldigd is.

  • 2.

    Verrekening van het verschil tussen de reeds verrichte betalingen en het werkelijk verschuldigde bedrag vindt plaats onmiddellijk na de kennisgeving aan de deelnemende gemeenten van de vaststelling van de rekening.

Artikel 27

Reis- en verblijfskosten gemaakt als bestuurslid van de dienst, worden vergoed door de gemeente die het lid vertegenwoordigt, op basis van de reis- en verblijfskostenregeling van toepassing in die gemeente.

.

Hoofdstuk 11. Archief

Artikel 28
  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de zorg op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur met inachtneming van artikel 41, tweede lid van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling.

  • 2.

    De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 3.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is Harderwijk de archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 11. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 29
  • 1.

    Toetreding tot deze regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de colleges, alsmede het potentiële toetredende college, na verkregen toestemming van de desbetreffende gemeenteraad.

  • 2.

    Het algemeen bestuur doet daartoe een voorstel en geeft daarin aan of, en zo ja, welke voorwaarden aan de toetreding zijn verbonden.

  • 3.

    De colleges stellen een toetredingssom vast voor de toetreding tot deze regeling.

  • 4.

    De toetreding gaat in op een in overleg tussen het algemeen bestuur en het toetredende college te bepalen tijdstip, dat niet ligt voor het tijdstip dat de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen.

Artikel 30
  • 1.

    Een gemeente kan uittreden door toezending van het daartoe strekkende besluit van zijn college aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur besluit binnen drie maanden na ontvangst van het besluit zoals bedoeld in het eerste lid over de voorwaarden waaronder een college kan uittreden. De uittreding gaat in op 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur het besluit zoals genoemd in het eerste lid heeft ontvangen, tenzij door het algemeen bestuur een kortere datum is bepaald.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding en kan aan de uittreding onder andere financiële- en personele voorwaarden verbinden. Tot deze financiële voorwaarden behoort in elk geval de bepaling, dat een uittredende college van het jaar van uittreding af aan het openbaar lichaam blijft betalen een bijdrage in de jaarlijkse (vaste) exploitatielasten, waaronder de personele kosten, van het openbaar lichaam. De bijdrage is niet meer verschuldigd, zodra het algemeen bestuur beslist, dat de uit de uittreding voortgekomen kostenstijging op voldoende wijze is gecompenseerd. De bijdrage kan gekwantificeerd worden in een eenmalige uittredingssom.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur ziet toe op de uittreding en de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5.

    Het uittredende gemeente kan geen recht doen gelden op de overdracht van enig eigendom van het openbaar lichaam. Aanvullende afspraken hierover kunnen worden gemaakt in de uittredingsvoorwaarden conform lid 3.

Artikel 31
  • 1.

    De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven wanneer alle deelnemende colleges daartoe besluiten.

  • 2.

    College(s) en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de overige colleges in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van het algemeen bestuur toe aan de colleges.

  • 3.

    Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de colleges, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van het openbaar lichaam over de colleges wordt verdeeld.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële en personele verplichtingen.

  • 5.

    Zo nodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 12. Geschillenregeling

Artikel 32
  • 1.

    Geschillen omtrent de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, tussen colleges of tussen één of meer colleges en het bestuur van het openbaar lichaam, worden door gedeputeerde staten beslist.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen bij de beslissing van het geschil het desbetreffende bestuur opdragen een besluit te nemen, met inachtneming van het in hun beslissing bepaalde en binnen een daartoe te stellen termijn. Indien binnen de gestelde termijn het besluit niet is genomen, geschiedt dit door gedeputeerde staten.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen kunnen gedeputeerde staten bij de beslissing van het geschil in de plaats van het desbetreffende bestuur een besluit als bedoeld in het tweede lid nemen.

Artikel 33

Indien de colleges in meer dan één provincie zijn gelegen, worden de bevoegdheden van gedeputeerde staten met betrekking tot het openbaar lichaam uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie, waarin de plaats van vestiging is gelegen. Gedeputeerde staten plegen hierbij overleg met gedeputeerde staten van elke andere provincie waarin de colleges zijn gelegen. Besluiten die aan gedeputeerde staten dienen te worden meegedeeld, worden tevens meegedeeld aan gedeputeerde staten van elke andere betrokken provincie.

Hoofdstuk 13. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 34
  • 1.

    De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat inwerkingtreding niet eerder kan plaats vinden dan na bekendmaking.

  • 2.

    Bekendmaking geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, tweede lid van de wet.

  • 3.

    Het college van Harderwijk draagt zorg voor de in artikel 26 van de wet bedoelde toezending.

  • 4.

    Besluiten op grond van de door deze wijziging vervangen gemeenschappelijke regeling gelden als besluiten op grond van deze regeling.

Artikel 35

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 36
  • 1.

    De begroting wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode aanvangende op de dag waarop de regeling in werking treedt, tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, wanneer het algemeen bestuur dit bepaalt, tot het einde van het volgende kalenderjaar.

  • 2.

    De eerste rekening heeft betrekking op de periode waarvoor de eerste begroting geldt.

Artikel 37

Deze regeling kan worden aangehaald onder de titel: “Gemeenschappelijke regeling Sociale Dienst Veluwerand”.

Ondertekening

Dhr. A.A.J. Baars

Burgemeester Gemeente Ermelo

Dhr. A.M. Weststrate

Gemeentesecretaris Gemeente Ermelo

Dhr. H.J. van Schaik

Burgemeester Gemeente Harderwijk

Dhr. J.P. Wassens

Gemeentesecretaris Gemeente Harderwijk

Dhr. G.J. Gorter

Burgemeester Gemeente Zeewolde

Dhr. R.C. van Nunspeet

Gemeentesecretaris Gemeente Zeewolde

Naar boven